Spektator. Jaargang 11
(1981-1982)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
‘De Moordt schuilt onder bruiloftskleên.’ II
| |
[pagina 397]
| |
in Den Haag is men onkundig van de feiten al heeft men misschien wel vage vermoedens van het spel dat er gespeeld wordt. Hoogstens is men alert genoeg om onmiddellijk te reageren als Willem II in zijn enthousiasme te ver dreigt te gaan en het land de kans loopt opnieuw in oorlog met Spanje te geraken.Ga naar eind6 Eerst veel later zal blijken welke plannen er tussen Mazarin en Willern II gesmeed zijn. Op het eerste gezicht kan er dan ook nauwelijks een relatie bestaan tussen het verschijnen van Anslo's drama en de politieke actualiteit. Zeker is dat een niet politiek ingewijde als Reyer Anslo niets kan hebben geweten van het politieke spel dat achter de schermen wordt gespeeld. Toch blijft het intrigerend waarom de auteur gemeend heeft de dramatische Parijse gebeurtenissen van 1572 nogmaals voor het voetlicht te moeten brengen. Hoewel de eerste editie van Parysche Bruiloft dateert van 1649, zijn er aanwijzingen dat het stuk aanzienlijk eerder is geschreven. Knippenberg heeft in zijn studie over AnsloGa naar eind7 gepoogd een chronologische ordening te geven van diens gedichten. Hij dateert de Parysche Bruiloft in de jaren 1647-1649,Ga naar eind8 hoewel hij daarvoor geen argumenten geeft. Ook Jonckbloet meent dat het stuk in 1647 of 1648 is geschreven,Ga naar eind9 zonder daarvoor overigens argumenten aan te dragen. Ik meen echter dat de tekst van het stuk de mogelijkheden biedt om tot een eerdere datering te concluderen. Als in het vijfde bedrijf de koning verslag doet van zijn droom waarin hij Louise de Coligny heeft zien treuren bij het lijk van haar vermoorde echtgenoot Teligni, vertelt hij dat hij er ook getuige van is geweest hoe de geest van de dode Teligni Louise haar toekomst voorspelt als echtgenote van Willem van Oranje waardoor zij de moeder zal worden van Frederik Hendrik. Deze zal de Spanjaarden tenslotte zo in het nauw drijven dat zij geen kant meer uitkunnen en: Dan zoekt de Spaansche Vorst, te scheiden van 't gevecht.
Verwonnen door de kryg en teffens door het Recht.Ga naar eind10 (vss. 1832/33).
Essentieel is dat hier nog geen sprake is van vrede, de Spaanse koning zoekt ‘te scheiden van 't gevecht’; dit kan alleen maar door middel van vredesonderhandelingen. Als er reeds vrede zou zijn gesloten toen Anslo zijn stuk schreef, dan zou hij dat feit ongetwijfeld in de voorspellende droom hebben opgenomen. Bovendien zou hij dan de dood van Frederik Hendrik - deze stierf op 14 maart 1647 - en het stadhouderschap van Willem II vermeld hebben, want de vrede werd immers gesloten onder diens stadhouderschap. Dat al deze feiten niet vermeld worden, kan leiden tot de conclusie dat het stuk al moet zijn ontstaan voor de dood van Frederik Hendrik, dus nog in de tijd dat de pamflettenoorlog tussen voor- en tegenstanders van vrede nog volop aan de gang is en de Parijsche bloedbruiloft nog actueel. In zijn opdracht aan Michael le BlonGa naar eind11 schrijft Anslo: ‘het Treurspel dat ik UE. opdrage was by my ook besloten dat ik het in myn kamer zoude besluiten; maar ik brenge het in 't licht, [...]’.Ga naar eind12 De auteur had dus het plan zijn stuk binnenskamers te houden en niet te publiceren. Blijft de vraag waarom Anslo zijn stuk aanvankelijk niet wilde uitgeven. Vond hij, toen hij ermee klaar was, het toch niet zo'n goed drama? In de opdracht aan Le Blon schrijft hij dat deze ‘zich belgen mocht, iets in dank aan te nemen dat ik zelf veracht’.Ga naar eind13 Moeten we de dichter op zijn woord geloven of is hier sprake van dichterlijke bescheidenheid? Het meest waarschijnlijke is dat Anslo, toen hij Parysche Bruiloft af had, het maar in portefeuille heeft gehouden omdat de inhoud op dat moment niet meer actueel was. | |
[pagina 398]
| |
Wat kan de reden zijn dat Anslo op zijn aanvankelijk besluit is teruggekomen? Zijn er nieuwe politieke ontwikkelingen die maken dat Parysche Bruiloft ook nog in 1649 actueel kan zijn? Van Knippenberg weten we dat de dichter is geïnteresseerd in de politieke gebeurtenissen van zijn tijd,Ga naar eind14 al in één van zijn vroegst gedateerde gedichten geeft hij daar blijk van. In het gedicht ‘Op de tweedragt der Christenen en den Turkschen oorlog’Ga naar eind15 door Knippenberg gedateerd op 1645,Ga naar eind16 betreurt hij de verdeeldheid van de Christenen en hun onderlinge oorlogen waardoor een optreden tegen de Turken, de grote bedreigers van de Europese christenheid, uitblijft. In plaats van elkanders landen te verwoesten, is het beter om gezamenlijk tegen de Turken op te trekken en Jeruzalem voor de Christenen te heroveren. In dit gedicht moet naast Zweden, vooral Frankrijk als oorlogvoerend land het ontgelden: O Vrankenryk, uw goude lelibloem
Wordt afgemaalt met dierbre roode kanten,
Uw koning verft zyn' kostelyken roem
In purpre bloetkuip van geloofsverwanten.
De werelt vreest voor uwe legerstraf;
Van Spanje scheurt gy ryken af in flarden,
Kastilje treurt met waggelende staf,
Heel Beiren beeft, en Vlaandren kan 't niet harden. [...]
O snoode lust tot heerschen, die door dwang
De werelt wint, en in het nederploffen
Der ryken door den dreun uw' ondergang
Gevoelt; en 't hart van 't ryk aan 't hart getroffen.
Staak dan uw' kryg, troonslopende Bourbon,
O schutsheer en voorvechter van de Vranken:Ga naar eind17
Deze regels getuigen op zijn minst van een kritische houding tegenover Frankrijk. Als in 1648 de vrede van Munster een feit is, behoort Reyer Anslo tot de vele dichters die het sluiten van de vrede bezingen. In de bundel Olyf-krans der VreedeGa naar eind18 publiceert hij onder andere het gedicht ‘Nederlants Vredevreugt’. Een van de eerste gedichten die hij daarna schrijft is ‘Dankoffer voor zyn excellentie den Grave van Pignoranda’.Ga naar eind19 Zoals bekend was de graaf van Penaranda de voornaamste Spaanse onderhandelaar in Munster die op een meesterlijke wijze de Franse en Nederlandse onderhandelaars uit elkaar wist te spelen en daardoor al vrij snel met de Nederlanders tot overeenstemming kon komen, tot ongenoegen van de Fransen. Anslo strooit hem in het gedicht kwistig lof toe als onvermoeid ijveraar voor vrede, waarbij hij weerstand moest bieden aan de listen en lagen van de ‘nydt’: En 't alles is gelukkig afgeloopen,
Tot onverzwelgbren spyt
Der nooit vernoegde nydt,
Nu het bezit, daar andre nogh op hopen.
Hoe lang een' tydt zocht zy dit werk te steuren
Met een' vergiften tandt,
Gebeten op den standt,
Die ons door gunst des hemels kon gebeuren? [...]
| |
[pagina 399]
| |
Dit wist gy haar door uw verstandt t'ontleggen,
Gy zaagt, dat zy uit haat
Scheen met een loos gelaat,
Het geen zy wou het minst, wel 't meest te zeggenGa naar eind20.
Voor elke tijdgenoot die het verloop van de Munsterse vredesonderhandelingen kende, was het duidelijk dat met de ‘nydt’ niets anders dan Frankrijk werd bedoeld. Het was immers dit land dat op alle mogelijke manieren getracht had de onderhandelingen te saboteren en het sluiten van een vredesverdrag te voorkomen of op de lange baan te schuiven. Terzelfdertijd hadden de Fransen steeds de mond vol van vrede, die zij desnoods wel wilden maar dan een vredesdictaat op Franse voorwaarden. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat dit gedicht een, zij het verhulde, aanval bevat op de Franse politiek. De sympathie van Reyer Anslo gaat niet uit naar dit land en zijn politieke leiders. Dit zal nog veel duidelijker blijken uit de nu volgende analyse van zijn Parysche Bruiloft. Uit de analyse van Lambert van den Bosch' Carel de Negende bleek dat Van den Bosch de Franse koning nadrukkelijk presenteerde als de hoofdschuldige aan de bloedbruiloft, dat het in het stuk primair om de uitroeiing van de Hugenoten ging en dat deze vernietiging bij uitstek werd gesanctioneerd met religieuze argumenten uit rooms-katholieke kokerGa naar eind21. Van den Bosch was duidelijk gepreoccupeerd door de dreiging die er volgens hem uitging van de Franse politiek voor de calvinisten in de Republiek. Hoe liggen deze zaken nu in Anslo's stuk? Als het doek opgaat zien we bijeen Catryn de koningin-moeder, Cardinaal van Bourbon en Anjou. De koning is nergens te bekennen. Catryn neemt het woord: Zoo komt myn Karels eer, met deze kans te wagen,
In hare volle kracht, en hy weêr vast te dragen
Zyn waggelende kroon; wordt myn heldinnestuk
En aanslag, wel beleyt, begunstight van 't geluk.
Zoo Guise, zonder 't ryk inwendig te beroeren,
Dit door zyn blindt gewelt weet listig uit te voeren:
't Is my een dubble slag, meer dan ik heb verwacht,
Die d'Ammiraal te niet, en zelf hem maakt verdacht. (vss. 1-8)
De koningin-moeder beroemt zich erop een duivels plan te hebben uitgebroed om de admiraal de Coligny door zijn grootste tegenstander Guise uit de weg te laten ruimen. Als dit plan slaagt, slaat zij twee vliegen in één klap, want de beide belangrijkste partijleiders in het rijk, De Coligny als leider van de Hugenoten, Guise als leider van de katholieke Ligue, worden op deze wijze in één keer uitgeschakeld, de een door de dood, de ander omdat hij zich zo gecompromitteerd heeft dat zijn positie in Parijs onhoudbaar zal zijn geworden. De directe profiteur van deze ontwikkeling zal de koning zijn, zijn positie zal erdoor worden versterkt. De koningin-moeder presenteert zich vanaf het begin van het stuk als de drijvende kracht achter de komende gebeurtenissen, het is haar ‘heldinnestuk’. Men proeft aan het hof een sfeer van manipuleren en intrigeren, waarin zonder scrupules mensen tegen elkaar worden uitgespeeld. Steeds opnieuw zullen we in het stuk Catryn zien optreden als de kwade genius, die op niets ontziende wijze haar verderfelijke doeleinden najaagt. Nadat de aanslag op de admiraal heeft plaatsgevonden, maar deze slechts licht gewond is, komen Navarre en Conde zich in het tweede bedrijf bij de koning be- | |
[pagina 400]
| |
klagen. Catryn ziet hen aankomen en draagt onmiddellijk de koning en Anjou, die zich bij haar bevinden, op een bepaalde rol te spelen om de beide Hugenotenleiders te misleiden: Ik heb haar in 't gezicht. dat elk zyn rol begin.
Stelt gy u heel beducht, en gy ontstelt van zin. (vss. 503/504)
Zij weet de zaken dan zo te manipuleren dat de verdenking op Guise valt. In de volgende scène geeft zij deze dan instructies hoe hij zich heeft te gedragen en die door hem opgevolgd zullen worden. Als Guise van het toneel verdwenen is, noemt Catryn hem bij zichzelf haar ‘noodthulp’. Als hij straks voldoende is gecompromitteerd, kan zij ‘zonder vrees hem stellen na myn handt’ (vss. 579). In de dan volgende scène beraadslagen de koning, Catryn, Anjou en de Cardinaal van Bourbon over de ontstane situatie nu de aanslag op de admiraal gedeeltelijk is mislukt. Weer is het Catryn die met het idee komt om alle Hugenoten nu maar om te brengen: Dies laat ons, die de wraak eerst wilden naau bepalen,
Het op den gansche hoop in 't algemeen verhalen. (vss. 585/586)
Iedereen is het met dit voorstel eens. De koning wijst er echter op dat Navarre als bloedverwant - hij is getrouwd met de zuster van de koning - niet ter dood mag worden gebracht, dit zou een te slechte indruk maken. Catryn verzet zich hier hartstochtelijk tegen, zij wil de dood van Navarre, zij haat ‘die lozen Zoon’, aan wie de Franse kroon is voorspeld, ‘hy loert op onze staat, En heeft het oog, hoe jong, zoo diep in onze raadt.’ (vss. 607/608) Tenslotte geeft zij toe, Navarre mag blijven leven. Conde echter, haar gevaarlijkste tegenstander, die haar het best door heeft, moet wel sterven. Maar ook deze genoegdoening wordt haar door de anderen ontzegd. In het derde bedrijf begint de koning te aarzelen, zijn geweten knaagt en hij wil maar liever de hele zaak niet laten doorgaan. Opnieuw is het vooral de koningin-moeder die hem op een uiterst geraffineerde wijze bespeelt om hem tot andere gedachten te brengen. Als Karel blijft aarzelen, simuleert zij op meesterlijke wijze een aanval van woede: Roemt gy u voor myn zoon?
Slapmoed'ge zacht van hert, ondienstig tot de kroon.
Gy bastert van gemoedt, gy zult het zoo noch maken,
Dat ik uit vrees van smaat zal moeten u verzaken.
Verwyfde Konings kint, gy vrou van moedt en geest,
Ik schoey een manlik hert op vrouwelyke leest.
Gy blode suffert, foei, waar zyt ge toe vervallen? (vss. 1173-1179)
Omdat de koning zich slechts zwak verweert, gaat zij op deze manier nog even door en haar taktiek slaagt: de koning wordt kwaad nu er aan zijn moed wordt getwijfeld en hij, waar anderen bij zijn, wordt gehoond en vernederd. In een brallende toespraak geeft hij zijn toestemming voor het bloedbad, waarop Catryn uitroept: Nu dient het uitgevoert. Men heeft des konings woordt.
Men roer de klok van 't hof. (vss. 1206-1207)
| |
[pagina 401]
| |
In haar enthousiasme wil zij zelf het sein voor de slachting geven, dat wordt haar echter verhinderd door de koning. In de eerste scène van het vijfde bedrijf staan Anjou, Guise en Catryn tegen het ochtendgloren op de ‘galdery’. Diep voldaan over haar werk, zegt de koninginmoeder: 'k Ben niet alleen verheught, maar voel nu daar beneven
Dat die zyn vyandt doot, geniet een dubbelt leven. (vss. 1686-1687)
Ook de leiders van de Hugenoten zien Catryn als de meest gevaarlijke figuur aan het hof. Conde, de meest wantrouwende onder hen, verwoordt dit het duidelijkst: ‘Ik vrees de Koning niet, ik vrees de Koningin.’ (vs. 148), en hij zal dit nog enige malen in soortgelijke bewoordingen herhalen. Omgekeerd weet ook Catryn dat hij haar gevaarlijkste tegenstander is onder de Hugenoten. Zij pakt hem dan ook op een uiterst geraffineerde manier aan en ziet kans hem zo om de tuin te leiden dat ook hij van haar goede trouw overtuigd raakt. Argeloos loopt hij in de val. Pas als de slachting aan de gang is en de Hugenotenleiders in het paleis merken wat er gebeurt, beseft Condré de ware toedracht: ‘Dat is uw moeders werk’ (vs. 1315) roept hij uit tegen Margareet, de zuster van de koning en Navarres vrouw, ‘zy heeft dit toegestelt’ (vs. 1319). Niet alleen voor de Hugenoten, ook voor de koning zelf is zijn moeder de instigator en de kwade genius. Als hij in het derde bedrijf ernstig twijfelt en vindt dat hij te veel heeft toegegeven, zegt hij in een fraaie vergelijking: een vrou heeft my vermant.
Nu is myn hert, gelyk een holle rots op strandt,
Myn moeder als de wint, Guise en Anjou de baren,
Die schent ze my op 't lyf en weet van geen bedaren. (vss. 1021-1024)
Het is duidelijk dat Anslo de koningin-moeder ondubbelzinnig portretteert als de voornaamste schuldige aan de bloedige gebeurtenissenGa naar eind22. In al haar perfiditeit wordt zij door hem op het toneel gezet. Haar verdorvenheid steekt schril af tegenover de trouw en integriteit van De Coligny. Uit de eerste claus van Catryn blijkt al direct dat de aanvankelijke doelstelling beperkt is, maar wel duidelijk van politieke aard. De beide leiders van de twee belangrijkste tegenover elkaar staande partijen in Frankrijk moeten uitgeschakeld worden, waardoor de macht van de kroon, versterkt zal worden. Een politieke doelstelling dus, het gaat niet primair om het vernietigen van de Franse calvinisten, het gaat er om twee partijen die een te grote macht in de staat vormen en daardoor een bedreiging zijn voor de kroon van Frankrijk, buiten spel te zetten. De politieke macht van de koning moet versterkt worden, daar draait alles om. Dit is ook duidelijk als Catryn tegen Anjou zegt ‘Houdt mede uw handt aan 't werk, tot vordel van de kroon,’ (vs. 16). Dit is het doel dat Catryn voortdurend voor ogen houdt, waar al haar handelen door wordt bepaald. Als Catryn in het tweede bedrijf Guise zodanig weet te manipuleren als haar ‘noodthulp’ dat zij de schijn van de mislukte aanslag op De Coligny op hem laadt, zegt zij van Guise: Hy is my nu te diep gewortelt in het landt.
Zoo raakt hy weder los; en ik, een wyl verschoven,
Kryg op het lest myn hooft met al de mynen boven. (vss. 580-582)
| |
[pagina 402]
| |
Deze opvatting dat de komende gebeurtenissen in de eerste plaats dienen om de macht van de kroon te verstevigen, wordt ook gedeeld door de anderen uit de directe omgeving van de vorst. Als in het tweede bedrijf wordt besloten tot de uitroeiing van alle Hugenoten, zegt de Cardinaal van Bourbon tot de koning: Dat gy de Koning zyt bedank daar voor 't Geluk:
Maar zoo gy 't ryk herstelt door zoo een meesterstuk,
Zoo geeft gy 't zelf u zelf, eerst maar ter leen bezeten,
Zoo hebt gy 't zelf verdient en niemant dank te weten. (vss. 647-650)
Het zal duidelijk zijn dat men binnen deze kontekst nauwelijks behoefte heeft aan religieuze argumenten om het bloedbad te sanctioneren. In tegenstelling tot Van den Bosch' Carel de Negende worden er in Parysche Bruiloft vrijwel geen religieuze argumenten gebruikt, de enkele keer dat dat wel het geval is, is het vanuit een andere invalshoek. Zo zegt Catryn tegen Karel: Wel hoe, myn zoon, dit stuk is ernstig overwogen
By 't geestelyk gezag, zy geven ons ten roof
Het heilloos Ketterdom, ten dienste van 't geloof. (vss. 1056-1058)
Maar deze argumentatie komt niet voort uit religieuze bewogenheid om de belangen van de rooms-katholieke kerk veilig te stellen of de eenheid van de christenen te bevorderen, zij dient slechts om de schijn op te houden en de zaak een godsdienstig vernis te geven, want Catryn vervolgt dan: Dat houdt het al in dwang. men veilt de ryxgebreken
Voor deugden, alsze zyn met deze glimp gestreken.
Die daar zich meê behelpt, komt noit in maght te kort. (vss. 1059-1061)
Een zeldzaam staaltje van geperverteerd machtsdenken. Catryn is religieus volstrekt onverschillig, zij buit de godsdienststrijd slechts uit voor haar eigen politieke doeleindenGa naar eind23. Recapitulerend kunnen we konkluderen dat de beide stukken over de Parijse bloedbruiloft in essentie een verschillend uitgangspunt hebben. Bij Van den Bosch draait alles om het politiek-religieuze aspekt van de zaak, bij Anslo om het politieke machtsdenken. Dit laatste valt nog duidelijker aan te tonen, als we zien wat Anslo met zijn bron, Hoofts Henrik de Gróte, doetGa naar eind24. In zijn beschrijving van het voorspel van de moord in de Bartholomeusnacht geeft Hooft in Henrik de Gróte een kort verslag van het beraad met de koning waarin besloten wordt tot de likwidatie van alle Hugenoten: Daar waren vergadert de koninginne moeder, de hartogh van Anjou, ende die van Nevers, de bastaardt van Angoulesme, Birague, Tavagny, ende Radesy; ende werdt goedt gevonden, naar dien de Ammiraal gezien was van zyn quetsuire op te staan, 't quaadt datmen in zynen perzoon alleen niet hadde konnen stuiten, te dempen met den ondergang van alle die' er mede besmet waren. Nóchtans, als 't op een omstemmen quam, nópende den perzoon van Henrik, en wasser niemandt óft hy en maackte swarigheidt in zyne móórdt, beduchtende dat, een stuck van zelf hatelycker als 't diende, met geenderlei glimp en zoude te verschónen zyn, indienmen, zonder aanzien van de konincklycke waardigheidt ende nieuw gemaackte swagherije,eenen vórst van den bloede, binnen Louvre, als onder de óghen van den koning zyn' schóónbroeder, ende in de armen zyner bruidt, ombraghte. Om Condé, overmidts den haat daar in zyns vaders naam was, viel meer te doen. Niettemin zyn afkomst, ende 't voor- | |
[pagina 403]
| |
spreken van Nevers, die zyns vróuwen zuster te wyve had, ende zich bórghe stelde voor zyn' toekomende tróuwe ende gehóórzaamheidt, droeghen wegh, datmen hem nevens Henrik te lyf lieteGa naar eind25. Deze passage wordt door Anslo uitgewerkt tot een scène van 81 verzen, 583- 664, waarin het aantal personen wordt teruggebracht tot vier, namelijk Karel, Catryn, Anjou en Cardinaal van Bourbon. In deze scène, de derde van het tweede bedrijf, zien we de verschillende elementen uit het beraad die Hooft noemt, aan de orde komen: het besluit tot de moord en de aarzeling over de te volgen gedragslijn ten opzichte van Navarre en Conde. Waar het echter in wezen om gaat in deze scène is het karakter van de beraadslagingen. Men zou dit kunnen karakteriseren als puur machiavellistisch, niet alleen door de sfeer van intriges waarin het beraad plaatsvindt, maar vooral door het soort argumenten dat wordt gebruikt. Als Catryn voorstelt om, nu de admiraal slechts gewond is, niet alleen De Coligny, maar alle Hugenoten uit de weg te ruimen, zegt Anjou: De moordt is, ik beken 't, een droeve toeverlaat;
Maar alles staat u vry: men zorght hier voor de staat. (vss. 587-588)
Met deze woorden geeft Anjou het thema aan van het beraad: ‘men zorght hier voor de staat’. De raison d'état is het uitgangspunt van de beraadslagingen; terwille van de handhaving of versterking van de macht is alles geoorloofd, het doel heiligt de middelen. Deze opvatting is puur machiavellistisch, men kan zelfs zeggen dat deze opvatting Machiavelli's gehele politieke theorie beheerstGa naar eind26. In het negende hoofdstuk van het eerst boek van zijn Discorsi stelt Machiavelli dat aan een stichter van een staat alles is geoorloofd waardoor zijn macht bevestigd kan worden. Alleen het resultaat van het handelen is belangrijk, waarbij het natuurlijk wel het beste zou zijn als de vorst door het resultaat van zijn handelingen zou kunnen worden vrijgesproken van zijn eventuele wandadenGa naar eind27. Als het lot van Navarre aan de orde wordt gesteld en Karel ervoor terugdeinst om zijn zwager te laten vermoorden en ‘in den arm der Bruidt den Bruigom om te brengen’ (vs. 610), zegt een ander illuster lid van de hofkliek, de Cardinaal van Bourbon: Een Vorst die alle ding wil hebben na zyn wensch,
Zie dat hy op een tydt zy teffens dier en mensch. (vss. 611/612)
Opnieuw een uitspraak die zo aan Machiavelli is ontleend. Deze spreekt immers over de twee manieren van strijden, de een met wetten, de ander met geweld. De eerste is kenmerkend voor de mens, de tweede voor het dier. Maar dikwijls is de eerste manier van strijden ontoereikend en moet men zijn toevlucht nemen tot de tweede, want een heerser moet nu eenmaal het vermogen bezitten om zowel in de huid van het dier als in die van de mens te kruipenGa naar eind28. Machiavelli komt dan met het bekende voorbeeld dat een heerser twee dieren moet navolgen namelijk de vos en de leeuw. De vos kan zich niet verdedigen tegen de wolven, de leeuw niet tegen de valstrikken. De heerser moet dan ook een vos zijn om de valstrikken te kunnen onderscheiden en een leeuw om de wolven weg te kunnen jagenGa naar eind29. Het is Machiavelli's overtuiging dat de heersers die het beste in de huid van de vos weten te kruipen, het verst zullen komenGa naar eind30. Dezelfde Cardinaal van Bourbon zal nog een opmerkelijke uitspraak doen: | |
[pagina 404]
| |
Hy die een heilzaam Vorst den volke wil verstrekken,
Laat druppelen, uit de bron van zyn genade, lekken,
Maar straft ook eens voor al wie tegens hem misdoet.
Zoo proeftmen 't zuur niet lang, en lange tydt het zoet. (vss. 637-640)
Ook deze uitspraak komt rechtstreeks uit de koker van de Florentijn. In het achtste hoofdstuk van Il Principe dat handelt over heersers die door misdaad aan de macht zijn gekomen, zegt de auteur, dat een heerser zich goed zal moeten realiseren welke harde, inhumane maatregelen hij noodgedwongen zal moeten nemen. Als hij eenmaal tot een besluit is gekomen, moet hij zijn wrede maatregelen in één keer uitvoeren. Hiermee zal hij bereiken dat deze minder zullen worden gevoeld en dus minder krenkend zullen zijn. Weldaden daarentegen moet de vorst een voor een bewijzen om te bereiken dat ze beter gevoeld en gewaardeerd wordenGa naar eind31. Deze voorbeelden maken duidelijk dat het overleg dat in deze scène wordt gevoerd, berust op een machiavellistisch machtsdenken, waaraan elke morele basis ontbreekt. Het gaat maar om één ding: de machtspositie van de Franse kroon. Daaraan wordt alles ondergeschikt gemaakt, daaraan zullen duizenden levens van onschuldige mensen worden opgeofferd. In Henrik de Gróte is nog een passage die door Anslo uitgewerkt wordt: De koning daarentusschen, doen't er op aan quam, ende hy zulck eener grouwlyckheidt onder d'óghen te zien, scheen niet te weten óft hy deizen wilde. 't Welck duchtende zyn' moeder de koningin, komt des middernachts in zyn slaapkamer: werwaarts zich datelyck ('t was zó opgezet) Anjou, Nevers, Birague, Tavagny ende Radesy mede vervoeghen: ende onlanx daar nae Guise. Alhier, nae veele redenen van wederzyden bygebraght, zeidtmen, den koning, die als in de waaghschaal stondt, overgehaalt te wezen van zyn' moeder, hem toedryvende, dat hy met suckelen verquiste zó schóón een' gelegenheidt, van Gódt verleent, om zyn'vijanden te boven te geraken. De fórsse inborst van dien vŕost, wien dit zyn eerst niet was van bloedtstorten, en moght geen aentyghen van slapmoedigheidt velen. Hy ontstack, en beval; men zoud' er mee door gaan. De koningin neemt wacker 't wóŕrdt op, ende, eer zyn moedt weder bekoelde, gebiedt het teken, dat op een' uur voor dagh bestemt was, te vervroeghen, ende de naeste klóck, van S. Germain de l' Auxerrois, te roerenGa naar eind32. Het gedeelte uit deze passage waarin Hooft beschrijft hoe men 's nachts naar de koning gaat om hem alsnog ervan te overtuigen met de zaak door te gaan, wordt door Anslo uitgewerkt tot twee flinke scènes, de eerste van 1042-1104 tussen Karel en Catryn, de tweede van 1105-1216 tussen Karel, Catryn, Anjou en Guise. Ook deze scènes worden weer gekenmerkt door machiavellistisch denken, al zijn er minder uitspraken aan te wijzen die direct op de Florentijn teruggaan. De hele teneur is echter dezelfde. Als Karel zich tegen zijn moeder beroept op zijn eed, het recht en de wet, repliceert Catryn: De noodt breekt eedt en wetten.
Zy past op trou noch woordt, die 't alles onderstelt,
Of door geveinst bedrog, of ongeveinst gewelt.
En wort een Vorst gehoont dan magh hy, vol van toren,
Gewapent met de wet de wet wel weer verstoren.
Gerechtigheit en trou zyn deugden voor 't gemeen,
Niet voor een opper hooft die tronen moet betreen. (vss. 1048-1054)
Wat Catryn hier betoogt over de vorst die als de omstandigheden dat vereisen, | |
[pagina 405]
| |
zijn woord niet hoeft te houden, zijn opvattingen die we ook bij Machiavelli aantreffen. In het achttiende hoofdstuk van II Principe behandelt deze de vraag in hoeverre heersers hun woord moeten houden. Hij betoogt dan dat een verstandig vorst zijn woord kan noch mag houden wanneer dit voor hem nadelig zou kunnen worden of wanneer de redenen, die hem tot zijn belofte gebracht hebben, niet meer bestaan. Als alle mensen goed waren, zou dit geen juiste raad zijn, maar omdat de mensen slecht zijn en ze ook ten opzichte van de vorst hun woord niet zullen houden, hoeft de vorst dit ook niet tegenover hen te doenGa naar eind33. Machiavelli voegt daaraan toe dat het een machthebber nooit heeft ontbroken aan motieven om zijn woordbreuk te bedekken. Hiervan zou hij talloze eigentijdse voorbeelden kunnen geven en kunnen laten zien hoeveel beloften en vredesverdragen te niet zijn gedaan door trouweloosheid van de heerserGa naar eind34. De koningin-moeder bevindt zich wat haar argumentatie betreft dus in goed gezelschap. Alle morele bezwaren van de koning wuift zij weg en zij wijst hem erop dat een van de belangrijkste eigenschappen van een vorst de kunst van het veinzen moet zijn: veinzery, hebt gy die niet geleert,
Zo denk dat gy in 't ryk de maght van 't ryk ontbeert. (vss. 1097-1098)
Opnieuw bevindt zij zich in het gezelschap van Machiavelli, waar deze stelt dat een machthebber zijn vossennatuur moet kunnen verbergen door veinzerijGa naar eind35. Het geperverteerde machtsdenken van Catryn culmineert in de uitspraak: De Vorst gebruikt het quaat om 't zich noch te bedanken,
Gelyk een arts 't vergift tot welstandt van de kranken. (vss. 1139-1140)
Met deze voorbeelden is voldoende aangetoond door welke achtergronden het politieke handelen aan het Franse hof wordt bepaald. Waarom heeft Anslo juist deze passages uit Henrik de Gróte gekozen voor zijn scènes? Het antwoord op deze vraag ligt voor de hand. Deze scènes vormen de essentie van het stuk. Met het weinige materiaal dat Hooft hem heeft aangereikt, geeft Anslo een indringend beeld van de beraadslagingen die aan het massaker van de Bartholomeusnacht voorafgingen. Hij laat de toeschouwer zien welke mensen het waren die in Parijs de beslissingen namen en vanuit welk politiek denken zij dat deden. Hij laat zien dat we het machiavellistisch machtsdenken niet alleen aantreffen bij de koningin-moeder, maar dat de gehele direkte omgeving van de koning erdoor is aangetast. There is something rotten aan het Franse hof, er wordt politiek bedreven door mensen die elke morele basis missen en slechts kunnen denken aan het behoud en het versterken van hun machtspositie. Niet alleen de hoogste wereldlijke overheden, maar ook de kerkelijke - men denke aan de uitspraken van de Cardinaal van Bourbon - zijn door en door verdorven. Vandaar dat Anslo deze passages heeft gebruikt. Het gaat hem niet om de Parijse bloedbruiloft als zodanig, maar om de mentaliteit waaruit deze kon ontstaan. Ongetwijfeld ligt hier een schakel naar de politieke actualiteit van 1649, want deze scènes zijn in Anslo's visie exemplarisch voor de Franse manier van politiek bedrijven. Dat wil hij zijn toeschouwers, in het bijzonder de regenten, voorhouden, want daarin kan een gevaar voor de Republiek schuilen. Tegen een dergelijke wijze van politiek handelen kan men zich immers niet wapenen, | |
[pagina 406]
| |
omdat men nooit exact weet wat er aan de hand is. Een regering die er dergelijke politieke opvattingen op na houdt, kan men nooit vertrouwen, men moet altijd op zijn hoede zijn. Dat blijkt ook duidelijk in het stuk, want het gevolg van deze politiek is dat schijn en werkelijkheid voortdurend door elkaar heen lopen, steeds is er sprake van list en bedrog, geveinsde toorn of geveinsd medeleven. Zelfs de wantrouwende Conde, die het politieke spel meesterlijk beheerst en er aanvankelijk doorheen ziet, wordt op zo'n listige manier zand in de ogen gestrooid dat hij uiteindelijk in de val loopt. Dat Reyer Anslo nadrukkelijk het machiavellisme aan het hof centraal stelt, blijkt ten overvloede nog uit de zesde strofe van de opdracht aan Magdalene Baak. Nadat hij haar heeft gevraagd met hem de dode admiraal te betreuren, terwijl diens dochter bij haar vermoorde echtgenoot treurt, gaat hij voort: Het hof bedekt haar toeleg, met een mist
Van loos bedrogh en nevelige list,
Waar op de Trou, te vroom, niet had gegist
Om zich te wachtenGa naar eind36.
Verder zegt hij niet veel over de inhoud van het stuk, dit gegeven wordt echter expliciet vermeld. Juist voor iemand als Anslo, met zijn doperse achtergronden, moet het machiavellistisch politiek handelen volstrekt verwerpelijk zijn. Het is in strijd met alle opvattingen van de Mennonieten die voor het persoonlijk en maatschappelijk leven uiterst strenge maatstaven van morele zuiverheid huldigen en wars zijn van elk geweld van wapenenGa naar eind37. Men kan natuurljk tegenwerpen dat het motto op de titelpagina van Parysche Bruiloft in een andere richting wijst. Dit motto, ontleend aan Lucretius' De rerum natura I, ‘Tantum Relligio potuit suadere malorum!’ is door Knippenberg als volgt vertaald: ‘zoveel vermocht de godendienst hun aan te praten aan boosheid’Ga naar eind38. Een indicatie dat het in het stuk toch primair om de godsdienststrijd gaat? Ik meen van niet, niet de godsdienststrijd wordt in het stuk getoond als de oorzaak van het gebeuren, maar de politieke mentaliteit. Die mentaliteit is echter zodanig dat de politiek wel gebruik kan maken van de godsdienst en als dat zo uitkomt de politieke handelingen bestrijken met een vernis van religieuze bewogenheid. Voor de buitenwereld zal dat voldoende zijn om de zaken te accepteren. In haar discussie met de koning wijst Catryn dan ook expliciet op die mogelijkheid, en zij voegt er triomfantelijk aan toe ‘Die daar zich meê behelpt, komt noit in maght te kort’ (vs. 1061). Ik meen dan ook dat het motto moet worden gezien in deze kontekst, namelijk als verwijzing naar het gebruik dat de politiek van de religie kan maken, om de werkelijke doeleinden te verhullen. Voor de eigentijdse toeschouwer is er nog een opvallende correspondentie, die men zeker gezien zal hebben. In Parysche Bruiloft zien we een jonge, zwakke koning beheerst door zijn moeder, de Italiaanse Catharina de Medici, een intrigante zonder scrupules, handelend vanuit machiavellistische opvattingen. In het Frankrijk van 1649 treffen we een minderjarige koning Lodewijk XIV aan, die, via zijn moeder de koningin-regentes Anna van Oostenrijk, wordt beheerst door de Italiaanse kardinaal Mazarin, voor velen een intrigant zonder scrupules, met een grote begeerte naar macht en ongetwijfeld vertrouwd met de theorieën van Machiavelli. Zoals Catryn in 1572 de politiek bepaalde, zo doet Mazarin dat in de jaren 1647-1649. Is deze correspondentie toevallig? Ik meen van | |
[pagina 407]
| |
niet. Anslo heeft immers bewust een historisch drama geschreven. Van de door hem bewonderde Hooft heeft Anslo geleerd dat men met een historisch drama impliciet eigentijdse politieke en religieuze problematiek aan de orde steltGa naar eind39. Ik durf dan ook de hypothese te wagen dat Parysche Bruiloft een verhulde aanval op of waarschuwing tegen Mazarin en zijn politiek is. Dat dit niet helemaal onwaarschijnlijk is, zou kunnen blijken uit het epitaphium dat Anslo in 1661 dicht voor MazarinGa naar eind40. Het is een vlijmscherpe satire waarin de overleden staatsman ‘Galliae rex Italus’ en ‘Europae praedo purpuratus’ wordt genoemdGa naar eind41, en bovendien de volgende niet vleiende kwalificaties krijgt: Een handelaar in de kerk, Een tiran tijdens zijn regering,
Een rover in zijn ambt, Een vos in het beraad,
Een plunderaar in de oorlog.
Onze enige vijand in vredestijdGa naar eind42.
Hoewel dit epitaphium twaalf jaar na de verschijning van Parysche Bruiloft wordt geschreven en we gegevens natuurlijk niet zo maar mogen terugprojekteren, is dit lijkdicht toch een duidelijke indikatie voor de gevoelens die Anslo ten opzichte van Mazarin koesterde. Deze gevoelens zullen overigens niet uit de laatste levensjaren van de kardinaal dateren, maar ongetwijfeld al uit de tijd toen deze nog op het hoogtepunt van zijn macht stond en zich actief bemoeide met de politiek van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De elementen die in het stuk centraal staan zoals het machiavellistische machtspolitieke denken in Parijs en de morele gecorrumpeerdheid van de Franse politieke leiders, en de verhulde aanval op Mazarin, maken dat Parysche Bruiloft in 1649 nog even actueel is als het in 1647 geweest zou zijn, want de politieke situatie in Frankrijk is in die twee jaar niet essentieel veranderd vanuit de optiek van de Republiek. Parysche Bruiloft is in deze opzichten een actueel politiek drama. Toen het op 14 november 1650Ga naar eind43 in de Amsterdamse Schouwburg in première ging, zal het zeker als zodanig herkend zijn. |
|