| |
| |
| |
Verteltheorie als instrument voor ideologiekritiek
Mieke Bal
Wie literatuurwetenschap, en meer specifiek, verteltheorie gebruikt als instrument voor ideologiekritiek, vooronderstelt niet dat de theorie ‘slechts’ een instrument is, maar wel dat je haar als zodanig kunt gebruiken. Dat houdt in, dat van de volgende vooronderstellingen wordt uitgegaan.
- | Een literaire tekst staat in een communicatieproces. |
- | Er gaat invloed uit van de tekst op de lezer. |
- | Deze invloed is deels van ideologische aard. |
- | Kritiek op de ideologische vooronderstellingen in de tekst kan deze invloed neutraliseren. |
Als deze aannames juist zijn, is een ideologiekritische training voor leerlingen een zinvol onderdeel van het literatuuronderwijs. Om de lezer te overtuigen van deze uitgangspunten geef ik een uitvoerig voorbeeld van zo'n kritische analyse. Het gekozen verhaal, ontleend aan de bijbel, maakt de vooronderstellingen over (morele, ideologische) invloed, bijzonder aannemelijk.
Om te beginnen nemen we aan, dat er een verband is tussen het (wereld)beeld dat in de bijbelverhalen wordt ‘verteld’ en de ideologie die heerst in de (mede) door de bijbel bepaalde culturen. Met zo'n uitgangspunt doen we een uitspraak over de verhouding tussen collectieve en individuele ideologieën. Hoewel geen twee mensen hetzelfde zijn, generaliseren we enorm. We doen afstand van het verschil in tijd, plaats, leefwijze dat er bestaat tussen de deelnemers aan de bijbelse communicatie. Zo'n generalisatie is te rechtvaardigen met een beroep op theorieën over het functioneren van mythen. Mythen zijn verhalende uitbeeldingen van onbewuste of onderbewuste ideologieën, die bepaalde groepen mensen van een rechtvaardigende oorsprong willen voorzien. Een mythe maakt van een historisch gegroeide en zeker niet universele visie een geldige, want ‘eeuwige’ visie. De mythe bewijst immers, dat het ‘altijd zo is geweest’. Ik neem in dit artikel aan, dat bijbelverhalen deel uitmaken van de mythen in deze zin. Ze worden (onder meer) gebruikt om een, op zich willekeurige, in geen geval onontkoombare, ideologie omtrent de geslachten van een geschiedenis te voorzien. Het gezag dat aan de bijbel wordt toegekend, kan in die zin behoorlijk worden misbruikt.
Een andere vooronderstelling betreft het effect van verhalen in het algemeen. Daar is wel onderzoek naar gedaan. Verhalen hebben de vorm van mededelingen, en hoewel we heel goed weten dat er ook verzonnen verhalen zijn, nemen we als lezer(es) voor de duur van het lezen graag aan, dat alles binnen de wereld van het verhaal waar is. Deze houding, vaak aangeduid als ‘willing suspension of disbelief’ is nog sterker, wanneer de verhalen min of meer historische pretentie hebben. Dat is bij de bijbel het geval. Maar ook zonder die extra hulp leidt de mededelende vorm er gemakkelijk toe, dat we ons minder rationeel, minder defensief opstellen dan bij b.v. een betoog, waarvan we weten dat het overredend is bedoeld. Het effect van verhalen is gebaseerd op een verschuiving. Wat we eventueel niet geloven, zoals b.v. het feit dat dieren kunnen spreken, of dat Abraham zó oud is geworden, is in het geheel van de betekenis bijzaak. In onze
| |
| |
poging, over bepaalde aspecten een rationele mening te vormen, nemen we andere zaken als vanzelfsprekend aan. Zo zal, bij Sam. 11, de lezer(es) verontwaardigd zijn over Davids gedrag. Dat de hele zaak zich onder mannen afspeelt, en dat de vrouw slechts object, aanleiding en, zoals straks zal blijken, zondebok is, dat wordt misschien niet eens opgemerkt.
Het is wellicht de belangrijkste taak van een kritisch literatuuronderwijs, dergelijke vanzelfsprekendheden van hun automatisme te ontdoen. Het gebruik van wetenschappelijk geijkte methoden heeft daarbij grote voordelen. Voor de onderzoek(st)er hebben zulke methoden een zoeklicht- en een bewakersfunctie. Enerzijds werpen ze licht op eigenaardigheden die we wellicht niet zomaar zouden opmerken. Anderzijds behoeden ze ons ervoor door te draven en beweringen te gaan doen, die meer met ons individuele leven dan met de tekst in kwestie te maken hebben. Op zich is daar niets tegen; het is alleen niet te onderwijzen.
| |
Narratologie als vertrekpunt
Een uitvoerige uiteenzetting van de principes van de narratologie is niet nodig. Teruggebracht tot zijn eenvoudigste vorm komt de methode neer op het volgende. Uitgangspunt is de basisdefinitie van wat een verhaal is, nl. een tekst waarin iemand vanuit een bepaald gezichtspunt verslag doet van een reeks gebeurtenissen. Volgens deze definitie is ook een krantebericht een verhaal. Dat klopt. Ook een krantebericht beschikt over de middelen die verhalen bieden, om de lezers te manipuleren.
Vanuit deze basisdefinitie worden drie vragen aan de tekst gesteld: Wie spreekt? Wie kijkt? Wie handelt? Het geheel van de antwoorden op deze vragen vormt de structuur van de tekst in kwestie (voor zover deze verhalend is). Wie spreekt? is de vraag naar de woordvoerder, de verteller, of de figuren die af en toe worden aangehaald. Wie kijkt? is de vraag naar de visie, van waaruit het verslag wordt gedaan. Wie handelt? is de vraag naar de dader. Wie doet het, wie heeft het belangrijkste aandeel in de gang van zaken?
De drie vragen kunnen worden uitgebreid naar twee kanten. Ze kunnen in ontkennende vorm worden gegoten. Wie spreekt niet? vraagt naar de onmondig verklaarden. Wie komen er niet aan het woord? Wie kijkt niet? vraagt naar de eenzijdigheid van de verslaggeving. Wiens (of: wier) visie komt niet uit de verf? Wie handelt niet? vraagt naar de handelingsonbekwaam verklaarden. Wie is machteloos, kan niets doen, geen initiatief nemen, zich slechts de handelingen van anderen laten welgevallen?
Een tweede uitbreiding vraagt naar het object van de drie basisactiviteiten. Wat zegt de spreker? Wat voor handeling verricht hij daarmee? Wat vindt hij het vermelden waard? En ook: wat niet? Wat voor visie wordt er gegeven, en in hoeverre komt die visie overeen met eventuele andere weergegeven visies? Wat doen de handelende figuren? Doen ze dat alleen, in samenwerking of in conflict met elkaar?
Het consequent stellen van deze vragen, aan de tekst als geheel en aan alle onderdelen ervan, geeft inzicht in de betekenissen van de tekst, in de structuur ervan, die maken dat we het verhaal op een bepaalde manier begrijpen. Het zijn de vragen naar macht, de literaire macht over de taal. Nu gebeuren er in II Sam. 11 vervelende dingen. Twee traditionele misdrijven worden begaan: overspel en moord. Vanuit kritisch perspectief zijn de drie vragen relevant, omdat ze iets zeggen over macht en verantwoordelijkheid en de macht je aan je verantwoor- | |
| |
delijkheden te onttrekken. Macht is in de maatschappij nu eenmaal ongelijk verdeeld. Ook in literair opzicht.
De verdeling en het gebruik van (literaire) macht wordt in II Sam. 11 opvallend duidelijk aan de orde gesteld. Laten we Davids positie eerst bekijken.
| |
Spreken
De verteller haalt opvallend dikwijls de personen aan. Dat gebeurt in 15 van de 27 verzen. Meer dan de helft van de verzen bevat dus directe rede. De verdeling van die macht over het woord, over de verschillende personages, geeft een interessant patroon te zien. De eerste aangehaalde spreker (vers 3) is anoniem. Het zijn de bedienden, die op bevel van David zijn gaan uitzoeken wie de vrouw is die de koning welgevallig is. De tweede is Bathsheba, die via een bode de koning de gevolgen van zijn daad meedeelt. Het is haar enige spreekbeurt. Pas dan (vers 6) begint David zelf te spreken. In de woordenwisseling met Uriah, die een dramatisch karakter heeft (vss. 8-12), is de verdeling van de spreekbeurten: David - (bedienden) - Uriah - David. In vers 15 wordt alleen David aangehaald. Tenslotte is er een ingewikkelde reeks van aanhalingen (vss. 19-25), waarin eerst Joab, dan de bode, en pas in vers 25 David, achtereenvolgens spreken. In deze gegevens valt al een duidelijke lijn waar te nemen. David is niet voortdurend aan het woord. Toch is hij centraal: als hij niet spreekt is hij degene tot wie, direct, of indirect, wordt gesproken. Bathsheba's enige spreekbeurt bevat de woorden, die de koning confronteren met de gevolgen van zijn daad. Ze zetten de heilloze afwikkeling ervan in gang. Bathsheba's woorden brengen onheil. Maar dat doen ze alleen omdat David ze te horen krijgt. Opvallend is ook, dat Bathsheba verder nergens wordt gehoord. Haar wordt niet gevraagd, bijvoorbeeld, of ze wel zin heeft in David. Davids eerste spreekbeurt bevat een bevel. Het is zijn reactie op de situatie waar hij zelf de oorzaak van is. Hier begint de reeks intriges die hij zal opzetten, om van die situatie af te komen. Zowel het feit dat hij pas spreekt als hij reageert, als de aard van zijn spreekbeurt, een bevel, wijzen op een karaktertrek die in deze tekst bepalend is. David gedraagt zich laf en tiranniek. Laf, in die zin dat hij anderen laat
opdraaien voor zijn misstappen. Tiranniek, omdat hij de taal misbruikt. Het misverstand tussen David en Uriah, in de verzen 8-12, is te beschrijven met begripppen uit de semantiek (betekenisleer) en uit de dramatheorie. De betekenis van woorden en de aard van de uitspraken wordt misverstaan. David begint met vredelievende (drie maal ‘sjaloom’) woorden. Uriah kan op grond van vers 6 niet anders dan vriendelijkheid van David verwachten. Toch is de inhoud van ‘sjaloom’ niet op hemzelf betrokken, maar op anderen: Joab, het volk en de oorlog: Uriah's toekomstige beulen. David gebruikt dus een woord (sjaloom) om er het omgekeerde mee te zeggen, door het in een bepaalde combinatie te plaatsen. De betekenis van het losse woord wordt gewijzigd (omgekeerd) door die van de hele combinatie.
Het volgende misverstand berust op de aard van de taaldaden. In vers 8 formuleert David een bevel. Op grond van het vorige misverstand interpreteert Uriah het echter als een (vriendelijk) aanbod. Niet ‘ik beveel je naar huis te gaan’ verstaat hij, maar ‘als ik jou was ging ik maar eens lekker naar huis’. Het verschil is van dramatische aard, d.w.z. dat het zelf als gebeurtenis functioneert. David gedraagt zich in schijn als goede, vaderlijke leider, in werkelijkheid als de maffialeiders in de film The Godfather, die het zo formuleerden: ‘I'll make him an offer he can't refuse’. Met deze formulering wordt precies aangegeven, hoe
| |
| |
het misbruik van taal werkt. Een ‘offer’ kan per definitie worden geweigerd. Maar als machthebbers tirannen zijn, is het ‘offer’ geen aanbod maar een bevel. Taal kan voor allerlei doeleinden worden gebruikt. In de allereerste plaats is het een communicatiemiddel, op basis van wederkerigheid. Wanneer opzettelijk misverstanden worden gecreëerd tussen de gesprekspartners, zijn deze geen partners, is er geen wederkerigheid meer. Alleen binnen een specifieke sociale structuur is een dergelijk machtsmisbruik via taalmisbruik mogelijk. De positie van David is in deze zin onthullend. Hij oefent zijn macht uitsluitend uit via de taal, niet via handelend optreden. En die machtsuitoefening is slechts één maal rechtstreeks. Naast deze mislukte dialoog met Uriah, die mislukt omdat het geen echte dialoog is, wordt Davids macht uitsluitend indirect, via tussenpersonen, uitgeoefend.
| |
Zien
Zoals gebruikelijk is in traditionele verhalen, is de vertelde visie in de eerste plaats die van de externe verteller, d.w.z. de verteller die zelf geen deel uitmaakt van de geschiedenis. Toch wordt af en toe de visie van personages weergegeven. Zo'n interne visie geeft het personage in kwestie overmacht over, de anderen. Zo'n visie wordt n.l. weergegeven als feitelijk vaststaand, terwijl het in wezen een subjectieve visie is. Ook hier bekijken we in de eerste plaats de positie van David.
In vers 2, d.w.z. aan het begin van de geschiedenis die in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd, komt het werkwoord ‘zien’ al voor. David zag een vrouw, deze nu was zeer schoon van aanzien. Of de vrouw ‘objectief’ mooi is, doet niet ter zake. Degenen die haar ziet, vindt haar mooi. Het zien staat in direct verband met het spreken. Omdat de machthebber David haar ziet en haar mooi vindt, is Bathsheba ongewild aanleiding voor de intriges die volgen. David is machtig genoeg om de stereotype gelijkstelling: zien = begeren = bezitten, te realiseren. Dat doet hij ook weer via het woord. Hij beveelt zijn dienaren, uit te zoeken wie deze mooie vrouw is. En hij beveelt hen vervolgens haar te gaan halen. Met vers 2 zijn we overigens nog niet klaar. Als een compact gedicht bevat deze tekst vele herhalingen, omkeringen, symmetrieën. Tegenover vers 2, waarin de koning een eenvoudige vrouw van bovenaf ziet en dus beheerst, staat vers 21. Daarin wordt de herinnering opgehaald aan Richteren 9:53, waarin een eenvoudige vrouw van bovenaf een koning, Abimélech, ziet en beheerst, ja doodt. Op deze omkering kom ik nog terug. Nu kunnen we al vaststellen, dat de hogerlager positie een thematische uitbeelding is van de machtsstructuur die in het spel is. Het motief symboliseert de eenzijdigheid van visie, die de ander tot machteloos object maakt, en dus tot slachtoffer.
Net als in het spreken is David passief in het zien. Wat spreken betreft, is er slechts één direct optreden. Wat visie betreft gaat het niet anders. In vers 3 wordt David via zijn dienaren een visie op Bathsheba gegeven: de mooie vrouw die hij begeert is getrouwd met een ander. In vers 10 wordt David via zijn dienaren een visie op Uriah gegeven. Deze gehoorzame soldaat is in zijn eigen weg gegaan. In het tweede gedeelte van de tekst worden de gebeurtenissen, de executie van Uriah en het verloop van de strijd, via een boodschapper aan de koning meegedeeld. Net als in het spreken is David in het zien ondemocratisch en indirect. Hij kijkt van bovenaf, eenzijdig. Er is geen uitwisseling van blikken, waar een tweezijdige relatie uit zou kunnen voortkomen. Naast eenzijdige visie, die een misbreuk van het kijken is, zeg maar rustig: voyeurisme, wordt Davids visie
| |
| |
uitsluitend indirect, via tussenpersonen, gevormd.
| |
Handelen
Op het eerste gezicht heeft David, zoals het een koning betaamt, alle touwtjes in handen. Hij is de hoofdpersoon van het verhaal. Zijn begeerte brengt de handeling op gang. De handeling bestaat uit de uitvoering van zijn wil. De hulp die hij daarbij krijgt is professioneel, er is geen sprake van vrijwilligerswerk. De handeling bestaat uit twee, met elkaar verbonden delen. In de verzen 2-4 begeert hij Bathsheba en neemt haar. Het is veelbetekend, dat er, volgens de actantiële analyse à la Greimas (1965), geen tegenstanders zijn (voor een uitleg van dit schema, zie Bal 1981).
Zóveel succes is echter in narratief opzicht oninteressant. De geschiedenis is te kort. En er komt nog een onopgelost element: Bathsheba is zwanger. Er ontstaat dus een tweede fase, als gevolg van de eerste. Het doel is nu het afdekken, in de doofpot stoppen, van het eerste gedeelte. Opnieuw is David subject, zijn macht begunstiger. Nu is er echter wèl een tegenstander: Uriah. Daardoor mislukt de onderneming.
Nu is Uriah slechts een machteloze, een knecht des konings. Hoe kan iemand in zo'n positie tegenstand bieden, ja zelfs het plan van de koning doen mislukken? Dat kan een machteloze slechts negatief, d.w.z. door een handeling te weigeren. Deze negatieve handeling van Uriah staat tegenover het negatieve optreden van David, die slechts handelt om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Uriah doet nog meer. In vers 11 houdt hij de koning een spiegel voor. Hij geeft hem een lesje in solidariteit. Ik kom daar nog op terug.
David is natuurlijk niet gewend, zo te worden tegengewerkt. Uriah maakt door zijn weigering een derde fase nodig, waarin de verhulling van Davids overspel
| |
| |
op een andere manier wèl slaagt. Daarvoor moet hij iemand van zijn eigen kaliber inzetten. Weer is hij begunstigde, degene wiens macht over de ander (Joab) beslissend is, en het subject, de initiator van de gebeurtenissen.
Die drie vragen leveren voorlopig een duidelijk beeld op. David, de machtige, blijkt een zwak narratief subject te zijn, omdat hij zijn narratieve macht misbruikt voor niet-communicatieve en indirecte doeleinden. Als subject is hij dus problematisch. De vragen naar het subject van spreken, zien en handelen leveren een negatief antwoord op, dat onthullend is.
| |
De spil van de tekst: Davids brief
Vers 14 staat, wat het aantal verzen betreft, precies in het midden van het hoofdstuk. Nu is de bijbel in bepaald opzicht een serie gedichten. Vooral wat compositie betreft vertonen de verhalen een geraffineerde, poëtische structuur. Symmetrie is een eigenschap die in veel opzichten valt aan te wijzen. Hoe zou het in II Sam. 11 wat dat betreft zijn? De geschiedenis kunnen we zo weergeven, dat hij uit twee delen bestaat: 1e overspel en poging tot verhulling; 2e moord en poging tot verhulling. Tussen die twee delen vormt vers 14 precies een overgang. Reden genoeg om het vers nader te bekijken. In dit vers wordt Uriah met een brief van David aan Joab van Jerusalem naar het front gestuurd. Het bevel, dat in de brief staat, luidt: zet Uriah in op een gevaarlijke plaats aan het front, en laat hem dan alleen. Het vonnis is dus: dood door de-solidarisatie. Nu denken we weer aan vers 11. Uriah weigerde daarin naar zijn vrouw te gaan, uit solidariteit met zijn makkers aan het front. In verband daarmee kunnen we in dit vonnis méér zien dan een actie om een lastige tegenstander te elimineren. Het is ook een specifieke straf voor een specifiek misdrijf. Voorlopig onthouden we, dat solidariteit in dit verhaal een belangrijk motief is.
Nu kunnen we alle narratologische categorieën in verband met deze brief bekijken, om een beeld te krijgen van de narratieve functie van deze passage.
Spreken: de brief is geschreven. In die zin vormt de brief een overgang tussen vertellerstekst en door personages gesproken tekst. |
Sprekers: David ‘spreekt’ in de brief, maar hij heeft Uriah's medewerking nodig om zijn toehoorders te bereiken. Er is dus sprake van een ‘gecombineerde spreker’. |
Visie: Er is geen specifieke visie, anders dan die van de verteller. Géén van de personages is getuige van de brief. David kent de inhoud maar is hier afwezig. Joab is nog afwezig, en Uriah kent de inhoud van de brief niet. |
Handeling: Er is hier geen handeling aan de orde, geen misdrijf of verhulling, sex noch geweld. |
| |
| |
Acteurs: Dit is de enige passage waarin een enkele auteur de handeling voltrekt. In de eerste helft trad David op, samen met Bathsheba, zijn dienaren, en Uriah. In de tweede helft treedt Joab op, samen met zijn soldaten, zijn boodschapper en (indirect) David. Alleen hier treedt Uriah alleen op. |
Gebeurtenissen: Deze passage bevat de overgang tussen de twee programma's van verhulling, en de twee gebieden waarop die verhulling betrekking heeft: sex en geweld. Het is ook de overgang tussen Davids twee oproepen tot solidariteit en samenwerking tussen mannen, eerst gericht tot Uriah, vervolgens, en met meer succes, tot Joab. |
Ruimte: tussen stad en front, tussen maximaal comfort en veiligheid, en maximale ontberingen en gevaar, is Uriah hier in ruimtelijk opzicht vrij. Tussen de twee tegengestelde groepen, de nietsdoeners (vrouwelijk gebied) en de soldaten (mannelijk gebied), bevindt hij zich in een niemands-land. |
Situatie: Tussen de geruststellend duidelijke positie van echtgenoot en soldaat, beiden lid van een groep, is Uriah hier geïsoleerd. Tussen geheimhouding en openbaarheid, draagt Uriah het verzegelde maar geschreven, dus potentieel openbare document van Davids misdaad, met zich mee. |
Wat kan het betekenen, dat deze onafhankelijke handeling van Uriah, in zoveel opzichten als overgang fungeert? Er is in elk geval ironie in het spel, tragische ironie. De passage die in allerei opzichten bemiddelend functioneert, verhaalt de gebeurtenissen waarin bemiddeling wordt gebruikt (misbruikt) om de bemiddelaar zelf af te snijden van ieder menselijk contact, om hem een dood door absoluut isolement te bereiden. Deze schijnbare tegenstelling vinden we terug in de analyse van Uriah's posities in deze passage. Sommige van die posities wijzen op een positieve, andere op een negatieve overgang. Als bemiddelaar verbindt Uriah de twee delen van de tekst. Als scheider brengt hij tussen beide delen een radicale scheiding aan. Zijn positie is die van bemiddelaar, maar ook van bemiddelaar die in een val wordt gelokt, wiens witte vlag juist het doodvonnis betekent.
David heeft blijkbaar een bijzondere rancune tegen Uriah, dat hij zo'n wrede dood voor hem beraamt. Uriah's lesje in solidariteit, uit vers 11, zal wel bijzonder pijnlijk voor hem zijn geweest. De brave soldaat laat de koning zien wat echte solidariteit is, en hoezeer het de koning daaraan ontbreekt. Uria heeft het over positieve solidariteit, waarin pijn en ontberingen worden gedeeld. Dit treft David pijnlijk vanwege de impliciete kritiek op 's konings ledigheid en zijn confortabele leven in het paleis, dat in zo'n scherp contrast staat met harde leven dat de soldaten aan het front omwille van hem leiden. Maar er is nog een diepere reden waarom dit lesje David zo diep grieft. David doet namelijk een beroep op een ander soort solidariteit: een, negatieve, samenwerking om een man uit de puree te halen die zich tot zijn ongeluk met een vrouw heeft ingelaten.
David had er op gerekend, van sex te genieten op ‘mannelijke’ wijze: kortstondige bevrediging, zonder gevolgen. Bathsheba's zwangerschap haalt een streep door de rekening. Nu Uriah weigert, Davids verantwoordelijkheid over te nemen (‘dat regel je toch even prettig, als mannen onder elkaar?’) wordt David opgescheept met het ‘vrouwelijke’ liefdesritme: hij blijft met een kind zitten. Wat een vernedering!
Er zijn twee aspecten aan solidariteit, een positief (samen) en een negatief (tegen de ander). Door de negatieve, jongens-onder-elkaar solidariteit te weigeren, sluit Uriah zichzelf buiten de ideologische gemeenschap waartoe hij behoort. Zijn stipheidsactie, zijn gevoel voor ‘hoe het hoort’, uit hij in het indrukwek- | |
| |
kende vers 11. In zijn reactie op Davids herhaalde pogingen, hem in zijn groep terug te halen door de specifieke groepsattracties aan te bieden (eten, sex, drank), houdt hij zich aan de in vers 11 gestelde regel. Goed dan, schijnt David te denken, als je er dan niet bij wilt horen, sluit ik je radicaal buiten. In dit opzicht is de inhoud van Davids brief méér dan praktische strategie: het is vendetta.
Joab kan Davids beweegredenen niet kennen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij juist dàt aspect van de instructie, de dood door desolidarisatie, niet begrijpt en dus niet uitvoert. Hij neemt het narratieve programma over en verlengt de geschiedenis. Door de instructie enigszins anders uit te voeren maakt hij verdere afwikkeling nodig, n.l. de instructie aan de bode. En die bevat het merkwaardigste, interessantste gedeelte van het hoofdstuk. Joab neemt Davids plaats als subject van handeling over, en in tegenstelling tot Uriah toont hij zich daarmee solidair, een waardig lid van de mannengemeenschap zoals David die ziet.
| |
Het scheurtje: een tekstprobleem
In tegenstelling tot Uriah speelt Joab ‘gelukkig’ Davids spelletje probleemloos mee. Bijna. Hij heeft het niet allemaal precies begrepen, want hij doet Uriah wel ombrengen, maar niet precies volgens de instructie. Het leger lijdt grote verliezen en Uriah sterft niet alleen. In twee betekenissen: niet als enige, en niet in isolement. In zijn uitvoerige instructie aan de boodschapper, beeldt Joab zich al in hoe kwaad David zal zijn. Deze instructie bevat een tekstprobleem. Met dat woord duiden we passages aan, die niet zonder meer zijn te begrijpen. Een scheurtje in de gladde oppervlakte van de tekst. In dit geval is daar alle reden voor. Het tekstprobleem is in deze tekst het eerste deel van vers 21.
De kern van het tekstprobleem wordt gevormd door ‘Wie sloeg Abimélech van de muur, dat hij te Thebez stierf?’ De vraag naar wie in Richteren 9 Abimélech doodde is namelijk volstrekt niet relevant.
Sommige commentaren zien in deze toespeling een hint van Joab naar David, een bedekt verwijt. Iets als: ‘Ik heb wel door dat het om een vrouw ging.’ Perry en Sternberg (1968) gaan van deze interpretatie uit. Het is een aantoonbaar foutieve interpretatie. Met de narratologische vragen in de hand is het niet moeilijk te zien dat deze zin, die David in de mond gelegd krijgt door Joab, niet aan de koning moet worden overgebracht. De zin is uitsluitend voor de bode bedoeld, die zo wordt voorbereid op een eventuele woede-aanval van David die nooit zal komen. Dàt deze commentatoren tot verkeerd lezen komen, in een verder uiterst zorgvuldige en gedetailleerde analyse, is overigens niet verwonderlijk. De ingewikkelde structuur, waarin de verteller Joab citeert, die een imaginaire zin van David citeert, en waarbij sommige tekstgedeelten voor David (via de bode), andere uitsluitend voor de bode bestemd zijn, èn de onlogische inhoud van de zin, maken de passage nu juist tot een tekstprobleem. Een interpretatie ervan zou niet alleen de structuur juist moeten weergeven, maar ook de ingewikkeldheid ervan moeten verklaren.
Voordat we een verklaring van deze kunnen vinden, moet eerst nog een probleem in de directe context worden opgelost. De zin over Abimélech is namelijk omlijst door twee zinnen, die onderling tegenstrijdig lijken:
19 |
‘Als gij zult geëindigd hebben de ganse handel van deze strijd tot de koning uit te spreken’. |
| |
| |
21 |
‘Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uriah de Hethiet, is ook dood’. |
Het probleem dat deze zinnen vormen bestaat (alweer) uit de onmogelijkheid van kennis. Alleen wie op de hoogte is van wat er in Jerusalem (vss. 1-13) is gebeurd, kan onderscheid maken tussen ‘de ganse handel van deze strijd’ en de dood van Uriah. Want ‘officieel’, dat wil zeggen, volgens wat Joab bewust weet, is Uriah als soldaat gesneuveld.
Het verband tussen de twee zinnen, tussen de ganse handel van de strijd en Uriah's dood, kan worden beschreven in termen uit de retorica, die zich bezighoudt met stijlfiguren, en met het effect, de overtuigingskracht van teksten. De volgende moeilijkheden doen zich met betrekking tot de verzen 19-21 voor:
- | Synechdoche of pars pro toto, een figuur waarin een deel staat voor het geheel, zoals ‘zeilen’ voor ‘zeilboten’. Uriah's dood is dan een (representatief) deel van de hele strijd, zodat in vers 21 herhaald wordt wat al in vers 19 was gezegd. |
- | gelijkstelling: Uriah's dood is even belangrijk als de hele strijd (voor David wel, kan Joab vermoeden). |
- | metafoor of vergelijking: Uriah's dood wordt dan vergeleken met de hele strijd, zoals het individuele met het collectieve vergeleken kan worden, en liefde met oorlog. |
- | Antithese of tegenstelling: het negatieve resultaat van de oorlog wordt gesteld tegenover het positieve resultaat van Davids actie om Uriah te elimineren. |
- | geen enkel verband: Uriah's dood is een corpus alienum (zie Fokkelman 1981: 65) te midden van de hele strijd, het heeft er eenvoudigweg niets mee te maken. |
Het komt niet vaak voor, dat één tekstelement zoveel verschillende stijlfiguren in zich heeft. Het is niet verstandig, naar een éénduidige oplossing te zoeken. Integendeel. De veelheid van interpretaties die mogelijk zijn duidt erop, dat er verwarring heerst. Het is niet zo duidelijk, wat precies het verband is tussen Uriah's dood en de strijd. Joab weet het niet zo. Zijn verwarring wordt in de retorische verwarring van deze twee zinnen tot uitdrukking gebracht. Het probleem is van die verwarring een symbool, een onbewust uitgezonden teken (Van Zoest 1978). Deze verwarring, bij een man die geen feitelijke kennis kan hebben van wat er gebeurd is, moet wel berusten op een diepe, intuïtieve indentificatie tussen de twee mannen-aan-de-macht, de koning en zijn plaatsvervanger aan het front.
Van een dergelijke intuïtieve identificatie ga ik uit bij de interpretatie van de eerste helft van vers 21. Die identificatie berust op het gemeenschappelijk belang van mannen als ze tegenover een vrouw staan. Het vreemde geval van de verzen 19-21 suggereert al een vorm van identificatie. Vandaar de verwarring, want Joab is niet David, een beetje maar, net zo goed als Uriah's dood maar een beetje met de oorlog te maken heeft. Vers 21 is, zo zal ik proberen aannemelijk te maken, alleen maar vanuit de veronderstelling van zo'n identificatie te verklaren.
Abimélechs dood is één van drie gevallen in het boek Richteren, waarin een man door een vrouw ‘te grazen wordt genomen’. De andere gevallen zijn Simsons gevangenneming, mogelijk gemaakt doordat Delila zijn haren af liet scheren, en Sisera's dood, veroorzaakt door een tentharing die Jaël hem door zijn slaap slaat. In alle drie de gevallen is het hoofd het kwetsbare lichaamsdeel, de vrouw
| |
| |
de aanvaller. Nu wordt het als bijzonder vernederend ervaren, door toedoen van een vrouw te worden gedood. In alle drie de gevallen wordt de man zo kwestbaar, doordat hij de vrouw te dicht nadert. Simson geeft zich te veel over aan zijn liefde voor Delila. Sisera laat zich door Jaël haar tent binnenlokken. ‘Water eiste hij, melk gaf zij’ (5:25).
Het laatstgenoemde detail is zeker niet het enige, dat deze gevallen in verband brengt met het probleem van een te hechte band, gesymboliseerd door een te dichte nadering, tussen de man en de moeder. Alleen als moeder is de vrouw in een mannenmaatschappij machtig genoeg om gevaarlijk te zijn. Laten we het derde geval, de dood van Abimélech, eens nader bekijken.
Van Abimélech wordt gezegd, dat hij de deur van de toren, de ingang van de stad, te dicht naderde. De vrouw staat op de toren. In vergelijking met de twee andere gevallen, zijn twee verschillen duidelijk. De vrouw wordt niet persoonlijk benaderd. Daar staat tegenover, dat de stadspoort een traditioneel symbool is voor het vrouwelijke lichaam, voor de toegang daartoe. Het symbolische karakter van deze te dichte nadering maakt de vergelijking met de strijd die Uriah het leven kostte, gemakkelijker. Het tweede verschil is, dat het vernederende van de dood-door-vrouw hier expliciet aan de orde wordt gesteld. De keuze voor deze vergelijking lijkt echter door nog veel meer aspecten gemotiveerd. De beste interpretatie die ik van deze passage ben tegengekomen is die van Fokkelman. Hij geeft heel precies aan hoe de passage in elkaar zit. In een voetnoot (1981:69 no. 19) analyseert hij de vergelijking tussen Abimélechs dood en de gebeurtenissen aan het front. De vergelijking is gebaseerd op maar liefst zes motieven, die Fokkelman zo samenvat: ‘death-woman-wall-battle-shame-folly’. Deze eigenaardige serie verdient nadere beschouwing. Het meest problematische motief is de vrouw. Zij kan, zoals we al eerder hebben gezien, niet logisch en bewust door Joab worden genoemd. Het vreemde is, dat juist dit motief niet alleen in Richteren 9 wel heel uitvoerig wordt genoemd, maar ook in II Sam. 11 expliciet wordt vermeld: ‘Wierp niet een vrouw...’. De dood en de strijd zijn in beide gevallen duidelijk. Waarom de muur zo belangrijk is, kan behalve aan de feitelijke overeenkomst in de situatie, aan de symbolische betekenis ervan liggen. Daar kom ik nog op terug. Wat schande en dwaasheid, dus: vernedering betreft, op het eerste gezicht hebben die
motieven betrekking op de slechtste strategie die in beide gevallen is gevolgd. Voor een goed veldheer is het te dicht naderen van een muur zonder meer dom.
Het noemen van de vrouw door Joab, die deze woorden in Davids mond legt, kunnen we mèt Fokkelman toeschrijven aan zijn intuïtie. Joab voelt, dat wat gebeurd is zo verwarrend is, dat het iets te maken moet hebben met een vrouw. Met de privésfeer dus. Immers, waarom moet een goed en loyaal soldaat als Uriah dood? En, vooral, waarom kon hij niet gewoon openlijk worden terechtgesteld? Maar als er zoiets aan de hand is als Joab vermoedt, dan is de morele positie van de koning ook niet zo duidelijk. Laten we de vergelijking nogmaals bekijken, nu echter niet op de motieven van overeenkomst tussen de beide gevallen, maar op de verschillen. Er blijken dan, inderdaad, precies evenveel verschillen te zijn: zes.
- |
|
Uriah's dood: 1. Zij schieten vanaf de muur - een actieve, agressieve, mannelijke vaardigheid. |
- |
|
Abimélechs dood: 2. zij gooit vanaf de muur - een passieve, amateuristische, vrouwelijke (on)vaardigheid. |
- |
1. |
Het subject is collectief - groot gevaar. |
| |
| |
- |
2. |
Het subject is individueel - op zich klein gevaar? |
- |
1. |
Het subject is mannelijk |
- |
2. |
Het subject is vrouwelijk |
- |
1. |
Het object is collectief. De soldaten vallen wegens Joabs gedeeltelijke onbegrip (van de brief, d.w.z., de juiste straf). |
|
2. |
Het object is individueel, Abimélech valt wegens zijn eigen onbegrip (van het gevaar). |
- |
1. |
Het object is moreel hoogstaand en sociaal hoogstaand. Het zijn loyale soldaten. |
|
2. |
Het object is moreel verachtelijk en sociaal hoogstaand, een usurpator. |
- |
1. |
Er wordt geschoten met pijlen, een passend instrument van strijd. |
|
2. |
Er wordt gegooid met een molensteen, een ongepast instrument, dat hoort bij vrede. |
Deze lijst wijst op een systematisch onderscheid. Een confrontatie tussen overeenkomsten en verschillen stelt de overeenkomsten in een bepaald daglicht. Om dat te beschrijven moeten we een beroep doen op de psychoanalyse. Alleen in dat kader kan de merkwaardige identificatie worden verklaard.
| |
Wie is wie? Psychoanalyse als interpretatiekader
Een beroep op de psychoanalyse kan worden verdedigd vanuit de eerder aangestipte veronderstellingen over mythen. In teksten krijgt niet alleen de bewuste, door de auteur gewilde betekenis gestalte. Er is ook ruimte voor onbewuste betekenissen. Tekstproblemen zijn bij uitstek plaatsen waar onbewuste complexen hun uitdrukking vinden. In II Sam 11:21 kan een uiting worden gezien van het onbewuste complex van angst voor vrouwen. Deze angst kon wel eens één van de belangrijkste oorzaken zijn van vrouwenonderdrukking. De vergelijking met Abimélech betekent dan zoiets als: wie zo dwaas is te strijden tegen de vrouw, wanneer zij haar ingang verdedigt vanuit haar machtige (hoge!) positie als de gevreesde ander, sterft een schandelijke dood.
Zo'n uitspraak is natuurlijk op zichzelf schaamtevol. Welke man geeft graag toe, bang te zijn, laat staan voor vrouwen? De drie gevaarlijke vrouwen in Richteren zijn uitbeeldingen van deze angst, en van de rechtvaardiging ervoor: mannen zijn lichamelijk misschien sterk, maar hun hoofd, hun verstand en gevoel, is kwetsbaar. Het schaamtevolle van deze angst maakt het noodzakelijk, censuur uit te oefenen op de uitbeelding ervan. Omdat het onbewuste zich wil uiten en het bewuste daar censuur op wil uitoefenen, ontstaan tekstproblemen, gevallen van onduidelijkheid, incoherentie en verschuivingen, half misplaatste vergelijkingen. De verschillen tussen de twee sterfgevallen zijn zo'n vorm van censuur. Ze verhullen de diepere gelijkenis, die door de zes motieven van overeenkomst wordt getoond. Het ‘bewijs’ voor die censuur kan worden gezien in het systematische karakter van de overeenkomst.
Een tweede vorm van censuur kunnen we zien in het narratologische probleem van de spreker. Het subject van spreken wordt verschoven. Verschuiving is, naast condensatie of verdichting, één van de twee belangrijkste censuurmiddelen die Freud heeft besproken. Mede door die analyse is Freud zo belangrijk voor de moderne taalkunde. We kunnen verschuiving en condensatie ook zien als (retorische) stijlfiguren, zodat Freuds theorie van het onbewuste en van de
| |
| |
droom voor de literatuurwetenschap van direct belang is. In dit geval is de vergelijking zelf, vanwege het grote aantal betekenissen (overeenkomsten en verschillen tussen beide gevallen) een duidelijk voorbeeld van condensatie. De complexiteit van het subject illustreert het principe van verschuiving. Het raadselachtige zinnetje is ingebed in een ingewikkeld citaat. Juist omdàt het zo ingewikkeld is, kon het gebeuren dat nauwkeurige lezers als Perry en Sternberg zich vergisten. Zo'n fout is zeer veelbetekenend. Hij geeft aan, hoezeer de tekst verwarring zaait op dit specifieke punt: wie spreekt tot wie? De geloofwaardigheid van die fout is m.i. een belangrijke betekenis van deze tekst. Om die reden acht ik Fokkelmans op zich interessante en gefundeerde interpretatie niet voldoende. Volgens hem is deze fantasie van Joab over Davids woede een geval van ‘catastrofale verwachting’. Deze term uit de Gestalt-psychologie duidt een negatieve verwachting aan, die nooit wordt gerealiseerd. Als uiting van pessimisme en angst zegt zo'n verwachting meer over degene die hem heeft dan over degene op wie hij betrekking heeft. Joab zou dan, volgens deze interpretatie, onbewust woede voelen tegen David, die hem heeft gedwongen slechte strategie te voeren en een goed soldaat op te offeren. Die woede projecteert hij dan op David. Hoewel in deze interpretatie de tekst nauwkeurig wordt gevolgd, vind ik hem te eenvoudig en te optimistisch. Te eenvoudig, omdat geen rekenschap wordt gegeven van de ingewikkelde structuur zelf, en de begrijpelijke verwarring die daaruit blijkt voort te vloeien. Te optimistisch, omdat Joab er te mooi vanaf komt. Hij hééft tenslotte, als een dienstklopper, het bevel uitgevoerd.
Een interpretatie van deze passage moet nog een probleem oplossen. Niet alleen worden de sprekers door elkaar gehaald, niet alleen is de geadresseerde onduidelijk; ook degene over wie het gaat, het object van de vergelijking, is verwarrend. Gaat het om Uriah, of om David zelf? In eerste instantie is Uriah, het slachtoffer, degene die met Abimélech te vergelijken is. Hij stierf omdat hij de muur te dicht benaderde. In figuurlijke zin geldt dit ook: hij moest sterven vanwege een vrouw. Tegelijkertijd treedt er een verschuiving op, van Uriah naar David. Net als Abimélech is David een usurpator: hij nam wat hem niet toebehoorde. Hij is ook een koning, maar althans in deze zaak, ook een onwaardige. Alweer worden dus twee mannen onderling verwisseld.
Het kan zijn dat, zoals Fokkeman stelt, Joab zich kwaad voelt tegenover David en schuldig tegenover Uriah. Hij is dan ook met beiden vergelijkbaar: ondergeschikt aan David, machthebber over Uriah. Maar we kunnen niet vergeten dat Joab hier spreekt ‘in de naam van David’, d.w.z. zich inlevend in Davids obsessie omdat hij die blijkbaar deelt, tegenover een naamloze boodschapper. Zijn woede is, alweer, verschoven. In het opgeroepen voorbeeld is de moordenaar de vrouw. Ik zou daarom verder gaan dan Fokkelman, en stellen dat mogelijk Joabs woede tegenover David, die hij zich niet kan permitteren omdat hij een ondergeschikte ‘knecht van de koning’ is, gericht wordt op een intuïtief geschikter geachte zondebok: de vrouw.
De verwarring die we op verschillende betekenisniveaus hebben gezien is het gevolg van dubbelzinnigheden in Davids boodschappen. In dit opzicht vertonen beide helften van de tekst een diepe overeenkomst. In vers 8 stuurt David Uriah naar huis, maar hij noemt de ware bestemming niet: de vrouw. In vers 15, specificeert de brief niet de ware reden voor Uriah's dood: de vrouw. In beide gevallen moet de geadresseerde, de andere man, de boodschappen zelf aanvullen. David noemt zelf niet waar precies zijn belang is gelegen. In vers 11 noemt Uriah de vrouw, in vers 21 doet Joab dat.
| |
| |
Dit komt overeen met wat we al van Davids taalgedrag zagen, zodra we de narratologische vragen op de tekst afvuurden: David spreekt maar half, eenzijdig, indirect en onvolledig. Hij is meer een heerser dan een taalbeheerser. In beide gevallen moet een andere man hem, op eigen kosten, uit de penarie helpen: Uriah wordt met andermans kind opgescheept, op straffe van vermoording, Joab wordt met slechte strategie opgescheept, en met de daadwerkelijke schuld aan moord. De solidariteit van het slachtoffer wordt geëist, niet alleen in daden, maar ook in taaldaden: het noemen van de vrouw, die enge, almachtige alschuldige vrouw, die boven op de muur staat. David is zo zwak dat anderen namens hem moeten zeggen wat voor hem taboe is. Het feit dat deze angst toch wordt geuit, op onbewuste wijze, maakt de mannelijke positie kwetsbaar. Het scheurtje wordt veroorzaakt door, wat in de psycho-analyse heet, de terugkeer van het verdrongene.
De posities van Uriah en Joab zijn symmetrisch. Ze geven de twee mogelijke houdingen aan. Uriah weigert, samen met de man tegen de vrouw op te treden. Hij is slechts bereid tot positieve solidariteit. Daarom moet hij dood. Zijn positie in vers 14 is daarop betrokken: als bemiddelaar, als tussenfiguur, is hij tot eenzaamheid gedoemd. Daar tegenover staat Joab. Deze weigert niet. Hij doet samen met David, hij plaatst zich in de schaduw van de macht. Hij rechtvaardigt Davids houding, door het gevaarlijke van de vrouw te noemen. Hij is als collaborateur bereid Uriah, de verrader van mannelijke waarden, te executeren. Het betoog dat dit verhaal óók is, tracht ons te doen kiezen: voor Joabs houding? Maar het scheurtje is er, in het verschil tussen vers 11 en vers 21, in de houding van Uriah als alternatief. We kunnen ook díe positie innemen, en Uriah tot held uitroepen.
| |
Conclusie: de status van interpretaties
Interpretatie is betekenistoekenning door lezers. Omdat taal per definitie onvast en dubbelzinnig is, en literaire werken op allerlei verschillende manieren zijn gestructureerd, kan zelfs de meest doorwrochte, wetenschappelijke interpretatie nooit claimen, de enige ware te zijn. Dat is ook niet nodig.
Er zijn criteria te bedenken, op grond waarvan men de relatieve waarde van interpretaties kan beoordelen. Meestal worden de volgende criteria gehanteerd:
- | Plausibiliteit of geloofwaardigheid. Een interpretatie voldoet aan deze eis, wanneer deze naar de mening van de beoordelaar zo expliciet mogelijk is verbonden met uitgangspunten die de beoordelaar kan delen. |
- | Adequaatheid. Aan deze eis wordt voldaan, wanneer naar de mening van de beoordelaar de interpretatie voortdurend aan de tekst wordt gerelateerd, op zo'n manier, dat de tekstgegevens de ‘feiten’ lijken te zijn (wat taalgegevens nooit kunnen zijn) waarop de interpretatie is gebaseerd. De verbinding moet dan overtuigend beargumenteerd zijn. |
- | Relevantie. Dit criterium betekent eigenlijk niets anders dan dat de interpretatie interessant moet zijn. De beoordelaar zal de interpretatie in verband moeten kunnen brengen met zijn of haar wereldbeeld. |
De twee interpretaties van II Sam. 11, die hier even ter sprake zijn geweest, waren, evenals de mijne, afgeleid van vragen. Deze uitgangspunten zijn zelf ook onderhevig aan beoordeling volgens de drie criteria, zodat een onderzoeker al vooraf voorspellingen kan doen over het waarschijnlijke succes van de onderneming.
| |
| |
Perry en Sternberg gingen uit van z.g. open plekken in de tekst, d.w.z., informatie die huns inziens ontbrak. Zo vroegen zij zich af, of Uriah nu wel of niet op de hoogte was van wat zij noemen ‘Bathsheba's ontrouw’. Vanuit die vraag analyseren zij de tekst minutieus, en zij concluderen dat deze in dat opzicht dubbelzinnig is: beide antwoorden zijn mogelijk. Nu kan hun interpretatie wat kwaliteit betreft adequaat worden genoemd. Zij baseren hun stappen op tekstgegevens. Of de interpretatie als geheel plausibel is, hangt ervan af, of de beoordelaar de uitgangspunten (open plekken als start) kan delen. Relevant is zij echter slechts voor diegenen, die de vraag, of Uriah op de hoogte is van de ‘ontrouw’ (!) van zijn vrouw, relevant vinden. Voor zover die vraag voortkomt uit een visie op liefde, die bezit en alleenrecht voorop stelt, zal slechts degene die die visie deelt, de interpretatie relevant vinden. Zelf kon ik na het lezen van die 80 bladzijden slechts verzuchten: wat doet het er toe?
Fokkelman ging uit van de vraag: wat staat er precies? Hij is voortdurend waakzaam, de tekst tot in details recht te doen, en niet te snel met conclusies te komen. Zeker in het geval van de bijbel is dat een prijzenswaardige houding, die adequaatheid garandeert. Plausibel is de interpretatie ook wel, voor zover de uitgangspunten kunnen worden verdeeld. Ik ben zelf wat sceptischer over de mogelijkheid zeker te weten wat er staat. Maar de interpretatie wordt zo goed beargumenteerd, dat het mogelijk is deze globaal te accepteren, óók als men op bepaalde punten niet mee kan gaan, zoals b.v. bij de uitleg van vers 21. Juist bij de interpretatie van een tekstprobleem moet ook een zorgvuldig onderzoeker als Fokkelman een sprong maken. Het Gestalt-psychologische kader wordt, net zo min overigens als het psycho-analytische, door de tekst niet dwingend opgelegd.
Blijft over de eis van relevantie. Fokkelmans interpretatie van vers 21 is relevant, omdat zij inzicht geeft in een manier waarop mensen in catastrofale verwachtingen hun onverwerkte gevoelens uiten. Ook geeft Fokkelman plaats aan verontwaardiging over de positie van Bathsheba, het uiteindelijke slachtoffer van de tekst. Ten opzichte van de psycho-analytische interpretatie schiet de Gestalt-interpretatie echter tekort. De positie van de vrouw wordt wel aan de kaak gesteld, maar dit blijft een individuele zaak. Bovendien wordt er geen verklaring voor gegeven. Het psycho-analytische kader stelt ons in staat de collectieve belangen, in dit geval dat wat mannen gemeenschappelijk hebben, aan de orde te stellen, en zo het gedrag van alle betrokken individuen te verklaren. Het inzicht dat dit oplevert bestrijkt een ruimer gebied. Over de relaties tussen mannen en vrouwen wordt meer informatie gevonden. De uitgangsvragen zijn daar de oorzaak van. Niet alleen vraagt de narratologische benadering óók in de eerste plaats wat er precies staat. Maar bovendien kiest deze als belangrijkste structuurprincipe de verdeling van macht en onmacht.
Het is m.i. zinvol, in een kritisch literatuuronderwijs, dat tot doel heeft de mondigheid van leerlingen te vergroten, aandacht te besteden aan de relatieve waarde van interpretaties. Een discussie over de uitgangspunten van de interpretaties van anderen en een confrontatie tussen die uitgangspunten en die van de eigen interpretatie geeft inzicht in hoe mensen met tekens omgaan. Het doorzien van valse redeneringen of dubieuze vanzelfsprekendheden is een nuttige vaardigheid voor iedereen. Dat ik desondanks in dit artikel vooral aandacht heb besteed aan de tekst zelf, vind zijn rechtvaardiging in de stelling, dat zelf kritisch leren omgaan met teksten primair noodzakelijk is.
| |
| |
| |
Bibliografie
Inleidende werken: |
|
J. van Luxemburg e.a., 1980. Inleiding in de literatuurwetenschap. Muiderberg, Coutinho. |
|
In de narratologie: |
|
M. Bal, 1978, De theorie van vertellen en verhalen. Muiderberg, Coutinho. |
|
In de psycho-analytische benadering van literatuur: |
|
H. Verhoeff, 1980. De Januskop van Oedipus. Assen, Van Gorcum. |
|
In de sociologische en ideologische benadering van literatuur: |
|
P. Zima, 1980. Literatuur en maatschappij. Assen, Van Gorcum. |
|
In de semiotiek of tekenleer: |
|
A. van Zoest, 1978, Semiotiek. Baarn, Ambo. |
|
Andere aangehaalde werken: |
|
M. Bal, 1981. ‘Methoden in de literatuurwetenschap’. Tijdschrift voor Vrouwenstudies, nr. 7. |
M. Bal, 1982. ‘Delila's onschuld’. Tijdschrift voor Vrouwenstudies, nr. 9 |
J. Fokkelman, 1981. King David. Assen, Van Gorcum. |
J. Greimas, 1965. Sémantique structurale. Paris, Larousse. |
J. Habermas, 1978. Erkenntnis und Interesse. Frankfurt am Main, Suhrkamp. |
M. Perry & M. Sternberg, 1968. ‘The King Through Ironic Eyes’. Ha-Sifrut 1 (Engelse versie ter perse in Poetics Today). |
|
|