Spektator. Jaargang 12
(1982-1983)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De PRO-drop-parameter en subjektloze zinnen in het Nederlands
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingOver het algemeen bestaan zinnen uit een subjekt-predikaat-verbinding, waar het subjekt een nominale konstituent is die in persoon en getal overeenstemt met de persoonsvorm. Tevens onderscheidt het subjekt zich door de nominatief naamval. In dit artikel zal ik mij richten op konstrukties waarin er niet een duidelijke kandidaat voor de kategorie subjekt in de zin aanwezig is. Het is dan ook de vraag of we in dergelijke zinnen kunnen spreken van een subjekt-predikaat-verbinding. Het gaat mij hier om een bepaald type subjektloze zin. Buiten beschouwing blijft de imperatiefkonstruktie. Deze konstruktie heeft in allerlei opzichten een uitzonderlijke status. Imperatieven komen nooit voor in subordinatie, het finiete werkwoord heeft de 2e-persoonsverbuiging (het werkwoord zijn kent zelfs een aparte imperatief-vorm, wees(t)). Ook op subjektloze uitroepen, voorzover die beschouwd dienen te worden als relevant voor de zinsgrammatika, zal ik niet ingaan. Een derde type zin dat mogelijk als subjektloze zin op te vatten is, is de infinitivale bijzin in zinnen als (1).
Over de eventuele zinsstatus van infinitief-komplementen is de afgelopen jaren uitvoerig gediskussiëerd. Zeer veel literatuur over dit onderwerp is beschikbaar (zie o.a. Koster & May 1982). Ook infinitief-zinnen vallen buiten het kader van de hier aan de orde gestelde problematiek. Wat overblijft zijn niet-imperatieve finiete zinnen zonder subjekt. Het Nederlands kent slechts een beperkte klasse zinnen van dit type:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn talen waarin zinnen zonder een lexikaal subjekt in ruime mate voorkomen. Het betreft hier talen als het Italiaans en het Spaans. Deze talen kennen de mogelijkheid om in die gevallen waar het Nederlands een persoonlijk voornaamwoord als subjekt vereist, het subjekt weg te laten:
Aan de andere kant zijn er talen als het Engels en het Frans die nooit subjektloze zinnen van dit type toestaan:
Een linguïstische theorie die taalvergelijking serieus neemt, zal uitspraken moeten doen die leiden tot een verklaring van dit opvallende verschil. Binnen de generatieve grammatika wordt er van uitgegaan dat de universele eigenschappen van taal verantwoord worden in een abstrakt systeem van regels en beperkingen. Dit is de zogenaamde Universele Grammatika. In deze Universele Grammatika is systematische taalvariatie tot op zekere hoogte opgenomen door de invoering van geparametriseerde konstrukties. Door het vaststellen van de waarden van de verschillende parameters die deel uitmaken van de Universele Grammatika, wordt de kern van de grammatika van een bepaalde taal bepaald. Het nivo waarop de waarden van alle relevante parameters van een bepaalde taal zijn vastgesteld, wordt dan ook de Kerngrammatika genoemd. Uitgaande van dit systeem zou de al dan niet verplichte aanwezigheid van een lexikaal subjekt in een finiete, niet-imperatieve zin een gevolg kunnen zijn van een parameter die behoort tot de Universele Grammatika. Dit is de leidende gedachte achter het onderzoek naar subjektloze zinnen en de wijze waarop talen in dit opzicht van elkaar verschillen. Het onderzoek op dit gebied gaat terug tot Perlmutter (1971), die konstateerde dat er een korrelatie bestaat tussen de verplichte aanwezigheid van lexikale subjekten en de onmogelijkheid van ‘lange’ wh-extraktie vanuit subjektpositie. Talen als het Italiaans en het Spaans staan deze lange extraktie toe terwijl dat in het Engels en het Frans tot ongrammatikaliteit leidt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze konstatering stelde Perlmutter de volgende oppervlaktebeperking voor:
Konditie (15) maakt volgens Perlmutter deel uit van de grammatika van het Frans en het Engels, maar niet van de grammatika van het Italiaans en het Spaans. Hiermee verklaarde hij de grammatikaliteit van (5)-(8) en (11)-(12) tegenover de ongrammatikaliteit van (9)-(10) en (13)-(14). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De PRO-drop parameterDe volgende stap in de ontwikkeling was dat men de door Perlmutter gekonstateerde korrelatie in verband bracht met het feit dat vrije stilistische inversie van het subjekt mogelijk is in het Italiaans en het Spaans, maar wederom niet in het Engels en het FransGa naar eind1:
De verklaring voor de variatie ten aanzien van deze kluster van eigenschappen is gebaseerd op een binnen de EST door Taraldsen (1980) geïntroduceerd idee, dat er in essentie op neerkomt dat het verschil tussen Spaans en Italiaans aan de ene kant en Frans en Engels aan de andere veroorzaakt wordt door verschil in eigenschappen van de verbale inflektie. Dit idee is intuïtief aantrekkelijk gezien de observatie dat er een globale korrelatie bestaat tussen de mate van gespecificeerdheid van het verbale inflektionele paradigma en de mogelijkheid om subjekten weg te laten. Op grond van het relatief rijke verbale inflektionele paradigma kan in talen als het Italiaans en het Spaans de betekenis van het subjekt in ieder geval ten dele worden teruggevonden (persoon en getal). In een taal als het Engels zou weglating van het subjekt voortdurend leiden tot ambiguïteit vanwege het gedeflekteerde verbale paradigmaGa naar eind2. Op welke wijze dit idee gekonkretiseerd wordt, is afhankelijk van het theoretisch kader. Zo hebben Taraldsen (1980), Pesetsky (1982) en Kayne (1980) het in verband gebracht met de Nominative Island Constraint in het kader van de theorie zoals uiteengezet in Chomsky (1980). In het meer recente Government-Binding kader (Chomsky, 1981) is de Nominative Island Constraint (NIC) weggewerkt ten gunste van andere algemenere principes. Zonder echt essentiële wijzigingen zijn de voorstellen van Taraldsen, Kayne en Pesetsky over te zetten in het Government-Binding kader. In het volgende zal ik laten zien hoe binnen het Government-Binding kader de taalvariatie ten aanzien van de hierboven genoemde kluster van eigenschappen beschouwd kan worden als het resultaat van één parameter van Universele Grammatika. Daarmee blijken een aantal, op het eerste gezicht ongerelateerde verschijnselen van taalvariatie gereduceerd te kunnen worden tot een betrekkelijk gering verschil wat betreft de vaststelling van de waarde van één parameter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen het GB-model wordt inflektie beschouwd als een basisgegenereerde positie, die geïntroduceerd wordt door de volgende herschrijfregel:
De kategorie INFL bestaat op zijn beurt uit de kenmerken [± Tense], waarvan de + leidt tot een finiete en de - tot een infiniete zin, en een kenmerkkomplex dat bestaat uit kenmerken voor persoon, geslacht en getal. Dit laatste kenmerkkomplex wordt Agreement genoemd (AGR). Het genoemde intuïtieve uitgangspunt kan dan vertaald worden in de stelling dat het een eigenschap van de kategorie AGR is die talen als het Italiaans onderscheidt van talen als het Frans. Een eigenschap die tevens verband houdt met de uitgewerktheid van het inflektionele systeem ten aanzien van de genoemde kenmerken. De globale generalisatie die dan gemaakt kan worden is dat wanneer een taal ‘eigenschap x’ van de kategorie Agreement bezit, de subjektpositie leeg kan blijven. Als we aannemen dat talen als het Italiaans en het Spaans eigenschap x wel hebben en talen als het Frans en het Engels nietGa naar eind3, dan wordt hiermee het verschil wat betreft ontbrekende subjekten ((5)-(10)), lange wh-extraktie ((11)-(14)) en vrije Stilistische Inversie ((16)-(19)) terug gebracht tot de aanwezigheid van eigenschap x. In al deze gevallen is er immers sprake van een lege subjektpositie als gevolg van verplaatsing of weglating. Laten we nu eens kijken hoe eigenschap x wat preciezer geformuleerd kan worden. We hebben deze eigenschap geformuleerd als een konditie op lege subjektposities. Hiermee kunnen we deze konditie laten samenvallen met andere in de theorie voorkomende kondities op niet-subjektposities. We kunnen dit op de volgende wijze aangeven:
Voor niet-subjekten wordt lokale identifikatie gedetermineerd door subkategorisatie. Globaal gezien kan een niet-subjekt-positie leeg zijn door middel van verplaatsing wanneer die positie gesubkategoriseerd is. Aangezien subkategorisatie beperkt is tot komplementen van lexikale kategorieën, worden konstituenten als het objekt van een werkwoord of van een prepositie lokaal geïdentificeerd. Wat betreft de subjektpositie voorspellen we variatie als we aannemen dat het eigenschap x van AGR is, die lokale identifikatie bepaalt. Daarmee kunnen we aangeven dat de ongrammatikaliteit van zinnen zonder lexikaal subjekt in het Engels komt doordat de lege subjektpositie niet lokaal geïdentificeerd kan worden. Deze konditie (21) is tevens in staat om het kontrast tussen (22) en (23) te verklaren.
In (22) wordt de lege subjektpositie (ti) lokaal geïdentificeerd door het vraagwoord who in de adjacente COMP-positie. In (23) staat who te ver weg om in staat te zijn de subjektpositie van de ingebedde zin lokaal te identificeren. Aan de hand van het verschil tussen (22) en (23) zouden we de notie ‘lokale identifikatie’ nauwkeuriger kunnen definiëren door hem te vervangen door de notie ‘lokale koïndexatie’. Naar analogie hiervan zouden we dan ook eigenschap x | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen uitdrukken als de aanwezigheid van een index op de kategorie AGR. Als een taal een index op AGR heeft (dat zou dan de relevante parameter zijn) en de agreement relatie door koïndicering wordt uitgedrukt, dan is het subjekt lokaal gekoïndiceerd en kan dus leeg zijn. Dit levert de volgende strukturele konfiguratie op:
Als een taal die index op AGR niet heeft, dan kan de subjektpositie slechts leeg zijn wanneer lokale koïndicering op andere wijze tot stand komt, zoals in (22). We zullen echter zien dat de notie ‘lokale koïndicering’ nogal problematisch is en niet expliciet genoeg om bruikbaar te zijn als verklarend principe. Bovendien is dit koncept alleen gemotiveerd voor lege subjektposities. Voor objektposities ligt de situatie enigszins anders. Dit blijkt wanneer we (25) vergelijken met (23).
Behalve als we subkategorisatie door koïndexatie zouden uitdrukken, is het niet duidelijk dat het spoor ti in objektpositie lokaal gekoïndiceerd is. Toch is deze zin grammatikaal. Als we de eigenschappen van lege niet-subjektposities onderzoeken blijkt dat de wat vage notie lokale identifikatie (afhankelijk van subkategorisatie) vervangen kan worden door de precieze konditie dat een lege NP ge-c-commandeerdGa naar eind4 moet worden door een lexikale kategorieGa naar eind5. Als we nu even talen als het Italiaans (met eigenschap x) buiten beschouwing laten, dan kunnen we de observaties ten aanzien van lege objektposities en lege subjektposities (alleen gevallen als (22)) als volgt uitdrukken:
In deze definitie zit het koncept ‘government’ (‘regeren’) besloten, dat gedefinieerd wordt als:
In deze definitie wordt het eerder gebruikte begrip lokaal formeel bepaald door b) en c), terwijl a) aangeeft onder welke voorwaarden er sprake kan zijn van identifikatie binnen het door b) en c) bepaalde domein. Zo wordt in (25) de lege NP in objektpositie ge-c-commandeerd door het werkwoord (V) binnen de minimale maximale projektie waar die NP deel van uitmaakt (VP). Zodoende is aan alledrie de voorwaarden van (27) voldaan en wordt deze zin niet uitgesloten door ECP (26). In (23) wordt de lege NP in subjektpositie weliswaar ge-c-commandeerd door een gekoïndiceerde konstituent en wordt er dus voldaan aan a) (tweede lid) en c) van (27), maar er bestaat een maximale projektie (de ingebedde S') die wel de lege NP domineert (γ), maar niet de gekoïndiceerde wh-konstituent (α). Daarmee is niet voldaan aan b) van (27) en wordt de zin uitgesloten door konditie (26). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we nu teruggaan naar eigenschap x van AGR, dan blijkt dat deze eigenschap in principe op twee manieren binnen deze geformaliseerde versie van het koncept lokale identifikatie opgenomen kan worden. Ten eerste kunnen we zoals al eerder gesuggereerd, de relatie tussen AGR en het subjekt beschouwen als een relatie tussen gekoïndiceerde konstituenten. Dit geldt dan alleen voor talen als het Italiaans, zodat voor die talen het lege subjekt geregeerd is op grond van het tweede gedeelte van a) in (27). In het Engels zijn subjekt en AGR dan niet gekoïndiceerd en dus wordt een leeg subjekt niet geregeerd en dientengevolge uitgesloten door ECP. Deze mogelijkheid is echter niet zo aantrekkelijk omdat er in alle talen, en niet alleen in het Spaans en het Italiaans, een agreement-relatie tussen subjekt en AGR bestaat, die binnen de grammatika uitgedrukt dient te worden. Tevens is het zo dat de koïndexatie-relatie tussen een wh-woord en zijn spoor op allerlei nivo's in de grammatika van essentiëel andere aard is dan de relatie tussen AGR en subjekt. Toch zouden beide voor de ECP gelijk gesteld moeten worden. Het lijkt dan ook aantrekkelijker om eigenschap x te relateren aan het feit dat AGR opgevat kan worden als een kategorie van het type [± N, ± V], oftewel als een kategorie van het type Xo (zie voetnoot 5). Als we AGR als Xo beschouwen dan wordt het subjekt in subjektpositie altijd (ook in het Engels en het Frans) geregeerd door de adjacente kategorie AGR. De parameter (± eigenschap x) kunnen we dan uitdrukken door introduktie van het koncept ‘proper government’:
Gekoppeld aan deze wijziging moet ook de definitie van ECP (26) veranderd worden:
In definitie (28) vormt het gedeelte tussen haakjes de parameter. Hiermee drukken we uit dat in talen waar het gedeelte tussen haakjes geldt (talen als Frans en Engels), de kategorie AGR niet geselekteerd wordt als ‘proper governor’, terwijl dat wel het geval is voor talen als het Spaans en het Italiaans, waar het gedeelte tussen haakjes niet geldt. De parameter die een verklaring geeft voor de genoemde verschillen wordt zodoende formeel in de theorie geïnkorporeerd als deel van de definitie van de notie ‘proper government’. Aangezien volgens de definitie van ECP (28') lege kategorieën ‘properly governed’ moeten zijn, kennen alleen talen waarvoor het gedeelte tussen haakjes in (28) niet geldt (It. & Sp.) de besproken kluster van eigenschappen ten aanzien van legesubjektposities. Deze parameter wordt over het algemeen de PRO-drop parameter genoemd, alhoewel dat strikt genomen niet een juiste benaming is. Beter zou het zijn om deze parameter de ‘lege subjekt-positie parameter’ te noemen.
Voor de verdere diskussie is het noodzakelijk om nog even terug te komen op de zogenaamde dat-t verschijnselen. We hebben gekonstateerd dat de PRO-drop parameter op juiste wijze de grammatikaliteit van (22) en (25) en de ongrammatikaliteit van (23) voorspelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verschijnselen van het type (23) worden in de literatuur wel aangeduid als het dat-t effekt. De verklaring voor de ongrammatikaliteit van (23) ligt in het feit dat het spoor (ti) niet op juiste wijze gekoïndiceerd is en daarmee niet voldoet aan ECP (28'). Dit is echter niet zonder meer duidelijk, mede gezien de grammatikaliteit van zinnen als (29):
Gaan we uit van successieve wh-verplaatsing dan zien de strukturen van (23) en (29) er als volgt uit:
De verklaring voor de ongrammatikaliteit van (30) ten opzichte van de grammatikaliteit van (31) is gebaseerd op een idee van Pesetsky (1982). Uitgangspunt daarbij is dat in het Engels de COMP-positie slechts één konstituent mag bevatten:
Deze observatie kan in de grammatika uitgedrukt worden door een oppervlakte filter van de volgende vormGa naar eind7:
Pesetsky's idee komt er op neer dat de ongrammatikalteit van (30) ook onder dit filter valt. Dit is mogelijk wanneer we filter (33) niet alleen laten gelden voor lexikale konstituenten maar ook voor sporen. In (30) zijn er dan twee konstituenten in COMP en dus treedt het filter in werking. Problematisch is dan de grammatikaliteit van (25), waar gegeven successieve wh-verplaatsing ook een spoor in de COMP van de ingebedde zin aanwezig is. Ook in (25) zou het filter dus in werking moeten treden en dat zou leiden tot de voorspelling dat (25) ongrammatikaal is. Daarom neemt men aan dat er een deletieregel bestaat die vrijelijk sporen in COMP deleert. Als deze regel in (25) toegepast wordt ontstaat er een grammatikale konfiguratie, die niet langer het filter (33) in werking stelt en waarin het spoor in objektpositie voldoet aan ECP. Passen we deze deletieregel echter toe in (30), dan staat er weliswaar maar één konstituent in COMP, maar dan voldoet het spoor in subjektpositie niet langer aan ECP. Hiermee hebben we een theorie die op grond van de geparametriseerde formulering van de notie ‘proper government’ (28) en met behulp van de onafhankelijk gemotiveerde beperkingen ECP (28') en het dubbelgevulde COMP filter (33), voorspelt dat talen van het type Italiaans en Spaans subjektweglating, vrije stilistische inversie en lange wh-verplaatsing van subjekten toestaan, terwijl talen als het Frans en het Engels deze eigenschappen niet of alleen onder zeer specifieke omstandigheden hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou mooi zijn als we het hierbij zouden kunnen laten. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Kayne (1981a) beargumenteert dat ECP een principe is dat van toepassing moet zijn op het nivo van Logische Vorm. Dit impliceert dat regels die het bereik van kwantoren bepalen ook beperkt worden door ECP. Deze regels hebben ook een aantal andere overeenkomsten met de syntaktische regel wh-verplaatsing (May 1977). Het argument van Kayne is gebaseerd op het kontrast tussen de volgende twee zinnen:
In deze zinnen heeft de negatie een wijd bereik (wide scope), zodanig dat de hele zin in het bereik van de negatie ne...personne valt. Gegeven een theorie waarin het bereik van kwantoren beregeld wordt door een aan wh-verplaatsing analoge operatie op het nivo van Logische Vorm, hebben de zinnen (34) en (35) de volgende Logische Vorm-struktuur;
Het spoor van de kwantor-verplaatsing (Q-movement) in (36) voldoet aan ECP omdat ti properly governed wordt door V. In (37) voldoet het spoor echter niet aan ECP, omdat in het Frans de kategorie AGR niet een proper governor is (vgl. 28). Hiermee valt het kontrast tussen (34) en (35) zonder verdere uitbreiding van de theorie onder ECP. Gezien de formulering van de PRO-drop parameter verwachten we dat zinnen van het type (35) in talen als het Italiaans en het Spaans wel mogelijk zijn, omdat in die talen AGR wel een proper governor is en het spoor in subjektpositie dus voldoet aan ECP. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Een vergelijkbaar kontrast tussen Q-movement vanuit subjekt- en objektpositie treedt ook op in het Italiaans (zie Rizzi, 1982).
In (38) kan Non nessuno opgevat worden als één ontkenning met wijd bereik, op dezelfde wijze als in het Frans (34). Zin (39) kan alleen opgevat worden in de lezing waarin non de hoofdzin ontkent. De onmogelijkheid van de lezing waarin non-nessuno één ontkenning is met wijd bereik, vormt een probleem als het voorstel van Kayne juist is. In deze laatste lezing zou de Logische Vorm-struktuur van (39) volstrekt parallel zijn aan struktuur (37). Gegeven de formulering van de PRO-drop parameter zouden we verwachten dat een dergelijke struktuur met een spoor in subjektpositie nu juist grammatikaal zou zijn in het Italiaans. Rizzi (1982) konkludeert hieruit dat het dat-t effekt ook optreedt in het Italiaans. Hij stelt dan voor de theorie zodanig te wijzigen dat dat-t verschijnselen niet langer gerekend worden tot de kluster van eigenschappen die valt onder de PRO-drop parameter. Daarmee valt de ongrammatikaliteit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de relevante lezing van (39) ook in het Italiaans onder ECP. Nu doet zich echter de vraag voor hoe we de grammatikaliteit van (11) kunnen verklaren:
Rizzi laat zien dat vanwege vrije stilistische inversie in het Italiaans een zin als (40) ook een onderliggende struktuur als (41) kan hebben:
Omdat deze struktuur ontstaan is door stilistische inversie van het subjekt toe te passen voor wh-verplaatsing, ontstaat er niet een dat-t konfiguratie. Deze observatie wordt gesteund door het feit dat in kontrast tot (39) zin (42) wel een lezing toestaat waarin non-nessuno samen één ontkenning met wijd bereik vormtGa naar eind9.
Er is dus evidentie om de dat-t verschijnselen los te maken van de PRO-drop parameter en het dat-t effekt van kracht te laten zijn op zowel talen als het Engels en het Frans als talen als het Italiaans en het SpaansGa naar eind10. Het zal duidelijk zijn dat de PRO-drop parameter zoals geformuleerd in (28) niet langer adekwaat isGa naar eind11. Om te komen tot een wijziging is het noodzakelijk dat we aandacht besteden aan de status van de lege subjektpositie in talen als het Italiaans. Binnen het Government-Binding kader worden er drie verschillende lege positie aangenomen: wh-sporen, NP-sporen en PRO. Het spoor dat achter blijft na lange wh-verplaatsing en na kwantor-verplaatsing heeft zonder enige twijfel de status van een wh-spoor. Precies in deze gevallen leidt een spoor in subjektpositie tot een ongrammatikale dat-t konfiguratie. Voor de beide andere relevante konstrukties, ontbrekend subjekt en vrije stilistische inversie, is een wh-spoor-status van de lege subjektpositie onwaarschijnlijk. Chomsky argumenteert dat voor deze twee konstrukties de subjektpositie het beste als PRO geanalyseerd kan worden. In het GB-kader is PRO een konstituent die weliswaar fonetisch leeg is maar wel een aantal kenmerken (persoon, geslacht, getal etc.) bevat. Daarom wordt PRO niet beschouwd als een lege NP ([NPe]) en valt als zodanig niet onder ECP. Tevens is het zo dat uit de hier niet aan de orde komende Bindingstheorie volgt dat PRO alleen kan optreden in posities die niet geregeerd zijn (vgl. 27). De meest karakteristieke positie van PRO is dan ook de subjektpositie in infinitiefkomplementenGa naar eind12, want gegeven de definitie van regeren is die positie niet geregeerd. Om in het Italiaans de lege subjektpositie in geval van ontbekend subjekt of vrije stilistische inversie op te kunnen vatten als PRO, moeten we dus aannemelijk maken dat die positie niet geregeerd wordt. Chomsky stelt dat het een algemene eigenschap van talen is dat ze proberen om PRO te gebruiken in plaats van een pronomen. Dit noemt hij het ‘avoid pronoun principle’. Dit kan echter alleen wanneer de betreffende positie in die betreffende taal ongeregeerd kan zijn. Als we nu teruggaan naar Taraldsens suggestie dat het een eigenschap van AGR is die bepaalt of de subjektpositie lexikaal moet zijn of niet, dan zouden we de mogelijkheid van het optreden van PRO in subjektpositie van finiete zinnen afhankelijk kunnen maken van een ei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genschap van AGR. Het avoid pronoun principle wordt dan wat deze gevallen betreft in de theorie geïnkorporeerd als de door de status van AGR bepaalde mogelijkheid om de subjektpositie ongeregeerd te laten. In het Italiaans en het Spaans bestaat deze mogelijkheid en kan de subjektpositie PRO zijn.Ga naar eind13,Ga naar eind14 In het Engels en het Frans bestaat die mogelijkheid niet en dus kan er geen PRO als subjekt van finiete zinnen voorkomen. Op de volgende manier zou dit idee in de theorie gepast kunnen worden. De kategorie INFL is in de D-struktuur gegenereerd buiten de VP (vgl. (20)). Uiteindelijk zullen de verschillende onderdelen van INFL, waaronder de kenmerken van AGR, gerealiseerd moeten worden in de verbale morfologie en dus binnen de VP. Veronderstel dat er een soort affix-hopping-achtige regel is, ‘regel R’, die ervoor zorgt dat de kenmerken van INFL terecht komen op één van de werkwoorden die deel uitmaken van de adjacente VP. Als deze regel toegepast wordt in de syntaktische komponent van de grammatika, dan kreëert deze regel een strukturele konfiguratie waarin de subjektpositie niet langer geregeerd is, zodat PRO kan verschijnen:
Als regel R toegepast wordt buiten de syntaxis in de Fonetische Vorm-komponent (als morfologische operatie) dan is op het nivo van de Logische Vorm de struktuur (20) ongewijzigd. Aangezien de subjektpositie geregeerd wordt door AGR, kan dan geen PRO verschijnen. We kunnen dus de PRO-drop-parameter herformuleren als (44):
Als in een taal (44) tot de grammatika behoort, als optie van de Universele Grammatika en in verband met de rijkdom van de verbale inflektie, dan staat die taal PRO toe als subjekt van finiete zinnen. Dit vormt dan de verklaring voor het optreden van ontbrekende subjekten en vrije stilistische inversie. In geval van lange wh-verplaatsing kan de lege positie niet opgevat worden als PRO op grond van onafhankelijk gemotiveerde principes als naamvalstoekenning en het Θ-kriteriumGa naar eind15. Daarom blijft ook in talen die regel R in de syntaxis kunnen toepassen, het dat-t effekt onverminderd van kracht. Dit is het voorlopige eindstadium van de theorie over de PRO-drop-parameter, zoals weergegeven in Chomsky (1981). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subjektloze zinnen in het NederlandsTot nu toe is het Nederlands met opzet buiten beschouwing gelaten, omdat het Nederlands ten aanzien van deze problematiek een enigszins bijzondere plaats inneemt. Op het eerste gezicht is het Nederlands een taal van het type Engels en Frans. Er is geen sprake van een onbeperkte mogelijkheid tot het weglaten van het pronominale subjekt (1) en er is geen duidelijke evidentie voor een regel als vrije stilistische inversie (2).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond hiervan zouden we kunnen konkluderen dat het Nederlands ten aanzien van de PRO-drop-parameter de keuze maakt dat regel R niet in de syntaxis toegepast mag worden. Er zijn echter in verband met de PRO-drop-parameter en dat-t verschijnselen drie problemen: - het Nederlands kent een bescheiden mogelijkheid voor subjektloze zinnen:
- voor sommige sprekers van het Nederlands zijn dat-t verschijnselen niet ongrammatikaal:
- het dubbelgevulde COMP filter (33) lijkt voor het Nederlands niet op te gaan, gezien de grammatikaliteitGa naar eind16 van zinnen als (49):
Hoewel deze drie verschijnselen op verschillende manieren met elkaar in verband gebracht kunnen worden, zullen we eerst de konstrukties afzonderlijk toelichten alvorens toe te komen aan een mogelijk unificerende analyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subjektloze zinnenGlobaal gesproken beperkt de mogelijkheid voor subjektloze zinnen in finiete, niet-imperatieve zinnen zich tot die gevallen waarin sprake is van onpersoonlijke konstrukties. Het betreft zinnen waarin de onpersoonlijke subjekten het en erGa naar eind17 zouden optreden, wanneer er wel sprake zou zijn van een subjekt. In die gevallen treedt het op als voorlopig onderwerp, vooruitlopend op een (mogelijk geëxtraponeerde) s̄ die thematisch gezien de funktie van subjekt vervult, en er als niet-thematisch subjekt van een passieve zin, wanneer het werkwoord intransitief is.
De generalisatie die zich voor dit soort gevallen lijkt op te dringen, is dat wanneer de subjektpositie niet een thematische funktie heeft ten opzichte van het predikaat, die positie niet gevuld hoeft te zijn. In (50) en (51) wordt de thematische funktie ten opzichte van de predikaten duidelijk zijn en blijken vervuld door de komplementszin en in (52) en (53) is er vanwege de passieve struktuur geen thematische funktie toegekend aan de subjektpositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat-t verschijnselenDe mogelijkheid van grammatikale dat-t konfiguraties in het Nederlands is reeds geruime tijd een onderwerp van diskussie. Perlmutter (1971) konstateerde reeds dat het Nederlands een probleem vormde voor zijn oppervlaktebeperking (15), aangezien het Nederlands in de meeste opzichten een taal is die een dergelijke beperking in de grammatika moet opnemen, terwijl zinnen als (48) of (54) die beperking lijken te overtredenGa naar eind18.
Ook Chomsky & Lasnik (1977), Maling & Zaenen (1978), Pesetsky (1982) en Taraldsen (1980) hebben zich in meer of mindere mate met dit verschijnsel bezig gehouden. Op een aantal van deze artikelen kom ik nog terug. Duidelijk is echter dat dit type verschijnselen een probleem vormt voor de Government-Binding theorie. Binnen die theorie worden dat-t konfiguraties zowel in het Engels en het Frans als in het Italiaans en het Spaans uitgesloten op grond van ECP. Ogenschijnlijke dat-t konfiguraties in het Italiaans en Spaans worden door toepassing van stilistische inversie geanalyseerd als dat-PRO-...-t konfiguraties. Omdat het Nederlands geen vrije stilistische inversie heeft, is een dergelijk oplossing niet mogelijk voor gevallen als (48) en (54). Een extra probleem bij de analyse van (48) of (54) vormen de grammatikaliteits-oordelen. Lang niet alle sprekers van het Nederlands accepteren een zin als (54) als een grammatikale zin van het Nederlands. Op grond hiervan onderscheiden bijvoorbeeld Maling & Zaenen twee varianten van het Nederlands, het Dutch A en het Dutch B. Deze twee, naar hun mening niet geografisch bepaalde varianten verschillen daarin dat Dutch A zinnen van het type (54) toestaat terwijl dezelfde zin ongrammatikaal is in Dutch B. Dit neemt niet weg dat ook in deze opvatting de grammatikaliteit van (54) in Dutch A problematisch blijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dubbelgevulde COMPWe hebben beargumenteerd dat de ongrammatikaliteit van een zin als (55) ten opzichte van de grammatikaliteit van (56) beschouwd kon worden als een gevolg van ECP in kombinatie met het onafhankelijk gemotiveerde dubbelgevulde COMP filter (33).
Het Nederlands heeft niet de mogelijkheid om het voegwoord dat weg te laten in dit soort zinnen:
Daarentegen heeft het Nederlands, in tegenstelling tot het Engels, de mogelijkheid van meerdere konstituenten in de COMP-positie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afgezien van de vraag of of dat één konstituent is of bestaat uit twee losse voegwoorden, bestaat de COMP-positie in (59) uit een vraagwoord en een voegwoord. Gegeven deze mogelijkheid lijkt er geen reden te zijn om in een zin als (60) het spoor in COMP te deleren, zoals in het Engels (vgl. (30)).
Als dit spoor in COMP staat, is het spoor in subjektpositie lokaal geïdentificeerd door het spoor in COMPGa naar eind19 en dus verwachten we dat dat-t konfiguraties kunnen optreden. ECP wordt dan niet overtreden. In dat geval vormt die variant van het Nederlands die wel dubbelgevulde COMP toestaat maar geen dat-t konfiguratie (Dutch B) een probleem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AnalyseEen belangrijk deel van de in de genoemde literatuur gesuggereerde oplossingen is gebaseerd op de door Maling & Zaenen voorgestelde analyse, die voor een belangrijk gedeelte berust op de gedachte dat er een korrelatie bestaat tussen subjektloze zinnen en dat-t verschijnselen. Zij stellen voor om Dutch A te beschouwen als de variant van het Nederlands die zowel subjektloze zinnen van het type (52b) en (53b) bevat alsmede de dat-t verschijnselen van het type (54). Dutch B zou dan geen van beide toestaan. Hun analyse is dan ook gebaseerd op de juistheid van deze korrelatie. Deze analyse komt er in het kort op neer dat het Nederlands een regel er-insertie heeft die in Dutch B verplicht werkt wanneer de subjektpositie leeg is en in Dutch A optioneel. Taraldsen en Pesetsky werken deze korrelatie uit binnen een wat ruimer taalvergelijkend kader. Hun analyse gaat er van uit dat het Dutch A een zwakke PRO-drop taal is, waar de verbale inflektie niet specifiek genoeg is om ontbrekende persoonlijke subjekten te veroorzaken, maar wel ontbrekende subjekten toestaat wanneer het subjekt geen semantische interpretatie vereist. In deze opvatting is het Dutch B in alle opzichten gelijk aan het Engels of het Frans. Hoewel deze opvatting tot op zekere hoogte aantrekkelijk lijkt, is de analyse gebaseerd op een naar mijn oordeel onjuist uitgangspunt. Dat het standpunt van Maling & Zaenen niet zonder meer gehandhaafd kan blijven, blijkt al uit die gevallen waar een lege subjektpositie korrespondeert met het en niet met er ((50) en (51)). Het Dutch A zou dan naast een optionele er-insertie regel ook nog een optionele het-insertie regel moeten bevatten, afhankelijk van de konstruktie waarin de lege subjektpositie voorkomt. Belangrijker is echter dat de door Maling & Zaenen gekonstateerde korrelatie tussen subjektloze zinnen en dat-t verschijnselen niet opgaat. Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen spreker van het Nederlands die bezwaar maakt tegen subjektloze zinnen van het type ((50b)-(53b)). Daarentegen is er een aanzienlijke groep sprekers van het Nederlands die dat-t verschijnselen, zoals (54), als ongrammatikaal beschouwt. Het is dus niet zonder meer waar dat als iemand dat-t konfiguraties ongrammatikaal vindt, hij ook subjektloze zinnen ongrammatikaal vindt en dus bestaat er geen volledige korrelatie zoals aangenomen door Maling & Zaenen. Bovendien levert een dergelijke korrelatie onjuiste voorspellingen op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zin als (62) lijkt ongrammatikaal te zijn voor alle sprekers van het Nederlands, terwijl (64) slechts voor een deel onacceptabel is. Op grond van de analyse van Maling & Zaenen zouden we verwachten dat voor sprekers van Dutch B (62) en (64) ongrammatikaal zijn, terwijl voor sprekers van Dutch A al deze zinnen en dus ook (62) grammatikaal zijn. Hieruit zou ik willen konkluderen dat er geen systematische korrelatie bestaat en dat er in het Nederlands alleen variatie bestaat ten aanzien van het wel of niet accepteren van dat-t konfiguraties. Ik zal deze varianten in het vervolg aanduiden met Nederlands A, waarin dat-t mogelijk,en Nederlands B, waarin dat-t uitgesloten is. Binnen de Government-Binding theorie zou een dergelijke korrelatie trouwens moeilijk te verklaren zijn. Veronderstel dat we zeggen dat regel R in Dutch A alleen binnen de syntaxis mag opereren, wanneer er sprake is van een onpersoonlijke konstruktie. In dat geval zouden subjektloze zinnen ((50b)-(53b)) binnen de theorie beschreven kunnen worden, want alleen in die gevallen kan het subjekt PRO worden. Dit levert echter geen verklaring op voor de dat-t gevallen omdat een redenering analoog aan de ogenschijnlijke dat-t schendingen in het Italiaans en Spaans niets oplevert. Ten eerste heeft het Nederlands geen vrije stilistische inversie en ten tweede is er in het geval van lange wh-verplaatsing van het subjekt geen sprake van een onpersoonlijke konstruktie. Dit lijkt me voldoende argumentatie om te kunnen zeggen dat subjektloze zinnen in ieder geval ten dele onafhankelijk van dat-t verschijnselen behandeld moeten worden. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor ten aanzien van het feit dat het Nederlands dubbelgevulde COMP-posities toestaat. Voor het Engels redeneert Chomsky dat het dat-t effekt te verklaren is uit het feit dat bij lange wh-verplaatsing de subjektpositie niet voldoet aan ECP. Deze redenering is afhankelijk van de aanname dat het dubbelgevulde COMP-filter juist is. Hierdoor wordt bij aanwezigheid van de lexicale complementeerder that het tussenliggende spoor in COMP verplicht gedeleerd, waarmee lokale identifikatie zoals vereist door ECP onmogelijk wordt. Voor Nederlands B levert dit echter geen verklaring op voor het dat-t effekt, aangezien er geen duidelijke evidentie is voor het dubbelgevulde COMP filter. Dat het dubbelgevulde COMP filter in Nederlands B niet opgaat als deel van de verklaring voor het dat-t effekt blijkt heel duidelijk uit gevallen waarin geen sprake is van lange wh-verplaatsing van het subjekt, maar waarin het subjekt verplaatst wordt naar de adjacente COMP-positie, terwijl het voegwoord dat blijft staan. Ook in dat soort gevallen treedt het dat-t effekt op:
Hieruit moeten we konkluderen dat tenminste voor Nederlands B het dat-t effekt niets te maken heeft met de aanwezigheid van meer dan één konstituent in COMP. Aan de andere kant zou juist de grammatikaliteit van dat-t konfiguraties in Ne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlands A verklaard kunnen worden vanwege het feit dat Nederlands A meer dan één konstituent in COMP toestaat. Door het ontbreken van het dubbelgevulde COMP filter kan het spoor in subjektpositie properly governed zijn door het spoor in COMP, zodat voldaan wordt aan ECP. Dit zou een aardige verklaring zijn, ware het niet dat ook sprekers van Nederlands B dubbelgevulde COMP toestaan. Het lijkt me dat we hieruit de gevolgtrekking moeten maken dat de relatie tussen dubbelgevulde COMP en ECP voor het Nederlands niet leidt tot een verklaring van het dat-t effekt. Aangezien het bovendien bijzonder ongelukkig zou zijn wanneer het dat-t effekt voor het Nederlands B, waarvan de verschijnselen in de meeste opzichten exakt parallel zijn aan die van het Engels, een essentiëel andere verklaring zou krijgen dan voor het Engels, lijkt het mij redelijk om te veronderstellen dat er hier sprake is van een onjuiste generalisatie, gebaseerd op een inkorrekte korrelatie. Op dit punt kunnen we twee konklusies trekken:
Deze twee konklusies lijken op het eerste gezicht nogal onfortuinlijk. De eerste van deze twee konklusies volgt echter ook uit de PRO-drop theorie zoals omschreven in Chomsky (1981). Op grond van observaties van Kayne, Rizzi en Jaeggli argumenteert Chomsky immers dat de PRO-drop parameter alleen variatie oplevert betreffende ontbrekende subjekten en stilistische inversie. Zodoende is het dat-t effekt een algemeen effekt geworden dat zowel voor het Engels en het Frans als voor het Italiaans en het Spaans geldig is. De diskussie over subjektloze zinnen ((50)-(53)) in het Nederlands komt daarmee los te staan van de diskussie over dat-t verschijnselen van het type (48) en (54). De vraag die zich in dit verband dan voordoet, is of we het Nederlands zouden moeten analyseren als een zwakke PRO-drop taal, waarin regel R alleen in bepaalde gevallen in de syntaxis kan optreden, of dat we het Nederlands beschouwen als een niet-PRO-drop taal. Er zijn een aantal argumenten te geven die erop wijzen dat de tweede optie de voorkeur verdient. Mede gezien het overzichtskarakter van dit artikel, zal ik hier nu niet verder op ingaan. Wat betreft de dat-t verschijnselen in het Nederlands, zou het onplezierig zijn wanneer we op grond van een relatief kleine en enigszins marginale klasse van feiten gedwongen waren te konkluderen dat het dat-t effekt niet een algemene eigenschap van talen is en dat het dat-t effekt los staat van een dubbelgevulde COMP filter. Er zijn echter voldoende feiten uit verschillende talen die erop lijken te wijzen dat de relatie tussen een vraagwoord of het spoor daarvan in COMP en het spoor in subjektpositie van een meer gekompliceerde aard is dan wordt aangenomen in Chomsky (1981). Vanuit een taalvergelijkend perspektief blijkt de subjekt-objekt asymmetrie voor wat betreft vraagwoordverplaatsing op een aantal punten variatie te vertonen. Zo zijn er talen waarin in een simplex-zin wel het objekt, maar niet het subjekt bevraagd kan worden onder achterlating van een lege plaats(spoor). Een voorbeeld hiervan is het Vata, een toontaal van de Kru-familie, gesproken in Ivoorkust (zie Koopman 1982).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze voorbeelden blijkt dat als er een subjekt verplaatst wordt naar COMP (68) de subjektpositie niet leeg mag zijn (68c), maar gevuld moet zijn met een resumptief pronomen (68a) of een lage toon (68b). Bij vraagwoordverplaatsing vanuit objektpositie (69) leidt een resumptief pronomen of een lage toon tot ongrammatikaliteit en blijft de objektpositie leeg. Dit suggereert dat in deze taal koïndexatie tussen het vraagwoord in COMP en de subjektpositie onder geen enkele voorwaarde een properly governed spoor oplevert, zodat verplaatsing vanuit subjektpositie leidt tot een schending van ECP, tenzij de subjektpositie gevuld is met een resumptief pronomen of lage toon. Andere gevallen die er op lijken te wijzen dat een unieke karakterisering van het dat-t effekt niet voldoet, vinden we in talen als het IJslands en het Oud-Engels. Deze talen zijn geen PRO-drop talen als het Italiaans, toch staan zij dat-t konfiguraties toe op dezelfde wijze als het Nederlands A. Een subjekt kan over de lexikale komplementeerder heen geëxtraheerd worden vanuit subjektpositie:
Deze observaties, tesamen met de eerder besproken feiten uit het Nederlands A, lijken erop te wijzen dat ook het dat-t effekt geparametriseerd zou moeten worden. Binnen het theoretisch kader van de Government-Binding theorie zijn er verschillende mogelijkheden om zo'n parameter te formuleren. Wederom zou het te ver voeren om in dit kader hier uitgebreid op in te gaan. Waar we tenslotte mee blijven zitten is het dubbelgevulde COMP filter. Tot op zekere hoogte is het niet onplezierig om hiermee te blijven zitten. Juist de COMP-positie is een positie waarin vanuit een taalvergelijkend perspektief grote verschillen voorkomen, zelfs tussen nauw verwante talen, die in andere opzichten slechts in geringe mate verschillen (vergelijk in dit opzicht bijvoorbeeld het Nederlands, het Vlaams en het Fries). Het is waarschijnlijk dat een deel van deze variatie in verband gebracht kan en moet worden met de eerder gesuggereerde dat-t parameter. Een groot gedeelte lijkt echter te berusten op zuiver taal-specifieke variatie. Zo is het moeilijk te doorzien waarom het Nederlands dubbelgevulde COMP toestaat, maar geen lexikaal ongevulde COMP, terwijl voor het Engels precies het omgekeerde geldt. Andere tot dit gebied behorende eigenaardigheden zijn verschijnselen als de que→qui-regel in het Frans (vgl. o.a. Pesetsky 1982) en COMP-agreement in het West-Vlaams (vgl. o.a. Haegeman 1983). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het onmogelijk blijkt te zijn de verschillen ten aanzien van de lexikaal ongevulde subjektpositie te relateren aan één geparametriseerd principe van de Universele Grammatika, hoeft het niet zo te zijn dat de verschillende konstrukties als volstrekt ongerelateerd beschouwd zouden moeten worden. We hebben gekonstateerd dat er mogelijk verschillende parameters in het spel zijn. Het is heel goed denkbaar dat deze verschillende parameters met elkaar in verband gebracht kunnen worden. Hoewel er nauwelijks nog enige theorievorming over parametrisering heeft plaatsgevonden, is het waarschijnlijk dat parameters tot op zekere hoogte geordend zijn, in die zin dat de keuze van een bepaalde waarde van één parameter de keuze van een waarde van een andere parameter noodzakelijk maakt of juist uitsluit. Een theorie over parameters zal een dergelijke ordening tevens in verband moeten brengen met een gemarkeerdheidstheorie. Uitgaande van de plausibiliteit van het mentalistische standpunt dat de Universele Grammatika een abstrakte representatie vormt van het aangeboren taalvermogen, is het mogelijk om vast te stellen wat de ongemarkeerde optie is van een bepaalde parameter. Op grond van de voor de hand liggende stelling dat taalverwerving geschiedt aan de hand van positieve evidentie, zal de meest restriktieve optie van de parameter het ongemarkeerde geval vertegenwoordigen. Zo zal voor de PRO-drop parameter het Frans het ongemarkeerde geval zijn en het Italiaans het gemarkeerde. Een taallerend kind zal volgens deze hypothese er in eerste instantie van uitgaan dat het subjekt van een finiete zin lexikaal gerealiseerd moet zijn, totdat uit het taalaanbod (positieve evidentie) blijkt dat dit niet noodzakelijk is, waarna het de waarde van deze parameter kan wijzigen in de gemarkeerde, minder restriktieve optie. Het is binnen dit kader moeilijk in te zien hoe een taalverwervingsproces andersom zou kunnen verlopen. Een eerste beperking op Kerngrammatika's (het nivo van de grammatika waarop alle waarden van de voor een bepaalde taal relevante parameters zijn vastgesteld) zou kunnen zijn dat een Kerngrammatika slechts in beperkte mate gebruik mag maken van gemarkeerde opties. We zouden de gemarkeerdheid van een taal kunnen beschouwen als de som van de gekozen gemarkeerde opties. Dat dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn, blijkt al uit het feit dat in principe het zeer geringe aantal van dertien parameters leidt tot meer mogelijke kerngrammatika's dan er talen zijn (213 = 8192). De vraag die zich dan voordoet is of talen willekeurig, maar in beperkte mate, gebruik maken van gemarkeerde opties of dat de mate van gemarkeerdheid systematisch beperkt wordt. Het is duidelijk dat de laatste optie de voorkeur verdient. Dit zou tot stand kunnen komen door ordening en onderlinge afhankelijkheid van de verschillende parameters. Als we uitgaan van een ordening dan zou voor wat betreft de PRO-drop parameter de gemarkeerde optie (Italiaans) een keuze voor de dat-t parameter onmogelijk kunnen maken, zodat automatisch de ongemarkeerde optie (*dat-t) gerealiseerd wordt. Aan de andere kant zou de ongemarkeerde optie van de PRO-drop parameter (Frans) een keuze voor de dat-t parameter afdwingen. Dit zouden we schematisch als volgt kunnen weergeven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een dergelijke wijze zouden op het nivo van de Universele Grammatika toch de verschillende typen lege subjektpositie met elkaar in verband gebracht kunnen worden. Dit is echter voornamelijk spekulatie. Het zal duidelijk zijn dat er op dit gebied nog zeer veel onderzoek verricht moet worden, zowel op taalbeschrijvend als op theoretisch niveau. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|