Spektator. Jaargang 14
(1984-1985)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Hooftiana in veilingcatalogiGa naar eind*
| |
[pagina 116]
| |
overleveringsgeschiedenis van een bron zo goed mogelijk te reconstrueren. Beschrijvingen in (veiling)catalogi blijven daarom waardevol, ook al is de verblijfplaats van een handschrift of een boek aan iedereen bekendGa naar eind9. Wie noot 8 op p. 254 van H.W. van Trichts Het leven van P.C. Hooft ('s-Gravenhage 1980) leest, krijgt de indruk dat we niet weten, waar zich het genoemde handschrift bevindt: ‘Navorscher LVI blz. 45 wordt een hs. vermeld waarop Baek geschreven heeft: “volschreeven den 28 Maert 1637”: misschien zijn netafschrift.’ Wie de verwijzingen volgt, vindt een veilingcatalogus uit 1869, waarin het bezit is beschreven van twee belangrijke, maar helaas niet genoemde, verzamelaars. De beschrijving van het handschrift, waarop Van Tricht doelt, luidt: Hooft, P. Cz. - Historien van C. Corn. Tacitus sedert Neroos aflijvigheyt. 5 boeken. - Boexken van C.C. Tacitus van de gelegenheijt en de volken van Germanien (beide vertaald door P.C. Hooft). 461 pp. d. en veau. fol. Beau MS. sur pap., ‘volschreeven den 28 Maert 1637’ de la main de Justus Baak, beau-frère du traducteur. (Voir: Kok, Vaderl. Woordenboek, t. XXI, p. 42).Ga naar eind10 Ditzelfde handschrift staat ook in een aantal andere negentiende-eeuwse catalogi. Vóór 1828 was het eigendom van baron J.H. van Zuylen van NieveltGa naar eind11. Daarna vinden we het beschreven in de gedrukte catalogus van de privé-collectie van A.D. Schinkel uit 1853 en vervolgens in de veilingcatalogus van Schinkels bibliotheek uit 1864Ga naar eind12. Ook honderd jaar eerder is het document al eens in het openbaar verkocht. Op 7 september 1750 en volgende dagen werd de prachtige collectie van Jacob Marcus in Amsterdam geveild. In de rubriek ‘Libri Manuscripti’ in folio staat op p. 5 als No. 51: ‘Historien van Corn. Tacitus zedert Neroos aflyvigheid mitsgaders 't Boeksken van de Gelegentheid, Zeden en Volkeren van Germanien door P.C. Hooft Vertaalt, en door deszelfs Heer Swager Baek geschreven, Ao. 1637. 2 deelen.’Ga naar eind13. De afwijkende collatie springt natuurlijk in het oog: Is in de loop van de tijd één deel verloren gegaan, zijn deze twee delen later in één band gebonden, of is er sprake van een fout in de catalogus?Ga naar eind14. De indruk, die we uit de noot van Van Tricht krijgen, lijkt bevestigd te worden door P. Leendertz Jr. In de ‘Chronologische lijst van alle werken’ op pp. 49 vlgg. van zijn Bibliographie noemt hij onder Tacitus op p. 69 alleen de autograaf in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek. Hoewel hij dat nergens expliciet vermeldt, heeft Leendertz zich in deze registratie beperkt tot de autografen; apografen staan er niet in. Wel verwijst hij voor de handschriften in het algemeen op p. XVII naar de inleiding van zijn vader bij de uitgave van de GedichtenGa naar eind15. Daar wordt de Tacitus-apograaf wel genoemd met een verwijzing naar de veilingcatalogi uit 1864 en 1869Ga naar eind16. Blijkbaar heeft P. Leendertz Wz. niet tijdig het verslag onder ogen gehad, dat de bibliothecaris van de Maatschappij uitbracht over het jaar 1869-1870; daarin vermeldde hij o.a. als aanwinst: ‘P.C. Hooft, Historien van C. Tacitus. HS van Justus Baak.’Ga naar eind17 Vanaf dat ogenblik berust het handschrift dan ook in de Bibliotheek van de Maatschappij te Leiden onder signatuur Ltk 480Ga naar eind18.
Een document in privé-bezit is meestal niet beschikbaar voor onderzoek. Men kan in zo'n geval niet verwachten, dat een foutieve lezing of onjuiste interpretatie van een catalogusmaker snel hersteld wordt. De reisgids, die P.C. Hooft gebruikt zou hebben bij zijn bekende verblijf in Italië, is in een aantal | |
[pagina 117]
| |
negentiende-eeuwse veilingcatalogl beschreven. Natuurlijk is niet elke beschrijving opnieuw het resultaat van grondig onderzoek. Een bestaande beschrijving werd vaak gekopieerd, zeker als de naam van een bekend persoon de aantrekkingskracht vergrootte. Over de reisgids schreef Van Tricht in 1951: daarvoor gaat door het hs. ‘Breve Instruttion all'viaggio d'Italia per il. M. Ill. Sig. Hooft mio Sig. Pron. Colendmo, fatte per il suo homilis. serv. D. Antonio Marganetti (1608?) 42 pp. 8o. Prov. de la bibl. de P. v. Musschenbroek et plus tard de celle de J. Koning’, aldus vermeld in de veilingcat. van Fred. Muller van 18-22 Mei 1869 (Nav. LVI 45). Het veronderstelde jaartal pleit ertegen, dat dit voor P. Cz. bestemd is geweest. Een theologische Brevis remonstrantio door D. Ant. Marganetti Romanus, Servus et exul Jesu Christi, verscheen in 1647 en in de 17e eeuw reisden Pieter Jansz. Hooft en Arnout Hellemans Hooft naar Italië (1612 en 1649). De instruttion kan even goed voor hen - of een ander familielid - bestemd zijn geweest als voor P. Cz.Ga naar eind19 In zijn annotatie verwees de veilinghouder Frederik Muller in 1869 al impliciet naar de Bibliotheca Musschenbroekiana, de omvangrijke catalogus van de verzameling van Petrus van Musschenbroek, die op 4 oktober 1826 en volgende dagen in Leiden onder de hamer kwam. In de rubriek ‘Libri Manuscripti in Octavo’ vinden we op p. 197 als nommer 10 een beschrijving van het handschriftje van Marganetti. De mogelijkheid wordt geopperd, dat het is gemaakt ‘per il M. Ill. Sig. (P.C.?) Hooft’Ga naar eind20. Voor ƒ4,75 werd Jacobus Koning de nieuwe eigenaar. Hij beschreef het in zijn boek Geschiedenis van het slot te Muiden, en Hoofts leven op hetzelve: ‘Hooft schijnt tot deze reis gebruik gemaakt te hebben van eene instructie of handleiding, te zijnen behoeve door een voornaam Italiaan opgesteld, [...]’Ga naar eind21. De voorzichtige formulering van Koning is niet terug te vinden in de beschrijving, die werd gemaakt voor zijn veilingcatalogus; daar staat: ‘Instructie of Handleiding door Pieter Corneliszoon Hooft, gebruikt om met vrucht in Italiën te kunnen reizen.’Ga naar eind22 Op deze veiling werd het gekocht door Altheer, antiquaar en veilinghouder uit UtrechtGa naar eind23. Enige onzekerheid omtrent de aard van het document is evenmin terug te vinden in een reeks veilingcatalogi van Frederik Muller. Toen hij op 27 januari 1860 de enorme collectie handschriften veilde van vader en zoon Van Voorst, stond in de Catalogue raisonné de la précieuse collection de manuscrits et d'autographes op p. 126 als nommer 814 de volgende annotatie bij de beschrijving: ‘Guide de voyageur composé pour le célèbre P. Cz. Hooft, pour son voyage à l'Italie qui porta de si riches fruits pour la littérature Neérlandaise.’Ga naar eind24 Eén jaar later gebruikte Frederik Muller de beschrijving opnieuw, toen hij de boeken en handschriften veilde van J.J. NieuwenhuizenGa naar eind25. En ook in de reeds genoemde catalogus voor de veiling op 18-22 mei 1869 liet Frederik Muller er geen twijfel over bestaan, voor wie de reisgids bestemd was geweest. Dat blijkt alleen al uit het hoofdwoord, waarmee hij de aandacht trok: ‘Hooft, P. Cz.’Ga naar eind26 Niet lang na 1869 moet het document in het bezit zijn gekomen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, want in de gedrukte Catalogus van deze bibliotheek, deel 1 (Leiden 1887), Eerste Afdeeling, Handschriften bewerkt door H.C. Rogge, is het op p. 53 als no. 857 te vinden. In zijn bekende studie ‘De nieuwe P.C. Hooft-editie. Over winst en verlies’ schreef W. Gs Hellinga: ‘Onder de herontdekkingen noem ik het handschriftje van Antonio Marganetti, de Breve Instruttion all' Viaggio d'Italia, dat dr. Van Tricht in zijn Hooft-biografie als vermist opgeeft.’ Dit laatste is strikt genomen niet juist en het is de vraag, of men een document kan ‘herontdekken’ dat sinds | |
[pagina 118]
| |
1887 niet is weggeweest uit de Bibliotheek van de Maatschappij. Volgens Hellinga is het ‘niet uitgesloten, dat het niet in 1608 is ontstaan’ (zoals de gedrukte catalogus van de Maatschappij op grond van een mogelijk apocriefe datering vermeldt), ‘maar nog vóór Hoofts vertrek naar Frankrijk en Italië, en wel degelijk voor hem bestemd is geweest.’Ga naar eind27 Aan vermoedens en suggesties is pas onlangs een eind gemaakt door mevr. Frank-Van Westrienen. In haar dissertatie toonde zij volstrekt overtuigend aan, dat Antonio Marganetti dit boekje met nuttige wenken over het reizen in Italië speciaal heeft geschreven voor Arnout Hooft, die zijn Groote Tour maakte van 1 September 1649 tot 10 november 1651. Met steekhoudende argumenten heeft zij definitief de aard van dit document vastgesteldGa naar eind28.
Om zijn vraag ‘Heeft Hooft zijn Henrik de Gróte meer dan tweemaal herzien?’ te beantwoorden maakt G.P. van der Stroom noodzakelijkerwijs gebruik van veilingcatalogiGa naar eind29. Helaas is het niet mogelijk om voor de overleveringsgeschiedenis van één document alle veilingcatalogi door te lezen, gesteld al dat ze op één of andere wijze geregistreerd zouden zijn. Het is dus slechts aan het toeval te danken, dat ik zijn gegevens kan aanvullen. Voordat Hoofts handexemplaar van Henrik de Gróte uit 1626 in 1876 eigendom was van G. Hooft van Vreeland, is het in het bezit geweest van de bekende letterkundige Jacobus Scheltema. In de Catalogus van eene schoone verzameling boekwerken, handschriften [...] Nagelaten door wijlen den WelEdelen Heer Mr. Jacobus Scheltema, waarvan de veiling plaats vond op 22 maart 1836 en volgende dagen, wordt het in de rubriek ‘Libri Manuscripti’ op p. 34 als nommer 13 beschreven: ‘P.C. Hoofts Henrik de Groote, Amst. 1626. fol. (Met de eigen hand des Drossaerts verbeterd en verand.)’Ga naar eind30. Daarnaast ben ik ook in een andere veilingcatalogus gestuit op een intrigerende beschrijving van een handexemplaar van de Henrik de Gróte. In die van Geeraardt Brandt uit 1686 staat namelijk in de rubriek ‘Miscellanei in Folio’ op fol. A3verso als nommer ‘30 Hoofts Hendrik de Groot met schoon Papier en geschreven aentekeningen.’Ga naar eind31 Ondanks de summiere beschrijving - overigens zeer gebruikelijk in zeventiende-eeuwse veilingcatalogi - weet ik zeker, dat het hier een exemplaar van de druk uit 1626 betreft: alleen in dat jaar is er immers een uitgave in folio verschenenGa naar eind32. Maar heeft deze beschrijving wel betrekking op Hoofts handexemplaar van de Henrik de Gróte uit 1626, dat nu berust in de Amsterdamse universiteitsbibliotheek? Voordat ik deze vraag beantwoord, wil ik eerst nog even aandacht schenken aan de collectie van Geeraardt Brandt. Toen ik in februari 1976 op een exemplaar stuitte van zijn veilingcatalogus, waren mijn verwachtingen hoog gespannen. Zou ik in deze catalogus een lijst van Hooft- of Vondelhandschriften aantreffen? Helaas, hoe interessant deze bron ook moge zijn met bijvoorbeeld op fol. E2verso een lijst met ‘Eenige Uitstekende Schilderyen’, waaronder als no. ‘2 Een Studentje met een open Wambais, van Rembrant, seer konstig in een Lijst’ en als no. ‘3 Een oudt Man van Rembrant, in een vergulde Lijst’, handschriften van Hooft en Vondel staan er niet in. Nu kan men natuurlijk veronderstellen dat deze bijzondere boeken niet zijn geveild, maar in het bezit zijn gebleven van de erfgenamen. Er was dus alle reden om ook de veilingcatalogus van Geeraardts zoon, Caspar Brandt, door te lezen. Zijn boekenbezit is geveild op 9 december 1696 en volgende dagen in de boekwinkel van Hendrik en de Weduwe van Dirk Boom te Amsterdam. Ook deze catalogus bevat echter geen handschriften van de twee genoemde | |
[pagina 119]
| |
auteursGa naar eind33. Toch leek de gedachte dat de papieren in het bezit van de erfgenaam waren gebleven, niet onjuist. In een brief van 28 oktober 1697 - dus tien maanden na de veiling van december 1696 - schreef de Dordtse predikant David Flud van Giffen, een verwoed verzamelaar van handschriften, aan de bekende oudheidkundige Cornelis van Alkemade te Rotterdam, die ook een grote collectie handschriften bijeen bracht: ‘Onder D. Brandt moet een schat zijn. Eergister verhaelde mij nog onsen secretaris de Hr. Johan de Witt, dat al de stukken en papieren van P.C. Hooft in de handen van D. Gerardt Brandt salg. gekomen sijn, en geene van die oijt weergegeven aen de Erfgenamen.’Ga naar eind34 Met Dominus Brandt moet Flud van Giffen Johannes Brandt bedoelen, de zoon van Geeraardt, die in 1697 Remonstrants predikant was in AmsterdamGa naar eind35. Zou het vermoeden van Flud van Giffen juist blijken, dan is opnieuw aangetoond, dat veilingcatalogi als die van vader en zoon Brandt weliswaar belangrijke bronnen zijn, maar zeker niet feilloze registraties van bezit. We zouden ons dan af moeten vragen, waarom wel de boeken en de schilderijen, maar niet de ‘stukken en papieren van P.C. Hooft’ zijn geveild. Het staat vast dat er rond 1700 verschillende liefhebbers waren voor handschriften als die van Hooft. Helaas is er ook naar verzamelaars van libri annotati en manuscripten nog nauwelijks systematisch onderzoek gedaan. We weten daarom niet hoe deze documenten ‘op de markt’ zijn gekomen en wat de handelswaarde was. Dat ook kleine, relatief onbelangrijke Hooft-handschriftjes werden bewaard en verzameld, blijkt uit de collectie, die Johannes Vollenhove (1631-1708) bijeenbracht. Na lang in familiebezit te zijn gebleven, werd deze verzameling pas in 1894 geveild. Hierin bevond zich een Hooft-autograaf, die in de catalogus als volgt is beschreven: ‘Pieter Corneliszoon Hooft, le célébre poète et historien, bailli de Muiden (1581-1647). P.A. 4 pages. fol. en Holland. Quelques extraits des “Kerkelijke Historien” de J. Wtenbogaert avec des notes autogr. sur le Prince Maurice d'Orange, Oldenbarnevelt, etc.’Ga naar eind36 Hoe is Vollenhove in het bezit gekomen van deze autograaf? Is dit document éénmaal eigendom geweest van Geeraardt Brandt? De Geschiedenis der handschriften van Hooft bevat nog onbeantwoorde vragenGa naar eind37. Wel is het duidelijk, dat het Amsterdamse handexemplaar van de Henrik de Gróte niet afkomstig kan zijn uit het bezit van Geeraardt Brandt. P. Leendertz Jr. heeft immers al opgemerkt, dat dit exemplaar in 1720 aangetroffen werd ‘in den nagelaten boedel van Arnout Hooft's jongste dochter Johanna Constantia, en werd door eene van hare erfgenamen aan Gerard van Papenbroek geschonken.’Ga naar eind38 Johanna Constantia Hooft, geboren te Amsterdam op 12 oktober 1660 en aldaar gestorven op 16 november 1719, was het langstlevende kind van Arnout Hellemans HooftGa naar eind39. Blijkens een notitie van Van Papenbroek bevond zich onder de papieren hem gezonden door ‘de Heer Burgermeester van de Poll, en de Heer Schepen Hulft als Executeurs van 't Sterfhuis van juffrouw Hooft zal:’ in januari 1720 ook: ‘Henrik de Groote in Fol. Ao. 1626. bij Blaauw, door den Heer Hóóft met zijn handt verbetert.’Ga naar eind40 Het Amsterdamse exemplaar is getuige de aantekeningen in zijn handschrift inderdaad eigendom geweest van Van Papenbroek. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat dit exemplaar mogelijk op of na de veiling van Geeraardt Brandt in 1686 is teruggekocht door de familie, zodat het aangetroffen kon worden in de nalatenschap van Johanna Constantia. Het exemplaar dat nu in de Amsterdamse UB berust, kan dus niet hetzelfde zijn als het exemplaar met ‘geschreven aentekeningen’ in de veilingcatalogus van | |
[pagina 120]
| |
Brandt. Over de aard van dit laatste exemplaar is nog wel iets te zeggen. Zowel Leendertz Jr. als Zwaan hebben vastgesteld dat ‘de spellingwijzigingen’ van het Amsterdamse handexemplaar niet in de druk van 1638 terecht zijn gekomen. Dit handexemplaar, zo concludeert Van der Stroom, heeft dan ook niet gediend als kopij voor de druk van 1638Ga naar eind41. Voor die druk heeft Hooft zijn Henrik de Gróte nogmaals herzien. Natuurlijk heeft hij dat gedaan door veranderingen aan te brengen in een exemplaar van de eerste druk uit 1626. Het exemplaar dat wél als kopij heeft gediend voor de druk van 1638 kan heel goed in het bezit zijn gekomen (en gebleven) van Geeraardt Brandt. Terecht heeft Van der Stroom de jacht op een handexemplaar van de Henrik de Gróte 1638 gesloten, maar de jacht op het tweede handexemplaar van de druk uit 1626 moet maar geopend worden. |
|