Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermdDe zogenaamde PP-over-V constructie overGa naar eind*
|
(1) | .., zodat er nu één renner ontsnapt is uit het langzaam voortsukkelende peleton. |
Men formuleerde de transformatie PP-over-V om deze zinnen af te leiden uit de SOV-dieptestructuur, d.i. de volgorde met het werkwoord achteraan. Deze
transformatie werd o.m. gebruikt in het kader van de bewijsvoering voor de SOV-dieptestructuur (cf. Koster 1974) en om domeinformuleringen op transformaties aannemelijk te maken (cf. De Haan 1976).
Het vraagstuk van de postverbale PP's in de bijzin werd echter achterhaald door de theorievorming voor het bevredigend was opgelost. In de nieuw vormgegeven theorie, het zogenaamde ‘T-model’, worden postverbale PP's niet langer beregeld met het centrale proces ‘verplaats α’, omdat PP-over-V niet beantwoordt aan de gegeneraliseerde vorm van dat centrale proces. De PP-over-V constructie wordt behandeld als resultaat van een ‘stilistische’ operatie, die ergens ‘linksonder’ in de ‘T’ zit. De term ‘stilistische operatie’ betekent hier zoveel als onbelangrijke verplaatsing, loze variatie. Aan postverbale PP's wordt verder geen aandacht meer besteed. Alsof er al een bevredigend voorstel voor hun beschrijving bestond.
In deze squib ga ik opnieuw in op postverbale PP's in de bijzin. Mijn stelling is: De PP in postverbale positie is geen loze vormvariatie op de PP in preverbale positie. Postverbale PP's moeten en kunnen dan ook niet met een vormelijk gedefinieerde operatie als een (soort) transformatie van preverbale PP's worden afgeleid. Het gaat niet om een ‘stilistisch’ proces in de zin van de t.g.g.; Postverbale PP's zijn op een eigen, betekenisvolle manier geconstrueerd met het vervoegde werkwoord. Hier volgt mijn voorstel voor de analyse van postverbale PP's.
1.
Het is onmogelijk om de PP's uit (2) en (3) in postverbale positie te hebben met een idiomatische lezing. Het resultaat is ongrammatikaal (4) of er moet gezocht worden naar een letterlijke, niet idiomatische interpretatie (5):
(2) | .., dat zulk soort mensen altijd in de maling genomen worden |
(3) | .., omdat hij er met zijn pet naar gooide |
(4) | .., *dat zulk soort mensen genomen worden in de maling |
(5) | .., omdat hij er naar gooide met zijn pet ( = letterlijk) |
Er is in deze gevallen een opvallend en niet te verwaarlozen verschil in betekenis tussen de zin met de preverbale PP en de variant met de postverbale PP.
De door Koster voorgestelde transformatie PP-over-V beschrijft de verplaatsing van een PP naar postverbale positie als loze vormvariatie:
(6) | PP-over-V (Koster 1974: 604) | ||||
.. - PP - X - V - .. | |||||
1 | 2 | 3 | opt. ➝ | ||
0 | 2 | 3 + 1 |
Deze transformationele analyse van postverbale PP's is dan ook niet probleemloos. De transformatie kan worden toegepast op (7) en (8) met als moeilijk tot bijna onmogelijk te interpreteren resultaat (9) en (10):
(7) | .., dat Kuifje in Afrika is |
(8) | .., toen de soldaten Tripoli onder vuur namen |
(9) | ..,?dat Kuifje is in Afrika |
(10) | ..,?toen de soldaten Tripoli namen onder vuur |
Zinnen als (4), (5), (9) en (10) zijn weerbarstige verschijnselen voor transformationele analyse. Natuurlijk kunnen er condities, filters e.d., ontworpen worden om de transformatie in het gareel te brengen, maar zo'n formalistische aanpak lijkt mij geen oplossing. De aandacht is dan vooral gericht op het formaliseren van een systeem, de weerbarstige verschijnselen veranderen er niet van. Integendeel er moeten extra maatregelen getroffen worden voor die verschijnselen.
2.
De moeite die het kost om de PP's in (9) en (10) te interpreteren, toont iets over de manier waarop het werkwoord en de PP geïnterpreteerd worden. Het blijkt dat in zinnen met een postverbale PP het werkwoord een interpretatie krijgt, zonder dat daarbij de in de PP vervatte informatie betrokken wordt. In tweede instantie wordt op die interpretatie de PP betrokken. Er ontstaat dus een zekere geleding in de interpretatie, waarin het werkwoord en de PP worden opgevoerd als elementen met een eigen status: Beide zijn voor hun betekenis niet afhankelijk van elkaar.
Een goed voorbeeld van de onafhankelijke interpretatie is (10). Deze zin wordt tot de PP geïnterpreteerd met ‘nemen’ in de betekenis van ‘innemen’, maar de PP onder vuur kan daar niet idiomatisch mee verbonden worden. Onder vuur wordt gelezen als bijwoordelijke bepaling van omstandigheid, nl. ‘terwijl ze onder vuur lagen’. Er ontstaat dan een erg gewrongen zin. Net zo is ‘zijn’ in (9), met wat moeite, te interpreteren als het zelfstandige werkwoord met de betekenis ‘bestaan’. Dat ‘bestaan’ ook nog in Afrika is bijna niet meer rond te krijgen. De geleding in de interpretatie doet zich voor in alle gevallen van een postverbale PP. Dit is niet altijd zo in het oog vallend als in (5), (9) en (10), omdat vaak het resultaat niet zo spectaculair is. Soms heeft de geleding in de interpretatie van werkwoord en PP maar een subtiel effect.
Het gaat er nu om vast te stellen op welke wijze de postverbale PP is opgenomen in het zinsverband. Door Bakker (Bakker 1975: 5/6) is een opmerking gemaakt over de volgorde V - PP, die er, enigszins vrij geïnterpreteerd op neer komt, dat postverbale PP's een bepaling bij een zin zijn. Dat lijkt mij niet juist voor de meeste PP's in bijzinnen - en eigenlijk ook niet voor de PP's in hoofdzinnen waar Bakker over spreekt. Zo zijn er zinnen als (11), waarin het gedeelte tot de PP geen afgeronde zin is:
(11) | .., dat de jury wordt gevormd door de redactie van de Donald Duck |
Het is wel zo dat het werkwoord een van de PP onafhankelijke interpretatie krijgt en daardoor enig reliëf heeft - Het werkwoord krijgt ook vaak nadruk d.m.v. klemtoon (cf. Jansen 1978: 80) - maar dat betekent niet, dat er na het werkwoord geen noodzakelijk zinsmateriaal meer kan volgen. Postverbale PP's zijn dus lang niet altijd zinsbepalingen.
Het lijkt me dat er gesteld kan worden, dat postverbale PP's over het algemeen een modificatie van het werkwoord betekenen. Er geldt nu, dat deze modificatie een speciale lading heeft. Uit de hierboven geobserveerde geleding in de interpretatie leid ik af, dat het verband tussen de PP in postverbale positie en het werkwoord incidenteel is, een ad-hoc karakter heeft: Het werkwoord en de PP worden speciaal voor een geval bij elkaar gebracht.
Er zijn talloze redenen die een spreker kan hebben om een PP en een werk-
woord op incidentele manier met elkaar te verbinden. Zo kan via het incidentele karakter de aandacht op de modificatie gevestigd worden, bv. als het gaat om contrasterende informatie (12):
(12) | Nee, ik zei juist, dat hij nog net snel reageerde met zijn linkervuist |
(Tegen iemand die begrepen had dat hij het met de rechtervuist gedaan had.) |
Het incidentele verband kan ook gelegd worden, omdat het de bedoeling is het werkingsbegrip zelf te belichten, zoals in (13) waar aan het kruipen ook een zekere voorstelling gegeven wordt. Er is sprake van moeite in (13). De variant met de preverbale PP (14) geeft in zijn normale lezing nauwelijks aandacht aan het afzonderlijke feit van het kruipen:
(13) | .., dat zij alleen nog maar kroop over de baan |
(14) | .., dat zij alleen nog maar over de baan kroop |
Kroop kan in (14) wel beklemtoond worden, maar is dan constrastief binnen een geheel over de baan kroop. Er ontstaat zo een aandachtspunt binnen het geheel, maar dat betekent niet dat het werkingsbegrip ook los gestalte krijgt als in (13).
Ook in (15) wordt een zekere voorstelling gegeven aan het werkingsbegrip, maar de aandacht gaat er eveneens uit naar de modificatie. Er is in (15) sprake van koppigheid en vastberadenheid en die betreft hetgeen in de PP genoemd wordt in het bijzonder. In (16) ligt deze geleding in de interpretatie minder voor de hand, daar wordt het geheel ‘op orde en regelmaat staan’ geïnterpreteerd:
(15) | Omdat zij stond op orde en regelmaat,.. |
(16) | Omdat zij op orde en regelmaat stond,.. |
De aanwezigheid van twee prominente elementen in (15) blijkt ook uit het zogenaamde ‘hoed-patroon’ in de intonatie.
Het is niet zo dat de incidentele modificatie van het werkwoord exclusief geldt voor de PP in postverbale positie. De PP in preverbale positie kan op dezelfde manier gebruikt worden, maar met de PP in deze positie kan het verband net zo gemakkelijk minder incidenteel zijn. Denk bijvoorbeeld aan de idiomatische verbindingen die ontstaan met de PP in preverbale positie. De PP in preverbale positie is, met een term van Jakobson, niet-gemarkeerd voor de wijze waarop het verband tussen PP en werkwoord moet worden opgevat. Dit betekent dat met een PP in preverbale positie andere factoren, als intonatie en lexicale inhoud, het verband tussen werkwoord en PP bepalen. Tegenover deze ongemarkeerde preverbale positie voor een PP staat de gemarkeerde postverbale positie, die betekent dat er sprake is van een incidenteel verband tussen PP en werkwoord.
Het wordt nu ook duidelijk, waarom PP's in postverbale positie geen verband met een idiomatische betekenis vormen met het werkwoord. Een voorbeeld van de ongrammatikale constructie die er kan ontstaan is (17):
(17) | ..,* omdat de oude kolonel nu pas gaat met verlof |
Het werkwoord en de PP in preverbale positie kunnen opgevat worden als vaste
combinatie, die ‘en bloc’ geïnterpreteerd wordt; Zo'n combinatie kan een idiomatische betekenis gaan ontwikkelen. De PP-na-V constructie ontkent, dat er sprake is van zo'n vaste combinatie. Het werkwoord en de PP worden onafhankelijk geïnterpreteerd, de verbinding krijgt pas betekenis op het moment van spreken. Dat kan nooit een idiomatische betekenis zijn, omdat die vastzit op een bekend en niet op een ad-hoc gevormd verband.
Wanneer er dus een PP in postverbale positie staat, dan kan dat leiden tot ongrammatikale of moeilijk te interpreteren verbanden, als die PP niet op een incidentele manier met het werkwoord verbonden kan worden. In bepaalde gevallen is er dan ook een overgang van een idiomatische of figuurlijke betekenis met de PP in preverbale positie (18), naar een letterlijke betekenis met dezelfde PP in postverbale positie (19):
(18) | .., omdat hij er met zijn pet naar gooide |
(19) | .., omdat hij er naar gooide met zijn pet ( = letterlijk) |
3.
In mijn voorstel voor de analyse van postverbale PP's zijn ook veel van Jansen zijn observaties m.b.t. postverbale PP's in te passen. Zo beschrijft Jansen, in navolging van Overdiep, dat complexe PP's vaak in postverbale positie voorkomen (cf. Jansen 1978: 86) Dit is te verklaren uit het feit dat complexe PP's zelf vaak een ad-hoc karakter hebben, d.w.z. ze worden speciaal geconstrueerd. Het lijkt mij dan ook waarschijnlijk, dat wanneer zulke PP's een verband met het werkwoord aangaan, dat verband zelf ook vaak een incidenteel karakter heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ingewikkelde boodschap, waarin het moeilijk is om de PP en het werkwoord ‘en bloc’ te interpreteren. De postverbale positie is dus de geëigende plaats voor complexe PP's.
Ik heb in deze squib aannemelijk trachten te maken, dat postverbale PP's niet behandeld moeten worden als synonieme variant van preverbale PP's. Er zijn verschijnselen die weerbarstig worden als er uitgegaan wordt van het idee, dat de preverbale en de postverbale positie van een PP synoniem zijn. Vooral als dat idee vorm krijgt in een transformationele analyse. Een voorbeeld van die weerbarstigheid is hier besproken: Het is onduidelijk, waarom sommige van de PP's die preverbaal een idiomatische lezing hebben in postverbale positie letterlijk genomen moeten worden, terwijl andere van die PP's postverbaal gewrongen of ongrammatikale zinnen opleveren.
Ik heb getracht postverbale PP's een eigen identiteit te verschaffen, die het mogelijk maakt hun distributie te verklaren. Het is daarbij duidelijk geworden dat aan postverbale PP's stilistische aspecten vastzitten. ‘Stilistisch’ moet natuurlijk niet opgevat worden in de betekenis die de t.g.g. aan dat woord geeft. Het gaat om de zin van het woord zoals dat door Overdiep wordt gebruikt:
(Overdiep 1949:7)
Stilistisch is de grammatica, waarin de relativiteit der taalvormen door vergelijking wordt bepaald. De stilisticus tracht antwoord te geven op de vraag waarom drukt een spreker of schrijver zijn gevoel of gedachte uit in den gegeven, en niet in een anderen vorm of: in hoeverre is er harmonie in het samenstel van den gegeven inhoud en vorm.
Bibliografie
Bakker, D.M. 1975, Volgorde van taalelementen: enkele preliminaire opmerkingen. In: Caspel en Kazemier (red.) Taal- en letterkundig gastenboek voor Prof. dr. G.A. van Es. Groningen. |
Haan, G. de 1976, Regelordening en domeinformulering op transformaties. In: Evers en Koefoed (eds.) Lijnen van taaltheoretisch onderzoek. Groningen: Tjeenk Willink. |
Jansen, F. 1978, Hoe krijgt een spreker zijn woorden op een rijtje? In: Kooij (red.) Aspekten van woordvolgorde in het Nederlands. Leiden. |
Koster, J. 1974, Het werkwoord als spiegelcentrum. Spektator 3, 601-618. |
Overdiep, G.S. 1949, Stilistische grammatica. Zwolle: Tjeenk Willink. |
- eind*
- Ik wil Alied Blom bedanken voor haar commentaar op het klad van deze squib. Ik heb er van geprofiteerd bij het schrijven van de definitieve versie.