Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 554]
| |||||
Kan psychoanalyse eigenlijk nog wel in literatuurwetenschap?Ga naar eindnoot*
| |||||
[pagina 555]
| |||||
een dramatisch conflict. In dit dubbele kader valt ook natuurlijk de toepassing van het oedipuscomplex. Hier, juist hier echter zijn vele misverstanden ontstaan en gecreëerd, waartoe ook het werk van psychoanalytici zelf aanleiding heeft gegeven. In de heroïsche begintijd van de psychoanalyse heeft men allerlei voorbeelden van het oedipuscomplex in de literatuur aangewezen. Rank (1926) heeft een uitgebreide lijst gegeven van literaire werken waarin op de een of andere manier incest voorkwam. Hoe leerrijk ook, want toch altijd weer onverwacht - aan dit aspect wordt wel eens wat al te vlug voorbijgegaan - heeft een dergelijke opsomming het bezwaar dat de literatuur als document wordt genomen, als middel om het psychoanalytische gelijk te demonstreren. Maar ook psychoanalytisch gezien, heeft deze benadering zijn bezwaren. Het oedipuscomplex wordt dan gereduceerd tot feit, terwijl het, zoals de term al aanduidt, een structuur is. Het is geen kant en klare realiteit, het is een wetenschappelijk schema, een geheel van relaties. De personages die het bevolken, de Vader, de Moeder en het Kind, zijn geen echte personen, het zijn psychische instanties. Zij komen voort uit de irreële, zo men wil fantasmatische voorstelling die het subject van zich en de anderen heeft. De geduchte, castrerende vader-instantie is niet identiek met die toevallige vader, die maar al te menselijke figuur die je je vader moet noemen. Hij is veel meer en veel minder dan dat. Veel meer: het is onder andere een god, een norm, de incarnatie van de Wet die de samenleving in stand houdt. Ook de moederinstantie neemt alle mogelijke gedaanten aan: moedergodin, reine maagd, verslindende heks en vooral is zij de oer-natuur. De derde instantie tenslotte is het kind dat iedere volwassene nog steeds gebleven is. En het is minder. Het gaat om ‘figuren’ die niet in zuivere gedaante voorkomen, maar die, onderhevig aan de processen van verdichting en verschuiving, de meest gevarieerde verbindingen aangaan met allerlei denkbare realiteiten, verbindingen waarvan dan bovendien tegenstrijdige gevoelens van verlangen en afweer, erkenning en verdringing de ingrediënten zijn. Nogmaals, het gaat niet zozeer om personen, maar allereerst om relaties: La psychanalyse trouve ses coordonnées fondamentales dans un désir qui n'est d'abord que l'exigence indivise, absolue, de son objet naturel et dans la loi d'interdiction de l'inceste, véhiculée par le père ou toute autre instance qui barre l'accès à la satisfaction cherchée, l'expérience analytique (qui dissipe ainsi l'illusion d'un heureux ‘âge naturel’) vérifiant toujours, comme y insiste Lacan, la conjonction du désir et de la loi (Pontalis 1971:61). Niet het schema is in zijn toepassing belangrijk, maar de variatie erop. De theorie is niet bepalend, maar oriënterend. Zij heeft een voorbereidende, dienende functie. Het subject staat centraal. Hij levert niet alleen het materiaal, maar beslist ook over de zin daarvan. Diese Feststellung hat einen methodologischen und keinen nur forschungspsychologischen Sinn. Jene Kategorien und Zusammenhänge sind nämlich nicht nur unter bestimmten Bedingungen einer spezifisch geschützten Kommunikation entdeckt worden, sie können unabhängig davon gar nicht expliziert werden (Habermas (19795:307). Maar is dat allemaal wel wetenschappelijk? Habermas is heerlijke lectuur voor alpha-mensen-met-minderwaardigheids-complex. O, o, wat mag er veel van hem, van deze autoriteit, want dat is, zo zou je denken, nu eens niet een arme literatuurwetenschapper of psychoanalyticus | |||||
[pagina 556]
| |||||
die zulke rare, aan andere wetenschappen ontleende termen gebruikt. Maar wat blijkt? Deze serieuze, Duitse, wetenschapstheoreticus doet dat ook. Zoals wij het hebben over libido of signifiant, zo neemt hij bij zijn bespreking van de psychoanalyse woorden in de mond als Bühnenmodell en Erzählfolie, die nu net onze termen zijn. En dan zegt hij ook nog dat er geen ‘kontextfreien Erklärungen’ zijn en dat de zaken draaien om de zingeving van het subject, en dat vindt hij niet eens erg, zoals sommigen onder ons. En wat de psychoanalyse mag, dat mogen wij vast ook. Sterker nog, Habermas is alleen streng ten aanzien van pogingen om een objectieve, waardenvrije wetenschap te funderen. Hij vindt zoiets scientistisch - hij spreekt over ‘Das scientistische Selbstmissverständnis der Metapsychologie - en dat is niet best. In zijn boek Het verschijnsel wetenschap heeft Koningsveld zich ook door hem laten inspireren. Popper, zo vertelt hij ons, maar dat wisten we zelf maar al te goed, heeft destijds iets heel vreselijks gezegd over de psychoanalyse en haar oedipus. Alles was daar waar en als het niet waar was, was het toch waar, want verdrongen. En dat màg niet en hij gebruikte de term ‘onfalsifieerbaar’. Maar Koningsveld troost ons. Na Popper kwamen Kuhn en Lakatos. Deze nieuwe denkers legden uit dat het niet reëel was, en dat het eigenlijk ook nooit gebeurde dat men, zoals Popper dacht, theorieën met feiten bleef bestoken tot dat ze stuk gingen en weer door nieuwe theorieën vervangen moesten worden. Theorieën, namelijk, verdragen zo'n hardhandige behandeling niet, ze moeten zelfs een beetje beschermd worden. Een wetenschapper kan zelfs de theorie buiten discussie stellen en al het andere problematisch verklaren, de feiten, onze waarnemingen, enzovoort. Waar het om gaat is alles uit een theorie te halen, hem uit te putten: Zijn draagkracht wordt volledig uitgebuit. Zou men te snel het paradigma verlaten, dan zou dat de groei frustreren en naar alle waarschijnlijkheid betekenen dat een theorie veel te snel wordt opgegeven, zonder dat is nagegaan wat die theorie wel niet allemaal kon [...] Een té gemakkelijk opgeven van het paradigma lijkt tolerant, maar betekent in de praktijk het missen van vele vruchten van dat paradigma én ook een te licht alternatief (Koningsveld 19783: 162, 164). Een theorie heeft dan als voornaamste deugd een puzzeloplossend vermogen en dat leent zich, geen geringe bijkomstigheid, uitstekend voor didactische doeleinden, wat massa's scripties en misschien zelfs wel een enkel proefschrift op kan leveren. En daar is niets on-wetenschappelijks aan, dat is zelfs zéér wetenschappelijk: Zo leert de student een geteste en door de groep aanvaarde waarnemingswijze. Hij leert op bepaalde wijze te zien en dit is heel iets anders dan regels (formalismen) leren [...]. Binnen de normale wetenschap daagt de puzzel niet de theorie uit - zoals Popper met wetenschappelijke problemen wil - maar de onderzoeker (Koningsveld 19783: 160, 163). Er is dus voor de toepassing op de literatuur van psychoanalytische concepten, waaronder het oedipuscomplex, nog een mooie toekomst weggelegd. Wat is er inspirerender dan puzzels oplossen? Maar wat zijn puzzels? Welnu, puzzels zijn geen zoekplaatjes, dat wil zeggen niet uitsluitend. De opdracht kan niet alleen maar luiden: zoek naar Oedipus. Zoiets heeft Rank met zijn Inzest al gedaan. Het resultaat van een dergelijk onderzoek kan alleen maar zijn dat we vaststellen dat iedereen een oedipuscomplex heeft. Nu, dat is een waarheid die tegen- | |||||
[pagina 557]
| |||||
woordig wel aanvaard is. In die zin is de theorie uitgeput. Kuhn en Lakatos geven in beginsel aan iedere theorie carte blanche, maar daar is wel de voorwaarde aan verbonden dat ze nieuwe feiten aan het licht brengt of feiten op nieuwe wijze beziet: Wanneer het puzzel-oplossend vermogen van het paradigma namelijk gaat falen kàn de rigiditeit van het paradigma verweken; de begrippen worden vloeibaar, om een uitdrukking van Hegel te gebruiken (Koningsveld 19783: 164). Als dus een paradigma zijn beste tijd gehad heeft, moet het worden vervangen. Maar daar zijn voorwaarden aan verbonden. Het opgeven van een theorie gaat niet zo maar. Er moet een nieuwe theorie beschikbaar zijn. Deze moet dan ten opzichte van de oude theorie een surplus aan empirische inhoud bezitten (Koningsveld 19783: 182). Gelukkig bestaat deze noodsituatie hier niet. De theorie van het oedipuscomplex hoeft niet te worden opgeheven, ze moet alleen maar worden bijgesteld of, zoals de Franse school (Lacan, Pontalis, Laplanche) stelt, in zijn oorspronkelijke Freudiaanse betekenis worden gebruikt. Op deze wijze krijgt de theorie oog voor nieuwe zaken en voldoet dan aan de surplus-eis van Lakatos. Deze weg hebben wij zoëven al bewandeld. Het oedipuscomplex is niet een feit, maar een structuur. Het is dus niet het eindpunt van een speurtocht naar feiten, maar het begin van een structurele analyse. Het is het uitgangspunt van verdichting en verschuiving, psychisch-literaire processen die nieuwe gehelen vormen. De literaire analyse heeft niet dan alleen meer de taak om deze vervormingen tot het welbekende model te herleiden, maar moet bovenal deze vervormingen, die het literaire werk uitmaken, die het maken, op zijn eigen merites bestuderen en interpreteren. Wat Habermas (19795: 270-271) over de droominterpretatie opmerkt gaat evenzeer op voor de literaire analyse: Die Technik der Traumdeutung geht insofern über die Kunst der Hermeneutik hinaus, als sie nicht nur den Sinn eines möglicherweise entstellten Textes, sondern den Sinn der Textentstellung selber, die Umwandlung eines latenten Traumgedankens in den manifesten Traum treffen, also das rekonstruieren muss, was Freud die ‘Traumarbeit’ genannt hat. Het literaire werk is niet een uitzondering die de oedipale of andere psychoanalytische regel bevestigt, maar het is zelf een nieuwe regel geworden. Verdichting en verschuiving zijn ingrijpende processen. De oedipale instanties die door deze bestuderen en interpreteren. Wat Habermas (19795: 270-271) over de droominidentificeren elementen van het literaire werk, zoals bijvoorbeeld de personages. Literatuur is soms net als het leven zelf. Ook hier is de vader niet identiek met de Vader. Zonen kunnen vaderachtig worden, zonder hun zoon-schap te verliezen. Oedipus, om maar eens een buitenplaats te noemen, is bij Sophocles aangeklaagde èn rechter, rebel èn koning: kijk maar naar de titel. Psychische instanties zitten in allerlei literaire personages tegelijk. Er is dus geen juxtapositie. Literaire en psychoanalytische elementen staan niet naast elkaar, maar er is een dialectische relatie tussen beide series. Er bestaat een interessante en uiterst vruchtbare verwantschap tussen de oedipale driehoek en het in de literatuurwetenschap gebruikte actantiële model dat een onderscheid maakt tussen acteurs en actants, tussen individuele personages en de functies die ze in de handeling bekleden. Bij al deze fusies en versnipperingen, concentraties en overlappingen komen nog een aantal nieuwe complicerende factoren. De drie instanties van ons com- | |||||
[pagina 558]
| |||||
plex komen uit één koker. Het subject binnen de driehoek moet niet verward worden met het subject dat de rechtmatige eigenaar van zijn versie van de driehoek is. Deze laatste bepaalt, kleurt de instanties die hij is en die hij niet is, zo dat het soms nodig is de driehoek op zijn kop te zetten of, zo men wil, op zijn beide andere benen: Freud a suffisamment montré que le complexe tel que l'illustre l'histoire d'OEdipe-roi ne constitue qu'une variante, assurément exemplaire, mais variante parmi d'autres d'une relation triangulaire où coexistaient toujours, à des degrés divers, forme positive et forme négative; en allant dans ce sens, le psychanalyste est évidemment conduit à prendre en considération, dans la constitution d'un complexe d'OEdipe, non seulement le pôle du sujet, mais les autres sommets du triangle (Pontalis 1968: 62-63). En dan speelt er ook nog mee de blik, de blikrichting op dit alles. De relaties, die de kern vormen van het oedipuscomplex, zijn niet alleen maar lijnen, het zijn ook pijlen: ze gaan ergens vandaan en ze gaan ergens naar toe. Ze zijn ook inhoudelijk gevuld met menselijke emoties. Deze variabele werkt niet alleen op het niveau van ieder werk afzonderlijk, maar ook op dat van klassen van werken: de literaire genres. Waar richt de agressie zich tegen, waar wordt de schuld gelegd: de beslissing hierover kan een genre bepalen. Als we huilen met de zoon, is het een tragedie, als we lachen om de vader, is het een komedie. Bij romans is de allesbeheersende vraag vanuit welke visie de zaak wordt gepresenteerd. Deze presentatie verwijst, strikt literair gesproken, niet naar de schrijver, maar naar een nieuwe figuur die impliciet of expliciet binnen de tekst figureert: de verteller. Zijn identiteit en zijn visie vergen ook nog een nader onderzoek in het licht van het voorafgaande. Psychoanalytische realiteiten zijn zuiver individueel en algemeen-typisch. Zij gelden voor iedereen en voor ieder afzonderlijk. Zij gelden ook voor de schrijver en de lezer tussen wie de literatuur zich voltrekt. Ook hier zal een onderscheid gemaakt moeten worden tussen personen en instanties. We hebben het al gehad over de schrijver buiten het werk en binnen het werk en over een tussenfiguur, de verteller. Bij de lezer is het al evenzo. Je hebt de lezer binnen het werk: de figuur, de instantie die toegesproken en beleerd, gevleid en genegeerd wordt. Er is ook nog de echte lezer, u en ik, die daarbuiten staat en alles binnen het werk, de schrijver en de lezer, tot en op zich neemt. En die lezer kan ook nog literatuurwetenschapper worden en van zijn leeservaring (wetenschappelijk) verslag doen. U ziet het, met de psychoanalyse in de literatuur en in de literatuurwetenschap is er nog volop en vooral gloednieuw werk aan de winkel. | |||||
Bibliografie
| |||||
[pagina 559]
| |||||
|
|