Trotzki dan ook niet verder dan interpretatieve opmerkingen over de bedoelingen die beide schrijvers (Peter Weiss en Hartmut Lange) met hun - sterk uiteenlopende - verwerkingen van dezelfde gegevens gehad kunnen hebben.
Wonderlijk is dat Onderdelinden zijn eigen uitgangspunten in het geheel niet problematiseert. Als hij zich voorneemt de verschillende toneelmiddelen te beschrijven die beide schrijvers te hulp hebben geroepen gaat hij er zonder meer van uit, langs die weg inzicht te zullen krijgen in de stellingen die de auteurs willen verkondigen. De reden van die verwachting is: ‘de esthetische relatie die tussen doel en middelen hoort te bestaan’. (p. 21). Akkoord, maar het doel van toegepaste middelen kan natuurlijk net zo goed een bepaalde spanningsrelatie tot het publiek zijn of een bepaalde esthetisch-relevante konstruktie en hoeft dus niet altijd in de verkondigde boodschap gezocht te worden.
Zeker is Onderdelindens bijdrage overigens belangwekkend als beschrijving van twee pogingen om het historische drama formeel te vernieuwen, maar van ‘twee adaptaties van dezelfde werkelijkheid’, zoals de auteur het noemt, kan eigenlijk niet gesproken worden, omdat niet hetzelfde materiaal aan de historische werkelijkheid ontleend wordt (met name verschillende episoden uit Trotzki's leven) en beide dramaturgen bovendien heel vrij met de geschiedkundige feiten omspringen.
Onderdelindens konklusie is dan ook dat Weiss en Lange hun drama's niet geschreven hebben ten bate van een authentieke weergave van de historische werkelijkheid. Integendeel, ‘zij funktionaliseren hun middelen ten behoeve van hun politieke boodschap’.
Het feit dat men alle middelen, die welke kunstenaar dan ook heeft gebruikt, altijd kan interpreteren als funktioneel t.o.v. de boodschap (die men zelf uit het werk heeft gedestilleerd), maakt deze konklusie uiteraard minder treffend dan Onderdelinden schijnt te geloven.
Terzijde: storend is in mijn ogen dat Onderdelinden (op p. 30), maar ook andere auteurs in deze bundel (zie p. 87, 88, 91 bv.), het begrip naturalisme gebruikt als een synoniem van realisme. Een gebruik dat in theater-wetenschappelijke kringen wijd verbreid is, maar ten onrechte, omdat het geen zin heeft een literair-historische term als een ahistorisch ‘label’ te gebruiken. Het woord verliest dan immers zijn onderscheidende funktie.
De in de bundel opgenomen tweelingartikelen van H. Zeij en M. Elling, die theorie en praktijk van het dramatiseren van romans behandelen, hebben op hun minst de verdienste dat hier de adaptatiekoe daadwerkelijk bij de horens wordt gevat.
Beide medewerkers van het Amsterdamse Instituut voor Theaterwetenschap geven er blijk van scherp te beseffen dat twee verwante teksten (een roman en een drama over hetzelfde onderwerp bv.) zich niet zonder meer laten vergelijken.
Men kan immers de twee teksten niet woord voor woord ‘naast elkaar leggen’ en dus moet er eerst een systeem ontworpen worden om beide werken zo objektief mogelijk samen te vatten. Hanneke Zeij zet een dergelijk ‘model’ zorgvuldig uiteen aan de hand van het recente narratologische begrippenarsenaal, ook al is haar betoog door de droogte van de stof en het hoge abstraktienniveau een toonbeeld van wat Van het Reve ‘onleesbare’ literatuurwetenschap heeft genoemd. Daar komt in dit geval nog de tamelijk weerbarstige stijl van de schrijfster bij (bv. ‘zo optimaal mogelijk’ p. 40; ‘het kiezen voor een expliciete verschaffing’; ‘een ongelijkwaardige vergelijking’ p. 45; ‘een psychologisch construct’ p. 47).
Veelal baart de berg van technische termen, die bij een dergelijke model-bouwerij wordt opgeworpen, tenslotte niet veel meer dan de muis die het gezond verstand al dadelijk zag aankomen. Immers, nadat de roman en het toneelstuk zo uniform mogelijk op drie niveaus zijn beschreven (dat van de aktiviteiten, van de deelhandelingen en van de totaalhandeling), vindt de eigenlijke vergelijking plaats. Daarbij blijkt - nadat men de rijstebrij van terminologie heeft verwerkt - dat de eigenlijke adaptatie tot stand komt door middel van drie bewerkingen: 1. door elkaar gooien; 2. schrappen; en 3. toevoegen. Daar lijkt inderdaad weinig tegen in te brengen!
Een belemmering voor het volgen van het betoog is alleen dat sommige onderscheidingen in het geheel niet gedefinieerd worden (het verschil tussen ‘acteur’ en ‘actant’ bv.) en andere pas bladzijden nadat ze zijn ingevoerd (‘normatieve’ en ‘psychische epitheta’ bv. - p. 44 en verklaard op p. 47).
Op sommige punten lijkt op het betoog ook wel het een en ander af te dingen. Zo maakt Zeij een onderscheid tussen ‘handelingsfunktionele’ en ‘niet-handelingsfunktionele’ kenmerken (‘epitheta’) van personages. Zij bedoelt daarmee eigenschappen die al of niet noodzakelijk betrokken zijn op het meest abstrakte niveau van de handeling, de ‘totaalhandeling’.
Zo zal niemand er over aarzelen de gierigheid