Spektator. Jaargang 11
(1981-1982)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
Een onbekend tekstfragment van de Florigout
| |
[pagina 481]
| |
Hoe Verdam het fragment in handen gekregen heeft, weten we dankzij een aantekening van zijn hand op fol. 2v van het afschrift. Verticaal in de buitenmarge vinden we de volgende notitie: ‘bovenstuk van een dubbelblad perkament mij gezonden door f. Bonaventura Kruitwagen te Woerden’. Van deze erudiete franciskaan (1874-1954) is bekend dat hij in 1902 van Wychen, waar hij kerkgeschiedenis doceerde, verhuisde naar Woerden om bibliothecaris te worden van het minderbroederklooster aldaar. Het afschrift moet dus vervaardigd zijn tussen 1902 en 1919, het sterfjaar van Verdam. De vraag rijst nu, waar het oorspronkelijke fragment gebleven kan zijn. Is het mogelijk dat Verdam het ten geschenke gekregen heeft? Dit lijkt weinig waarschijnlijk. Immers, wanneer het fragment deel uitmaakte van de kloosterbibliotheek, was het eigendom van de orde en is schenking vrijwel uitgesloten. Verdam zal het fragment in dit geval, na bestudering, teruggezonden hebben. Dit zou kunnen verklaren dat het zich niet bevindt onder de handschriftfragmenten die Verdam heeft nagelatenGa naar eind3.. Een andere mogelijkheid is, dat een particuliere bezitter zich met een vraag aangaande het fragment tot pater Kruitwagen heeft gewend en dat de laatste alleen als tussenpersoon heeft gefungeerd en de vraag doorspeelde naar Verdam. Hoe het zij, noch in de bibliotheek van het Woerdense klooster, die thans is ondergebracht in de dependance van de Universiteitsbibliotheek van Utrecht, noch in het persoonlijke archief van pater Kruitwagen, voor zover het vooroorlogse deel bewaard gebleven is na het bombardement van Rotterdam (waar hij toentertijd woonde), is een spoor van het oorspronkelijke fragment te vindenGa naar eind4.. Van de Florigout zijn maar enkele brokstukken bekend, die in 1962 door K. Heeroma zijn uitgegevenGa naar eind5. Op p. 3-4 van zijn editie beschrijft hij ze. Wanneer men alle gegevens daaruit verzamelt en ordent, krijgen we het volgende beeld: Perkament. 10, min of meer gelijke, stroken van dubbelbladen, 2 kol., 50 rr. per kol. De vraag rijst hoe de strook perkament die Verdam voor zich had, eruit gezien heeft; of de strook overeenkomsten vertoonde met de fragmenten die de basis vormden voor Heeroma's uitgave (in het vervolg de fragmenten-H genoemd). Allereerst zij hier vermeld dat het afschrift-Verdam geen overlappingen vertoont met de fragmenten-H. Voor de reconstructie - op papier althans - van het onbekende Florigout-fragment biedt Verdams afschrift waardevolle gegevens. Zoals gezegd kan men in het afschrift acht tekstblokjes van gemiddeld 14 | |
[pagina 482]
| |
regels onderscheiden, met daartussen een liggend streepje. Nu zijn er verschillende mogelijkheden aangaande de oorspronkelijke codex waaruit de strook perkament afkomstig is. Dat handschrift kan - theoretisch - een mise-en-page in één, twee, drie, of vier kolommen per bladzijde gehad hebben. Was het een éénkolommig handschrift, dan zou het streepje tussen de twee tekstblokjes betekenen dat op die plaats één of meer versregels onleesbaar waren. Maar hieruit volgt ook dat er vrij wat meer dan 28 versregels per kolom waren: niet alleen de onleesbare regels moeten meegerekend worden, ook het feit dat we te maken hebben met de bovenste strook van een bifolium betekent dat er versregels verloren zijn gegaan. Nu heeft een éénkolommig handschrift doorgaans ca. 25 à 30 regels per kolomGa naar eind7. Het is dus onwaarschijnlijk dat de strook, waarvan het afschrift genomen is, van een dergelijke codex afkomstig is. De mogelijkheid die overblijft is dat het streepje als scheidingsteken tussen de kolomresten fungeert. In dit geval vallen de drie- en vierkolommige handschriften af, omdat er dan eenvoudigweg niet genoeg tekstblokjes op het afschrift staan: een dubbelblad uit een driekolommer telt in totaal twaalf kolommen en een vierkolommer kent zestien kolommen per bifolium. Blijft over een handschrift met een mise-en-page in twee kolommen, waarin dus acht kolommen per dubbelblad. Een strook van een bifolium uit een dergelijk handschrift heeft dan uiteraard acht tekstblokjes. Dat deze in het afschrift-Verdam niet naast, maar onder elkaar geplaatst zijn, is een normale zaak bij een (modern) afschrift. Dat er inderdaad maar twee blokjes per bladzijde op het afschrift voorkomen en niet drie of vier, kunnen we als een bijkomstige aanwijzing beschouwen. Mijns inziens hebben we te maken met een regel-voor-regel afschrift, zoals Verdam wel meer maakte van fragmenten die hij niet, of niet goed, kon plaatsen. Zo bijvoorbeeld het afschrift Ltk. 1751, VII, genomen van hs. Leiden, UB, Ltk. 307,III, een fragment van een passieboek met overdenkingen op de canonieke uren en met de Bediedenisse der missenGa naar eind8. Doordat zowel het afschrift als het fragment zich in de Leidse UB bevinden is een vergelijking gemakkelijk. Inderdaad zijn de vier bifolia, die het fragment vormen, gerepresenteerd in vier papieren dubbelblaadjes, waarop Verdam de tekst regel voor regel overgeschreven heeft. Ineengevouwen vormen de vier blaadjes een katerntje dat, qua principe van tekstverdeling, een getrouwe weergave van het origineel is. Keren we terug naar het Florigout-afschrift. Wat betreft het schrifttype is het volgende op te merken. Verdam had de gewoonte om (gedeelten van) woorden die hij niet kon lezen zo getrouw mogelijk na te tekenen. Op een aantal plaatsen in het afschrift heeft hij dat gedaan en de gelijkenis op een littera textualis dringt zich op (zie de afbeeldingen). Het aantal regels, dat van de kolommen bewaard gebleven is, vormt een ander aspect. Zoals hierboven vermeld, tellen de fragmenten-H 13 à 17 regels per kolomrest, dus nagenoeg gelijk aan de 13 tot 15 regels in het afschrift-VerdamGa naar eind9. Tussenbalans: net als de fragmenten-H, was de strook, waarvan Verdam de tekst copieerde, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van een perkamenten, tweekolommige codex, geschreven in een littera textualis. Bovendien valt het overeenkomstig aantal bewaard gebleven verzen per kolom op. Maar niet alleen zijn er externe overeenkomsten aan te wijzen. Ook schrifteigenaardigheden en dialectische kenmerken vertonen karakteristieke gelijkenis. Voor de bekende Florigout-fragmenten worden die op p. 3 en 4 in de editie-Heeroma behandeld. Het Latijnse &-teken (+ op p. 3 en ‘het plus-teken’ op p. 4), staat in het afschrift-Verdam tweemaal nagetekend: éénmaal op fol. | |
[pagina 483]
| |
1rb (in vs. 55) en éénmaal in de binnenmarge van fol. 1v (naast kol. b, vs. 153)Ga naar eind10. Ook meer normale abbreviaturen worden door Verdam overgenomen. Zo vinden we de apostrofe (‘r-krul’ bij Heeroma, p. 3) op tal van plaatsen in het afschrift. De nasaalstreep (‘het bovengeplaatste streepje’ bij Heeroma, p. 3) neemt Verdam onder meer over op plaatsen waar hij het woord niet (goed) kan lezen en overgaat op natekenen. De superscripte a en o komen in het afschrift niet voorGa naar eind11. Verder vinden we alleen nog de -et-afkorting (3) terugGa naar eind12. Wat de afgekorte namen betreft, wordt door Verdam de bijzondere vorm van die van Florigout weergegeven, zoals die in het fragment gestaan moet hebben: Florig,Ga naar eind13. De door Heeroma vastgestelde Vlaamse dialectkenmerken (zie p. 4) vinden we eveneens terug in het afschrift. Hij noemt het wisselend gebruik van de u:-fonemen oe en ou; vergelijk het afschrift op o.a. fol. 1ra, vs. 7 (moeste) en vs. 14 (ghenouch). Willekeur in de spelling g/gh komen we tegen op fol. 1ra, vs 10 (geloeft) tegenover vs. 14 (ghenouch). Tenslotte maakt Heeroma melding van het veelvuldig, maar grillig, gebruik van de z, hetgeen men ook in het afschrift-Verdam kan constateren. Op grond van al deze overeenkomsten acht ik het zeer waarschijnlijk dat de oorspronkelijke strook perkament die Verdam heeft afgeschreven tot dezelfde codex behoord heeft als de stroken die aan de basis gelegen hebben van de editie-Heeroma. Te bewijzen valt dit natuurlijk niet, zo lang de strook niet boven water komt. Een overeenkomst is nog wel, dat zowel het fragment dat Verdam voor zich had, als de fragmenten-H moeilijk te lezen waren (vgl. Heeroma p. 3). Dat Verdam moeite had met de ontcijfering van de tekst is, afgezien van het al genoemde natekenen, op te maken uit het feit dat in het afschrift een vrij groot aantal woorden vergezeld gaat van een vraagteken, of dat aanvankelijk verkeerde lezingen doorgehaald zijn en de verbetering er boven geplaatst is. Op open plaatsen vinden we doorgaans de gebruikelijke puntjes of streepjes. Een ‘gok’ geeft Verdam aan door middel van onderstreping; doorgaans geldt dit de aanvulling van een rijmwoord.
Is het nu mogelijk dit tekstfragment te passen binnen het verhaal, zoals Heeroma het gereconstrueerd heeft? Heeroma ordent de 41 tekstblokjes van de door hem uitgegeven fragmenten in zes groepenGa naar eind14. Het zal blijken dat het afschrift-Verdam nà de groepen van Heeroma geplaatst moet worden. De inhoud van de Florigout, zoals die door Heeroma uitgegeven is, is - kort samengevat - als volgt. Het toneel is het Nabije Oosten, waar de Saracenen een grote bedrieging voor het christendom vormen. De stad Monbrant is hierin een christelijk bolwerk. De christelijke hoofdrolspelers zijn Florentine, Florigout, Autefluer en, in mindere mate, Frinasinde. Florentine is een tot het christendom bekeerde Saraceense, die het tot koningin van Engeland gebracht heeft. Florigout is haar zoon en heer van Schotland. Frinasinde is mijns inziens haar dochter en niet, zoals Heeroma meent, een paardGa naar eind15. Autefluer is heer van Grimmestoen en waarschijnlijk een vazal van de Engelse koning. Hun heidense tegenspelers zijn Gardepont en diens broer Lapedant. De eerste heeft de onhebbelijkheid alle vrouwen, die hij te pakken kan krijgen, in zijn kasteel Malasijs gevangen te zetten. Hij bemint Mahaut van Israël, die op Gardeponts avances niet wil ingaan (Mahout is trouwens voorbestemd Florigouts echtgenote te worden). Lapedant bemint Gariët van Damas, die eveneens niets van de Saraceen wil hebben. Om haar te dwingen heeft Lapedant de stad Monbrant belegerd. | |
[pagina 484]
| |
Om de een of andere reden hebben de genoemde christenen Monbrant verlaten, maar zijn uit elkaar geraakt. (Of zijn ze ieder voor zich uit de stad vertrokken?) Frinasinde wordt op haar tocht belaagd door twee Saracenen. Samen met een ‘naen’ weet zij zich van haar belagers te ontdoen. Aan dit incident wordt gerefereerd op fol. 1va van het afschrift-Verdam. Hier blijkt dat de twee Saracenen Gardepont en Lapedant kunnen zijn geweest. Nadat de twee heidenen onschadelijk gemaakt zijn komt Autefluer opdagen en vraagt waar Florentine is. Na een leemte blijkt hij haar inderdaad teruggevonden te hebben en samen trekken ze verder. Hierbij lijden ze veel ontberingen. Zo komen ze - vermoedelijk in de buurt van Malasijs - twee dienaren van Gardepont tegen die Florentine willen verkrachten en Autefluer vermoorden. Deze weet echter de twee Saracenen te doden. De koningin en haar vazal trekken verder en komen aan bij het kasteel van Gardepont. Florentine hoopt op een vriendelijke ontvangst, omdat Gardepont een neef van haar is. Maar dit pakt anders uit: hij is een ware tiran, zelfs voor zijn vader, Ysonas, en voor Yzaude, een achternichtje van Florentine. Yzaude is de taak toebedeeld de vrouwen, die Gardepont gevangen houdt, te bewaken. Autefluer raakt op een gegeven moment slaags met Gardepont. De burchtheer gebruikt hierbij een (wevers)kam als wapen. Enige tijd later blijkt de heer van Grimmestoen in een kerker te zitten. Hier hoort hij een engel verkondigen dat hij verlost zal worden door Florigout en dat Florentine en Yzaude hebben kunnen vluchten en in de stad Guben zijn, waar Mahaut van Israël ook is. Guben is waarschijnlijk een ander christelijk bolwerk. In de rest van de fragmenten-H is Florigout de hoofdpersoon, op zoek naar zijn moeder en Autefluer. Op zijn zoektocht verlost hij een door een roversbende gevangen non. Zij neemt hem mee naar haar convent. Daar wordt hem gevraagd wat hij eigenlijk buiten Monbrant zoekt. Hier breekt het laatste fragment af. Het is niet onmogelijk dat Florigout, nadat hij zijn relaas verteld heeft, te horen krijgt waar Florentine en Autefluer zich bevinden. Na deze samenvatting kunnen we wat dieper ingaan op de inhoud van het afschrift-Verdam. Het begint (fol. 1ra) midden in een dialoog tussen een vrouw en de als man verklede Frinasinde. Uit het gesprek blijkt echter niet waarom zij vermomd is. In de volgende vijf tekstblokjes zijn we bij en in het kasteel van Gardepont aangeland. Doorgaans is hier steeds Florigout de centrale figuur. Op fol. 1rb tracht hij het kasteel Malasijs binnen te komen door een aantal ridders (?) die met dorsvlegels slaan uit te schakelenGa naar eind16. Op fol. 1va is Florigout blijkbaar binnen en dreigt een Saraceen, waarschijnlijk Gardepont, te doden. Uit de woorden die Florigout spreekt blijkt dat er een jonkvrouw aanwezig is en dat Gardepont de jonkvrouw, eerder in de roman, heeft willen verkrachten. Mijns inziens refereert deze passage aan de verkrachting van Frinasinde, zodat de jonkvrouw, waarover Florigout het heeft, zijn zuster is. Florigout raadt Gardepont aan Autefluer uit de kerker te halen, Den edelen rudder kerstijn
Die welke metter moeder mijn
Vandi beide waren ghevaen (fol. 1va, vs. 111-113)
De voorspelling van een engel aan Autefluer, namelijk dat Florigout de gevangen ridder zal verlossen, staat hier op uitkomen. Op fol. 1vb bedreigt Florigout Gardepont nog steeds. Maar de laatste geeft te kennen in het geheel niet bang te zijn. In de ontbrekende verzen tussen fol. 1vb en 2ra zal het gevecht begonnen | |
[pagina 485]
| |
zijn, want op fol. 2ra stelt Florigout voor de strijd te staken. Hij is namelijk bang dat een ‘reyne maget fier’ (vs. 11) in de macht van Garedepont komt, wanneer hij door de Saraceen gedood zou worden. Vermoedelijk is deze maagd Mahaut van Israël, die immers door beide mannen bemind wordtGa naar eind17. Op fol. 2rb wordt weer dat merkwaardige wapen gebruikt: de (wevers)kam met twaalf tanden, die eerder al tegen Autefluer aangewend is. De strijd is dus nog niet gestaakt. Ook blijkt dat Autefluer inmiddels bevrijd is en dat hij zich in de mêlée gemengd heeft. Het is niet duidelijk wie hier de heidense tegenstander is: een Saraceen zweert op de naam van Gardepont dat hij zijn strategisch voordeel niet uit handen zal geven. Hij wordt echter direct daarop doorboord door de ‘coninc van Perant’. Klaarblijkelijk sterft hij aan zijn verwondingen en is daarmee de strijd afgelopen, want op de verso-zijde van dit folium wordt er niet meer gevochten. Uit de twee laatste tekstblokjes is op te maken dat we aan het slot van de roman zijn. Florentine herkent haar zoon aan een kruis dat tussen zijn schouders staat. In het laatste tekstblokje vraagt Mahaut aan Florentine om de hand van haar zoon, waarop de koningin antwoordt, dat zij voortaan haar (Mahauts) moeder zal zijn. Doordat er een niet te bepalen aantal verzen ontbreken tussen de fragmenten-H en het afschrift-Verdam is het onmogelijk om de regeltelling van Heeroma te vervolgen. Ik ben derhalve in de hierna volgende uitgave met een nieuwe telling begonnen.
De uitgave van dit Florigout-afschrift brengt enkele specifieke problemen met zich mee. Door de uitgave van Heeroma weet de hedendaagse literatuurhistoricus van het bestaan van de tekstGa naar eind18. Moet men nu, verrijkt door kennis en gegevens, gedistilleerd uit de editie-Heeroma, de tekst geven zoals die waarschijnlijk op de strook perkament gestaan heeft? Of moet men zo getrouw mogelijk de tekst van het afschrift uitgeven zoals die door Verdam neergeschreven is? Beide mogelijkheden hebben het bezwaar dat de uitgave dan praktisch onleesbaar zal worden door alle diacritische tekens die dan gebruikt moeten worden. Laat men alle diacritische tekens weg en geeft men een tekst, zoals die misschien door Verdam als eindprodukt bedoeld zou kunnen zijn, ook dan geeft men niet wat er werkelijk in het afschrift staat. Dit laatste geldt echter eveneens voor de eerste mogelijkheid, wanneer men een aan de editie-Heeroma aangepaste uitgave van het afschrift maakt en al emenderend en conjecturerend een begrijpelijk geheel presenteert. De meest elegante oplossing lijkt me de tekst toch volgens de eerste mogelijkheid uit te geven, maar die te laten vergezellen van een reproduktie van het afschrift Verdam. Deze manier houdt de mogelijkheid open de gegeven tekst te vergelijken met die van het afschrift. Aanpassing aan de editie-Heeroma lijkt me bovendien gerechtvaardigd, als men er van uitgaat dat het fragment dat Verdam voor zich had en de fragmenten-H uit dezelfde codex afkomstig zijnGa naar eind19. De van het afschrift-Verdam afwijkende lezingen heb ik tussen teksthaken geplaatst; de lezingen waarvan Verdam onzeker was, maar die mijns inziens juist kunnen zijn, heb ik overgenomen. In beide gevallen heb ik onder aan de bladzijde vermeld wat Verdam heeft. De interpunctie van het afschrift heb ik niet overgenomen, hoewel ik de indruk heb dat sommige interpunctietekens inderdaad in de oorspronkelijke tekst gestaan hebben. De plaats van de weggelaten interpunctietekens heb ik ook aan de voet van de bladzij vermeld. De door Verdam aangegeven abbreviaturen heb ik door middel van cursivering opgelost. | |
[pagina 488]
| |
Afb. 1 Leiden, UB, Ltk. 1751, XV
| |
[pagina 489]
| |
1[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende seide vrouwe siet mi an*Ga naar voetnoot1.
Die vrouwe sprac ghi sijt .1. man*Ga naar voetnoot2.
Ende ghi hebbet oec daer toe
Vor u houet enen scoe
5[regelnummer]
Sulc littekijn ic noyt ne kinde
An die maget Frinesinde*Ga naar voetnoot6.
Soe moeste soe zere wesen dan*Ga naar voetnoot7.
Verkeert [pindse] wezen man*Ga naar voetnoot8.
Ende hebben enen scoe vort hoeft*Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Ic bin dies u niet geloeft
In horder ander name bi
[Si sprac] vrouwe het ware mi*Ga naar voetnoot12.
U te tellen alte lanc*Ga naar voetnoot13.
14[regelnummer]
Ghi hebt ghenouch an to...anc*Ga naar voetnoot14.
51[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Up elc andren ghingen daer
Smiten metten vlegels zwaer
Also vreselike slagen
Dat si tvier daer ute zagen
55[regelnummer]
Vliegen ende die sperken dicken*Ga naar voetnoot55.
Ende daer toe grote sticken
Slougen si andren vanden [leden]*Ga naar voetnoot57. en 58.
Dat men sach achter [treden]*
Die ghene diere waren bi
60[regelnummer]
Ende spraken die vrouwen vri
Hulpe hulpe goede lieden
Willen ons deze verbieden
Nu te gane in den pallas
64[regelnummer]
Doe braken si oft ware glas
| |
[pagina 490]
| |
Afb. 2 Leiden, UB, Ltk 1751, XV
| |
[pagina 491]
| |
101[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Thovet vanden buke slouch
Daer hi woude Ongevouch
Der reynre maget hebben gedaen
Soe die zaecht met ogen aen
105[regelnummer]
Der ghelike sal zoe zien
Dat ic sal onthoefden dien
Want soe comen es met mi*Ga naar voetnoot107.
Fel payen ic rade di
Dattu haels te deser uren
110[regelnummer]
Uuten kerker Audefluren*Ga naar voetnoot110.
Den edelen rudder kerstijn
Die welke metter moeder [mijn]*Ga naar voetnoot112.
Vandi beide waren ghevaen
114[regelnummer]
Ende dattu te [ghenaden gaen]*Ga naar voetnoot114.
151[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende gode te ghenaden comenGa naar voetnoot151.
Ende marien die wi nomen
Te rechte maget ende moeder*Ga naar voetnoot153.
[Lapedante] dinen broeder*Ga naar voetnoot154.
155[regelnummer]
Dien sal ic bekeren wel*Ga naar voetnoot155.
Ic hebbe hem dicken in zijn vel
Gherort metten zwerde mijn*Ga naar voetnoot157.
Hulp [Mamet] ende Apolijn*Ga naar voetnoot158.
Wat moetic te deser stont
160[regelnummer]
Horen sprak gardepont
Van enen wichte kerstijn
Dat mijn......................
Ic souder met minen [crach]ten groot*Ga naar voetnoot163.
164[regelnummer]
.C. alleene slaen te doot
| |
[pagina 492]
| |
Afb. 3. Leiden, UB, Ltk. 1751, XV, fol. 2r
| |
[pagina 493]
| |
1[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Sprac Florigout dat [zweer] ic u*Ga naar voetnoot1.
Ic ne liete recht nu*Ga naar voetnoot2.
Niet [s]eggen dinen mont*Ga naar voetnoot3.
An haer om dese werelt ront*Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Want soe souder omme sterven
Ende dan soudic ooc bederven
Vanden live dat waer recht*Ga naar voetnoot7.
Laet ons staden dit gevecht
Waeromme dat ic comen si
10[regelnummer]
Mogestu verwinnen mi
[Dan] sal die reyne maget fier*Ga naar voetnoot11.
Moeten zijn in dijn dangier
13[regelnummer]
Ga naar margenoot+..................teersten dan*Ga naar voetnoot13.
51[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Die verhief al te handen
Den camp metten xii tanden*Ga naar voetnoot52.
Audefluer alzulken toren*Ga naar voetnoot53.
Hem dede daer te voren
55[regelnummer]
Dat hi zwoer gardepont
Dat hi te ne gere stont
Zijn vordeel over soude geven
Het hadden na gecost sijn leven
Maer die coninc van Perant
60[regelnummer]
Die so quam up hem gerant
Als een hongerich serpent
Ende stac den fellen [vient]*Ga naar voetnoot62.
Recht upten navel zijn
Dor die platen stalijn
65[regelnummer]
..........beneden [.....sloeg]*Ga naar voetnoot65.
| |
[pagina 494]
| |
Afb. 4. Leiden, UB, Ltk. 1751, XV, fol. 2v
| |
[pagina 495]
| |
101[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Hort vanden vrouwen mine
Een reyne edele omoedicheit
Eerdat van mi ghezeit
Sone wert sprac Florentine
105[regelnummer]
Moetic zien de scoudere dine*Ga naar voetnoot105.
Stat tusscen 1 cruus van goude
Over kint dat ic di houde
Du clagest so zere die arbeden
Die du over mi hebst leden
110[regelnummer]
Dat icker hebbe twivel an*Ga naar voetnoot110.
Bescaemt wert die jonge man
Up sine voete dat hi spranc
Deus hoe sine wapine clanc
114[regelnummer]
Van den ghesteente diere
151[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende die scone maget [mahaut]*Ga naar voetnoot151.
An die coninginne scoot
Diese vanden bloede root
Vraechde met haren ghere*Ga naar voetnoot154.
155[regelnummer]
Om die minne vanden here*Ga naar voetnoot155.
[Yzaudej diere oec scoot toe*Ga naar voetnoot156.
Ende menich ander soe
Die bo[gen] herde zaen*Ga naar voetnoot158.
Weenende es soe gestaen
160[regelnummer]
Up van groter blijtheden
Lieve kint al hebdi leden
Vele dor mi sprac de vrouwe
[Vortaen] hebbet g[een r]ouwe*Ga naar voetnoot163.
164[regelnummer]
Mids dat ic dijn moeder si
|
|