Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 548]
| |||||||||||||
Receptiesociologie
|
a. | de theorie - in de strikte betekenis van het woord - van beide disciplines heeft dringend behoefte aan een nadere uitwerking; |
b. | het praktische onderzoek dient gestimuleerd en verder ontwikkeld te worden; |
c. | aan de toepassingsmogelijkheden van literatuursociologie en receptie-esthetica, zowel binnen als buiten de literatuurwetenschap, moet aandacht besteed worden; |
d. | de implicaties van beide disciplines dienen zichtbaar te worden in de literatuurdidactiek (die één van de belangrijkste toepassingsmogelijkheden vormt); |
e. | een receptieve literatuurwetenschap dient mee te helpen onderwijs en onderzoek op een andere wijze te organiseren; |
f. | er dient een samenwerkingsverband te ontstaan tussen literatuursociologie en receptie-esthetica. |
Er is hier geen ruimte de eerste vijf voorwaarden nader uit te leggen. Ik heb dat elders ook al gedaan, althans wat de receptie-esthetica betreft (Segers 1980: 110-134). Het zou echter wat al te goedkoop zijn het gemakkelijke werk - zeggen wat er gedaan moet worden - voor mezelf te reserveren, en het moeilijkste - de verdere uitvoering daarvan - aan anderen over te laten. Daarom ga ik hier in op het zesde punt. Ik ga daarbij van de veronderstelling uit dat de samenwerking tussen literatuursociologie en receptie-esthetica de realisatie van de eerste vijf voorwaarden sterk kan bevorderen
2.
Tot op heden hebben literatuursociologie en receptie-esthetica elkaar nauwelijks opgezocht. Als er al bezoeken over en weer zijn geweest, dan hadden die meer het karakter van korte beleefdheidsvisites. In receptie-esthetische publicaties wordt de literatuursociologie marginaal behandeld; omgekeerd geldt hetzelfde. Wetenschappers die zich uitvoerig met de mogelijkheden van een synthe-
se beziggehouden hebben, zijn er niet. Wel heeft Joseph Jurt in deze richting gewerkt, en daarvan ook onlangs verslag gedaan (Jurt 1979).
Verwonderlijk is het niet, dit naast elkaar werken van de beide disciplines. De receptie-esthetica had het moeilijk genoeg met zichzelf: het moeizaam richting zoeken en het opereren met een nog gebrekkig instrumentarium. Bij de literatuursociologie lijkt het probleem in de afgelopen jaren veel meer het gebrek aan overeenstemming te zijn geweest over de vraag wat literatuursociologie nu eigenlijk is en wil (zie voor deze opvatting bijv. Nutz 1980).
De receptie-esthetica ontwikkelt zich onmiskenbaar in een communicatieve richting, die van een semiotische basis is voorzien en aandacht heeft voor alle elementen uit het fictionele leesproces (inclusief de auteur en inclusief de maatschappelijke context). Ook de literatuursociologie is zich de laatste jaren bewust geworden van de ondeelbaarheid van het fictionele communicatieproces. Als kroongetuige laat ik Walter Nutz optreden, wanneer hij schrijft (p. 341):
Literatursoziologie kann nur als Soziologie verstanden werden, wenn sie zunächst Literatur als Indikator benutzt, um soziale Vorgänge zu erhellen. Ihre Aufgabe findet sie dort, wo intersubjektive Aktion durch Literatur ausgelöst wird. Schöpfer, Werk, Vermittlung und Publikum werden somit zur Forschungseinheit, wobei Detailforschung und Fallstudie stets sub specie totius verläuft.
Het is aardig hier nog bij te vermelden dat Nutz zich met de aangehaalde tekst probeert af te zetten tegen die literatuurwetenschappers die menen geen alinea te kunnen schrijven zonder daar het adjectief ‘literatuursociologisch’ minimaal één keer in te stoppen. Hetzelfde geldt naar mijn smaak mutatis mutandis ook voor ‘receptie-esthetisch’. Het is dit soort modieusheid die ons op onze hoede doet zijn voor de plotselinge belangstelling voor het gehele fictionele communicatieproces. Het gevaar is niet denkbeeldig dat daarmee een nieuw paard van Troje binnen de literatuurwetenschap gehaald wordt. Het literatuurwetenschappelijke object dreigt nu zo ruim en glibberig te worden, dat zelfs de meest welversneden pen erop uit moet glijden. Desondanks geloof ik dat we een communicatie-gerichte literatuurwetenschap een kans moeten geven. We moeten daarbij proberen ‘in het klein’ te beginnen, om daarna de aldus gevonden resultaten in een groter, communicatief kader te plaatsen.
3.
Met ‘receptiesociologie’ - in de ruime zin - bedoel ik de noodzakelijke samenwerking aan te geven tussen receptie-esthetica en literatuursociologie. Het ‘in het klein beginnen’, indachtig, kan die samenwerking het best daar beginnen, waar de beide disciplines convergeren: bij het onderzoek naar lezersreacties op fictionele teksten. Met ‘receptiesociologie’ - in enge zin - heb ik dat soort onderzoek dan ook op het oog. In de rest van mijn betoog zal ik ‘receptiesociologie’ in de volgende betekenis gebruiken: onderzoek naar lezersreacties op fictionele teksten, ondernomen vanuit een literatuursociologisch en receptie-esthetisch standpunt.
Ik vat receptiesociologie derhalve niet op als een equivalent van (literatuur)sociologie van de tekstreceptie. Van deze laatste betekenis gaat Jurt wel uit. Hij wil de receptiesociologie louter en alleen de maatschappelijke voorwaarden van de lezersconcretisaties laten onderzoeken (p. 214-215). Deze omschrijving van de taak van de receptiesociologie moet als te nauw, als te sociologisch, van de hand gewezen worden. Zinvol receptiesociologisch onderzoek kan alleen maar ver-
richt worden als naast de relatie lezersreactie - maatschappelijke determinant (van die reactie) tegelijkertijd de relatie tekst - lezersreactie (het eigenlijke object van de receptie-esthetica) onderzocht wordt. Door het buiten beschouwing laten van deze laatste relatie trekt Jurt een rookgordijn op rond de tekst, die voor een lezersreactie van even groot belang is als de maatschappelijke determinaten van die reactie. Op grond van een soortgelijk argument heb ik het zogenaamde functionalistische receptie-onderzoek afgewezen, omdat ook dat onderzoek de band met de tekst ondoordacht doorsnijdt (Hoogeveen en Segers 1979: 131). Fictionele teksten functioneren in een communicatieproces en dienen dan ook vanuit dat functioneren, met inbegrip van de tekst zelf, bestudeerd te worden.
Met dit pleidooi voor een receptiesociologie beoog ik geenszins de stroom van theoretische publicaties over literatuursociologie en receptie-esthetica nog oeverlozer te maken dan hij nu al is. Ik wil alleen een nodeloos verder uiteendrijven van beide disciplines zien te voorkomen. En dat niet omwille van de mooie synthese, maar alleen op grond van de overtuiging dat literatuursociologie en receptie-esthetica elkaar iets te bieden hebben als het om een pragmatischgerichte literatuurwetenschap gaat.
4.
Als voorbeeld van een receptiesociologisch onderzoek zou ik de reconstructie willen noemen van een bepaalde culturele communicatiesituatie, waarbinnen een bepaalde tekst (of een bepaald genre) functioneert of functioneerde. Stel dat ik de historische communicatiesituatie van de Modernistische stadsroman wil beschrijven. Ik kan me dan - in eerste instantie - het beste richten op de reconstructie van de communicatiesituatie van één roman. Dit onderzoek fungeert dan als een soort case study of als trekpaard van een kar met hypothesen waarvoor aan de hand van soortgelijke teksten in andere contexten steun gezocht moet worden.
Laten we de bekende roman Berlin Alexanderplatz van Alfred Döblin eens nemen. Receptie-esthetisch onderzoek heeft dan tot taak de potentiële werking en de daadwerkelijke receptie van die roman gedurende een paar jaar na eerste publicatie in 1929 vast te stellen. De resultaten uit de werkings- en receptie-analyse zullen slechts een gedeeltelijk beeld opleveren van de totale communicatiesituatie die de roman omgaf. De factoren namelijk die de geconstateerde werking en receptie geheel of gedeeltelijk kunnen verklaren, dienen door literatuursociologisch onderzoek boven tafel gebracht te worden. Zo zal de maatschappelijke context van de auteur Döblin en van die van zijn lezerspubliek rond 1930 vastgesteld moeten worden. Ook zal bekeken moeten worden in welke mate de fictieve Berlijnse wereld overeenkomt of verschilt van de werkelijke.
Het zal duidelijk zijn dat ik in het zojuist geschetste voorbeeld slechts enkele globale receptiesociologische vragen naar voren heb kunnen halen. Verdere deelonderzoeken dienen onder meer in te gaan op de beschrijving van de verwachtingshorizon van Döblins publiek, de rol van de uitgeverij die de roman in 1929 uitgaf, de functie van de literaire kritiek ten aanzien van deze roman, etc.
Is op deze wijze de oorspronkelijke communicatiesituatie van de roman zo volledig mogelijk gereconstrueerd, dan zou men vervolgens kunnen onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) de gevonden situatie met het oog op de Modernistische stadsroman specifiek voor het Duitsland van 1929 was. Teksten met een structuur van gelijke strekking die in andere landen opzien baarden, zouden als uitgangspunt van het receptiesociologisch vervolgonderzoek moeten dienen.
Men kan hierbij denken aan het onderzoek naar de communicatiesituatie waarbinnen de navolgende teksten gefunctioneerd hebben: Andrej Bjelyj, Petersburg (1922); John Dos Passos, Manhattan Transfer (1925); Louis Aragon, Le Paysan de Paris (1926).
5.
Receptiesociologisch onderzoek voegt aan het soort literatuursociologisch onderzoek dat zich voornamelijk met de productiekant bezighoudt, de noodzakelijke receptieve component toe. Waarom is die zo noodzakelijk? Omdat de maatschappelijke dimensie van fictionele teksten zich niet alleen manifesteert in het ontstaans-, maar ook in het receptieproces.
Ik wil hier natuurlijk niet de indruk wekken dat er geen literatuursociologen zijn die zich niet met de receptieve kant van het fictionele communicatieproces beziggehouden hebben. Daarvoor hoeft men alleen maar te denken aan Robert Escarpit en de zijnen. Mijn kritiek op hun benadering is echter dat zij te sterk en te eenzijdig gericht was (en is) op de distributieprocessen. Hierdoor ontwikkelden zij eerder ‘eine Soziologie des Buches (als Ware) denn eine Soziologie der Literaturrezeption als eines Sinnbildungsprozesses’, zoals Just (p. 214) dat uitdrukt. Receptiesociologisch onderzoek kan die ontbrekende dimensie aanvullen, en moet die ook aanvullen. Immers, het gegeven dat er in de Bondsrepubliek tussen 1965 en 1980 bijna 500.000 pocketexemplaren van Berlin Alexanderplatz verkocht zijn, heeft op zichzelf voor de literatuurwetenschap niet zoveel waarde. Het wordt pas interessant als we een verklaring voor die koele cijfers weten te geven; een verklaring die zich baseert op de specifieke literairculturele context van de jaren 1965 tot en met 1980, waarbinnen die tekst klaarblijkelijk vruchtbaar functioneerde.
Ik pretendeer hier geenszins alle vormen van literatuursociologie de revue te laten passeren, maar ik zou nog graag een derde soort onder de loep nemen: de tekstsociologie. Deze gaat van de gerechtvaardigde premisse uit dat door de bemiddelende rol van de taal de literatuur op ‘intieme wijze’ met de maatschappij verbonden is (Zima 1979, p. 123-124). Tekstsociologisch onderzoek dat er louter en alleen op gericht is de relaties tussen de fictieve en de reële wereld aan het licht te brengen, wordt gekenmerkt door een eenzijdigheid die aan de gecompliceerdheid van het fictionele object geen recht doet. Fictionele teksten zijn meer dan alleen een afspiegeling van een bepaalde sociale werkelijkheid; het zijn bijvoorbeeld taaluitingen die geschreven zijn om gelezen te worden, en die men dan ook mede vanuit dat gezichtspunt dient te bestuderen. De tekstsociologie zou aan diepte winnen door aandacht te schenken aan de contouren van een werkingstheorie die door Wolfgang Iser aangegeven zijn.
6.
Ook aan de receptie-esthetica kan de receptiesociologie een even zinvolle als noodzakelijke dimensie toevoegen. Receptiesociologisch onderzoek zou voor de receptie-esthetica betekenen dat de maatschappelijke context van het leesproces nu een belangrijke rol gaat spelen. Hierdoor wordt de receptie-esthetica bevrijd uit de houdgreep van de tekst-lezer-relatie. Bestudering van deze relatie heeft alleen zin, wanneer dat gebeurt tegen de achtergrond van de socioculturele situatie.
De werkingstheorie zal vaak behulpzaam kunnen zijn bij de eerste stappen van een receptiesociologisch onderzoek. De werkingstheorie zou in staat moeten zijn het referentiekader te verschaffen voor een werkingsanalyse van een bepaalde tekst. Het opstellen van een werkingsanalyse omwille van die werkingsa-
nalyse zelf kan niet het uiteindelijke doel van de receptie-esthetica, laat staan van de receptiesociologie zijn. Zo'n opgestelde werkingsanalyse dient via een receptie-onderzoek gecheckt te worden. Een dergelijke receptie-onderzoek kan hermeneutisch (Jauss), maar dient mede empirisch of experimenteel (Groeben) te zijn. Als sluitstuk van deze onderzoeksketen worden dan de maatschappelijke factoren van het opgespoorde receptiemateriaal bepaald.
In dit verband is het van belang de nu nog steeds voortdurende discussie tussen enerzijds hermeneutische, en anderzijds empirische of experimentele receptie-esthetici even aan te stippen. Deze discussie heeft niet veel meer opgeleverd dan wat werderzijdse wrevel. Zo schreef Hans Robert Jauss (1980: 233) onlangs nog: ‘Da ich immer noch nicht darunter leide, kein Empiriker geworden zu sein [...]’. Deze discussie zal ook nooit veel meer vruchten afwerpen dan een handvol zure. Immers vanuit een puur receptie-esthetisch standpunt zal nooit uit te maken zijn wat de ‘goede’ of ‘beste’ vorm van receptie-onderzoek is: de hermeneutische of de empirisch-experimentele. Beide houden zich namelijk bezig met de receptie (zij het natuurlijk vanuit een volkomen andere methodologische optiek!).
Vanuit een receptiesociologisch standpunt is een discussie over de voor - en nadelen van de beide benaderingswijzen overbodig. Er behoeft dan geen voorkeur of een wetenschappelijk argument voor de ene of de andere richting op tafel te komen. Zowel in de hermeneutische als in de empirisch-experimentele receptie-esthetica, vormt de opgestelde receptie het vertrekpunt voor verder onderzoek naar de maatschappelijke determinanten daarvan.
Receptiesociologisch onderzoek kan een aantal essentiële aanvallen van kritiek die de receptie-esthetica de laatste tijd te verduren gekregen heeft, pareren. Eén voorbeeld daarvan. De mate waarin een tekst invloed uitoefent op een lezer, hangt niet louter van het aantal tekstuele open plekken af, noch van het verwachtingspatroon van de lezer. Open plekken of verwachtingspatronen komen niet uit de lucht vallen, maar ontstaan uit de grond waarop we met ons allen staan: de socio-culturele situatie.
7.
Receptiesociologie moet in staat geacht worden veel meer recht te doen aan de gecompliceerdheid van het fictionele communicatieproces. Bovendien lijkt zij mij in staat de overgang van een letterkunde naar een literatuurwetenschap te realiseren. Hiertoe acht ik de literatuursociologie en de receptie-esthetica afzonderlijk maar zeer ten dele competent. Bovendien zal de literatuurwetenschap de zoveel besproken en nauwelijks gerealiseerde ‘maatschappelijke relevantie’ kunnen gaan praktiseren.
Uitgebreider verantwoording afleggen van dit standpunt kan hier helaas niet. Ik presenteer de hier beschreven gedachten dan ook als een spierinkje, dat er echter wel op uit is kabeljauwen te vangen. Of deze gedachten daartoe inderdaad in staat zijn, daarvoor geef ik graag het woord - zoals steeds - aan de lezer.Ga naar eindnoot1
Bibliografie
Hoogeveen, J. en R.T. Segers (1979), ‘Enkele implicaties van de literatuurwetenschappelijke belangstelling voor de lezer. Een debat naar aanleiding van twee proefschriften’, in: Forum der Letteren 20, p. 120-136. |
Jauss, H.R. (1980), ‘Der poetische Text im Horizontwandel der Lektüre (am Beispiel von Baudelaires zweitem Spleen-Gedicht)’, in: Romanistische Zeischrift für Literaturgeschichte 4, p. 228-274. |
Jurt, J. (1979), ‘Für eine Rezeptionssoziologie’, in: Romanistische Zeischrift für Literaturgeschichte 3, p. 214-231. |
Nutz, W. (1980), ‘Empirische Literatursoziologie und die Erforschung populärer Lesestoffe. Historische Kategorieen bei der soziologischen Erfassung trivialer Literatur’, in: Romanistische Zeitschrift für Litteraturgeschichte 4, p. 337-351. |
Segers, R.T. (1980), Het lezen van literatuur. Een inleiding tot een nieuwe literatuurbenadering (Baarn: Ambo). |
Zima, P.V. (1979), ‘Twee aspekten van een tekstsociologie’, in: Restant 8, p, 123-127. |
- eindnoot1
- Deze tekst vormde de inhoud van een lezing die gehouden werd op het lustrumcongres van de Nederlandse Vereniging voor Algemene Literatuurwetenschap, 23 en 24 januari 1981 te Garderen.