Squibs
J.J. Oversteegen
Apologie van de vuile handen
Het meest verwaarloosde probleem in de literatuurwetenschap: wanneer is een vraag relevant?
Literatuur is die groep teksten waaraan door een bepaalde gemeenschap specifieke funkties, al dan niet verbonden met specifieke eigenschappen, toegeschreven worden. Eerste criterium voor relevantie is daarom: relatie met de wijze waarop die gemeenschap met zijn ‘literaire’ teksten omgaat.
Die relatie was in de ‘interpretatieve’ periode gegeven omdat interpretaties zelf een manier van teksthantering zijn. De onvermijdelijke subjektiviteit van interpretatieve beslissingen brengt mee, dat zij geen aanspraak op wetenschappelijke geldigheid kunnen maken. Maar wèl kunnen zij de weg naar een wetenschappelijke vraagstelling openen omdat zij materiaal voor onderzoek naar gekonditioneerd lezersgedrag opleveren. De relevantie is ingebouwd.
Veel moeilijker zijn die literatuurwetenschappelijke beweringen relevant te maken welke niet van de objekt-kant komen maar van de systeem-kant. Voorbeeld: uitspraken die door transformationeel-generatieve literatuur-theorieën mogelijk gemaakt worden. Zij zijn geheel afhankelijk van de intuïtieve aanname van een specifieke ‘tekst-competence’, en laten dus precies die empirische fundering achterwege waar de linguistiek terecht mee begonnen is.
Aan de wetenschappelijk-systematische opbouw van die theorieën ontbreekt niets, maar wel aan de relevantie. Zij hebben een vrijheid tegenover het objekt, die verder redeneren mogelijk maakt, maar wat dat oplevert is op zijn best: zuiver logische afleidingen vanuit een als evident aanvaard beginpunt. Hoe strenger het systeem, hoe ‘nauwkeuriger’ de uitspraken; maar ook: hoe groter de afstand t.o.v. het onderzoeksobjekt, de ‘literatuur’. De relevantie van het systeem is geheel gebonden aan de relevantie van de beginaanname.
Als die vooronderstelling in direkt verband gebracht is met een literatuuropvatting die voor velen bepalend is voor hun omgang met literaire teksten (fiktionaliteit, esthetische presentatie = bijzondere stilistica, esthetische funktie = foregrounding) kunnen de afgeleide uitspraken voor die velen relevant zijn. Aangezien echter de meeste literatuuropvattingen al lange tijd aanleiding hebben gegeven tot uitvoerige bespiegelingen, mag men verwachten (en zo gaat het dan ook) dat er niet veel meer uit de bus komt dan oude konstateringen in nieuwe formuleringen.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat wij met het meer exakte taalgebruik veel opschieten. Integendeel. Exakte termen die niet in een gereguleerd en omschrijfbaar verband staan met empirische gegevens, verdoezelen hun toevallige oorsprong nog meer dan dat tobberige taalgebruik van bijvoorbeeld ouderwetse duitse ‘interpretativen’, dat de troebele bronnen direkt verraadt. Vandaar dat het vaak zo'n moeite kost om te achterhalen hoe de beslissende vooronderstellingen van zo'n ‘exakt’ theoretisch systeem eruit zien. Niet zelden gaat het vooral om de oude bewering: wat ik zeg is niet willekeurig, want het weerspie-