Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermdSyntactische, semantische en fonologische constituenten
|
(1)a | Jan loopt zijn schoenen scheef |
b | Jan eet zijn buikje rond |
c | zij dansten het tapijt aan gort |
d | hij vindt het voorstel belachelijk |
De AP/PP in de zinnen (1)a,b,c wordt traditioneel een resultatieve werkwoordsbepaling genoemd, d.w.z. een bepaling die het resultaat aanduidt van de handeling die door het werkwoord wordt uitgedrukt. De AP belachelijk in (1)d is weliswaar geen echte resultatieve werkwoordsbepaling, maar hij lijkt er wel veel op. Die zin drukt nl. niet zozeer uit dat het voorstel belachelijk is, alswel dat dat zo is voorzover iemand dat vindt. Het (mentale) feit dat het voorstel belachelijk is, is dus als het ware het ‘resultaat’ van een (mentale) handeling, nl. vinden.
Naast de zinnen van (1) zijn die van (2) op zijn zachtst gezegd merkwaardig.
(2)a | ?Jan loopt zijn schoenen | b | ?Jan eet zijn buikje |
c | ?zij dansten het tapijt | d | ?hij vindt het voorstel |
De NP direct rechts van het werkwoord in (1) wordt dus blijkbaar niet begrepen op de manier waarop een ‘normaal’ direct object, zoals Marie in Jan slaat Marie, begrepen wordt. Men spreekt in dat verband dan ook wel van een zgn. schijnbaar object.
Chomsky (1981) neemt voor een zin als (1d) - dat wil zeggen: voor een vergelijkbare zin in het Engels - een struktuur aan zoals in (3).
(3) | John considers [Bill smart] |
Bill en smart in (3) vormen samen een constituent, wellicht een S (zij het een speciaal soort S), wellicht een AP. Een dergelijke representatie verantwoordt, lijkt me, het ‘schijnbare’ karakter van het ‘object’: Bill is het subject van een S (of AP) die de syntactische positie van een direct object inneemt (d.w.z. een syntactische positie die door het werkwoord als zodanig geselecteerd kan worden), het is niet zelf een direct object. Bovendien verantwoordt (3) in zekere zin dat de propositie ‘Bill is smart’ alleen waar is voorzover John vindt dat ie waar is; immers, Bill smart bevindt zich t.o.v. het werkwoord in dezelfde positie als de ondergeschikte zin in (4), waarvoor hetzelfde geldt.
(4) | John thinks that Bill is smart |
Dit zou een reden kunnen zijn om aan te nemen dat in de zinnen van (1) het schijnbaar object en de (al of niet ‘echt’ resultatieve) werkwoordsbepaling net als in het Engels samen een constituent vormen.
Zo gemakkelijk voegt het Nederlands zich echter niet naar het Engels, of liever: naar de theorievorming die op Engelstalige evidentie gebaseerd is. In het Nederlands kan elke syntactische constituent in een zin getopicaliseerd worden. Het contrast tussen (5)a aan de ene en (5)b,c aan de andere kant kan dus doen vermoeden dat, in elk geval syntactisch gezien, het voorstel en belachelijk samen geen constituent vormen, maar apart juist wel.
(5)a | *het voorstel belachelijk vindt hij |
b | het voorstel vindt hij belachelijk |
c | belachelijk vindt hij het voorstel |
Een ander probleem - dat niet specifiek voor het Nederlands is - vormt een zin als (6)a, onder een interpretatie van die zin waar groen een resultatieve werkwoordsbepaling is. Gezien de welgevormdheid van (6)b geldt de deur in die zin wel degelijk als een echt direct object.
(6)a | Jan verft de deur groen |
b | Jan verft de deur |
Dit wordt niet verantwoord als je aan zin (6)a een syntactische struktuur toekent analoog aan (3). Een alternatief zou (7) zijn, waar dan PRO gecontroleerd moet worden door de deur.
(7) | Jan verft de deur [PRO groen] |
In (7) bevindt de deur zich in de syntactische positie van direct object. Toch kan (7) niet de juiste struktuur zijn, tenminste niet als je wilt verantwoorden dat groen in (een voor de hand liggende interpretatie van) deze zin een resultatieve werkwoordsbepaling is. Er is nl. geen reden te bedenken waarom PRO niet door Jan gecontroleerd zou kunnen worden. Daarmee zou een interpretatie moeten corresponderen waar Jan groen is als resultaat van het verven van de deur. Een dergelijke interpretatie zou heel plausibel zijn voor een zin als (8). Toch mist die zin een interpretatie waar Jan moe is van het verven.
(8) | Jan verft de deur moe |
Zinnen die een resultatieve werkwoordsbepaling bevatten, kunnen dus niet de struktuur van (7) hebben.
2.
Volgens Sturm (1979) is het probleem van het contrast tussen zinnen met een schijnbaar en zinnen met een echt direct object een schijnprobleem. Hij suggereert dat een resultatieve werkwoordsbepaling zich in dezelfde syntactische positie bevindt als het adjectief goed in zin (9).
(9) | hij keurde die oplossing goed |
Goedkeuren is een zgn. scheidbaar samengesteld werkwoord; die oplossing in (9) is dus niet het direct object van keuren, maar van het complexe werkwoord goedkeuren. Als je nu aanneemt dat het Nederlands onderliggend SOV is, zouden zinnen als (1)d en (6)a wellicht syntactisch gerepresenteerd kunnen worden als:
(10)a | [S hij [VP het voorstel [V belachelijk vindt ]]] |
b | [S Jan [VP de deur [Vgroen verft ]]] |
Het probleem dat het voorstel in (1)d geen echt direct object van vinden is, is in deze visie inderdaad een schijnprobleem: er is helemaal geen sprake van het werkwoord vinden, maar van belachelijk vinden! Dat de deur in (6)a daarentegen intuïtief wel geldt als het direct object van verven, zou op toeval berusten: je kunt nu eenmaal een deur niet groen verven zonder 'm te verven. Volgens Sturm is er dus geen reden om een zgn. schijnbaar object te onderscheiden van een echt direct object. Beide objecten in (10) zijn zo echt als maar kan.
Ook het idee dat het voorstel en belachelijk, resp. de deur en groen samen een constituent vormen, lijkt een gevolg te zijn van op een verkeerde manier naar de feiten kijken. Dat deze zinnen onder andere de proposities ‘het voorstel is belachelijk’, resp. ‘de deur is groen’ uitdrukken, kan in deze visie niet anders dan een lexicale eigenschap zijn van de complexe werkwoorden belachelijk vinden en groen verven.
Beide ‘misvattingen’ worden, zou je kunnen zeggen, in de hand gewerkt door een te grote oriëntatie van de generatieve taalkunde op het Engels, waar het idee van een complex werkwoord minder voor de hand ligt. De ‘weerbarstigheid’ van het Nederlands in dit opzicht is dus een zegen voor de taalkunde, tenminste, als Sturms analyse juist is.
De analyse van Sturm wordt min of meer gesteund door observaties van fonologische aard.Ga naar eind1
De a-zinnen van (11) en (12) vertonen een ander accentpatroon dan de b-zinnen (aangegeven door een 1-tje).
(11)a | ...om die oplossing ged te keuren |
b | ...om dat meisje goed te knnen |
(12)a | ...om Jan dod te slaan |
b | ...om Jan dood te begrven |
De verklaring voor dit contrast is eenvoudig: goedkeuren en doodslaan zijn samengestelde werkwoorden; goed kennen en dood begraven niet. Er is goede reden om aan te nemen dat dit voor de fonologische regel die in de zinnen van (11) en (12) het accent plaatst, van belang is.Ga naar eind2
De zinnen van (13) nu, vertonen - onder hun meest voor de hand liggende interpretatie - hetzelfde contrast.
(13)a | ...om een deur gren te verven |
b | ...om een deur snel te vrven |
Dit wordt verklaard als je het bestaan aanneemt van een productieve morfologische regel die van rood (of groen of blauw etc.) en verven een samenstelling kan maken.Ga naar eind3
Er is dus fonologische evidentie voor het idee dat een resultatieve werkwoordsbepaling deel uitmaakt van een complex werkwoord. Bovendien heeft het semantisch gezien verklarende waarde, in die zin dat het verklaart waarom de NP direct rechts van het werkwoord in de zinnen van (1) zich niet lijkt te gedragen als een echt direct object.
Maar is er ook voldoende syntactische evidentie voor het idee? Dit is wel van belang als je het idee van een autonome syntactische component tenminste serieus wilt nemen.
Het contrast tussen de zinnen van (14) zou als syntactische evidentie kunnen gelden voor het idee dat de resultatieve werkwoordsbepaling deel uitmaakt van een complex werkwoord.
(14)a | ...om een deur snel groen te verven |
b | ...om een deur groen snel te verven |
In (14)b kan groen geen resultatieve werkwoordsbepaling zijn. De zin is onwelgevormd onder een interpretatie waar dat wel zo is. Blijkbaar kan een resultatieve werkwoordsbepaling niet door een andere bepaling van het werkwoord gescheiden worden. Als je aanneemt dat groen en verven een complex werkwoord vormen, wordt dit verklaard.
In de volgende paragraaf zal ik echter andere syntactische evidentie presenteren die juist het tegendeel uitwijst.
3.
Syntactische evidentie voor het feit dat opbellen en doodslaan scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn, vormt het feit dat niet alleen de werkwoorden bellen en slaan, maar ook opbellen en doodslaan zgn. V-raising kunnen ondergaan (zie Koster 1975). De zinnen van (15) en (16) laten dit zien.
(15)a | ...omdat Jan zijn moeder op wilde bellen |
b | ...omdat Jan zijn moeder wilde opbellen |
(16)a | ...omdat Jan zijn moeder dood wilde slaan |
b | ...omdat Jan zijn moeder wilde doodslaan |
Daarentegen is (17)b onwelgevormd (onder een interpretatie waar in een richting aangeeft).
(17)a | ...omdat Jan de tuin in wilde lopen |
b | *...omdat Jan de tuin wilde inlopen |
Blijkbaar is inlopen in deze interpretatie geen samengesteld werkwoord (vgl. ter contrast: omdat Jan zijn schoenen wilde inlopen, waar in geen richting aangeeft).
Vergelijk nu:
(18)a | ...omdat Jan het voorstel belachelijk zou vinden |
b | *...omdat Jan het voorstel zou belachelijk vinden |
(19)a | ...omdat Jan zijn buikje rond wilde eten |
b | *...omdat Jan zijn buikje wilde rond eten |
(20)a | ...omdat Jan de deur groen moest verven |
b | *...omdat Jan de deur moest groen verven |
De b-zinnen van (18), (19) en (20) zijn niet in alle dialecten van het Nederlands onwelgevormd. In die dialecten waar ze welgevormd zijn, is echter ook (21) een welgevormde zin. Die dialecten leveren dus toch al geen evidentie pro of contra het samengesteld zijn van werkwoorden.
(21) | *...omdat Jan wilde zijn moeder doodslaan |
Voor zover (18), (19) en (20) onwelgevormd zijn, vormen ze een aanwijzing dat belachelijk vinden, rond eten en groen verven syntactisch gezien geen samengestelde werkwoorden zijn.Ga naar eind4
4.
Wat betekent dit alles nu?
Fonologisch gezien gedraagt een resultatieve werkwoordsbepaling zich als een deel van een complex werkwoord. Syntactisch gezien niet. Blijkbaar, tenminste volgens mij, vindt er op de grens van de syntactische en de fonologische component onder bepaalde omstandigheden syntactische heranalyse plaats, ongeveer zoals in (22) aangegeven.
(22) | ...NP X V...→...NP [X V]... |
Die operatie voldoet aan een algemene eigenschap van syntactische heranalyse, nl. die geformuleerd in (23) (vgl. Stowell 1981, hoofdst. 8).
(23) | analyseer X en Y als [X Yl d.e.s.d.a. |
X en Y adjacent zijn |
Semantisch gezien gedraagt een resultatieve werkwoordsbepaling zich als een
predicaat, dat in verbinding met een subject uitdrukking geeft aan een propositie. Syntactisch gezien is er voor een dergelijke verbinding geen evidentie (bv. in de vorm van de aanwezigheid van constituentgrenzen). Dit valt, lijkt me, alleen te verklaren als je aanneemt dat een semantische representatie van een zin onder bepaalde omstandigheden d.m.v. heranalyse afgeleid wordt van zijn syntactische struktuur, bv. zoals in (24).
(24) | ...NP X V...→...[NP X] V... |
Een dergelijke derivatie wordt - zij het in een afwijkende vorm - bepleit door Kerstens (1983). Een voorwaarde voor de toepassing van heranalyse zoals in (22) en (24), is dat het werkwoord voor X gesubcategoriseerd is. Een dergelijke subcategorisatie is typerend voor werkwoorden die optreden met een resultatieve werkwoordsbepaling.
Chomsky (bv. 1981, hoofdst. 2.1) vindt dat in een optimaal grammaticaal systeem er een één op één relatie is tussen de syntactische en de semantische, resp. de fonologische representatie van een uiting. Ik heb, dacht ik, laten zien dat - in elk geval voor wat betreft het Nederlands - de relatie tussen de modules van de grammatica minder triviaal is. Die relatie zou dus het voorwerp van aanhoudende zorg moeten zijn.
Bibliografie
Chomsky, N. (1981), Lectures on government and binding, Dordrecht. |
Kerstens, J. (1983), Deep structure and surface structure interpretation, diss. Utrecht. |
Koster, J. (1975), ‘Dutch as an SOV language’, in: Linguistic analysis 1; |
Stowell, T. (1981), Origins of phrase structure, MIT diss. |
Sturm, A. (1979), ‘Over de syntactische subcategorisatie van werkwoorden’, in: De nieuwe taalgids 73. |
- eind1
- Wim Zonneveld wees me hier op.
- eind2
- Ruwweg werkt die regel als volgt: als iets accent krijgt, dan valt dat accent op het linkerlid als het om een samenstelling gaat, op het rechterlid als het om een projectie van X gaat (waar X = N, V, A, P).
- eind3
- Voor een zin als (1)a lijkt het accentpatroon anders te liggen, nl. als in (i).
(i)...om je schenen scheef te lopen
waarschijnlijk speelt hier een rol dat 't om een idioom gaat. Vergelijk (ii)a,b. Alleen (ii)a heeft een idiomatische interpretatie.
(ii)a...om een bk te schieten
b...om een bok te schiten
- eind4
- Overigens is (20)b een twijfelgeval. Het is wellicht mogelijk groen verven te gebruiken alsof het een complex werkwoord is. Vergelijk echter:
(i) a...omdat Jan de deur zo groen als gras wil verven
b *...omdat Jan de deur wil zo groen als gras verven