Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||
Van een Huys-man en een Barbier, een on-volmaeckte klucht?
| ||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||
hij naar syntactische overeenkomsten; hij beroept zich daar bij op Overdiep, die in zijn Zeventiende-eeuwsche syntaxis een aantal syntactische verschijnselen signaleerde, die typerend zijn voor Bredero's Spaanschen Brabander; deze syntactische constructies nu zijn ook te vinden bij voorbeelden die Verdenius uit H en B citeert. De levendigheid in de monologen, de dwaasheden en folkloristische levenswijsheden zijn ten slotte Verdenius' laatste (subjectieve) argument. Kruyskamp gaat in de inleiding bij zijn uitgave van Bredero's kluchten geheel met Van Rijnbach en Verdenius mee (Kruyskamp 1975, 15). Hij wijst ook nog op de overeenkomst tussen de boer uit de Klucht vande Koe en die uit H en B.
Mogen we er van uit gaan, dat H en B een klucht van Bredero is, de veronderstelling dat het spel een fragment is, een aanzet tot een omvangrijker spel, kortom: onvoltooid is, is moeilijker te weerleggen. Dat het spel een fragment of iets van dien aard is wordt ook beweerd door Van Rijnbach en Kruyskamp; en zij zijn de enigen niet, die deze mening hebben. De enige die een andere opvatting geeft is Te Winkel, die overigens slechts twee regels aan het spel wijdt; hij veronderstelt dat H en B ‘als tusschenspel dienst gedaan schijnt te hebben’. Volgens mij was Te Winkel - zoals wel vaker - dicht in de buurt van de waarheid met zijn veronderstelling (Te Winkel 1922-1927, III-172) Volgens mijn (voorzichtige) mening is het helemaal niet nodig, H en B als een fragment te beschouwen. Waarom ik dat niet nodig vind, is uiteraard alleen uit te leggen door te gaan letten op de bouw van het spel, de tekst, de vergelijking met soortgelijke spelen uit die tijd en de tijd daarvóór, waarna ik tot slot dan nog in wil gaan op de navolging van H en B door J.Z. Baron in 1667. | ||||||||||||||||||
De bouw van H en BVan de 186 versregels in Van een Huys-man en een Barbier zijn er 146 voor de huys-man en 40 voor de barbier, mr. Goris. Er zijn twee tonelen of scènes te onderscheiden, n.l. de monoloog van de boer (1-57) en het gesprek van boer en barbier (58 - uit). Het toneel is op straat vóór het huis van de barbier; als mr. Goris namelijk klaar is met knippen en scheren, zegt hij: Iy fijnman, comt iens after, en siet iens waer dat ick woon
Hout me wat geselschap, ick selje op mijn Cijter ien deuntje / / speelen. (185-186)
De boer neemt de uitnodiging aan met de regel: Ic sel om jouwent willen noch ien Lientje van ien huysmans seuntje / / queelen.
Dan is het spel uit; het is aannemelijk dat de boer met mr. Goris naar binnen gaat. Het laatste gedeelte (174-186) wordt voorafgegaan door een nota van de auteur (of de uitgever): Dit moet noch onder aen de Clucht vande Boer ende Barbier.
Het moet er inderdaad onder, want anders zou de klucht uit zijn, terwijl de barbier nog niet heeft aangekondigd dat hij klaar is, dat de boer er nu mooi uitziet | ||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||
enz. Bovendien zou, als het spel bij vs 173 zou eindigen, de laatste regel niet-rijmend zijn. Of het bij deze nota nu gaat om een blaadje dat weg geraakt was, of dat Bredero later de vs 174-186 toegevoegd heeft, om wat voor reden dan ook, weten we niet.
De verschillende aspecten van de structuur van het spel kunnen het beste aangetoond worden door eerst een samenvatting van de tekst te geven, waarbij ik, hoewel er maar twee scènes zijn, 10 gedeelten onderscheid. 1. vs 1-18 De boer, de ‘huys-man’, vertelt hoe hij met zijn zuivel- en vleesprodukten de ‘stee-kliecken’ voor de gek gehouden heeft. 2. 19-43 De boer vertelt dat ‘loopende Lijsbeth’, zijn buurmeisje, dat ook wel doet, en tevens dat diezelfde Lijsbeth een niet te versmaden stuk is: ‘Ia wel 't is ien hecht van ien Meyt’ (25); veel mannen kwamen op haar af en ook onze huys-man heeft plannen in die richting. 3. 44-55 Een wending in het relaas van de boer: hij wil zich laten knippen en scheren bij mr. Goris, die een goede barbier is en ook als chirurgijn zijn sporen verdiend heeft, vooral bij de hoeren rond de Oude Waal. 4. 56-67 De boer klopt aan bij de barbier en vraagt: ‘maer scheermen hier boeren?’, waarop de barbier reageert met een woordspeling door ‘scheren’ op te vatten in de betekenis van voor de gek houden, afzetten; de boer begrijpt de woordspeling niet. 5. 68-93 Mr. Goris komt ter zake, de boer gaat zitten en de barbier vraagt hoe hij geknipt wil wezen; de boer antwoordt in de trant van niet te kort en niet te lang, zo tussen beiden: ‘ick hou altijt de middelstraat’. Dan volgt er een uitweiding over de gulden middenweg. 6. 94-114 Goris vraagt of de boer ook getrouwd is; de boer antwoordt: ‘Ick hylick altemet iensjes, maer ick heb noyt etrout’ (95). Maar na een uitweiding over 't verschil tussen ‘hylicken’ en ‘trouwen’, en hoe anderen dat doen, vertelt de boer dat hij een meisje had, dat nu met een ander loopt en dat verdriet hem tot huilens toe. 7. 115-144 Goris troost de boer en vraagt of ze ‘van ien groot geslacht’ was. Weer begrijpt de boer Goris verkeerd door ‘groot’ in kwantitatieve zin op te vatten; dat leidt dan tot verhalen over grote gezinnen, moeders van 23 kinderen; en via zijn vader en zijn oom komen we bij zijn vrienden, die niet wars waren van sexuele avonturen; vervolgens komt er nog een hupse weduwe ter sprake, ‘broetsche Baertje’. 8. 145-158 en dan vestigt meester Goris de aandacht op het scheerwater, blijkbaar om de woordenstroom te stoppen. De boer is even stil, maar begint dan Goris uit te horen over wat hij zo als chirurgijn allemaal meemaakt. Meester Goris weigert daar echter iets over te zeggen, waarop de boer maar weer begint: nu over venerische ziekten. 9. 159-174 Weer probeert de barbier te onderbreken door uit te roepen: ‘Helpt wat heb jij lang hayr’ (159). Hij probeert het gesprek op een wat spiritueler onderwerp te brengen, i.c. de wijn, maar de boer reageert nauwelijks en vertelt over zijn handigheid bij het kaartspelen, waarbij hij heel wat ‘wittebroots kinderen uyttet nest enomen’ heeft. De cirkel is rond: In de eerste vijf versregels de handigheid om de stedelingen te snijden, in deze laatste vijf huys-mans handigheid om de ‘wittebroots kinderen’ (verwende kinderen) met het kaartspelen geld uit de zak te kloppen. | ||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||
10. 174-186 Het scheren en knippen is klaar, de boer ziet er mooi uit, zoals de barbier ironisch opmerkt en hij nodigt de boer uit om thuis wat muziek te gaan maken.
Van een Huysman en een Barbier is een dialoog met een lange (een derde van het hele spel bijna) beginmonoloog van de boer. Dramatische monologen en dialogen zijn er veelvuldig aan te wijzen in de toneelliteratuur in het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw, zowel in Nederland als b.v. in Frankrijk. Volgens Aubailly kan de verhouding van de personages bij een dialoog verschillend zijn: de verdeling der spreekbeurten is willekeurig (a), een van beide personages kan de rol van klankbord of vragensteller vervullen (b) en een van beiden kan relativerende, contrasterende of spottende opmerkingen maken bij de woorden van de andere (c). Zoals blijkt uit de tekst van het stuk vervult mr. Goris een duidelijke rol als barbier: Hij is niet alleen barbier, omdat hij knipt en scheert, maar óók, omdat hij zijn klant laat praten, waarbij hij hem af en toe onderbreekt, hem soms voor de gek houdt, en soms het gesprek op gang brengt. Volgens de indeling van Aubailly (Aubailly 1976, 209 vlg.) vervult hij enigszins de rol van klankbord en komische interruptor. | ||||||||||||||||||
De handeling in het spelEigenlijk is er in H en B geen handeling; er is geen polariteit tussen huys-man en barbier, er wordt niet iets gewild door de één, wat de ander niet wil; er verandert ook niets aan de situatie, behalve dan dat de boer aan het eind van het spel geknipt en geschoren is. We kunnen het echter ook anders formuleren: We zien het type van de boer, die graag opschept en wat oversext is; hij geeft daarvan blijk op zijn praatstoel bij de barbier, die af en toe - al of niet ironisch - reageert. Deze formulering zegt meer: het stuk is namelijk een dialoog in de strikte zin van het woord; het gaat om het gesprek en dat gesprek is dan een typering; in dat opzicht is de tekst van het spel te vergelijken met hedendaagse cabaretteksten: er wordt een type ‘neergezet’. Deze typering van ‘de’ of ‘een’ boer in H en B is af; vanaf vs 174 rondt meester Goris het spel af, met nog één keer ironisch te doen: ‘Y get, de meysjes selle je na loopen, je sout ien Princes becooren’ (178), en vervolgens de boer uit te nodigen voor een muziekje. Deze typering van de boer berust uiteraard voor een groot deel op de monoloog, zoals dit soort typeringen ook in andere spelen uit die tijd voorkomt in monologen of spelen waarin de monoloog veel plaats inneemt; men denke b.v. aan Symen sonder Soeticheydt, met een openingsmonoloog van bijna honderd versregels! Dit spel van Symen wordt door velen (Van Rijnbach, Overdiep, Stuiveling) als tafelspel beschouwd, welke benaming voor Symen sonder Soeticheydt door Patricia Lammens-Pikhaus nader is uitgewerkt (Lammens-Pikhaus 1975, 167-182). | ||||||||||||||||||
Van een Huys-man en een Barbier als tafelspelIn een later artikel dan haar beschouwing over Symen sonder Soeticheydt uit 1976, over het tafelspel bij de rederijkers geeft Patr. Lammens-Pikhaus acht kenmerken van tafelspelen. Voor H en B moeten we zeggen dat van de vele kenmerken die mevr. Lammens noemt er nauwelijks een enkele van toepassing is. | ||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||
In H en B geen allegorische personen, geen aanbieding van een geschenk, er wordt niet gezinspeeld op de feestelijke bruiloft, het publiek wordt niet bij de handeling betrokken; er is ook in de dialoog geen strijdvraag, geen pro of contra. Op een huwelijk wordt wel gezinspeeld in vs 94, maar dat heeft met een bruiloft niets te maken, integendeel zelfs. H en B mag dan geen tafelspel zijn, het líjkt wel op andere stukken uit die tijd die de naam tafelspel hebben, of ‘kluchtig tafelspel’, zoals Een tafelspel van een personagie wesende Eenen droncken Boer die uyt vryen gaet (1610) door G.H. van Breughel, het in de eerste druk van Coster's Ithys in het vijfde bedrijf opgenomen spel: Een boertighe clucht ofte Een Tafel-spel van twee Personagien... (1615), van J.J. Starter het Kluchtigh tafel-spel Van Melis Tyssen, een halfbacken Vrijer, gaende van d'eene Vrijster nae d'ander te vrijen. (1621). Er is overeenkomst tussen H en B en spelen die gewoon ‘klucht’ genoemd worden, zoals het begin van Claes Cloet (1619) van Biestkens en zeker Jan Soetekauw van Starter (1621). Het gaat mij hierbij niet om ontlening aan te tonen, maar om aannemelijk te maken dat korte spelen in de vorm van monoloog of dialoog met een sterk monologisch karakter, waarbij de monoloog dient als komische typering, niet beschouwd hoeven te worden als ‘fragmenten’ of ‘aanloopjes tot een omvangrijker werk’. Dat dit soort spelen zowel ‘klucht’ als ‘tafelspel’ genoemd wordt, bewijst alleen maar dat voor de auteurs van tóén het verschil tussen beide genres niet duidelijk was. | ||||||||||||||||||
Van een Huys-man en een Barbier als kluchtAls H en B als klucht beschouwd wordt, dan kunnen we het spel onderbrengen bij de categorie ‘boerenkluchten’. In dit genre kluchten komen vaak boeren voor die vertellen over het bedriegen van de ‘steelui’ met water in de melk, eieren die onder een broedse kip weg gehaald worden en geknoei met boter en vlees, zoals we in Een Boeren Vastenavonts-spel uit 1600 lezen: Wisten de Burghers dickwils wat sy eeten
Sy souden wel dicwils opstaen al waren sy wel geseten
In de boerenkluchten komen vaak boeren ten tonele met een minderwaardigheidscomplex, wat er toe leidt dat ze stoere verhalen vertellen van suksessen bij vrouwen; ook hebben ze een duidelijk wantrouwen jegens de stedeling, en terecht, want het loopt niet altijd goed af voor de boer. Teeuwis de Boer weet zijn verlies om te zetten in winst, maar bij de boer uit de Klucht van de Koe en bij vele andere boeren is dat niet het geval. Verder komt de boer meestal niet zo slim over, behalve dan Teeuwis de Boer weer, die een behoorlijke mate ‘boerenslimheid’ toont te bezitten. De boer uit de Klucht van de Koe is niet erg intelligent en lichtgelovig; zijn gekeuvel dat hij ten beste geeft als hij op de Gaeuwdief staat te wachten bij Kost-verloren, doet denken aan de verhalen van de huys-man over buurt- en dorpsgenoten in H en B. Tenslotte kan de boer ook lomp, ongemanierd zijn. De lof die de huys-man zijn beminde toebrengt in H en B doet niet erg petrarquistisch aan (111-112): O 't was ien moye stercke meyt, je souse in ien wagen espannen/ /hebben.
Se was geborst en ghebilt as sint Ioris heynst,
| ||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||
Met dat boerse, lichtgelovige en domme is ook het komisch karakter van het spel gegeven; tenslotte wil de kluchtschrijver het publiek laten lachen (J. Milner Davis 1978, hfdst. I). Het optreden van de boer in H en B veroorzaakt een aantal komische momenten, die H. van den Bergh zou rubriceren bij het procédé Indirecte Bevestiging (Van den Bergh 1972, 74-91): de toeschouwer voelt zich superieur aan de keuvelende, opschepperige boer, die de opmerkingen van de barbier verkeerd begrijpt, altijd over zijn eigen omgeving vertelt of roddelt en aan 't eind van de scheer- en knippartij meent dat, of doet alsóf hij een jeune premier is. Deze komische elementen, versterkt door een aantal duidelijke doorbrekingen van het sexueel en fatsoens-taboe geven het spel voldoende komische kracht, afgezien nog van de voor ons moeilijk te volgen herkenbare verwijzingen naar actuele toestanden en personen uit die tijd. | ||||||||||||||||||
De bewerking door J.Z. Baron van Van een Huys-man en een BarbierIn 1667 verscheen van J.Z. Baron de Klucht van Kees Louwen, ofte Den Geschooren Boer te Leiden. Dit spel is een uitbreiding van H en B en voor een deel een bewerking; de reden van deze ‘uitbreiding’ wordt door Baron zelf gegeven in een ‘Tot den leeser’, dat aan de tekst van de klucht voorafgaat: ‘Dit Kluchje, stuckx-gewijs, in de Boertige Wercken van G.A. Bredero, eens geleezen hebbende, en daer-en-boven meenigmael zijn on-volmaecktheyt be-oogende, heeft eyndelick mijn Geest doen aen-porren, om zijn volmaeckten Rock te mogen verkrijgen, die hy nu heeft...’ J.Z. Baron, letterzetter te Leiden, lid van de rederijkerskamer Oest-geest-vreugd heeft dus een ‘on-volmaeckt spel’ van Bredero ‘zijn volmaeckten Rock’ gegeven. De uitdrukking ‘on-volmaeckt’ dient hier opgevat te worden als ‘niet-afgemaakt’, ‘onvoltooid’, en daarmee is Baron wat dit betreft de voorloper van Ten Brink, Van Rijnbach, Kruyskamp en vele anderen. Of het spel nu inderdaad die ‘volmaeckten Rock’ heeft, of het inderdaad op deze wijze voltooid is, willen we nader bekijken.
De klucht van Kees Louwen (verder aangeduid door K.L.) is niet zo gemakkelijk te krijgen; er is een exemplaar in de U.B. te Amsterdam en Leiden; verder is een fragment van K.L. opgenomen in de bloemlezing van Van Moerkerken onder de titel: De dubbel geschoren boer. Dit fragment omvat ongeveer de helft van het hele spel. K.L. is geschreven op de regel: ‘Wie door de Weereldt soeckt te raecken, / / Moet wat Bedriegen, Liegen, Taecken’; aan het slot komt nog een zesregelig versje, waarin deze regel herhaald wordt. K.L. is gespeeld te Leiden en Oegstgeest; het spel telt - het versje aan het slot niet meegeteld - 304 versregels. Tot vs 235 is het een navolging, dikwijls letterlijk, van H en B.
De vraag die we nu stellen is: Wat heeft Baron veranderd en hoe? Allereerst de intrige; deze ontbreekt welhaast in H en B. In K.L. wordt de boer tijdens het scheren beroofd van zijn beurs door Gaeutje, de knecht van de barbier. Na afloop van het scheren, als de boer al binnen is, ontdekt hij de diefstal, komt naar buiten en gaat geweldig te keer; bovendien scheldt hij de barbier, zijn knecht, zijn vrouw en zijn meid uit, waarbij de laatste het predicaat ‘hoer’ verwerft. De anderen gaan hem met scheerstoel, spinrokken, bezem en leer te lijf; de boer | ||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||
lijkt na deze behandeling dood te blijven liggen, waarna de barbier en de zijnen maken dat ze in huis komen; maar de boer is niet dood, hij komt althans weer overeind en toont in zijn zelfbeklag enige ironie. De laatste scène is voor Gaeutje, die nog eenmaal opkomt om mee te delen dat de boer al zijn vijfde slachtoffer is vandaag; hij vraagt de meisjes in de zaal wie met hem mee wil gaan om het geld te verteren; niemand biedt zich aan en Gaeutje besluit het spel met de rederijkers-verwijzing: Ick heb je te bedancken van wegen Oestgeests-vreugt ‘(de naam van Baron's rederijkerskamer)’ datje mijn gaeuwigheyt hebt afgekeecken. Deze verandering van de intrige maakt in het eerste deel van K.L. enige wijziging noodzakelijk: Op het kloppen van de boer is het bij Baron Gaeutje die de boer te woord staat in plaats van de barbier, zodat het publiek kan zien wie hij is. In vs 178 verschijnt Gaeutje weer ten tonele met een bekken heet scheerwater; tijdens het dan volgende verhaal van de boer ontrolt Gaeutje hem zijn beurs. Er zijn enige veranderingen die met het ‘spel’ te maken hebben, met de neventekst voor een deel; Baron gebruikt namelijk veel toneelaanwijzingen, Bredero doet dat slechts een keer (55); dit kan te maken hebben met het feit dat in 't algemeen in het midden van de zeventiende eeuw vaker toneelaanwijzingen voorkomen, dan in de eerste decennia van die eeuw; bovendien had Bredero voor H en B ook niet zo veel toneelaanwijzingen nodig. Verder is het mogelijk dat Baron de dialoog heeft willen verduidelijken door vaker de aanspreekvorm ‘vaer’ of ‘huys-man’ en ‘meester’ te gebruiken. Er is enig verschil in taalgebruik, waarbij we moeten bedenken dat er zo'n halve eeuw tussen het ontstaan van beide stukken ligt, dat Bredero in en over Amsterdam schrijft en Baron in en over Leiden (de Oude Waal wordt bij Baron dan ook niet genoemd). De opvallendste verschillen op het gebied van taalgebruik zijn:
Er is verder enig verschil in uitdrukkingen als ‘mors-penningh’ bij Bredero en ‘drinck-penningh’ bij Baron, of ‘schout’ bij Bredero en ‘baljuw’ bij Baron; eveneens zijn er enige verschillen bij de beschrijving van situaties die locaal bepaald zijn (zie boven). Belangrijker voor mijn betoog zijn de uitbreidingen die Baron toepast t.o.v. Bredero's tekst. Van Moerkerken constateerde reeds in een aantekening bij Kees Louwen: ‘Baron heeft de regels van Bredero wat langer gemaakt, diens gedachten wat aangelengd, niet verfraaid...’ (Van Moerkerken 1899, 618). Men kan bij vergelijking van de tekst van H en B en de bewerking van Baron in de eerste 235 regels van K.L. vaststellen, dat Baron òf een aantal regels geheel of gedeeltelijk wijzigt, zonder dat daardoor iets anders gezegd wordt, òf een | ||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||
aantal regels heeft toegevoegd, die aan de inhoud, het gespreksthema, niets wezenlijks veranderen, maar de lezer van nú de indruk geven, dat Baron er een schepje bovenop wil leggen, het al te mooi wil maken. Als voorbeelden hiervan kunnen dienen vs 39-41 bij Bredero en dezelfde versregels bij Baron, die het aantal jagers op Lijsbet's rokken dat Bredero noemt, nog eens met een aantal uitbreidt als Piet Jooren, Kors Teeuwen en andere niet zo sprekende namen. Hetzelfde zien we bij H en B 165-166, waar de boer een aantal kaartspelen noemt, waaraan door Baron in K.L. 208-209 nog een aantal wordt toegevoegd. - Dat Baron het spel van Bredero hier en daar wat gefatsoeneerd heeft, zoals Van Moerkerken (Van Moerkerken 1899, 618) en Van Rijnbach (Van Rijnbach 1926, 175) voorzichtig veronderstellen, lijkt mij onwaarschijnlijk. Weliswaar laat Baron de regels over ‘loopende Lijsbeth’, die met de stier door het land trekt en ‘waert niet wel locken wou, daer hulpse hem te rechten mit heur hangt’, achterwege, maar het liedje uit H en B 154-155 ‘Alle de genuchten, die leggen inde Bockse’ wordt door Baron uitvoeriger geciteerd. Na vs 235 in K.L. - Baron's eigen ‘vinding’ - is er handeling genoeg, die door Baron in H en B vermoedelijk node gemist werd - maar ook voor deze schelden vechtpartij geldt: Baron heeft er een schepje (te veel) bovenop gedaan. | ||||||||||||||||||
ConclusieMet wat boven beweerd is, is Kees Louwen van Baron natuurlijk nog niet veroordeeld; dat is ook niet mijn bedoeling; wèl wil ik wijzen op de dramatologische kant van Baron's methode van uitbreiding en ‘voltooiing’. Baron heeft, naar zijn eigen zeggen, de voltooiing ter hand genomen wegens de ‘on-volmaecktheyt’ van Bredero's spel, en nu door Baron's bewerking en uitbreiding, heeft het ‘zyn volmaeckten Rock’. Het spel van Bredero was niet af en nu is het dat wel. Welnu, volgens mij is het spel niet afgemaakt, voltooid, ‘volmaeckt’, want Bredero's spel was al áf en er viel dus niets meer te vervolmaken. De intrige die Baron invoert, vindt geen steun in H en B, dat Baron tot ver over de helft van zijn spel (235 van de 304 regels) navolgt. Weliswaar laat hij Gaeutje vóór vs 235 optreden en de beurs rollen, maar grote delen dialoog van boer en barbier blijven zoals Bredero, met dubbelrijmen en al, ze gaf. En dat is het vreemde: de barbier, mr. Joris (bij Bredero heet hij Goris), is in H en B een vriendelijk, of op zijn minst een neutraal personage, die allerminst de indruk wekt in verbond met zijn knecht de boer te willen beroven en met vrouwelijke hulptroepen de arme man zó toe te takelen; dat past niet bij de tekst die Bredero de barbier in de mond geeft; het past misschien bij het onder-ons-dialoogje van Joris en Gaeutje in 236-237, maar Baron gebruikt verder overal Bredero's mr. Goris-tekst.
De klucht Van een Huys-man en een Barbier is - zo heb ik hiervoor betoogd - een dialoog met sterk monologisch karakter, dat dient tot typering van een boer of ‘de’ boer, zoals er eind-zestiende, begin-zeventiende eeuw meer voorkomen, hetzij in monoloog- of dialoogvorm. In het midden van de zeventiende eeuw komen er minder van dit soort spelen voor. Men gaat in de loop van de zeventiende eeuw bij het komisch toneel meer aandacht besteden aan spelen met een intrige, met een clou, waarbij natuurlijk typeringen van bepaalde figuren door de tekst gewild blijven. | ||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||
Blijkbaar meende Baron óók dat een komisch spel méér diende te geven dan een dialoog zonder handeling: vandaar zijn verbetering en voltooiing van H en B. Helaas voor Baron: Van een Huys-man en een Barbier was al af, was al voltooid en aan iets wat af is, valt niets meer te voltooien; je kunt er alleen nog wat aan prutsen, hoe goed ook bedoeld... | ||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|