Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||
Ontkenning ontkend: over uitroepende zinnen en zinnen met wel
|
(1) | Het regent wél. |
In hoeverre wel in het Nederlands de lexicale representant van ‘dubbele ontkenning’ is en hoe die eventueel verder tot uiting komt, is het onderwerp van deze Spektator-squib, die - zoals een squib betaamt - vragen oproept, meer misschien zelfs dan hij beantwoordt.
2.
Voorop sta dat we met dubbele ontkenning gevallen op het oog hebben waarin een taalgebruiker (de juistheid of waarheid van) een bewerende negatieve zin ontkent. Dat kan met behulp van twee negatie-elementen (Het is niet zo dat het niet regent), maar meestal is een zin met twee negatie-elementen geen geval van dubbele ontkenning. Zo zijn de b-zinnen van (2) enkelvoudig-negatieve zinnen, nl. de ontkenning van de - ondanks de aanwezigheid van een negatie-element - niet-negatieve a-zinnen.
(2)a | Wim heeft gezegd dat hij niet van muziek houdt |
b | Wim heeft niet gezegd dat hij niet van muziek houdt |
a | Wim heeft beloofd geen toespraak te zullen houden |
b | Wim heeft niet beloofd geen toespraak te zullen houden |
a | Veel mensen hebben tegenwoordig geen eigen huis |
b | Niet veel mensen hebben tegenwoordig geen eigen huis |
a | Er had iemand geen zin |
b | Er had niemand geen zin |
a | Je kunt 'm niet meenemen (en thuis laten) |
b | Je kunt 'm niet níet meenemen |
a | Hij heeft vaak geen belasting betaald |
b | Hij heeft niet vaak geen belasting betaald. |
Met andere woorden: niet elke zin met een negatie-element (bv. niet of geen) is een ontkennende zinGa naar eind2. Omgekeerd is er soms reden een zin zonder zo'n negatie-element in zekere zin als negatief te beschouwen, zoals bv. die van (3), waar ik verder niet bij stilsta.
(3)a | Jan werkt harder dan hij hoeft |
b | Je hoeft maar te kikken |
c | Wim is nog ongetrouwd |
d | Zonder goeiedag te zeggen is hij vertrokken |
In het hiernavolgende zal een zin Z' - op de bekende manier - als negatief of ontkennend worden beschouwd wanneer hij synoniem is met (4):
(4) | Het is Negi zo dat Z |
waarin Z = Z' minus het negatie-element NegiGa naar eind3. Een bekende negatietest levert aanvulling met de ‘tag-question’ is het wel? (Kraak 1966, 103).
Uit het voorgaande volgt dat de aanduiding dubbele ontkenning niet slaat op de b-zinnen van (2) maar ook niet op gevallen als (5)Ga naar eind4.
(5)a | We hadden niks geen zin |
b | ...maar nooit geen water gezien |
Omdat dubbele ontkenning geen ondubbelzinnige term is zullen we die verder niet gebruiken en voor het type zinnen dat wij op het oog hebben, van ontkende ontkennende/negatieve zinnen oftewel NN-zinnen spreken.
3.
Het ligt voor de hand bij ontkenning van een ontkenning allereerst aan het (beklemtoonde) woord wel te denken zoals het optreedt in zin (1). Dialogen als (6) behoren tot het dagelijkse taalgebruik van Nederlands-sprekenden.
(6)A: | (a) 1. Dat heb jij gezegd. 2. Jan heeft een auto |
B: | (b) 1. Dat heb ik niet gezegd. 2. Jan heeft geen auto |
A: | (c) 1. Dat heb je wél gezegd. 2. Jan heeft wél een auto |
Er bestaat niet alleen tekstverband tussen de corresponderende uitingen van (b) en (c) maar ook - hoewel ze niet zonder meer in een afleidingsrelatie staan - een vormelijk-semantische verwantschap tussen de zinnen (b1) en (c1), resp. (b2) en (c2). Een overeenkomstige betrekking als tussen de Nederlandse zinnen van (6b en c) doet zich voor tussen Engelse zinnen als (7b en c).
(7)a | John has a car |
b | John doesn't have a car |
c | John dóes have a car! |
Het is aannemelijk dat het emfatisch-bevestigende to do in (7c) verband houdt met de aanwezigheid van het hulpwerkwoord van ontkenning to do in de parellelle zin (7b)Ga naar eind5. Op dezelfde manier corresponderen (beklemtoond) did en wel in (8a en b).
(8)a | You didn't see me, but Peter did |
b | Jij zag me niet, maar Piet wel |
Met (8b) komt overeen een zin als (9a) (niet voor ieder even gewoon):
(9)a | Jan werd tot 10 uur niet wakker, maar Piet wel |
In sommige varianten van het Engels correspondeert met (9a) zin (9b):
(9)b | John didn't awake until 10 o'clock but Peter did |
In elke variant van het Engels is (10a) ongrammaticaal, evenals de corresponderende Nederlandse zin (10b).
(10)a | *Peter awoke until 10 o'clock |
b | *Piet werd tot 10 uur wakker |
Een probleem is nu dat het gedeelte but Peter did van (9b) niet, via een syntactische deletieregel, kan worden afgeleid uit een onderliggende structuur zoals (8a) representeert. Voor Chomsky was dat (in 1972) een reden om voor te stellen een dergelijke deletie-regel over boord te zetten en te vervangen door een interpretatie-regel à la JackendoffGa naar eind6. Een dergelijke oplossing is evenwel om díe reden niet vereist als we (9a en b) herleiden tot NN-zinnen, bv. (9a) tot (9c):
(9)c | Jan werd tot 10 uur niet wakker, maar Piet werd niet tot 10 uur niet wakker. |
Het (beklemtoonde) wel in (9a) representeert kennelijk de beide niet's van het tweede gedeelte van (9c); gemakshalve geformuleerd:
wel = ‘niet × niet’.
Als de lexicale representant van ‘gefuseerd’ twee maal Neg, maar dan zonder contrastaccent, fungeert wel blijkbaar ook in de reeds teberde gebrachte ‘tag-question’ is het wel?
Opmerkelijk is (accentloos) wel in een zin als (11b). Hoewel (11a) ongrammaticaal is, omdat het negatief-polaire werkwoord hoeven nu eenmaal niet in een niet-negatieve zin past, is (11b) dat niet, ogenschijnlijk dankzij ‘toevoeging’ van wel:
(11)a | *Hoeft dat eigenlijk? |
b | Hoeft dat eigenlijk wel? |
In feite moeten we vaststellen dat (11b), gezien de aanwezigheid van hoeven, kennelijk negatie behelst. Die moet dan gegeven zijn met wel, dat ‘niet × niet’ representeert. Anders gezegd: zin (11b) moet niet gerelateerd worden aan (11a) maar aan (11c), zij het met de aantekening dat (11b) het kenmerk ‘vragend’ bezit:
(11)c | Dat hoeft eigenlijk niet |
Het vraag-karakter van (11b) vormt een complicerende factor waar ik verder niet op ingaGa naar eind7.
Er zijn meer gevallen waarin het verleidelijk is de aanwezigheid van (onbeklemtoond) wel te zien als de exponent van ontkende ontkenning. Ik denk bv. aan wel ‘bij begrippen van getal, maat en tijd, ter aanduiding dat er zeker van niet minder dan het genoemde sprake is’ (Van Dale, 10e druk, s.v. wel), bv. (12a):
(12)a | Het heeft wel een wéek geduurd |
Als men bedenkt dat (12b)
(12)b | Het heeft geen wéek geduurd |
betekent ‘minder dan een week’, is het mogelijk (12a) te beschouwen als het resultaat van ontkenning van (12b), met wel een < niet geen.
Interessanter zijn zinnen van het type van (13).
(13) | Daarom blijven ze wel |
Zin (13) is dubbelzinnig: hij staat zowel voor (13a) als voor (13b):
(13)a | Daarom blijven ze wel = ‘dat zal voor hen een reden zijn om te blijven’ |
b | Daarom blijven ze wel...= ‘dat zal voor hen geen reden zijn om niet te blijven’ |
Zin (13a) bevat het ‘toegevoegde’ modale wel, zoals het voorkomt in zinnen ‘die het vertrouwen van de spreker tot uitdrukking brengen, dat een gewenste toestand gaat intreden’ (Abraham 1984, 21). In zin (13b) evenwel, met een andere intonatie dan (13a) gesproken (sterk en stijgend accent op blijven, de toon van de hele zin is ‘tegenwerpend’) is wel onmisbaar. Zin (13b) is de ontkenning van een uitspraak als vervat in (13c):
(13)(c) | (Je zult zien:) dat maakt dat ze niet blijven. |
Het bijzondere is dat ontkenning van (13c): ‘dat maakt niet dat ze niet blijven’ resulteert in (13b), waarin daarom = het causale bestanddeel van (13c) en wel, hoewel tevens modaal, wederom = ‘niet × niet’. Zin (13b) is concessief; de spreker zegt: ondanks dat vertrekken ze niet. Concessiviteit is (in dit geval) blijkbaar causaliteit × negatieGa naar eind8 Hoe dat zij: de lexicale samenstelling van een zin als (13b) is niet goed te doorzien zonder hem als NN-zin op te vatten; dat geldt zowel voor daarom als voor wel. Het ligt voor de hand op dezelfde manier (14):
(14) | Daarom mag je wel blijven! |
in de betekenis ‘dat hoeft voor jou geen reden zijn om niet te blijven’ eveneens te zien als een geval van ontkende causaliteitGa naar eind9.
Bij concessief wel in zinnen als (15) sta ik verder niet stil. Ook weliswaar en hoewel blijven buiten beschouwing.
(15) | Hij is wel erg rijk maar doodongelukkig |
4.
Nog weer een enigszins ander geval van wel = ‘niet × niet’ vormen zinnen met willen als (16):
(16)a | *Die pen wil schrijven |
b | Die pen wil niet schrijven |
c | Die pen wil wet schrijven |
Het is duidelijk dat (16c) niet = (16a) plus wel, maar [Neg × (16b)]. De a-zin is ongrammaticaal: willen met levenloos subject is een negatief-polair werkwoord. Dat is echter anders als (16a) een uitroepende zin is. Vgl. (16d):
(16)d | Die pen wil schrijven! |
Dit gegeven kan ertoe leiden om sommige uitroepende zinnen als NN-zinnen te beschouwen. Daartoe geeft ook een trits als (17) aanleiding:
(17)a | *Die had een boeken/een pech |
b | Die had geen boeken/geen pech |
c | Die had een bóeken!/een péch! |
Het is zeer voordehandliggend de aanwezigheid van een in de uitroepende c-zinnen van (17) te verklaren via de b-zinnen: het onbepaalde lidwoord daarin (geen < Neg × een) blijft in de NN-zinnen van (17c) gehandhaafd, op precies dezelfde manier als daarom in (13b), willen in (16c en d), het emfatischbevestigende to do in Engelse zinnen als (7c) en (8a).
Het komt er in alle gevallen op neer dat de lexicale samenstelling van een NN- zin in verband wordt gebracht met een corresponderende negatieve zin. Dat zulke correspondenties zich (in het Nederlands) voordoen lijkt me buiten kijf. Zijn ze weerbarstig voor de taalkundige theorievorming? De vorming van wélke theorie zou je moeten vragen. Een antwoord kan zijn: niet voor een waarin ruimte is voor zekere betrekkingen tussen de grammatica (syntaxis/semantiek) van woorden en die van zinnen. Misschien is de tijd al wel weer een beetje rijp voor zoiets als generatieve semantiek. Wat negatie betreft: in het rijtje van het volgende citaat komt díe theorie in elk geval niet voor. ‘An adequate treatment of negation is a crucial test of any theory; most fail, e.g. Russell's, Strawson's, Davidson's, Grice's, Stalnaker's, Katz's, and Montague's’ (Jay David Atlas, Linguistics and Philosophy 3 (1980), 414n).
Bibliografie
Abraham, W. (1984), ‘De betekenis en de functie van het Nederlandse wel - een vergelijking met het Duits’. In: J. Van der Auwera en W. Vandeweghe (reds.), Studies over Nederlandse partikels. Antwerp Papers in Linguistics nr. 35, p. 19-46. |
Baker, C.L. (1970), ‘Double negatives’. Linguistic Inquiry, 1, p. 169-186. |
Carden, G. (1970), ‘A note on conflicting idiolects’. Linguistic Inquiry 1, p. 281-290. |
Gamut, L.F.T. (1982), Logica, taal en betekenis 1. Inleiding in de logica. Utrecht/Antwerpen. |
Grinder, J., P.M. Postal (1971), ‘Missing antecedents’. Linguistic Inquiry 2, p. 269-312. |
Klooster, W.G. (1984), ‘Ontkenning en noodzakelijkheid. Observaties met betrekking tot negatie en “moeten”’. Glot 7, p. 63-120. |
Kraak, A. (1966), Negatieve zinnen. Een methodologische en grammatische analyse. diss. U.v.A'dam. |
Lawler, J.M. (1974), ‘Ample negatives’. CLS10, 357-377. Chicago. |
Paardekooper, P.C. (z.j.), Beknopte ABN-syntaksis5. Eindhoven. |
Sassen, A. (1971), ‘Streektaalsyntaxis en Transformationeel-generatieve grammatica; concessieve zinnen in het Gronings’. In: J.J. Spa en A. Sassen, Transformationeel-generatieve dialectologie, p. 21-44. Amsterdam. |
Seuren, P.A.M. (1976), ‘Echo: een studie in negatie’. In: G. Koefoed en A. Evers (red.), Lijnen van taaltheoretisch onderzoek. Een bundel oorspronkelijke artikelen aangeboden aan Prof. Dr. H. Schultink. Groningen. |
Stoekwell, R.P., P. Schachter, B. Hall Partee (1973), The major syntactic structures of English. New York, etc. |
Vanacker, V.F. (1965), ‘Tegenstellingen bij een negatiesyntagma in de Zuidnederlandse dialecten’. Taal en Tongval 17, p. 41-50. |
- eind1
- Seuren (1976, 178) wijst erop dat dit niet geldt in de intuïtionistische logica van Brouwer en Heyting. Vgl. ook Gamut I, (1982, 156).
- eind2
- Voor een andere opvatting vgl. bv. Lawler (1974, 357): ‘We define a negative sentence as one containing a negative (...)’.
- eind3
- Met dien verstande dat niet een (eventueel) → geen. Dat geen de lexicale representant is van de ontkenning van een predikaat met een onbepaalde nominale constituent (lidwoord een of ∅) blijkt bv. uit zinnen als de volgende:
(i) Ze gaf geen goed antwoord → Een goed antwoord gaf ze niet
(ii) Ze hebben geen kinderen → Kinderen hebben ze niet/*geen
(iii) Je bent een doorzetter of niet ( = geen doorzetter)
Andere ‘versmeltingen’ zijn niemand, nergens, nooit e.d.
- eind4
- en ook niet dubbele negatie in de uiteenlopende zin van Vanacker, (1965) Baker (1970), Lawler (1974), Seuren (1976); zie ook Stockwel, Schachter, Partee (1973, 247 e.v.).
- eind5
- Een dergelijk verband heb ik in de mij bekende (generatieve) grammatica-literatuur niet aangewezen gevonden.
- eind6
- Postal/Grinder (1971, 304 e.v.).
- eind7
- Over de types (o.a. vragende) zinnen waarin hoeven optreedt: Paardekooper (z.j., 124-132).
- eind8
- Nader hierover Sassen (1971).
- eind9
- Over moeten/niet hoeven - mogen recentelijk Klooster (1984).