Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
R-CliticaGa naar eind*
|
(1)a | Omdat we gisteren over het boek gepraat hebben |
b | Omdat we gisteren daarover / *over daar gepraat hebben |
c | Omdat we gisteren d'rover gepraat hebben |
Verder kunnen R-objecten voorkomen op de geëigende positie voor objectsclitica. In navolging van Berendsen (1983) ga ik ervan uit dat deze positie zich in de linkerperiferie van de VP bevindt.
(2)a | Dat Jan [VPgisteren de jongen het boek gaf] |
b | Dat Jan [VP 'ti 'mj gisteren tj ti gaf] |
(3)a | Omdat we [VP gisteren daar / *'r over gepraat hebben] |
b | Omdat we [VP daar / 'r gisteren over gepraat hebben] |
Dit geeft al meteen een tegenstrijdigheid aan: een typisch algemeen kenmerk van clitica is dat ze op een vaste positie voorkomen, en de voorbeelden in (3) geven juist aan dat R-pronomina op verschillende posities voor kunnen komen. Bovendien kunnen R-pronomina ook nog eens verplaatst worden naar COMP.
(4)a | [COMP waari hebben [S jullie [VP gisteren [PP ti over ti]gepraat]]] |
b | [COMP daari hebben [S jullie [VP gisteren [PP ti over ti]gepraat]]] |
Ook opmerkelijk is dat het er kennelijk niet toe doet of een R-pronomen in de clitic positie aan VP al dan niet in gereduceerde vorm voorkomt. Van Riemsdijk (1978), die R-pronomina niet (expliciet) als clitica behandelt, verantwoordt bovenstaande feiten door R-pronomina als [ + R] te markeren. Bij de gratie daarvan kunnen ze verplaatst worden naar [ + R] posities in de zin, aan P, PP of rechts van het subject en van daaruit naar COMP.
Essentieel voor de analyse van Van Riemsdijk is dat deze verplaatsing geen schending van het Subjacentieprincipe oplevert, waarbij PP een cyclische knoop voor Subjacentie is. R-verplaatsing naar de positie links van P in (5) is verplicht, een reden voor van R. om het volgende filter te formuleren.
(6) | * ( P - (+ PRO, + R)) |
Dit filter is dubieus om twee redenen. Ten eerste zijn taalspecifieke filters onwenselijk vanwege leerbaarheidsargumenten. Dat geldt in het geval van (6) nog sterker omdat het taallerende kind negatieve evidentie nodig heeft om een dergelijk filter te kunnen leren, zie ook Horst (1983).
In de hierna volgende discussie neem ik als uitgangspunt dat R-pronomina clitica zijn, en ga er vervolgens toe over ze als zodanig nader te definiëren.
Nemen we aan dat R-objecten van P gekenmerkt worden door Het kenmerk [ + R] is nodig om R-clitica te onderscheiden van andere objectsclitica, die zich in essentie anders gedragen; ze kunnen nl. niet verplaatst worden en komen alleen in de positie links in de VP voor, zie Berendsen (1983). Volgens Aoun (1981) is een minimale eigenschap van clitica dat ze het casusfeature van hun casustoekenner absorberen. Dit verklaart waarom in talen die clitica kennen, cliticverdubbeling slechts mogelijk is wanneer die taal een loze casusmarkeerder tot zijn beschikking heeft. Bezien we de Hebreeuwse zin (7).
(7) | ktivato sel hasefer |
het schrijven het van het boek | |
‘het schrijven van het boek’ |
De clitic to absorbeert het casusfeature van de objectsNP hasefer. Daarom kan deze objectsNP slechts verschijnen als de casustoekenner sel wordt ingevoegd. Een verdere mogelijkheid voor clitica die parametrisch kan variëren is dat clitica in sommige talen de ϴ-rol van de gesubcategorizeerde positie kunnen absorberen. In het Hebreeuws en Roemeens wordt de ϴ-rol niet geabsorbeerd. In de zin (7) draagt de NP hasefer dus de ϴ-rol en kan daarom zelf ook weer verplaatst worden. In b.v. het Spaans absorberen clitica wèl de ϴ-rol. Daarom kan in Spaanse cliticverdubbelingsconstructies het verdubbelde element niet verplaatst worden door vraagwoordverplaatsing. Dit omdat een variabele die ach-
tergelaten wordt door vraagwoordverplaatsing, een ϴ-rol moet hebben. Een aanname die sinds Aoun (1981) m.b.t. clitica wordt gedaan, is dat ze typisch voorkomen op Ā posities, posities waar op dieptestructuur geen argument kan staan. Doen we nu de volgende aannames m.b.t. Nederlandse R-clitica:
(8) | 1. R-clitic absorbeert casus |
2. R-clitic absorbeert niet ϴ-rol | |
3. Het Nederlands kent geen loze casustoekenner. |
Ik illustreer dit aan de hand van (9).
De R-clitic er absorbeert het casusfeature van de prepositie over en wordt verplaatst naar de cliticpositie aan de casustoekenner P. Daarbij blijft de ϴ-rol achter op de positie van [NP ei]. Cliticverdubbeling is niet mogelijk omdat het Nederlands geen loze casusmarkeerder kent. De R-clitic en [NP ei] vormen één keten. Omdat cliticverdubbeling niet mogelijk is, kan de clitic zelf worden verplaatst naar andere Ā posities, d.w.z. andere cliticposities en COMP. Andere cliticposities zijn aan de maximale projectie van P, PP, en aan de maximale projectie voor objectsclitica, VP. Ook kunnen R-clitica door vraagwoordverplaatsing of Topicalizatie naar COMP verplaatst worden, omdat een variabele met ϴ-rol achterblijft. In de structuur (9) kunnen we clitic-verplaatsing afdwingen door de universele eis dat clitica op Ā posities dienen te staan. Het taalspecifieke filter in van Riemsdijk (1978) is dus overbodig. Het tegenstrijdige gedrag dat R-clitica vertonen volgt dus uit de compositie van de volgende eigenschappen.
(10) | Ned. | Hebr/Roem. | Frans | Spaans | |
---|---|---|---|---|---|
absorptie casus | + | + | + | + | |
absorptie ϴ-rol | - | - | + | + | |
dummy casus | - | + | - | + |
Absorptie van casus zorgt voor clitische eigenschappen. Betrekkelijk zelfstandig gedrag zoals verplaatsbaarheid volgt uit de negatieve specificatie voor de beide andere eigenschappen.
Enkele consequenties
De hier gepresenteerde analyse vereist dat clitica altijd op Ā posities staan. Een voorspelling die dan gemaakt wordt is dat R-clitica niet kunnen passivizeren. Immers, passivizering is verplaatsing naar de subjectspositie, een A-positie. Verplaatsing van een Ā positie naar een A positie schendt b.v. het ɵ-criterium. Er zijn echter voorbeelden in het Nederlands die op z'n minst suggereren dat passivizering van R-pronomina mogelijk is, zoals
(11)a | er werd op gedanst |
b | dat daar gisteren over gesproken werd |
M.b.t. de zinnen in (11) wil ik de volgende suggesties doen. In (11a) is er niet gepassivizeerd maar getopicalizeerd. Men zou dan verwachten dat een loos subject geïnserteerd wordt. Dit is niet het geval.
(12) | *Daari is er [VP [PPti over ti] gesproken] |
In (12) kan er niet het loze subject zijn. Het lijkt erop dat er insertie in subjectspositie in het Nederlands niet verplicht is als de eerste constituent (TOPIC) een locatieve constituent is, en wel verplicht is als de eerste constituent niet locatief is. Contrasteer (13) met (14) (uit van Kemenade (1984b)).
(13)a. | er werd gedanst |
b | *daar werd er gedanst |
c | op de tafel werd gedanst |
d | *op de tafel werd er gedanst |
(14)a | *gisteren werd gedanst |
b | gisteren werd er gedanst |
Dit maakt het aannemelijk dat er in (11a) een TOPIC is en niet een subject. Anders ligt het voor (11b). Het is echter niet overtuigend te maken dat daar in (1lb) een subject is. Daar zou in de cliticpositie aan VP kunnen staan, waarbij werderom er insertie niet verplicht is, vgl. het soort problematiek dat besproken wordt in Bennis (1980). Er is ook een evidentie dat er insertie überhaupt niet verplicht is. Zie b.v. de grammaticaliteit van (15).
(15) | dat gisteren daarover gesproken werd |
Dit suggereert dat voor R-objecten van preposities een soort ‘passief in situ’ mogelijk is, hetgeen sterk suggereert dat R-clitica casusdragende elementen zijn, zoals volgt uit de hier gepresenteerde analyse. Hieruit volgt dat de casus die clitica krijgen inherente casus is. Immers, m.b.t passief wordt aangenomen (b.v. Chomsky (1981)) dat structurele objectscasus geabsorbeerd wordt, zodat verplaatsing naar de subjectspositie nodig is om aan casus te komen.
Het is duidelijk dat het gedrag van R-pronomina in zinnen als (11)-(15) nog door tal van problemen omgeven wordt. Ik hoop echter duidelijk gemaakt te hebben dat dat niet noodzakelijkerwijs problemen zijn voor de hier gepresenteerde analyse.
Bibliografie
Aoun, J. (1981), The Logical of Anaphoric Relations, MIT dissertatie. |
Bennis, H. (1980), ‘Er Deletion in a Modular Grammar’. In Daalder en Gerritsen eds. Linguistics in the Netherlands 1980, Amsterdam. |
Berendsen, E. (1983), ‘Objectsclitica in het Nederlands’, in De Nieuwe Taalgids. |
Chomsky, N. (1981), Lectures on Government and Binding, Dordrecht. |
Horst, J. (1983), Preposition Stranding and the Government-Binding Theory, doctoraalscriptie Utrecht. |
Kemenade, A. van (1984a) ‘Verb Second and Clitics in Old English’, in Bennis & van Lessen Kloeke eds. Linguistics in the Netherlands 1984, Dordrecht. |
Kemenade, A. van (1984b), Preposition Stranding in Old & Middle English, ms. Utrecht. |
Riemsdijk, H. van (1978), A Case Study in Syntactic Markedness, Dordrecht. |
- eind*
- De hier in het kort gepresenteerde analyse werd mede geïnspireerd door gelijksoortig materiaal in het Oudenregels, dat geanalyseerd werd in van Kemende (1984a) en (1984b). De laatste bevat ook de hier gepresenteerde analyse. Onderzoek hiervoor werd gefinancierd door ZWO, projectnr. 17-24-03. Dank aan David Lightfoot, Henk van Riemsdijk en Wim Zonneveld voor discussie.