Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleursel, loksel, glazuursel
|
(1)a | Hij eet een boterham |
b | Zij lacht |
c | Het schip zinkt |
(2)a | Een boterham wordt door hem gegeten |
b | Er wordt door haar gelachen |
c | *Er wordt door het schip gezonken |
Het transitieve eten en het intransitieve lachen laten passivisatie toe. Dit in tegenstelling tot het intransitieve zinken.
Het tweede criterium betreft het hulpwerkwoord dat wordt geselecteerd in het perfectum. Vgl. hiertoe de volgende zinnen:
(3)a | Jan heeft/*is een boterham gegeten |
b | Zij heeft/*is gelachen |
c | Het schip *heeft/is gezonken |
d | Een boterham *heeft/is door Jan gegeten |
Actieve zinnen met respectievelijk een transitief werkwoord als eten en een intransitief werkwoord als lachen ((3)a en b) krijgen in het prefectum hebben, terwijl het intransitieve zinken in (3)c evenals de passief in (3)d zijn hebben. Het derde criterium is de (on)mogelijkheid voor participia te verschijnen in prenominale positie. Zie de NP's onder (4):
(4)a | *De gelezen man |
b | *De gelachen man |
c | Het gezonken schip |
d | Het gelezen boek |
Participia kunnen alleen in prenominale positie verschijnen wanneer ze zijn afgeleid van een intransitief werkwoord als zinken of zijn afgeleid van een transitief werkwoord als lezen (respectievelijk (4)c en d) met de aantekening, dat het hoofd het feitelijk direct object is van het werkwoord waar het participium van afgeleid is in het geval onder (4)d: (4)a is immers ongrammaticaal. Het tot dusver met intransitief aangeduide zinken zal in het hiernavolgende aangeduid worden met ergatief. Ergatieve werkwoorden zijn - samenvattend - die verba die aan de volgende criteria voldoen:
- | de afwezigheid van een passieve tegenhanger van actieve zinnen met een ergatief werkwoord; |
- | het optreden van zijn in het perfectum; |
- | de mogelijkheid dat participia van ergatieve werkwoorden verschijnen in prenominale positie. |
Ter illustratie volgen onder (5) voorbeelden van ergatieve werkwoorden:
(5) | sterven | blijven |
komen | aanslibben | |
dalen | stijgen | |
slagen | krimpen | |
groeien | vertrekken | |
ontwaken | ontstaan | |
verbleken | verdorren |
Aan de hiervoor besproken syntactische eigenschappen wordt in het Government and Binding-kader op de volgende wijze vormgegeven. In tegenstelling tot de niet-ergatieve intransitieven wordt aangenomen dat ergatieve werkwoorden zijn gesubcategoriseerd voor een direct object NP en dat deze NP op het niveau van S-structuur gerealiseerd wordt als syntactisch subject, hetgeen volgt uit de principes van de theorie. Gegeven deze vormgeving is een aantal predicties te maken ten aanzien van het morfologisch gedrag van ergatieve werkwoorden. Deze voorspellingen zijn:
a. | woordvormingsmiddelen die geschikt zijn voor het maken van objectsnamen zijn ook geschikt voor het maken van subjectsnamen in het geval van ergatieve werkwoorden; |
b. | woordvormingsmiddelen die geschikt zijn voor het maken van subjectsnamen op basis van intransitieven en transitieven zijn niet geschikt voor het maken van subjectsnamen op basis van ergatieve werkwoorden. |
Onder 2. zullen deze voorspellingen nader worden toegelicht.
2.
Belichten we eerst voorspelling a. Het suffix -sel waarmee objectsnamen worden afgeleid van transitieve werkwoorden, zal subjectsnamen moeten opleveren wanneer het wordt aangehecht aan ergatieve werkwoorden. Positieve evidentie hiervoor vinden we in de formaties onder (6):
(6)a | tiksel | b | aanslibsel |
baksel | verschijnsel | ||
uitwerpsel | bezinksel |
Onder (6)a zien we objectsnamen die door middel van -sel zijn afgeleid van transitieve werkwoorden. Onder (6)b zijn subjectsnamen afgeleid door middel van het zelfde suffix van ergatieve werkwoorden. Het suffix -sel leidt ‘namen’ af voor zaken. Dit in tegenstelling tot het suffix -(e)ling, waarmee ondermeer persoonsnamen worden afgeleidGa naar eind1. Formaties door middel van -(e)ling afgeleid leveren - als in de -sel-gevallen - positieve evidentie op ter ondersteuning van voorspelling a. Bekijk hiertoe de volgende voorbeelden:
(7)a | zendeling | b | beginneling |
verschoppeling | sterveling | ||
bekeerling | mislukkeling |
(7)a geeft objectsnamen afgeleid van transitieve werkwoorden. Onder (7)b vinden we subjectsnamen afgeleid van ergatieve werkwoorden.
Bekijk vervolgens ter ondersteuning van de b.-voorspelling de voorbeelden onder (8):
(8)a | lacher | b | *valler |
danser | *sterver | ||
moordenaar | *sneuvelaar |
(8)a geeft voorbeelden van subjectsnamen die door middel van het suffix -er zijn afgeleid van transitieve en intransitieve werkwoorden. (8)b toont formaties die zijn afgeleid van ergatieve werkwoorden door middel van het zelfde suffix -er. Alle formaties onder (8)b zijn - overeenkomstig de predictie - ongrammaticaal.
Er bestaan formaties die in strijd lijken met voorspelling a. Op deze nomina zal in paragraaf 3. nader worden ingegaan.
3.
De volgende formaties tonen zich weerbarstig ten aanzien van de hiervoor geformuleerde voorspelling a.
(9) | kleursel |
loksel | |
glazuursel | |
blauwsel |
Met het suffix -sel immers worden objectsnamen afgeleid van transitieve werkwoorden en subjectsnamen in het geval ergatieve verba de input vormen van het woordvormingsprocédé dat nomina afleidt door middel van -sel. De formaties onder (9) echter zijn subjectsnamen met -sel afgeleid van transitieve verba. De vraag is nu, in hoeverre deze weerbarstige nomina traceerbaar zijn. Let hiertoe op de volgende constructies:
(10) | a | De vis wordt door Jan met een machine gelokt |
b | *De machine lokt de vis door Jan | |
c | De machine lokt de vis | |
d | De machine is van de vis |
In de passief onder (10)a kunnen de agens-phrase door Jan en de instrument-phrase met een machine samen voorkomen. Onmogelijk is dit in een actieve zin. Vgl. (10)b. Bij ontstentenis van de door-bepaling is de zin grammaticaal, wat blijkt uit (10)c. (10)d toont het nomen lokker als niet-personale -er-agens van het Nederlands. Met andere woorden: instrumentsnamen zijn te beschouwen als subjectsnamen die we kunnen karakteriseren als niet-personale agens. Merk overgens, dat loksel in (10)d is uitgesloten.
Bekijk nu vervolgens de constructies onder (11):
(11)a | De vis wordt door de machine met een speciale vloeistof gelokt |
b | *De speciale vloeistof lokt de vis door de machine |
c | De speciale vloeistof lokt de vis |
d | De speciale vloeistof is van de vis |
Over de constructies onder (11) is exact hetzelfde op te merken als over de constructies onder (10) met dit verschil, dat nu lokker in (11)d is uitgesloten en dat loksel niet te beschouwen is als niet-personale -sel-agens van het Nederlands. De vraag is nu waar dit verschil vandaan komt. Bekijk de voorbeelden onder (12):
(12)a | De machine lokt de vis (PP met NP) |
b | De speciale vloeistof lokt de vis *(PP met NP) |
(12)a is identiek aan (10)c, hoewel gecomplementeerd met een instruments PP. Hetzelfde geldt voor (12)b, die voor de rest identiek is aan (11)c. Het agentief karakter van de NP De machine in (12)a blijkt hier nog eens, vanwege de mogelijkheid de zin te complementeren met een instruments PP. De NP De speciale vloeistof in (12)b is zelf instrument, gezien de onmogelijkheid de zin te complementeren met een instruments PP. Morfologisch komt dit verschil tot uiting in de keuze van een verschillend suffix: agensen (zowel de personale als de impersonale) nemen het suffix -er, terwijl instrumenten (ondermeer) -sel nemen. Vgl. nogmaals de zinnen (10)d en (11)d.
Er bestaat nog een constructie, die complementatie met een instruments PP niet toelaat. Zie (13):
(13) | Het lijk spoelt aan *(PP met NP) |
In (13) zien we een constructie met het ergatieve verbum aanspoelen. Het subject bezit geen controlerende eigenschappen: op het niveau van D-structuur is de subjectspositie immers een lege positie; de NP Het lijk is van origine een object. Bij ontstentenis van een controlerende instantie bestaat niet de mogelijkheid tot complementatie met een instruments PP, noch de mogelijkheid een instrumentsnaam af te leiden.
We hebben kortom drie derivaten die zijn afgeleid met behulp van het suffix -sel. In de eerste plaats objectsnamen als in (6)a, in de tweede plaats subjectsnamen als in (6)b en in de derde plaats subjectsnamen met een instrumentsinterpretatie als in (9). Wat uit het bovenstaande blijkt, is, dat subjecten die agens zijn het suffix -er nemen en dat subjecten die dit niet zijn een ander suffix nemen, bijvoorbeeld -sel. In dit laatste geval is het heel goed mogelijk, dat de achtergrond van het subject in kwestie steeds verschillend is: vergelijk de zinnen (12)b en (13), waar in (12)b het subject De speciale vloeistof subject is bij het transitieve lokken en een instrumentsinterpretatie heeft en in (13) het subject Het lijk subject is bij het ergatieve aanspoelen en van origine object isGa naar eind2.. Het is van groot belang te constateren, dat de nomina op -sel onder (9) zijn afgeleid van transitieve werkwoorden. Met andere woorden: -sel laat ‘echte’ intransitieven ongemoeid.
Dit onderstreept hoe zinvol het is een onderscheid te maken tussen ‘echte’ in-
transitieven als lachen enerzijds en ergatieven als zinken anderzijds, -selsuffigering gehoorzaamt aan de scheiding die is aangebracht in de klasse van intransitieve werkwoorden.
Bibliografie
Chomsky, N. (1981), Lectures on Government and Binding. The Pisa Lectures. Dordrecht, Foris Publications. |
Hoekstra, T. (1984), Transitivity. Grammatical Relations in Government-Binding Theory. Dordrecht, Foris Publications. |
Knopper, R. (1983), De Morfologie van Ergatieve Werkwoorden. Ms. RUL. |
Knopper, R. (1984), ‘On the Morphology of Ergative Verbs and the Polyfunctionality Principle’. In: H. Bennis en W.U.S. van Lessen Kloeke: Linguistics in the Netherlands 1984. Dordrecht, Foris Publications. pp. 119-128. |
- eind1
- Het suffix -(e)ling is niet alleen gesubcategoriseerd voor verba, maar ook voor nomina (stedeling), adjectieven (fanatiekeling) en telwoorden (tweeling). In tegenstelling tot het suffix -sel worden met -(e)ling zowel namen voor personen als namen voor zaken afgeleid. Voorbeelden van de eerste categorie vinden we onder (7) in de tekst, die van de tweede categorie onder (i):
(i) poteling takkeling kammeling
- eind2.
- Voor -ing geldt hetzelfde. Vgl. de formaties stolling en bezinking die zijn afgeleid van ergatieve verba met de formaties hechting, overdekking en vulling die zijn afgeleid van transitieve verba.