| |
| |
| |
Enkele opmerkingen over te en om
Alied Blom
Inleiding
De woordjes te en om hebben bij de beoefenaars van de Nederlandse grammatica de naam weerbarstig te zijn. Het lijkt of we maar niet verder kunnen komen dan De Vooys' constatering dat er een ‘grillige zij het niet willekeurige afwisseling’ is van infinitieven met en zonder te, en dat er voor om ‘moeilijk vaste regels te geven (...zijn, behalve) dat de familiare taal er een voorkeur voor heeft’. Voor een deel lijken de moeilijkheden met te en om hem in die elementen zelf te zitten. Inderdaad zijn hun toepassingsmogelijkheden divers, niet gemakkelijk met één woord te karakteriseren, vaak ook lijken ze ongeveer dezelfde functie te hebben, is het moeilijk om voor elk van de twee elementen een eigen identiteit vast te stellen, en vaak ook lijken ze helemaal geen eigen effect te sorteren, lijken ze geconditioneerd door een bepaalde functie van de infinitiefvorm waar ze bij staan.
Maar de moeilijkheid met te en om is ten dele ook gelegen in het doel waarmee veel beschrijvingen ondernomen worden. Het doel is dan, om inzicht te geven in de mogelijke optredens van de onderzochte taalvormen, men wil toepassingsvoorwaarden kunnen formuleren, en ook omstandigheden kunnen aangeven waaronder die taalvormen beslist niet aangetroffen zullen worden. De beschrijving moet een voorspellend karakter dragen, bijdragen tot een definitie van de notie ‘mogelijke zin van taal x’. Maar hiermee stelt men zich een onmogelijke opgave. Het zich uiten in taal is immers de manifestatie van een ‘know how’, van een weten hoe te handelen met taalvormen, van een op de hoogte zijn van de gangbare manieren van doen daarmee. Wil men zich als taalbeschouwer nader bezinnen op de producten van deze vaardigheid, dan kan men deze ‘in laboratoriumopstelling’ simuleren, de eigen praktijk aan een nader onderzoek onderwerpen, en, bij zichzelf te rade gaand, proberen om treffende gebruiksgevallen te bedenken van de onderzochte taalvormen, waarbij ze een optimale doeltreffendheid hebben, zich aandienen als de aangewezen uitdrukkingsvorm. Men kan het doel dat ze in zo'n geval dienen, dat effect dat ze sorteren, vervolgens generaliserend onder woorden gaan brengen en dat de betekenis van die taalvormen noemen. Maar men kan op deze manier nooit de conditionerende factoren vinden voor het gebruik van die taalvormen, nooit een voorspelling doen over het voorkomen ervan. Dan zou men immers moeten kunnen voorzien (of: voorschrijven?) wanneer, in welke contexten, de gemiddelde taalgebruiker de tijd daar acht (of: zou moeten achten?) om een bepaalde taalvorm te gaan inzetten. Dit nu, is iets wat zich aan iedere voorspelling onttrekt, er kan in dezen slechts sprake zijn van voorschrijven, niet van voorspellen.
De opmerkingen over te en om hieronder zullen dan ook in belangrijke mate gebaseerd zijn op enkele optimale gevallen, waarin de desbetreffende infinitiefconstructies ‘het 't beste doen’. Aan de hand van deze gevallen wordt gepoogd om een beeld te vormen van het functioneren van de elementen te en om daarin, zonder systematisch onderzoek naar de mogelijkheden c.q. onmogelijkheden bij die infinitiefconstructies. De uiteenzetting heeft zijn aangrijpingspunt in ge- | |
| |
vallen van niet verbonden infinitieven, niet geïncorporeerd in een groter syntactisch verband, en blijft ook in hoofdzaak daartoe beperkt: er zullen slechts enkele lijnen getrokken worden naar een bepaald type verbonden infinitief, de zg. ‘Extrapositie-infinitief’.
| |
De affectieve infinitief
De in de literatuur onder de naam ‘affectief’ bekend staande infinitiefconstructie bestaat uit een infinitiefvorm met te, voorafgegaan door andere bijbehorende elementen, maar niet geïncorporeerd in een groter syntactisch verband. De affectieve infinitief staat op zichzelf, als een soort uitroep, of een verzuchting. Drie karakteristieke voorbeelden:
(1) |
Zo mooi te kunnen spelen! |
|
Door de koningin aangesproken te worden! |
|
Zulke verre reizen te kunnen maken! |
Het gaat er bij deze uitroepen om dat de spreker de genoemde situaties met enige kracht op zich in laat werken, en als we met hem mee willen gaan, dan moeten we hetzelfde doen. ‘Denk je eens in!’ lijkt hij zichzelf, en ons, voor te houden. De naam ‘affectief’ voor deze constructie is dan inderdaad juist, hij dient om iets tot het gevoel te laten spreken, een interne beleving daarvan tot stand te brengen: de spreker probeert zich voor te stellen hoe het zou zijn om zelf de hoofdrol te spelen in de genoemde situatie.
De affectieve infinitief heeft het karakter van een overpeinzing, van een bespiegeling. Het lopende verhaal of de afwikkeling van de gedachtengang wordt even stilgezet, en de spreker gaat een situatie in scene zetten, omwille van die situatie zelf, om er een mening over te vormen, de gevoelens ten aanzien van die situatie te peilen. De affectieve infinitief staat een beetje op zichzelf, heeft geen duidelijke aanhechtingspunten voor inpassing in een groter tekstgeheel. De affectieve infinitief heeft een zeker stilistisch karakter.
Te is een voorzetsel, zegt men, is dat althans geweest. Wat is er van die functie over? Wat doet te hier? Voorzetsels zijn verbindingsmiddelen: ze geven aan dat er iets is in de spreeksituatie dat in een bepaalde, door het voorzetsel nader gedefinieerde relatie gedacht moet worden met datgene waar het voorzetsel vóór staat. Zo roept op in bloemen op tafel iets op dat in een ‘op-achtige’ relatie gebracht moet worden met tafel. Dat ‘iets’ is in dit geval bloemen. Net zo werkt te in bloemen te koop: bloemen moet hier in een bepaalde relatie gedacht worden tot de notie ‘koop’. Maar van deze verbindende functie lijkt bij de affectieve infinitieven weinig over te zijn: er is dan juist niet zozeer iets waar we de genoemde situatie mee in verband kunnen brengen, de affectieve infinitief staat immers nogal op zichzelf. Als we te dan met een voorzetsel willen vergelijken, dan lijkt dit element nog het meest op het voorzetsel van in van die Sinterklazen, waarin evenmin een relatum wordt opgezet dat we in een deel-van-relatie kunnen brengen met Sinterklazen. Van heeft hier uitsluitend effect voor de interpretatie van de substantiefgroep waar het voor staat, het legt geen relatie met iets anders. Net zo zegt te ons uitsluitend iets over de manier waarop we de elementen om te heen moeten interpreteren, zonder dat er een verband gelegd wordt met iets anders.
Het interpretatie-aspect dat te als voorzetsel teweegbrengt kan gekarakteriseerd
| |
| |
worden als ‘perspectief’, ‘in beeld’, ook wel: ‘voorland’. Te maakt van datgene waar het bijstaat iets wat een perspectief is, een voorland van iets of iemand, iemand voor ogen staat. Zo geeft ‘koop’ in bloemen te koop het voorland van bloemen aan, het relatum staat er in dit geval bij, en wordt ook opgeroepen door het voorzetsel. Te bij infinitieven roept niet zo'n oriëntatie-punt op voor de situatie-in-beeld: in dit geval gaat de spreker zelf de situatie voor ogen nemen, zichzelf in een hoofdrol plaatsen daarin. Overigens zijn de voorbeelden in (1) zo gekozen dat een positief affect plausibel is. Dat is de meest karakteristieke gebruiksmogelijkheid: kennelijk gaat het onszelf in een hoofdrol plaatsen in een situatie ons gemakkelijker af als die rol ons wel wat lijkt.
Dat er hier inderdaad sprake is van een effect van het woordje te wordt duidelijk als we een vergelijking trekken met infinitieven zonder te in absoluut gebruik. Als eerste voorbeeld het te-loze pendant van het eerste geval in (1).
(2) |
Zo mooi kunnen spelen! |
Uitroepen als (2) zijn niet de aangewezen vormen om een interne beleving zonder meer tot stand te brengen van iets. Er bestaat een sterke neiging om aan (2) iets toe te voegen dat duidelijk maakt in welk verband er gesproken wordt over deze benijdenswaardige vaardigheid, in welk kader en een ander opgeworpen wordt. Zo denkt men aan (2) dan een consequentie vast (...dan heb je toch wel alles bereikt!), of een contrast (...en dan nòg ontevreden!), of een of andere onuitgesproken kwalificatie (dat lijkt me fantastisch! of: dat schept verplichtingen!). Vaak is het verband waar te-loze infinitieven in ingepast moeten worden ook expliciet aangeven, zoals in de volgende voorbeelden het geval is,
(3) |
En dan je aantekeningen thuis hebben laten liggen! |
|
Na vier jaar trainen je voet verzwikken op de trap van het vliegtuig! |
|
Eerst het toneelbestel omverwerpen, en dan om een nieuwe opera roepen! |
maar ook worden losse te-loze infinitieven zo geïnterpreteerd dat ze direct aangrijpen op de spreeksituatie, een andere wijze van ingepast zijn in een groter geheel. Zo worden de infinitieven in (4) verbonden met de hoorder, of liever de lezer, bij het imperativische eerste voorbeeld, met de spreker/schrijver zelf bij het tweede voorbeeld, terwijl het derde voorbeeld gevoeld wordt als onderdeel van een meeromvattend plan van actie. Ook dan werpen de infinitieven geen situaties op ter interne beleving zonder meer.
(4) |
Hier geen fietsen neerzetten! |
|
Straks Fie even bellen. |
|
Beter zien zonder bril. |
Ter verdere vergelijking van de twee soorten uitroep kunnen de voorbeelden in (5) dienen. Uitroepen van het eerste type dienen om de genoemde gedachte metterdaad te doen opkomen, bij de spreker, en bij eventuele medebetrokkenen (‘...en tòch zijn we binnen!’), terwijl met een uitroep van het tweede soort een episode in een niet geheel volgens plan verlopen reis uitgemeten wordt, of een karakteristiek van iemand dik aangezet wordt (‘Echt jij weer!’), er dus een groter verband is waar de infinitief-handeling in ingepast moet worden.
| |
| |
(5) |
En dan te bedenken dat we eigenlijk niet eens uitgenodigd waren! |
|
En dan pas bedenken dat je je paspoort thuis hebt laten liggen! |
De absolute infinitief zonder te werpt situaties op die ergens mee in verband gebracht moeten worden, deel uitmaken van een meeromvattende gedachtengang, terwijl absolute infinitieven met te situaties ‘in vacuo’ oproepen, ter interne beleving, zonder duidelijke verbindingsmogelijkheden met iets anders in de spreeksituatie.
| |
Extrapositie-infinitieven met te
Als infinitieven met te ‘in extrapositie’ staan bij een ander werkwoord c.q. zelfstandig naamwoord zoals het geval is bij de voorbeelden in (6), verandert er niet zo veel: ze behouden goeddeels het karakter dat ze hebben in absoluut gebruik. Zo blijven ze ook hier enigszins op zichzelf staan, ze gaan niet vloeiend op in het grotere geheel, maar hangen er, vaak door komma's van de rest gescheiden, een beetje los bij.
(6) |
Hij probeerde tevergeefs, uit haar blikveld te blijven. |
|
Het is hier de gewoonte, zelf stoelen aan te slepen. |
|
Ik stelde hem voor, elkaar op de hoogte te houden van de vorderingen. |
Voorzover deze infinitieven als verbonden gevoeld worden komt dat door het feit dat het werkwoord waar ze bijstaan een ‘objectief’ levert dat we op de infinitiefhandeling kunnen richten: de werkwoorden en het naamwoord in kwestie zetten een participant neer die iets voor ogen heeft, die iets van plan is, iets in z'n hoofd heeft, en we kijken dan naar datgene wat de infinitief noemt met het geestesoog van die participant, dat oriënteren we daarop. Strikt grammatisch is deze oriëntatie overigens niet, zoals te zien is aan het derde voorbeeld in (6), waarbij geen sprake kan zijn van een werkelijke identificatie van participantrollen, omdat het subject van elkaar op de hoogte houden meervoudig zou moeten zijn, terwijl er bij het finiete werkwoord slechts eenlingen in de participantrollen te bespeuren zijn. De infinitiefconstructies komen hier als het ware ‘niet verder dan’ algemene aanduidingen van de desbetreffende situaties, stereotiepen daarvan, niet werkelijk toegedacht naar een bepaalde persoon.
Extrapositie-infinitieven met te behouden hun autonome, op zichzelf staande karakter, zijn niet werkelijk geïncorporeerd in het syntactisch verband. Ze doen lichtelijk boekentaal-achtig aan: het stilistische karakter dat de affectieve infinitief wel heeft is ook hier aanwezig. Dat wordt pas anders als om toegevoegd wordt.
| |
De absolute infinitief met om te
Er zijn ook absolute infinitiefconstructies waarbij behalve te ook nog om voorkomt. Er treedt een vrij spectaculair verschil op ten opzichte van de affectieve infinitief, zoals uit de volgende voorbeelden kan blijken.
(7) |
Om zoiets te vergeten! |
|
Om daar zo boos over te worden! |
|
Om zo'n hoed op te zetten! |
| |
| |
Hier kiest de spreker positie. Hij wijst hier categorisch af, plaatst de genoemde situatie verre van zich, in een categorie van onwenselijke gebeurlijkheden. Zo is er bij de eerste zin geen sprake van een onbevangen invoelen van iets, maar van een iemand nadragen van een onvergeeflijke nalatigheid, en ook de andere twee zinnen horen niet bij een beleving zonder meer van iets, maar bij een veel kritischer stellingname. Deze infinitieven bevatten alle een element van afkeuring bij de spreker.
Die spreker-georiënteerdheid is er bij alle absolute infinitieven met om, en ook is er altijd een element van distantiëring, ook al komt daar niet altijd een veroordeling bij te pas. Zo hebben we in (8) twee voorbeelden waarin de spreker zich alleen maar distantieert van de inhoud van de infinitief: in het eerste geval is er, veel meer dan in het eerste voorbeeld in (1), de suggestie dat de spreker niet aan het bedoelde spelpeil kan tippen, in het tweede geval geeft hij aan dat hij genoemde uitspraak niet voor z'n rekening wil nemen.
(8) |
Om zo mooi te kunnen spelen! |
|
Maar om nou te zeggen dat ik me geamuseerd heb... |
Om is een voorzetsel, daar is geen twijfel aan, in gevallen als om de kerk en om haar geld. Zoals voorzetsels dat doen relateert om hier: er wordt iets of iemand neergezet dat of die in een ‘om-achtige’ relatie staat tot datgene waar om voor staat, de wandelaar die om de kerk loopt, de bomen die er omheen staan, of de valse minnaar die op het geld uit is. Die ‘om-achtige’ relatie is er een van afstand, distantie - de kerk vormt het niet bereikte middelpunt van het wandelgebied, en het geld is ook niet direct onder handbereik. Door het voorzetsel om wordt iets of iemand opgezet in de spreeksituatie dat of die zich op enige afstand bevindt van datgene wat de om-constructie noemt.
Het element te doet zoals gezegd bij infinitieven niet meer dan de genoemde situatie in een verschiet plaatsen, aangeven dat die op de een of andere manier ‘in beeld’ is. Door de toevoeging van om komt daar dan een oriëntatiepunt bij vanwaaruit de situatie - op enige afstand - bekeken wordt. Bij ontstentenis van een indicatie over de aard van dit oriëntatiepunt nemen we daar dan het meest voor de hand liggende element in de spreeksituatie voor: bij absolute infinitieven met om geldt de distantiëring de spreker, is hij het die op afstand gezet wordt van de infinitiefhandeling. Ook in de voorbeelden in (9) is dit het geval, waarmee de spreker een typering vooraf geeft van wat hij hierna gaat zeggen. De infinitiefhandelingen zijn zijn op het moment van spreken nog niet bereikte voorland. Hiermee zijn we dan heel dicht genaderd tot de doel-betekenis die verbonden om-infinitieven zo vaak hebben.
(9) |
Om met de deur in huis te vallen: ik wou hier slapen. |
|
Om eerlijk te zijn: ik geloof er niets van. |
| |
Extrapositie-infinitieven met om te
Als infinitieven met om en te in een groter zinsverband opgenomen worden, verandert er weer niet zo erg veel. Weliswaar krijgen we ook hier een objectief tussengeschoven, andermans geestesoog dat we op de infinitiefhandeling richten, maar de spreker-georiënteerdheid doet zich desondanks gelden. Door om toe te voegen mengt de spreker zich persoonlijk in de zaak, kiest hij positie,
| |
| |
neemt hij op de een of andere manier afstand. Het is in dit verband veelbetekenend hoe geleidelijk een zg. adverbiale doelinfinitief, die iets noemt wat het subject van het finiete werkwoord voor ogen zweeft, overgaat in een zg. rhetorische infinitief, die iets in het vooruitzicht stelt waar speciaal de spreker weet van heeft, en dat subject juist niet. De in de om-infinitief genoemde situatie kan blijkbaar geheel buiten het blikveld van het subject liggen, en geheel voor rekening van de spreker komen.
(10) |
Ze ging weg om zich niet meer zo te hoeven ergeren. |
|
Ze ging weg om nooit meer terug te keren. |
Maar ook bij zg. complementsinfinitieven doet de spreker zich gelden. Met om is ook hij aanwezig, zich distantiërend van de infinitiefhandeling, die in een ver van hèm verwijderd verschiet plaatsend. De zonder om wat boekentaal-achtig aandoende complementsinfinitieven in (6) krijgen door de toevoeging van om een oriëntatiepunt, een ankering in de spreeksituatie, waardoor ze hun stilische karakter verliezen.
(11) |
Hij probeerde tevergeefs om uit haar blikveld te blijven. |
|
Het is hier de gewoonte om zelf stoelen aan te slepen. |
|
Ik stelde hem voor om elkaar op de hoogte te houden van de vorderingen. |
De complementsinfinitief met om heeft een spreektaalkarakter, en wordt door velen als ‘familiaar’ gemeden, of zelfs ontraden. Dit houdt direct verband met de spreker-georiënteerdheid van het woordje om.
| |
Slotopmerking
De hierboven gehouden beschouwingen over het effect van te en om bij infinitieven leiden niet tot resultaten die in de vorm te gieten zijn van een voorspelling. Het maakt nl. in de dagelijkse praktijk vaak niet zo heel veel uit met welk effect men nu precies z'n boodschap de wereld instuurt, het fijnere verschil tussen de ene en de andere constructie komt er niet altijd zo heel veel op aan. Zo is het denkbaar dat een affectieve infinitief een situatie opwerpt waar de spreker met de grootst mogelijke reserve tegenoverstaat. Door de affectieve infinitief te gebruiken, en niet de duidelijker distantiërende om-infinitief, stelt de spreker zich als het ware terughoudend op, begint opnieuw met de meningsvorming, om die wellicht met een des te groter effect negatief te laten uitvallen. Maar dit betekent dat er over de aan- of afwezigheid van om niets te voorspellen valt op basis van de inhoud van de infinitief: de twee soorten infinitief zijn in tal van situaties inwisselbaar. Hetzelfde geldt natuurlijk voor Extrapositie-infinitieven, waarbij het verschil tussen te en om te vaak niet verder reikt dan het element van spreker-georiënteerdheid. Ook hier valt er dus over de aan- of afwezigheid van om weinig vooraf te zeggen. De keuze die wij maken uit de ons ten dienste staande taalmiddelen kan hoogstens achteraf gemotiveerd worden, maar nooit vooraf berekend. De meeste voorspellingen zijn dan ook niet meer dan vooraf in de analyse ingebouwde observaties die voorgesteld worden als onverwachte meevallers achteraf. Dit kan ook gezegd worden van de ‘voorspelling’ dat in vraagwoord-infinitieven (Wat nu te doen? Maar hoe haar te overtuigen?) nooit om zal voorkomen, omdat het zich bespiegelend buigen over een door het
| |
| |
vraagwoord opgeworpen vraagpunt betreffende de infinitiefhandeling niet goed samengaat met het zich distantiëren van de genoemde situatie: daar is de tijd dan nog niet rijp voor.
|
|