Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermdOnverteerde restantenGa naar eind*
|
(1)a | Marie leest een boek en Karel leest een krant |
b | Marie leest een boek en Karel ----- een krant |
De methoden om het verband te verantwoorden kan men verdelen in twee groepen: óf men reconstrueert een volledige zin in de tweede conjunct, óf men brengt de twee ‘losse’ NPs in de tweede conjunct op de een of andere manier onder bij de eerste conjunct. Volgens de tweede opvatting is er dus slechts één volledige zin in (1b).
De eerste methode is de oudste, met name de uitvoering waarbij het hele werkwoord gedeleerd wordt, aangegeven door de streepjes (zie Ross (1970) ):
(2) | Marie leest een boek en Karel een krant |
Naast de deletiemethode vindt men ook de interpretatieve methode, die gebaseerd is op het idee dat het genereren en interpreteren van lege elementen so-wie-so nodig is in de grammatica (zie bv. Fiengo (1974) en, voor het Nederlands, Koster (1978, hfst. 3) ):
(3) | Marie [v leest]i een boek en Karel [v e]i een krant |
Volgens een radicaal alternatief, voorgesteld door Kerstens (1981), is er helemaal geen sprake van volledige reconstructie, d.w.z. er is in (1b) geen sprake van twee volledige zinnen (zie ook Klein (1984) voor deze opvatting).
De opvatting van Kerstens - aanvankelijk gepresenteerd zonder noemenswaardige argumenten - is tot nu toe vrijwel onuitgewerkt gebleven. Het is de bedoeling van dit stukje om wat argumenten te verschaffen die er op wijzen dat een oplossing zonder volledige reconstructie inderdaad de juiste is.
De argumenten die ik zal geven dragen een wat voorlopig karakter, mede omdat ik op dit moment niet beschik over een volledig en bevredigend gearticuleerde theorie over coördinatie. Aanzetten voor een bevredigende theorie zijn te vinden in De Vries (1983) en nog immer ongepubliceerd werk van Huybregts (te verschijnen). Ik hoop dat de hier gegeven argumenten compatibel zullen zijn met de toekomstige, uitgewerkte versies van deze theorieën.
Hier zal ik gemakshalve uitgaan van representaties in de trant van Williams (1978) waarbij de conjuncten onder elkaar geschreven worden:In (4) is geen sprake van volledige reconstructie: de twee conjuncten delen het werkwoord leest. De ɵ-rollen die dit werkwoord uitdeelt worden - zoals altijd bij coördinatie van NPs - gedistribueerd over de NPs, zodanig dat NPs in dezelfde ‘kolom’ dezelfde ɵ-rollen krijgen. Een representatie als (4) kan men uitspellen door middel van een linearisatieregel, die (1b) oplevert.
Ik geloof dat men met dit soort analyses twee oude problemen kan oplossen. Het is sinds lang bekend dat in Gapping-constructies van alles kan blijven staan, maar niet het finiete werkwoord (zie bijvoorbeeld Fiengo (1974) ). Voor het Nederlands kan men voorbeelden geven als in Koster (1978, 110-112):
(5)a | *Jan kocht een krant en Piet verkocht ----- |
b | *Kocht Jan een auto of kocht ----- een boot? |
Men zou dit een onverteerde rest van de Gapping-regel kunnen noemen. Pogingen om het verschijnsel te verklaren hebben tot dusver niet kunnen overtuigen. Fiengo sugereert een verklaring in termen van zijn Head Constraint, wat niet werkt voor gevallen als (5b) (zie Koster (1978), 110-111) ). Neijt (1981) stelt voor (5) te verantwoorden op grond van de Major Constituent Condition, gebaseerd op ideeën van Hankamer. Volgens deze conditie kunnen alleen zusters van een projectie van V achterblijven in Gapping-constructies. Aangezien de Vs in de tweede conjuncten van (5) zelf geen zusters van V zijn mogen ze niet achterblijven. Het is duidelijk dat deze conditie vrijwel niets toevoegt aan wat we al observeren: Vs mogen niet achterblijven. Verder verantwoordt de conditie dat restanten niet ingebed kunnen zijn in de zusterconstituenten van de V-projectie:
(6) | *Peter was invited by Mary and John Bill |
Bill kan hier geen restant zijn omdat deze NP (in tegenstelling tot de PP die hem bevat) geen zuster van een V-projectie is. De PP ingeleid door by is zelf wel een zuster van het gewenste type, en kan derhalve als restant optreden:
(7) | Peter was invited by Mary and John by Bill |
Deze oplossing voor de welbekende feiten is puur stipulatief, speciaal bedacht voor deze feiten, en niet verbonden met een algemeen grammatisch principe. De tweede onverteerde rest van de Gapping-regel vindt men in het volgende voorbeeld:
(8)a | Ik vraag me af wie de koek krijgt en wie de gard |
b | *Ik vraag me af wie of de koek krijgt en wie of de gard |
De complementeerder of is niet ongewoon in afhankelijke vragen in het Nederlands. Maar of mag niet voorkomen onder de Gapping-restanten. In navolging van Fiengo (1974) noemde Koster (1978, 221 vlgg.) een aantal gevallen in het Nederlands, waaronder:
(9) | *Jan probeert om vandaag de krant te lezen en om morgen het boek |
Opmerkelijk is dat deze zin zonder om grammaticaal is:
(10) | Jan probeert vandaag de krant te lezen en morgen het boek |
Er zijn dus twee onverteerbare Gapping-restanten: werkwoorden en complementeerders. Ik vermoed dat, uitgaande van representaties als (4), deze problemen kunnen worden opgelost op grond van een theorie over grammatische relaties van het type voorgesteld in Koster (1984) en (te verschijnen). Volgens deze theorie hebben grammatische kernrelaties de volgende vier eigenschappen:
(11)a | verplichtheid |
b | uniekheid van het antecedent |
c | prominentie van het antecedent |
d | localiteit |
De eerste eigenschap spreekt voor zichzelf. De prominentie-eigenschap (11c) houdt min of meer in dat het antecedent het afhankelijke element moet c-commanderen. De eigenschappen (11b) en (11d) blijken verantwoordelijk te zijn voor de belangrijkste eigenschappen van de Gapping-constructie.
In de meeste grammatische afhankelijkheidsrelaties is het zo dat één of meer afhankelijke elementen slechts afhankelijk kunnen zijn van één antecedent. Dit kan men o.a. illustreren met gebonden anaforen. Een antecedent kan verschillende anaforen van hetzelfde type binden (12a), maar er is altijd maar één antecedent (12b) (gecoördineerde NPs gelden als één NP):
(12)a | [Jan en Piet]i spraken met elkaari over elkaari |
b | *Jani raadde Pietj elkaari, j aan |
‘Uniekheid van het antecedent’ is een zeer algemene eigenschap (ze Koster (te verschijnen) ). Wat er bijvoorbeeld uit volgt is de (empirisch relevante) helft van het ɵ-criterium van Chomsky (1981, 36): een NP kan een ɵ-rol ontvangen van één en slechts één antecedent.
Zoals ik zal laten zien is het uniekheidsprincipe de sleutel tot het probleem van de onverteerde restanten: meerdere NPs kunnen een ɵ-rol van hetzelfde werkwoord ontvangen, maar er is altijd maar één regerend werkwoord (het antecedent).
Deze representatie wordt uitgesloten door de Begrenzingsconditie: Mary en Bill vormen een kolom, maar ze zijn niet gecoördineerd omdat het minimale domein, PP, geen nevenschikkend voegwoord bevat.
De representatie van de grammaticale zin (7) ziet er als volgt uit:Doordat de PP tweemaal de prepositie by bevat kan nu de hele PP als factor geanalyseerd worden. Er zijn dus twee relevante kolommen in (14), de eerste NP en de PP. Beide kolommen zijn toegestaan omdat het minimale domein een nevenschikkend voegwoord bevat. We kunnen nu met behulp van deze representaties laten zien dat werkwoorden en complementeerders niet mogen achterblijven in de Gapping-constructie. Bezie daartoe allereerst de representatie van de ongrammaticale zin (5a):
Deze representatie wordt uitgesloten door het uniekheidsprincipe (11b).
Het werkwoord kocht moet een object hebben, wat het geval is in (15): een krant vult de objectspositie. Het werkwoord verkocht moet echter ook een object hebben. In principe kan in gecoördineerde constructies het object gedeeld worden met een ander werkwoord. In (15) zou dit inhouden dat een krant object is van zowel kocht als verkocht. Dit is echter uitgesloten door het uniekheidsprincipe (11b): een object kan afhankelijk zijn van één en slechts één werkwoord. De Casus en ɵ-rol van een krant kan slechts afhankelijk zijn van één antecedent, zoals een anafoor ook slechts afhankelijk kan zijn van één antecedent.
In dit voorbeeld zijn twee antecedenten (om) voor één afhankelijk element (lezen). Bij de grammaticale zin (10) ontbreken de complementeerders, zodat het uniekheidsprincipe niet geschonden wordt:
Tot slot een paar problemen en mogelijke misverstanden. Om te beginnen ga ik er vanuit dat elementen in kolommen, zoals de werkwoorden in (15), weliswaar een gemeenschappelijke strukturele positie en categoriale status hebben, maar dat er sprake blijft van twee werkwoorden. Er is maar één manier om van twee werkwoorden één werkwoord te maken, namelijk door constituent-coördinatie. In dat geval is er sprake van compositie, d.w.z. de twee werkwoorden treden op als een volledige eenheid:
(18) | Jan [v [v koopt] en [v verkoopt]] kranten |
In zulke gevallen is het uniekheidsprincipe blijkbaar niet in het geding: kranten is het object van slechts één V, de samengestelde V.
Zeer interessant is het feit dat we wel een V-restant kunnen hebben bij achterwaartse Gapping:
(19) | [[Jan koopt ti] en [Piet verkoopt ti] kranteni] |
Voor deze gevallen is een lege objectsplaats wel aannemelijk. In dit geval kan het lege element namelijk gebonden worden door een c-commanderend antecedent (kranteni) dankzij de regel die bekend staat als Right Node Raising (zie bv. Maling (1972)). In (19) is dus, dankzij de lege objecten ti, voldaan aan de uniekheidseis. Zoals aangegeven in (19), wordt Right Node Raising across-the-board toegepast (zie Ross (1967), Williams (1978), en Pesetsky (1982) ).
Een hiermee verbonden fenomeen vinden we in het volgende contrast tussen het Nederlands en het Engels:
(20)a | Marie probeerde het boeki [[VPti te lezen] en [VPti aan Piet te geven]] |
b | *Mary tried to read the booki and to give ti to Peter |
De ongrammaticaliteit van het Engelse voorbeeld spreekt voor zichzelf: ti wordt niet ge-c-commandeerd door the booki, en zonder ti wordt de zin uitgesloten
als in voorgaande gevallen (door het uniekheidsprincipe).
Het Nederlands heeft echter de mogelijkheid om het object naar links te verplaatsen en te adjungeren aan de VP (zie Hoekstra (1984, 116) en de daar gegeven referenties). Zoals aangegeven in (20a) kan deze regel across-the-board worden toegepast, waardoor beide lege objectsposities een c-commanderend antecedent hebben. Net als in (19) kan hierdoor aan de uniekheidseis voldaan worden. Als Verb-second wordt toegepast en de -en gecoördineerd worden (zie Koster (1978, hfst. 3)), ontstaat er een situatie als in het Engels, waar geen c-commanderende NP beschikbaar is:
(21) | *[ Marie [ las het boeki] en [ gaf ti aan Peter]] |
Overigens toont (20b) aan dat niet alleen het finiete werkwoord, maar ook een infinitief normaal gesproken niet als Gapping-restant kan optreden. Op het eerste gezicht suggereert het Nederlandse voorbeeld (20a) het tegendeel, maar zoals we gezien hebben, is hier een andere strategie mogelijk, waarbij er wel een lege objectspositie aanwezig is.
Aldus blijkt dat verschilende feiten verklaard kunnen worden door soms lege posities aan te nemen (waar er een c-commanderend antecedent is) en soms juist niet (waar er geen c-commanderend antecedent is). Indirect wordt zo het bestaan van lege categorieën aangetoond.
Bibliografie
Chomsky, N. (1981) Lectures on Government and Binding. Dordrecht. |
Fiengo, R. (1974) Semantic Conditions on Surface Structure. Cambridge, Mass. Diss. MIT. |
Hoekstra, T. (1984) Transitivity: Grammatical Relations in Government-Binding Theory. Dordrecht. |
Huybregts, R. (te verschijnen) A Formal Theory of Binding and Bounding. |
Kerstens, J. (1981) ‘Bestaat Gapping eigenlijk wel?’ Spektator 11, 61-79. |
Klein, M. (1984) ‘Coordinatie of Gapping?’ Ms., Katholicke Universiteit Nijmegen. |
Koster, J. (1978) Locality Principles in Syntax. Dordrecht. |
Koster, J. (1984) ‘On binding and control’. Linguistic Inquiry 15, 417-459. |
Koster, J. (te verschijnen) The Radical Autonomy of Syntax. Dordrecht. |
Maling, J. (1972) ‘On “Gapping and the order of constituents”’. Linguistic Inquiry 3, 101-108. |
Neijt, A. (1979) Gapping. Dordrecht. |
Neijt, A. (1981) ‘Gaps and remnants: sentence grammar aspects of Gapping’. Linguistic Analysis 8, 69-93. |
Pesetsky, D. (1982) Paths and Categories. Cambridge, Mass. Diss. MIT. |
Ross, J.R. (1967) Constraints on Variables in Syntax. Cambridge, Mass. Diss. MIT. |
Ross, J.R. (1970) ‘Gapping and the order of consituents’, in M. Bierwisch and K.E. Heidolph (red.), Progress in Linguistics. The Hague. |
Vries, G. de (1983) ‘Drie-dimensionele koördinatie’. Scriptie Instituut voor Algemene Taalwetenschap, Amsterdam. |
Williams, E. (1978) ‘Across-the-board rule application’. Linguistic Inquiry 9, 31-43. |
- eind*
- Dit artikel is naar ik hoop een verbeterde versie van zijn voorganger. Mijn dank gaat uit naar Anneke Neijt, Henk van Riemsdijk, en Gertrud de Vries voor stimulerende kritiek op de vorige versie.