Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
'tVrolijck hof van weelden
| |
[pagina 252]
| |
De voorgrond en het grootste deel van het beeldvlak worden namelijk in beslag genomen door vertoon van lichamelijk schoon en genot. Het is mogelijk dat de schilderij in Moortje waar het hier om gaat, zo'n waarschuwend detail bevatte, maar dan heeft de deugniet er niets van gezien: hij is er niet vlakbij gaan staan (‘Gints hingh een Schildery’). Bovendien kende hij - uit zijn mond sprak toch zeker de schilder Bredero mee - blijkbaar een traditioneel type van wereldse gezelschappen of wulpse groepen op werk uit de toenmalige schilderschool, anders had hij niet het lidwoord van bepaaldheid gebruikt ('tvrolijck hof)Ga naar eind2.
Aan deze bijdrage tot de kommentaar op Moortje kan ik dankzij de kunsthistoricus iets toevoegen naar aanleiding van de verzen 1666-1669. Daar wijdt het nog niets vermoedende meisje haar aandacht aan een schilderij van Mars en Venus, ‘Gevanghen van Vulcaan’, en wordt die van de booswicht getrokken naar een ontering van Lucretia door Tarquinius, hangende ‘Besijen van de Schouw.’ Allebei kunstwerken met een waarschuwende, weinig in een bordeel passende strekking, zou je zo zeggen, en wie de tekst verder leest of hoort zal vaststellen dat de wandaad van Sextus Tarquinius de Amsterdamse meidengek tot een zeer bedenkelijke slotsom voert. Maar het is nu de vraag niet of de twee schilderstukken een zedeles bevatten, en zo ja of de jongelui die recht begrepen hebben. Het eerste stuk betreft voor de kunsthistoricus iets bijzonders. Het onderwerp van de ontdekking van de vrijage van Mars en Venus, schrijft drs. Sluijter me, ‘is in deze periode in de prentkunst zeer geliefd, maar komt slechts zelden voor in de schilderijen [...]. Er bestaat echter een bijzonder lichtzinnig schilderijtje van Joachim van Wtewael [...] in het Mauritshuis, gedateerd 1601 (het is zojuist gerestaureerd en zal - wellicht voor het eerst sinds eeuwen - aan het publiek getoond worden); door de onverhulde erotiek is dit binnen de Noordnederlandse schilderkunst een uitzonderlijk werk.’ Hier wordt op zijn beurt de litteratuurhistoricus door een schilderij aan het denken gezet. In de nieuwe editie van Moortje heb ik aandacht gevraagd voor een Italiaanse adaptatie van de Eunuchus, waarin de gesnedene vervangen is door een moorse slavin, - het stuk speelt in Napels, - en die dan ook La Mora heet. Daar die tekst fungeert als leesoefening in een Italiaanse grammatica, meermalen gedrukt van het begin van de 17de eeuw af, is het best mogelijk dat Bredero, in gesprekken met Italiëgangers onder zijn kunstbroeders, daarvan geweten heeft. Maar ik durf niet te beweren dat hij dat Italiaans kon lezen, en heb ook geen detailovereenkomsten gevonden die zo'n bewering kunnen steunen. Maar nu is het wel opmerkelijk dat La Mora, anders dan de beide vertalingen van de Eunuchus die Bredero gebruikt heeft, méér schilderijen in het heilloze vertrek aan de wand doet hangen dan die ene Jupiter-en-Danaë uit de tekst van Terentius, en dat een daarvan ‘Venere, e Marte abbracciati insieme nella reta presi’ voorstelt, evenals de andere mythologische wandversieringen van de hand van ‘Allessandro Maganza eccellente pittore Vicentino’. Het meisje staat die schilderij (er staat uitdrukkelijk ‘pitture’, het zijn geen prenten die er hangen) te bewonderen ‘con gran piacere’Ga naar eind3. Zou Bredero dan toch dieper in de Italiaanse tekst, - áls hij van het bestaan van La Mora op de hoogte was, - zijn doorgedrongen dan we tot nog toe voor mogelijk hadden gehouden? Of was het onderwerp van de schilderij van Joachim van Wtewael in zijn schilderskring niet zo uitzonderlijk?Ga naar eind4 |
|