Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Synthetische composita: voer voor morfologenGa naar eindnoot*
|
1 | De konstatering in Botha (1980a) dat Allen's morfologische strukturering van synthetische composita niet strookt met een semantische compositie/interpretatie op basis van IS A en Variable R is juist. |
2 | Dit betekent dat synthetische composita niet op dezelfde manier als primaire composita (waar IS A en Variable R wel voor gelden) moeten worden afgeleid. |
3 | Anderzijds toont de evidentie uit het Nederlands aan dat een homogene beschrijving van de oppervlaktestruktuur van synthetische composita alleen mogelijk is op basis van Allen's morfologische strukturering. |
4 | Dit houdt in dat Allen's morfologische strukturering moet worden gehandhaafd, maar dat a) de afleiding die leidt tot die strukturering ingevolge (2) anders moet verlopen dan bij primaire composita, en dat b) de semantische compositie/interpretatie een daaraan aangepast verloop moet krijgen. |
5 | Een noodoplossing zoals Allen's interpretatieve filters moet worden afgewezen omdat zij (contra (2)) synthetische composita toch als primaire composita afleidt en de semantische compositie/interpretatie pas achteraf aanpast. |
6 | In principe dienen zich twee alternatieven aan: een syntactische afleiding of een afleiding op basis van subcategorisatie-patronen. |
7 | De generisch/niet-referentiële interpretatie van nomina binnen synthetische composita maken een afleiding op basis van subcategorisatie-patronen in principe aantrekkelijker dan een syntactische afleiding. |
8 | Een afleiding op basis van subcategorisatie-patronen benadrukt bovendien op natuurlijke wijze de verwantschap tussen synthetische composita en hun enkelvoudige derivationele bases. |
9 | De semantische compositie/interpretatie bij afleiding op basis van subcategorisatie-patronen herleidt de betekenis van synthetische composita systematisch tot die van de erin opgenomen bestaande lexicale items, gekombineerd met de inbreng van de betrokken WFRs. |
10 | Niet-bestaande woorden binnen synthetische composita dienen als struktureel ‘doorgeefluik’ naar het bestaand-woord niveau in het kader van de semantische compositie/interpretatie. |
© Willem J. Meijs, augustus 1980.
1. Inleiding
Om maar gelijk met de deur in huis te vallen: kernpunt van mijn betoog zal zijn dat synthetische composita worden gevormd door de kombinatie van een bestaand en een niet-bestaand woord. Omdat dit waarschijnlijk nogal raadselachtig klinkt haast ik mij er aan toe te voegen dat niet zomaar elk niet-bestaand woord voor opname in een synthetisch compositum in aanmerking komt, maar dat dit alleen opgaat voor die niet-bestaande woorden die beantwoorden aan de omschrijving ‘morfologisch en semantisch transparante mogelijke complexe woorden’.
Ik ontleen de term ‘synthetisch compositum’ aan de Engelstalige morfologische terminologie, die spreekt van ‘synthetic compounds’. In de Nederlandstalige terminologie zijn verschillende aanduidingen in omloop, waarvan ‘samenstellende afleiding’ en ‘afleiding door samenstelling’ de meest gebruikelijke zijn (vgl. Van Haeringen 1971: 80). Ook weer in navolging van de Engelse terminologie zal ik me voor het aanduiden van ‘gewone’ samenstellingen bedienen van de term ‘primaire composita’ (‘primary compounds’).Ga naar eindnoot1
Het gaat bij synthetische composita in het Nederlands om allerlei verschillende formaties, waarvan ik hier een aantal voorbeelden geef:
(1) | a. | wraakneming | b. | huishouding |
(2) | a. | kortademig | b. | hardhandig |
(3) | a. | werknemer | b. | notenkraker |
De vormen in (1a), (2a) en (3a) illustreren wat ik met mijn stelling bedoel: ze bevatten als eerste lid de bestaande woorden wraak, kort en werk en als tweede lid de niet-bestaande (maar morfologisch en semantisch transparante) afleidingen & neming, & ademig en & nemer (in navolging van Roeper en Siegel 1978 gebruik ik het teken ‘&’ om een niet-bestaand maar morfologisch welgevormd mogelijk woord aan te duiden). De vormen in (1b), (2b) en (3b) lijken op het eerste gezicht tegenvoorbeelden: houding, handig en kraker zijn immers bestaande woorden. Naar mijn mening zitten echter niet deze bestaande woorden verwerkt in de synthetische composita van (1b), (2b) en (3b), maar hebben we, net als bij de a-gevallen, te maken met de transparante vormen & houding, & handig en & kraker. De bestaande woorden hebben namelijk specifieke, idiosyncratische betekenissen (‘attitude’, ‘knap, behendig’, ‘iemand die een leegstaand pand bezet’), en het is duidelijk dat déze betekenissen in die van de synthetische composita geen rol spelen.
In de Engelstalige literatuur over morfologie is de laatste twee, drie jaar een interessante diskussie over synthetische composita op gang gekomen. Ik doel hier op Allen (1978) en Roeper en Siegel (1978), en op twee publikaties van Rudolph Botha. De eerste, Botha (1980a), is een kritische beschouwing over Allen (1978), waarin Botha vooral kritiek heeft op het feit dat Allen synthetische composita op principieel dezelfde manier als primaire composita wil afleiden. De tweede, Botha (1980b), bevat een nog kritischer beschouwing over Roeper en Siegel (1978). Botha's kritiek op Roeper en Siegel richt zich vooral op hun gebruik van de notie ‘bestaand lexicaal item’, en tegen het feit dat zij een lexicalistische afleiding op basis van subcategorisatie-frames voorstellen.
In dit artikel zal ik betogen dat Botha's kritiek op Allen op basis van de Engelse gevallen in eerste instantie inderdaad gegrond lijkt, maar dat een inspectie van
analoge gevallen in het Nederlands aantoont dat Allen's strukturering daarvoor de enig mogelijke is. Bij mijn argumentatie spelen kombinaties als breedgeschouderd, zwaargebouwd, fijnbesnaard enz., die ik ook tot de synthetische composita reken, een cruciale rol.
Aangetoond wordt verder dat in tegenstelling met Botha's opvatting, de notie ‘bestaand lexicaal item’ onmisbaar is, met name ook met het oog op de semantische interpretatie-mogelijkheden van complexe items. Anderzijds komt deze notie noch bij Allen, noch bij Roeper en Siegel, voldoende tot zijn recht, omdat in beide benaderingen wordt gewerkt met een m.i. onvoldoende uitgewerkt model van het lexicon.
De opbouw van dit artikel is als volgt: in paragraaf 2 komt eerst de struktuur van het lexicon aan de orde. In par. 3 volgt een korte schets van de hoofdpunten van Allen (1978). Vervolgens komen in 4 en 5 Engelse nominale en adjectivische synthetische composita aan de orde aan de hand van de controverse tussen Allen en Botha daarover. In 6 wordt dan de overstap naar vergelijkbare Nederlandse synthetische composita gemaakt. In par. 7 e.v. wordt het tot dan toe ontwikkelde kader verder uitgewerkt en uitgebreid tot Nederlandse synthetische composita in het algemeen, waarna in de slotparagrafen enige meer algemene beschouwingen volgen over de behandeling van synthetische composita in een generatief-lexicalistisch kader. Betoogd wordt dat weliswaar Allen's strukturering de juiste is gebleken maar dat een geamendeerde versie van Roeper en Siegel's benadering het meest geschikt is om tot die strukturering te komen.
2. De struktuur van het lexicon
Op p. 197 stelt Allen haar model van het lexicon in een diagram als volgt voor:Haar beschrijving van de relatie tussen de verschillende komponenten bevat nogal wat tegenstrijdigheden. In het begin van haar uiteenzetting stelt ze dat het onderscheid tussen bestaande en mogelijke woorden een onderscheid tussen een Conditional Lexicon (van mogelijke woorden) en een Permanent Lexicon (van bestaande woorden) noodzakelijk maakt. Ze stelt het Permanente Lexicon daarbij (p. 185) voor als bestaand uit een subset van woorden uit het Conditionele Lexicon. Later blijkt dat dit echter niet juist kan zijn. Dan blijkt namelijk dat alleen complexe woorden die morfologische en/of semantische afwijkingen vertonen in het Permanente Lexicon terecht komen. Volkomen regelmatige woorden - ook al zijn het bestaande woorden - blijven binnen het Conditionele Lexicon (verg. pp. 196 e.v.). Hier zit dus iets van een tegenstrijdigheid: de verzameling onregelmatige woorden kan natuurlijk nooit een subset zijn van de verzameling regelmatig te vormen woorden. De pijl in diagram 4 die van het Conditionele naar het Permanente Lexicon wijst is dan ook nogal ongelukkig, omdat deze suggereert dat woordvormingsprocessen vanzelf uitmonden in het Permanente Lexicon.
Ook met betrekking tot de recursiviteit van WFRs komt Allen tot tegenstrijdige uitspraken. Eerst stelt ze (p. 189) dat WFRs recursief ook bestaande, gelexicaliseerde vormen kunnen bestrijken (ze geeft o.a. het bekende blackboard-eraser als voorbeeld), maar een pagina verder schrijft ze: ‘WFRs apply to the output of other WFRs, and not to items in the permanent lexicon’. Uit de manier waarop Allen in het vervolg van haar dissertatie primaire en synthetische composita behandelt blijkt dat daarbij deze laatste opvatting haar uitgangspunt blijft, en ook diagram 4 laat geen ruimte voor applicatie van WFRs op items in het Permanente Lexicon.
Anders liggen de zaken bij Roeper en Siegel's voorstelling van het lexicon, vereenvoudigd weergegeven in het volgende diagram:Hier bevat de Lexicale Kern (Lexical Core) alle bestaande woorden, zowel de simplexe (atomic) als de complexe. Het complexe gedeelte van de Lexicale Kern komt dus min of meer overeen met Allen's Permanente Lexicon, met dit verschil dat bij Roeper en Siegel ook alle bestaande regelmátige woorden er in zijn opgenomen. De pijl van de Lexicale Kern naar de WFRs geeft aan dat zowel simplexe als complexe items aan WFRs kunnen meedoen, en de boog van de WFRs terug naar de Lexicale Kern waarborgt de recursiviteit.
Tot zover lijkt Roeper en Siegel's benadering te verkiezen boven die van Allen. Echter, tegen hun visie vallen weer andere, zwaarwegende bezwaren aan te voeren. Eén daarvan is het door Botha bekritiseerde gegeven dat bij Roeper en Siegel alleen bestaande lexicale items input voor de WFRs kunnen vormen. Daarnaast moet volgens Botha (1980b, p. 22) in Roeper en Siegel's benadering ook de output van WFRs weer bestaande woorden zijn, en daarmee vervalt hun systeem volgens Botha - en ik ben het daarmee eens - tot louter een beschrijving van een beperkt corpus van bestaande items.
Nu wordt deze tweede aanname - dat ook de output van de WFRs bestaande items moeten zijn - niet met zoveel woorden door Roeper en Siegel naar voren gebracht. Maar ze volgt inderdaad rechtstreeks uit de door Roeper en Siegel (p. 200) van Aronoff (1976) overgenomen stelling ‘The output of word formation rules is entered in long-term memory’, gegeven het feit dat Roeper en Siegel long-term memory vervolgens gelijk stellen met hun Lexicale Kern. Het gevolg is een inkonsekwente, feitelijk onbestaanbare visie op het lexicon: De bestaande items zitten allemaal in de Lexicale Kern; dan gaan ze door het WFR-gedeelte heen en de nieuwe outputs worden dan weer in die Lexicale Kern opgenomen. Maar...als ze al bestónden dan zaten ze daar al in, en als ze nog níét bestonden dan hebben we te maken met een in essentie diachronisch model dat in feite be-
schrijft hoe de regelmatig gevormde woordenschat van de taal zich uitbreidt.Ga naar eindnoot2 Ik ben het met Botha eens dat Roeper en Siegel's notie ‘bestaand complex lexicaal item’ niet deugt, maar dit betekent niet dat er voor een dergelijke notie, maar dan beter doordacht, geen plaats zou zijn in een competence-model. Integendeel, ik ben van mening dat voor een adekwate woordvormingstheorie zowel de notie ‘mogelijk’ als de notie ‘bestaand complex lexicaal item’ absoluut essentieel zijn - een opvatting die ik overigens al in Meys (1975, pp. 27-41) in reaktie op Botha (1968) uitvoerig heb beargumenteerd.
Kort en goed komt mijn opvatting wat dit betreft neer op het volgende (verg. diagram 6):Het lexicon van een competence-model is een strikt-synchronische, geïdealiseerde afspiegeling van de lexicale kennis en het woordpotentieel van de geïdealiseerde) taalgebruiker, gefixeerd voor een bepaald moment, M. Het zogenaamde item-familiar lexicon is een eindige lijst van alle op moment M per definitie (d.w.z. op grond van de idealisering) als bestaand aangemerkte woorden, simplexe zo goed als complexe. Elk van deze woorden is de ideale spreker-hoorder als individueel item bekend, vandaar de term item-familiar lexicon (IFL).
Het type-familiar lexicon (TFL) is de eindeloos-grote (en dus niet opsombare) verzameling van alle mogelijke complexe woorden die door toepassing, inclusief recursieve toepassing, van WFRs op moment M zouden kunnen worden gevormd. De stippellijn-pijlen in 6 symboliseren de recursiviteit. Anders dan bij Roeper en Siegel impliceren deze echter niet dat mogelijke output-produkten van WFR-applicaties binnen dit model in het item-familiar lexicon worden opgenomen. De inhoud daarvan is immers per definitie gefixeerd voor moment M. Een woordvormingskomponent in een competence-model heeft niet tot taak nieuwe items te produceren, om deze vervolgens aan de woordenschat van de taal toe te voegen: dat is een proces dat in een diachronisch model thuishoort. De woordvormingskomponent heeft als projektie het gehele potentieel van welgevormde ‘type-familiar’ combinaties; bepaalt m.a.w. alleen maar welke mogelijke woorden (naast de al bestaande) voor lexicale insertie in aanmerking kunnen komen binnen het zins-generatiemodel voor moment M waar de woordvormingskomponent deel van uitmaakt - verg. de pijl in 6 van het type-familiar lexicon naar de lexicale insertie (d.w.z. de ingang naar de syntaxis).
3. Hoofdpunten van Allen's theorie
Na de gebruikelijke kritiek op Lees (1960) presenteert Allen twee condities als de hoekstenen van haar kijk op de semantiek van primaire composita (in Allen's opvatting dus inclusief synthetische composita), nl. Variable-R en de IS A condition.
Variable-R houdt in dat de mogelijke interpretaties van N + N composita kunnen worden verklaard uit het ‘inhaken’ (‘plugging in’) van features van het eerste lid in features van het tweede lid. Ondanks een geformaliseerde facade en een paar voorbeelden d.m.v. parafrases blijft de precieze werking van Variable-R echter onduidelijk. Met name blijft volkomen duister wat die gepostuleerde mogelijke relaties (R) zélf nu eigenlijk zijn. De opmerking dat features van N1 inhaken in die van N2 suggereert eigenlijk dat er voor een relatie helemaal geen plaats overblijft en dat de totaalbetekenis een soort optelsom van features is (zoals dat bij b.v. Botha 1968 het geval was). In dat geval lijkt R zelf overbodig. En als R wél inhoud heeft dan moet het een soort predikaatsrelatie zijn (wellicht vergelijkbaar met de algemene predikaten van Levi 1978?). Allen weet het zelf blijkbaar ook niet, want op p. 93 spreekt ze van ‘the proposed verbal relationship, R’, terwijl ze op p. 110, in haar slotopmerkingen over de semantiek van N + N composita zegt: ‘No verbal element is involved in the mechanisms I have proposed for assigning meaning to primary compounds’.
Ook wat de IS A conditie betreft is er nogal wat vaagheid. Allen formuleert deze als volgt:
(7) | In a compound [[...]X [...]Y]Z, Z ‘IS A’ Y |
Ze tekent hierbij aan dat ze deze conditie bewust zowel syntactisch als semantisch bedoelt. M.a.w., syntactisch gesproken is salontafel een N, net als het tweede lid, tafel, een N is. En semantisch gezien bestaat er een hyponiem/hyperoniem relatie: salontafels zijn een bepaald soort tafels (een subset van de set tafels).
Binnen het door haar gekozen theoretische kader wordt Allen er wel toe gedwongen synthetische composita net zo te behandelen als primaire composita. Dit vloeit voort uit de level-ordering (‘niveau-ordening’) binnen haar morfologisch systeem in combinatie met de Adjacency Condition, ontleend aan Siegel (1974).
De niveau-ordening komt heel in het kort neer op de stelling dat woordvormingsprocessen in 3 niveaus geordend zijn: op niveau I, accent-bepalende affigering in kombinatie met stammen; op niveau II accent-neutrale affigering in combinatie met woorden, en op niveau III samenstellingen. De adjacentieconditie formuleert Allen aldus:
(8) | Adjacency Condition: No WFR can involve X and Y, unless Y is uniquely contained in the cycle adjacent to X. |
Voor primaire composita houdt dit in dat de PCFR (Primary Compound Formation Rule), die gewoon een adjunctie van twee nomina inhoudt, niet in het tweede lid kan kijken, niet kan ‘zien’ of het tweede lid een interne haak bevat die het tot een de-verbaal of de-adjectivaal nomen stempelt.
4. Nominale synthetische composita in het Engels
Botha (1980a: 171) stelt dat Allen (1978) werkt met de volgende conditie op morfologische strukturen:
(9) | The morphological structure assigned to a complex word must be adequate as a basis for predicting the semantic composition/interpretation of a word. |
Voor de goede orde wijs ik erop dat (9) niet met zoveel woorden in Allen (1978) voorkomt: Botha spreekt van een conditie die hij uit Allen (1978) heeft ‘gereconstrueerd’.
Vervolgens betoogt Botha dat Allen's benadering van synthetische composita niet met postulaat (9) strookt. Daar Allen primaire en synthetische composita als produkten van essentieel hetzelfde woordvormingsproces beschouwt geeft ze beide soorten composita ook dezelfde strukturering:
(10) | [[truck]N [driver]N]N net als [[truck]N [man]N]N |
[[cave]N [dweller]N]N net als [[cave]N [man]N]N |
Botha merkt op dat woorden als cave-dweller, fast-mover en onlooker echter niet kunnen worden geïnterpreteerd als ‘a dweller who is in a cave’, ‘a mover who is fast’, ‘a looker who is on’, zoals uit Allen's benadering, op grond van Variable R en IS A, zou volgen, maar veeleer als ‘one who dwells in a cave’, ‘one who moves fast’ en ‘one who looks on’ respectievelijk. Op basis hiervan stelt Botha dat de morfologische strukturering van deze kombinaties er als volgt zou moeten uitzien:
(11) | [[cave]N [dwell]V]? er |
[[fast]Adv [move]V]? er | |
[[on]Prt [look]V]? er |
Ik heb de buitenste haken in (11) voorzien van vraagtekens om aan te geven dat Botha deze niet benoemt. Over deze niet-benoemde haken zegt hij: ‘The exact labelling of the brackets as well as the order of the nonaffixal constituents is irrelevant here’ (Botha 1980a: 173-174). Hij verwijst voor een nadere uitwerking naar Botha (te verschijnen) waarover ik helaas nog niet kan beschikken. Botha konkludeert dat analyses zoals in (11) suggereren dat niet een lexicalistische derivatie (zoals die van Allen), maar een syntactische derivatie nodig is.
Hierboven is al gekonstateerd dat Allen's woordvormingsmodel in feite geen verschil kan ‘zien’ tussen primaire en synthetische composita. Daarnaast betekent de niveau-ordening van Allen's model ook dat een strukturering zoals Botha die in (11) voorstelt voor Allen niet tot de mogelijkheden behoort, omdat dat zou inhouden dat er ‘eerst’ een soort werkwoordelijke samenstelling zou worden gevormd (op niveau III dus), nl. cave-dwell, law-break enz., en dat daarna een niveau II affigering plaats zou vinden, namelijk toevoeging van -er. Allen betoogt elders in haar dissertatie (pp. 225-231) dat er geen regelmatige, produktieve WFR voor de vorming van samengestelde werkwoorden bestaat,Ga naar eindnoot3 maar dat in alle gevallen, diachronisch gezien, sprake lijkt te zijn van backformation. M.a.w. een produktieve WFR die op niveau III samengestelde werkwoorden met de Struktuur [N + V]V kan opleveren bestaat in haar opvatting
helemaal niet, en een dergelijke struktuur kan dus ook geen tussenstadium vormen in de afleiding van synthetische composita.
Zoals al opgemerkt voorziet Botha dit tussenstadium niet van een label, zodat we in het duister tasten omtrent de vraag of Botha hier inderdaad van een samengesteld werkwoord zou spreken (waarschijnlijk lijkt mij dat niet). Duidelijk is alleen dat Botha (1980a) op grond van parafrases als ‘someone who dwells in a cave’, ‘someone who moves fast’ etc. konkludeert tot de struktureringen in (11). Blijkbaar moeten dit soort parafrases daarmee tegelijkertijd als evidentie gelden voor a) een veronderstelde syntactische afleiding, en b) de juiste semantische interpretatie. Aangezien de details van de afleidingswijze die Botha voor ogen staat nog duister zijn - het wachten is op Botha (te versch.) - valt over a) als zodanig weinig te zeggen. (Zie echter paragraaf 11 voor enige algemene opmerkingen over principiële verschillen tussen syntactische en lexicale bouwsels). Ook b) is moeilijk op zijn merites te beoordelen omdat Botha (1980a) evenmin in detail aangeeft hoe die semantische interpretatie in zijn werk gaat. Wel merkt hij op (p. 173) dat ‘...the meanings of the synthetic compounds [...] are “composed” by relating the meaning of the affix (-er) to the meaning of a phrase (dwells in a cave, looks good, moves fast, looks on).’
Ik konstateer dat de door Botha aangedragen parafrases in ieder geval de betekenissen van de betreffende synthetische composita beter weergeven dan het soort parafrases waartoe we op grond van Allen's IS A en Variable R zouden komen. Naar mijn gevoel toont Botha daarmee inderdaad één ding aan, nl. dat Allen's morfologische strukturering niet via IS A en Variable R op een intuïtief korrekte wijze de semantische compositie/interpretatie van de betreffende synthetische composita voorspelt, zoals een conditie als (9) ons zou doen verwachten. Dat Botha het hier bij het rechte eind heeft blijkt verder ook wel uit het feit dat Allen zelf om dit recht te breien achteraf een tweetal ‘interpretatieve filters’ introduceert die de betekenis alsnog, in gevallen waarin IS A en Variable R geen goede resultaten opleveren, ‘ombuigen’ in de richting van de door Botha gesuggereerde parafrases. (Zie wat deze filters betreft ook paragraaf 12). De juistheid van een syntactische afleiding is hiermee overigens nog niet aangetoond. Het is heel goed denkbaar dat een afleiding op basis van subcategorisatie-patronen uit zou komen op een vergelijkbare semantische compositie/interpretatie, door systematisch de semantische inbreng van het affix -er te kombineren met de betekenis van elementen die de door die subcategorisatie-patronen toegestane complementen kunnen vullen.
Zelfs is naar mijn gevoel niet aangetoond dat een afleidingswijze die de semantische compositie/interpretatie recht doet (hetzij een syntactische, hetzij een subcategorisatie-afleiding) noodzakelijkerwijs moet uitmonden in de morfologische strukturering van (11). De afleidingswijze zoals Botha die zelf aangeeft is wat dat betreft nog te schetsmatig. M.a.w. Botha heeft wél laten zien dat Allen's morfologische strukturering niet strookt met Allen's eigen semantisch systeem (de interpretatieve filters laat ik als ‘noodgreep achteraf’ maar buiten beschouwing). Botha heeft daarentegen niet bewezen dat Allen's morfologische strukturering per definitie onjuist is; het is voorstelbaar dat een afleidinsgwijze die de juiste semantische compositie voorspelt tóch uitmondt in een strukturering als die van Allen. Ik benadruk dit punt omdat straks bij de behandeling van Nederlandse synthetische composita zal blijken dat een strukturering à la Allen daarvoor onontkoombaar is.
Anderzijds blijken er bepaalde composita te zijn waarvan de semantische inter-
pretatie wél met Allen's benadering strookt, maar dat zijn nu juist gevallen die Allen niet op het oog had, omdat het tweede lid daarbij steeds een bestaand complex item is. Vergelijk:
(12) | (a) | à la Botha | (b) | à la Allen |
[[[chemistry]N [lecture]V]er]N | [[university]N [lecturer]N]N | |||
[[[story]N [tell]Ver]N | [[bank]N teller]N]N | |||
[[[coal]N [mine]V]er]N | [[union]N [miner]N]N |
De verschillen tussen de (a) en de (b) gevallen kan men parafraseren als: someone who lectures on chemistry/tells stories/mines coal etc. tegenover a lecturer who works at the university, a teller who works for/in a bank, a miner who is a member of a union, enz. Logisch-semantisch gesproken dekken de (a)-gevallen, waarbij strukturering à la Botha zich opdringt, slechts één propositie, terwijl de (b)-gevallen, waarvoor Allen's strukturering meer voor de hand ligt, twee proposities in conjunctie bevatten - vergelijk (13) en (14) respektievelijk:
(13) | x | (lecture on (x, chemistry)) |
x | (tell (x, stories)) | |
x | (mine (x, coal)) | |
(14) | x | (lecturer (x)) AND (work at (x, the university)) |
x | (teller (x)) AND (work for (x, a bank)) | |
x | (miner (x)) AND (be member of (x, a union)) |
Merk op dat de gevallen van (14) inderdaad met IS A en Variable-R te rijmen zijn: x IS A lecturer AND R (work at) the university enz., terwijl dat voor de gevallen van (13) onmogelijk lijkt. Maar nogmaals: in Allen's opvatting zouden de combinaties in (12a) de strukturering van (12b) moeten krijgen, terwijl het onduidelijk is of haar systeem vormen als in (12b) überhaupt zou kunnen genereren, als we aannemen dat het tweede lid in sommige van dat soort gevallen uit Allen's Permanente Lexicon (in de nauwere interpretatie) moet komen.
Wat dit laatste betreft, doemt hier een interessant verschilpunt op tussen Allen's visie op het lexicon en de visie die ikzelf voorsta (vergelijk (4) en (6) en de bijbehorende explicatie). Morfologisch gezien zijn lecturer, teller en miner volkomen regelmatig, en als we aannemen dat ‘iets beroepsmatig doen’ een heel normaal, dus regelmatig, aspekt van agens-nominaliseringen is, dan zou dat betekenen dat in Allen's systeem van deze drie alleen teller (kassier) vanwege de semantisch onregelmatige relatie tot het werkwoord tell voor opname in het Permanente Lexicon in aanmerking zou komen; lecturer en miner zijn dan morfologisch en semantisch volkomen regelmatig en behoren in dat geval, ook al zijn het misschien bestaande woorden, toch alleen maar als mogelijke woorden in het Conditionele Lexicon. In mijn model van het lexicon zouden ze echter alle drie in het Item-familiar Lexicon voorkomen als ze per definitie/idealisatie voor moment M als bestaand zijn aangemerkt. Op het eerste gezicht lijkt dit te leiden tot een ongewenste duplicatie. Immers, binnen het door mij gepropageerde model zijn de (laten we aannemen) regelmatige vormen lecturer en miner ook ‘creatief’, via WFRs, af te leiden, zodat ze dus ook als mogelijke woorden in het Type-familiar Lexicon ‘voorkomen’. Een nadere beschouwing van (12a)
en (12b) leert echter dat deze ogenschijnlijke duplicatie juist nodig is om de verschillen tussen beide te verklaren: creatief via WFRs gevormde afleidingen kunnen met behulp van hun interne struktuur hechte kombinaties aangaan met andere elementen: (12a); bij bestaande afleidingen is die interne struktuur niet toegankelijk en is alleen pure adjunctie met andere elementen mogelijk: (12b). Een en ander suggereert dat we bij bestaande complexe items een verlies van interne struktuur moeten postuleren. (Ik kom hier straks nog op terug).
5. Adjectivische synthetische composita in het Engels
Allen breidt haar benadering ook uit tot adjectivische synthetische composita. Parallel aan de N + N composita stelt Allen dat deze, morfologisch gezien, een simpele adjunctie van twee elementen vormen, Nomen plus Adjectief (N +A) of Adjectief plus Adjectief (A + A), ook als het tweede lid een participium is, of een ‘namaak-participium’ bestaande uit een Nomen gevolgd door het affix -ed. Wat deze laatste groep betreft gaat het dus met name om gevallen als:
(15) | (a) | N+ A: | [[pencil]N[[point]Ned]A]A | vgL.: | [[ice]N[cold]A]A |
[[pine]N[[forest]Ned]A]A | |||||
[[honey]N[[tongue]Ned]A]A | |||||
(b) | A + A: | [[hard]A[[heart]Ned]A]A | vgl.: | [[grey]A[green]A]A | |
[[red]A[[skin]Ned]A]A | |||||
[[long]A[[hair]Ned]A]A |
Allen gebruikt principieel dezelfde argumenten voor deze gevallen als bij de synthetische (N + N) composita: niveau-ordening en Adjacentie Conditie leggen dwingend de analyse van (15) op. Botha (1980a) gaat op dit soort gevallen niet erg diep in, maar uit de teneur van zijn betoog krijg ik de indruk dat hij ook hiervoor een andere strukturering zou prefereren, nl. iets als (16) - vgl. Botha (1980a) pp. 171-172.
(16) | (a) | [[[pencil]N [point]N]ed]A |
[[[pine]N [forest]N]ed]A | ||
[[[honey]N [tongue]N]ed]A | ||
(b) | [[[hard]A [heart]N]ed]A | |
[[[red]A [skin]N]ed]A | ||
[[[long]A [hair]N]ed]A |
Aangezien de WFR voor Compound Adjective Formation weer niet ‘binnen’ het tweede lid kan kijken, krijgen de N +A gevallen bij Allen dus dezelfde analyse als b.v. ice-cold en de A+A gevallen die van grey-green. Allen voert verder aan (p. 249) dat semantische overwegingen de door haar voorgestelde analyse steunen. Wat de N +A composita betreft lijkt dat argument voor een aantal gevallen inderdaad steekhoudend: pencil-pointed betekent niet, zo voert Allen aan, ‘having pencil-points’, maar veeleer ‘pointed like a pencil’, en voor pine-forested is de door Allen voorgestelde parafrase ‘forested with pine’ m.i. semantisch minstens even coherent als ‘having pine-forests’. Anderzijds
moet ze toegeven (p. 245) dat semantische overwegingen een analyse à la (16) voor gevallen als shirt-sleeved, bowler-hatted, lion-hearted enz. lijken te ondersteunen - van mijn kant merk ik hierbij op dat het in deze gevallen weer gaat om bestaande N + N composita gevolgd door -ed; shirt-sleeves, bowler-hat, enz. Met een m.i. wat vreemde omkering van de bewijslast stelt Allen vervolgens dat de strukturering (16) toch onjuist blijft, ook voor dit soort kombinaties, omdat bij een dergelijke analyse onverklaard zou blijven waarom sleeved, hearted etc. niet-bestaande maar wel morfologisch mogelijke vormen zijn. Mijn conclusie is dat beide semantische interpretaties mogelijk moeten zijn, alnaargelang de N + N combinaties binnen deze synthetische composita als bestaande combinaties in het item-familiar lexicon voorkomen.
Wat de A + A gevallen betreft is Allen's semantische uitleg summier en nogal vaag: ze stelt eenvoudig dat, net zoals grey-green ‘green modified by grey’ betekent, red-skinned ‘skinned modified by red’ betekent, en tight-fisted ‘fisted modified by tight’ (p. 255). Nu is dit type ‘compound adjective’ erg produktief, zodat een wat ruimere illustratie mogelijk is. Zo komen in het voor Meys (1975) verzamelde corpus-materiaal ongeveer 150 verschillende kombinaties van dit type voor (zie pp. 163/4), waarvan (17) een kleine selektie bevat:
(17) | a sandy-haired man |
an empty-headed girl | |
hotheaded thoughtlessness | |
thick-heeled shoes | |
the white-hulled ship | |
brass-knobbed houses | |
the long-legged hunchback | |
a casual-mannered Iago | |
good-natured fun | |
her father was stiff-necked | |
gold-rimmed glasses | |
fine-sanded beaches | |
they must be clearsighted | |
a noble-spirited boy | |
red-striped trousers | |
ripe-thighed chorus girls | |
a leather-throated band-leader | |
a glib-tongued shark |
Voor de meeste voorbeelden in (17) lijkt met de door Allen voorgestelde semantische analyse weinig te beginnen; parafrases waarin adjektief en nomen bij elkaar blijven bieden een veel coherenter semantisch beeld: ‘A man who has sandy hair’, ‘a ship with a white hull’, ‘chorus girls with ripe thighs’ enz., zodat, gegeven postulaat (9), een morfologische strukturering overeenkomstig (16) noodzakelijk lijkt. Een dergelijke morfologische strukturering behoort binnen Allen's systeem echter niet tot de mogelijkheden omdat er volgens Allen (pp. 98-101) helemaal geen regelmatig WF-proces bestaat dat A + N composita oplevert. De bekende bestaande gevallen als blackboard, greenhouse enz., zo betoogt ze, hebben allemaal een idiosyncratische betekenis, en het is daarom niet mogelijk een WF-regel te formuleren die een systematisch andere betekenis zou opleveren dan ‘gewone’, syntactisch gegenereerde A + N combinaties.Ga naar eindnoot4 Als het in (17) om bestaande A+ N composita zou gaan, zou Allen ze ook al
afgezien van de morfologische struktureringskwestie niet kunnen genereren, en wel omdat ze dan in het Permanent Lexicon zouden zitten en daardoor in het model van het lexicon waarvoor Allen heeft gekozen (zie boven, (4)), onbereikbaar voor WFRs. Maar als we de gevallen in (17) wat nader bekijken dan blijkt dat het niet gaat om A + N composita (hothead en longleg komen wel ‘los’ als composita voor, maar voor de meeste geldt dat toch niet: sandy-hair? casualmanner? red-stripe?), maar inderdaad wel om (soms frekwent-voorkomende) syntactische A + N combinaties: glib tongue, good nature, clear sight, brass knob, stiff neck etc. Vooralsnog pleit dit gegeven dus voor een benadering als die van Botha, nl. afleiding op basis van een PS-struktuur.
6. Adjectivische synthetische composita in het Nederlands
Hoewel Allen zich alleen met het Engels en het Welsh bezighoudt zijn de kernpunten van haar morfologische theorie (Variable-R, Level-Ordering, Adjacency etc.) in principe universeel bedoeld. Het is daarom interessant te bezien hoe Nederlandse samengesteld bijvoeglijke naamwoorden zich in haar systeem laten beschrijven (of niet laten beschrijven). Bezien we eerst eens de combinaties in (18):
(18) | een breedgeschouderde agent |
een kortgerokte majorette | |
een blauwgeruite kiel | |
een witgemutste matroos |
Merk op dat het hier gaat om gevallen die semantisch parallel zijn aan de Engelse voorbeelden in (17). Ook hier lijkt een relatie met een PS-struktuur - brede schouders, korte rok enz. - meer voor de hand te liggen, dan met een A + N compositum (breedschouder?, kortrok? etc.) Het is echter frappant dat ge- hier niet vóór het adjectief komt, maar tussen adjectief en nomen in, zodat een morfologische strukturering overeenkomstig Allen's benadering van de corresponderende Engelse vormen (vgl. 15b) de enige mogelijkheid lijkt, nl.:Ga naar eindnoot5
(19) | [[breed]A [ge [schouder]N d]A]A |
[[kort]A [ge [rok]N t]A]A |
Een strukturering overeenkomstig Botha's visie op de Engelse gevallen (vgl. 16b) zou alleen mogelijk zijn als we i.p.v. (18) het volgende soort vormen hadden:
(20) | een gebreedschouderde agent |
een gekortrokte majorette | |
een geblauwruite kiel | |
een gewitmutste matroos |
Maar de vormen in (20) zijn duidelijk niet acceptabel. Anderzijds tonen de voorbeelden in (21a) en (21b) aan dat A+ N en N + N combinaties binnen de ‘participium-omarming’ niet principieel onmogelijk zijn:
(21) | (a) | een gekortwiekte vakantie |
een geblauwdrukte tekening | ||
(b) | een gelichtdrukte schets (vgl. een lichtgedrukte schets!) | |
een gezandstraald oppervlak |
In deze gevallen hebben we echter niet met namaak-participia te maken, maar met echte participia van (alweer!) bestaande samengestelde werkwoorden die middels zero-derivatie van A+ N en N + N kombinaties afgeleid zijn, zodat de morfologische strukturering hier als volgt kan worden aangegeven:
(22) | [ge [[[kort]A [wiek]N]]V t]A |
[ge [[[zand]N [straal]N]]V d]A |
Voorts valt te denken aan vormen met be- zoals in (23) waarbij weer bestaande composita (bontmantel, dundoek) in het spel zijn:
(23) | een bebontmantelde dame |
de bedundoekte kist |
Merk nu op dat ook be-, net als ge- in (18/19) tussen adjectief en nomen in kan komen. Dat levert dan kombinaties op als die in (24):
(24) | een bontbemantelde dame |
de dunbedoekte kist |
Overigens verschillen (23) en (24) duidelijk van betekenis: een bebontmantelde dame is een dame met een bontmantel aan, terwijl een bontbemantelde dame een dame is die voorzien is van een bonte mantel (niet noodzakelijkerwijze een bontmantel). Evenzo is een bedundoekte kist een kist met een vlag (dundoek) erop, terwijl een dunbedoekte kist een kist is die van een dunne doek voorzien is. Voor de be-gevallen in (24) ligt een Allen-analyse, overeenkomstig de ge-gevallen in (19) voor de hand, maar met een verschil: het prefix be- kan niet het (namaak-)voltooid deelwoord prefix zijn. Dus moeten we hier te maken hebben met het voltooid deelwoord van een via be-prefigering gevormd denominaal werkwoord bemantelen, bedoeken. Dat deze werkwoorden wellicht niet bestaan (d.w.z. niet als zodanig in het Item Familiar Lexicon voorkomen) is geen probleem, als we aannemen dat dit soort werkwoorden produktief en regelmatig van zelfstandige naamwoorden kunnen worden afgeleid (vgl. Booij 1977: 140 e.v.). Het niet-optreden van ge- wordt hiermee verklaard (vgl. Schultink 1973).Ga naar eindnoot6 De morfologische strukturering wordt dan:
(25) | [[bont]A [[be [mantel]N ]Vd]A]A |
[[dun]A [[be [doek]N ]V t]A]A |
Toch zijn we er hiermee nog niet. Als we nu kijken naar kombinaties waar bestaande be-werkwoorden in voorkomen dan lijkt het label Adv (Adverbium) een juistere karakterisering van het eerste lid. Vgl.:
(26) | een goedbeschermde basis |
dichtbevolkte gebieden |
Hier lijkt m.a.w. de volgende morfologische strukturering op zijn plaats:
(27) | [[[goed]A ]Adv [[be [scherm]NVd]A]A |
[[[dicht]A ]Adv [[be [volk]N]Vt]A]A |
Analoog hieraan zou voor (24) niet (25) maar (28) de meest geëigende strukturering worden:
(28) | [[[bont]A ]Adv [[be [mantel]N]Vd]A]A |
[[[dun]A ]Adv [[be [doek]N ]Vt]A]A |
Nu lijkt echter de vraag gewettigd of de in (19) voorgestelde strukturering voor kombinaties als die in (18) wel juist is. Er valt bij nader inzien veel voor te zeggen om het tweede lid in (18) niet te beschouwen als namaak-participia (in de literatuur ook wel ‘schijnbare participia’ genoemd), maar als échte participia. Het verschil met de participia in (26/27) zou dan zijn dat het in (18) gaat om de echte participia van wélgevormde maar niet-bestaande (denominale) werkwoorden (& schouderen, & rokken, & ruiten enz.). En het enige verschil met de verba in (24/28) zou dan zijn dat die in (18) via zero-derivatie,i.p.v. be-prefigering zijn afgeleid. En als deze stap genomen is ligt her-interpretatie van het eerste lid in (18) als Adverbium eveneens voor de hand (weer parallel met (28)). De uitkomst is dan de volgende strukturering:
(29) | [[[breed]A ]Adv [ge [[schouder]N ]Vd]A]A |
[[[kort]A ]Adv [ge [[rok]N]Vt]A]A |
Vóór zo'n adverbiale interpretatie van het eerste lid in kombinaties zoals die in (18) pleit, vormelijk gezien, het feit dat we te maken hebben met de onverbogen vormen breed, kort enz. en niet met de verbogen vormen brede, korte etc. die de adjectiva in de kombinaties brede schouders, korte rok enz. vertonen.Ga naar eindnoot7
Toch zijn we nu ten aanzien van conditie (9) en de argumentatie die Botha daar kennelijk aan verbindt in een wat paradoxale situatie beland. Semantisch gezien lijken karakteriseringen voor (18) zoals ‘een agent voorzien van brede schouders’, ‘een majorette voorzien van een korte rok’ enz. immers nog altijd een stuk bevredigender dan karakteriseringen die deze kombinaties in overeenstemming met de strukturering in (29) omschrijven als ‘een agent die op een brede manier geschouderd is’, ‘een majorette die op een korte manier gerokt is’ etc. Door de aanwezigheid van het voltooid deelwoord suffix ge- is, anders dan bij de vergelijkbare Engelse gevallen (vgl. 15-17) een strukturering op de manier van Botha (1980a) evenwel niet mogelijk. Als we de semantische interpretatie toch zouden willen afstemmen op een syntactisch gegenereerde struktuur waarin ‘brede schouders’, ‘korte rok’ enz. bijeengevat worden, dan kan dat blijkbaar alleen als we een systematisch woordvormingsproces kunnen formuleren dat deze syntactische strukturen omzet in strukturen waarin schouder en rok als werkwoorden fungeren en breed en kort als adverbia. Dat betekent dan wel dat we conditie (9) toch wat ruimer moeten opvatten dan tot nu toe: niet de morfologische struktuur als zodanig bepaalt de semantische interpretatie, maar de WFR of WFRs die tot die struktuur heeft (hebben) geleid. Overigens geloof ik dat deze ruimere interpretatie van (9) overeenstemt met de in het lexicalistische kader gebruikelijke opvatting t.a.v. de funktie van WFRs. Zo hebben Jackendoff (1975) en Beard (1977) benadrukt dat één en hetzelfde affix vaak systematisch verschillende betekenissen kan hebben, zodat de WFRs daarvoor moeten worden geassocieerd met (of: moeten verwijzen naar) meer dan een semantische relatie. Een bekend voorbeeld is het Engelse -ment dat in kombinatie met een werkwoord V ‘het abstracte resultaat van V’ (b.v. argument), kan opleveren, of ‘groep mensen die V’(government), of ‘het proces van V’ (establishment).
Een andere belangrijke konsekwentie is echter ook dat we nu blijkbaar een aanvullend principe nodig hebben op grond waarvan we kunnen bepalen tot op welk niveau de semantische interpretatie mag of moet doordringen. Immers, bij goedbeschermd zagen we dat de semantische interpretatie aansluit bij de ‘op-
pervlaktestruktuur’: ‘op een goed manier beschermd’, terwijl de interpretatie bij breedgeschouderd kennelijk moet doordringen naar een dieper niveau: ‘voorzien van brede schouders’. In de volgende paragraaf zal ik aantonen dat dit principe kan worden ontleend aan de door Botha gewraakte notie ‘bestaand lexicaal item’.
7. Nadere uitwerking
We zijn nu op een punt aangeland waarop het mogelijk is de door mijn betoog heen verspreide opmerkingen over het belang van een competence-begrip ‘bestaand complex lexicaal item’ onder één noemer te brengen en te relateren aan de (verruimde) conditie (9). Die ene noemer is het volgende principe voor de semantische interpretatie van WF-bouwsels:
(30) | De semantische interpretatie van regelmatige nieuw-vormingen komt tot stand door deze via WFRs tot de betekenissen van de erin voorkomende bestaande lexicale items (simplexe zowel als complexe) te herleiden. |
Dit principe moet aangevuld worden met een tweede, nl.:
(31) | De interne semantische en morfologische struktuur van bestaande complexe woorden die deel uitmaken van een regelmatige nieuwvorming kan geen verbindingen aangaan met de omringende struktuur binnen die nieuwvorming.Ga naar eindnoot8 |
Uiteraard moet een en ander gedacht worden binnen een lexiconmodel zoals ik dat aan de hand van (6) geschetst heb. M.a.w.: de bestaande lexicale items zijn alleen die simplexe en complexe lexicale items die op moment M per definitie geacht worden te bestaan. Als zodanig zijn ze, uitgaande van een ‘full-entry’ benadering (vgl. Jackendoff 1975) allemaal volledig gespecificeerd opgenomen in het IFL. Redundantieregels geven de regelmatigheden (morfologische zowel als semantische) binnen die specificaties aan.Ga naar eindnoot9 Nieuwvormingen zijn alle regelmatig d.m.v. WFRs te construeren complexe items; als zodanig ‘zweven’ ze dus in het TFL. Deze voorstelling van zaken laat derhalve de mogelijkheid open dat via WFRs creatief complexe items worden gemaakt die identiek zijn aan bestaande, regelmatige items. Tenslotte merk ik nog op dat de relevantie van het onderscheid bestaand/mogelijk vooral geldt voor derivatie en compositie. Voor de zonder enige restrictie te genereren regelmatige flexie-vormen neem ik aan dat ze in principe altijd en alleen maar als ‘mogelijke vormen’ gelden. Deze opvatting is in overeenstemming met die van Hoekstra, Van der Hulst en Moortgat (1979: 26).
Om het thans ontwikkelde kader duidelijk aan te geven introduceer ik nu een notatie die een en ander geformaliseerd weergeeft. Bestaande lexicale items (items in het IFL van moment M) geef ik aan met ronde haken ( ) voorzien van een hoofdletterlabel. Als bestaande items complex zijn, d.w.z. interne struktuur hebben, dan geef ik deze interne struktuur aan met vishaken < > voorzien van labels in kleine letters (daarbij staat s voor ‘stam’). De via WFRs creatief gegenereerde struktuur - de nieuwvormingsniveaus - geef ik aan met de bekende vierkante haken [ ] voorzien van hoofdletter-labels.
Bekijken we, gewapend met dit notatie-arsenaal, nu nogmaals het woord breed-geschouderd uit (18), waarvan ik stipuleer dat het op moment M niet in het IFL
zit, maar in het TFL zweeft. De morfologische struktuur van deze nieuwvorming op moment M ziet er nu als volgt uit:
(32) | [[(breed)A]Adv [ge [(schouder)N]Vd]A]A |
Op grond van principe (30) moeten we (32) herleiden tot op het niveau van bestaande lexicale items. Dat zijn het adjectief breed en het nomen schouder. Vishaken komen in (32) niet voor want deze twee woorden zijn morfologisch simplex.
Uitgaande van de prioriteit van het rechtse lid kan de interpretatie nu als volgt verlopen: rechts hebben we te maken met het voltooid deelwoord van een werkwoord. Op grond van subcategorisatie mogen we dan zoeken naar een complement in het linkse lid in de vorm van een nomen, (bij sommige werkwoorden) een adjectief, of, zoals hier, een adverb. Omdat we echter zowel links als rechts nog niet op het niveau van bestaande woorden zitten wordt de hiermee korresponderende semantische interpretatie (OP EEN BREDE MANIER GESCHOUDERD) overgeslagen. In het rechter lid een niveau afdalend wordt het niet-bestaande werkwoord geïnterpreteerd als VOORZIEN VAN ___A N, waarbij de N wordt ingevuld door de semantische specificatie die al in het lexicon aanwezig is bij het bestaande item schouder (in de een of andere standaardnotatie - ik volsta met een aanduiding in hoofdletters), en de ‘blank’ ___A mag worden ingevuld door de semantische specificatie van het bestaande item breed uit het linkerlid. De volledige semantische interpretatie wordt daarmee VOOR-ZIEN VAN (BREDE)A(SCHOUDERS)N. Hier zijn de gelabelde ronde haken alleen maar voor explicatie-doeleinden gebruikt om het niveau ‘bestaand woord’ binnen die specificatie aan te geven; wat buiten die haken valt is de neerslag van de WF-operaties.
Men zou nu kunnen tegenwerpen dat het werkwoord schouderen wél bestaat, onder verwijzing naar een voorbeeldzin als:
(33) | Hij schouderde zijn geweer |
De observatie als zodanig is juist, maar levert voor de hier ontvouwde theorie geen problemen op; integendeel, ze ondersteunt deze. Schouderen in (33) heeft namelijk de idiosyncratische (niet-voorspelbare) betekenis OP X's SCHOU-DERS HANGEN (of zoiets) en moet derhalve mét die betekenis als bestaand item in het IFL opgenomen zijn. Het woord schouderen in (32) daarentegen heeft de transparante, via de betrokken WFR voorspelbare kanonieke betekenis VOORZIEN VAN SCHOUDERS. Een kombinatie als verkeerdgeschouderd in Zijn verkeerdgeschouderde geweer viel van hem af, daarentegen, heeft de volgende strukturering:
(34) | [[(verkeerd)A] Adv [ge (<schouder>n)V d]A]A |
Hier ligt het bestaand-woord niveau in het rechterlid al bij het denominale werkwoord schouderen; de interne struktuur daarvan speelt echter, pace (31), geen rol en is daarom met vishaken aangegeven. Dit keer móét het zoeken naar een komplement in het linker-lid een adverbium opleveren omdat rechts geen lager niveau beschikbaar is en de subkategorisatie van schouderen (neem ik aan) geen AP-komplement toelaat. De resulterende semantische interpretatie wordt nu dus OP (VERKEERDE)A MANIER (OP X's SCHOUDERS) GE(HAN-GEN)V. Dat het bestaand-woord niveau in het linkerlid hier ogenschijnlijk toch op adjectief-niveau ligt komt doordat dit soort adverbia, net als deelwoorden,
als flexievorm worden beschouwd. M.a.w. behalve bij gevallen als vaak, nauwelijks, zelden enz. worden adverbia steeds herleid tot OP -A MANIER. Een vorm als rechtgeaard in b.v. een rechtgeaard republikein is net als breedgeschouderd. Weliswaar valt er veel voor te zeggen om rechtgeaard volledig gespecificeerd in het IFL op te nemen op grond van een wat idiosyncratische betekenis; deze idiosyncratische betekenis lijkt echter vooral te wijten aan het feit dat recht hier de niet meer zo gangbare betekenis ‘juist’ heeft; voor het overige is de interpretatie redelijk transparant en parallel aan die van breedgeschouderd: VOORZIEN VAN EEN (JUISTE)A(AARD)N met wederom het transparante, niet bestaande werkwoord aarden. In Hij kan hier niet goed aarden hebben we daarentegen met een bestaand werkwoord aarden met idiosyncratische betekenis (ZIJN DRAAI VINDEN) te maken. Zo ook in een slechtgeaard stopkontakt, waar weer een ander bestaand werkwoord aarden (MET DE AARDE VERBINDEN) in het spel is. Vergelijk verder ook:
(35) | onregelmatiggewervelde dieren
paarsgekeelde mannetjeseenden roodgekamde kemphanen een zwart-witgeblokt patroon |
In elk van deze gevallen gaat het om via WFRs gevormde niet-bestaande werkwoorden met de voorspelbare, transparante betekenis VOORZIEN VAN (WERVELS/KELEN/KAMMEN/BLOKKEN) en niet om bestaande, in het IFL gespecificeerde, idiosyncratische werkwoorden als wervelen (SNEL IN HET ROND DRAAIEN), kelen (IEMAND DE KEEL DOORSNIJDEN), kammen (EEN KAM DOOR IEMANDS HAREN HALEN) en blokken (HARD STUDEREN). De interpretatie van de vormen in (35) volgt derhalve dezelfde route als voor (32) geschetst.
Natuurlijk kan het ook voorkomen dat een via (zero-)derivatie gevormd denominaal werkwoord zich mét die transparante betekenis tot bestaand werkwoord ontwikkelt en mét die kanonieke betekenis in het IFL voor moment M moet worden opgenomen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor de werkwoorden prijzen, vormen, pantseren en kruiden zoals gebruikt in:
(36) | onze prettig-geprijsde aanbiedingen
eenx goedgevormde buste een zwaargepantserde wagen een fijngekruide ragôut |
Interessant bij dit soort gevallen is nu dat in principe de twee interpretatieroutes die korresponderen met (32) en (34) hier kunnen worden gevolgd; m.a.w. de interpretatie kan zowel op basis van het bestaande als van het ‘ter plekke gegenereerde’ denominale werkwoord. De interpretaties ontlopen elkaar in semantisch effect niet veel, maar een subtiel verschil lijkt soms toch wel aanwijsbaar als we ze naast elkaar plaatsen: ‘onze van prettige prijzen voorziene artikelen’ tegenover ‘onze op prettige manier van prijzen voorziene artikelen’; ‘een van een goede vorm voorziene buste’ tegenover ‘een op goede wijze van een vorm voorziene buste’;Ga naar eindnoot10 ‘een van een zwaar pantser voorziene wagen’ versus ‘een op een zware manier van een pantser voorziene wagen’ en tenslotte ‘een van fijne kruiden voorziene ragôut’ contra ‘een op fijne manier van kruiden voorziene ragôut’. Als we zwaargepantserd als representant van deze groep nemen kan het verschil tussen beide soorten interpretaties dus worden gerelateerd aan de volgende struktureringen:
(37) | a. | [[(zwaar)A]Adv [ge[(pantser)N]Vd]A]A
= VOORZIEN VAN EEN (ZWAAR)A (PANTSER)N |
b. | [[(zwaar)A]Adv [ge(<pantser>n)V d]A]A
= OP (ZWARE)A MANIER (VOORZIEN VAN EEN PANTSER)V |
Verder zij in dit verband nog gewezen op een vorm als zwartgemaskerd in de zwartgemaskerde Zorro. Hier zit het transparante werkwoord máskeren (VOORZIEN VAN EEN MASKER) in. Het Nederlands kent een zowel vormelijk als semantisch idiosyncratisch afgeleid werkwoord maskéren met een meer figuratieve betekenis, zoals bijvoorbeeld in een knapgemaskeerde manoeuvre. De struktureringen zijn hier:
(38) | a. | [[(zwart)A]Adv [ge[ (masker)N]V d]A]A |
b. | [[(knap)A]Adv [ge(<mask>seer)V d]A]A |
Het valt soms niet direkt op dat in een kombinatie een niet-bestaand i.p.v. een homofoon bestaand werkwoord gebruikt wordt. Zo zou men bij een vluchtige blik op een vorm als zwaargebouwd in een zwaargebouwd manspersoon kunnen denken dat hier gewoon het bestaande, veel voorkomende werkwoord bouwen in zit. Vergelijking met een vorm als solidegebouwd in een solidegebouwd huis wijst echter uit dat dat (bij de meest voor de hand liggende interpretatie van zwaargebouwd) toch niet zo is. Bij het bestaande werkwoord bouwen gaat het om een doelgerichte menselijke aktiviteit: de normale interpretatie van zwaargebouwd lijkt dan ook niet te zijn ‘op een zware manier gebouwd’, maar weer ‘voorzien van een zware bouw’ met het niet-bestaande transparante werkwoord.
Ter nadere adstructie nog wat voorbeelden van onderling nogal uiteenlopende vormen met hun struktureringen:
(39) | a. | [[(licht)A]Adv [ge[(wond)N]V d]A]A
= VOORZIEN VAN EEN (LICHTE)A (WOND)N |
b. | [[(licht)A]Adv [ge(<wond>n)V d]A]A
= OP EEN (LICHTE)A MANIER (VOORZIEN VAN EEN WOND)V |
|
c. | [[(licht)A]Adv [ge(raak)V t]A]A
= OP EEN (LICHTE)A MANIER GE(RAAK)VT |
|
d. | (<<licht>a>adv <ge<raak>vt>a)A
= (GAUW OP ZIJN TENEN GETRAPT )A |
|
e. | [[(wit)A]Adv [ge[(muts)N]Vt]A]A (vgl. (18))
= VOORZIEN VAN EEN (WITTE)A (MUTS)N |
|
f. | (<<goed>a>adv<ge<<muts>n>vt>a)A
= (IN EEN VROLIJKE STEMMING)A |
De twee interpretaties van lichtgewond (39a en 39b) lopen parallel aan die van
zwaargepantserd in (37); (39c) is parallel aan (39b) behalve dat het werkwoord raken niet denominaal is (dus geen interne struktuur vertoont). Interpretatie van lichtgeraakt parallel aan (39a) is derhalve niet mogelijk. Daarentegen heeft deze vorm als geheel een idiosyncratische betekenis: als zodanig moet hij dus als bestaand complex item in het IFL worden opgenomen waarbij de interne strukturering kan refereren aan redundantieregels (zie 39d). Witgemutst als in (18) krijgt alleen de strukturering en interpretatie van (39e), parallel aan breedgeschouderd (32). (Ik neem dus aan dat er geen werkwoord mutsen bestaat op moment M). Goedgemutst, dat intern dezelfde strukturering vertoont (te verantwoorden via redundantieregels) komt in aanmerking voor het predikaat ‘bestaand woord op moment M’ en wordt opgenomen in het IFL tezamen met de idiosyncratische betekenis (zie 39f).
Bij kombinaties met een adjectief als eerste lidGa naar eindnoot11 kunnen ook dubbelinterpreteerbare gevallen voorkomen:
(40) | a. | [(kapot)A [ge(slaan)V en ]A]A | kapotgeslagen |
b. | [(rood)A [ge(<verf>n )Vd]A]A | }roodgeverfd | |
c. | [(rood)A [ge[(verf)N]Vd]A]A | }roodgeverfd |
In (40a) is maar een interpretatie-route mogelijk omdat slaan niet denominaal is. (40c) verloopt als (39a) minus het adverbium-stadium in het linkerlid: VOORZIEN VAN (RODE)A (VERF)N terwijl (40b) aansluit bij een interpretatie in termen van het subcategorisatie-schema [_____NP AP]. Ook bij dit soort kombinaties is het weer van belang te bepalen waar het bestaand-woord niveau ligt. Vgl.:
(41) | a. | [(kort)A [ge(<zaag>n)Vd]A]A | kortgezaagd |
b. | [ge(<kort>a<wiek>n )V t]A | gekortwiekt | |
c. | [ge(<dood>a <verf>n )V d]A | }gedoodverfd | |
d. | (ge<<dood>a <verf>n>v d)A | }gedoodverfd | |
e. | [(dood)A [ge(<verf>n )V d]A]A | doodgeverfd | |
f. | [(dood)A [ge(zwijg)V en ]A]A | }doodgezwegen | |
g. | (<dood>a <ge<zwijg>v en >a )A | }doodgezwegen | |
h. | [ge(<dood>a <zwijg>v)V en]A | *gedoodzwegen |
(41a) is volkomen parallel aan (40b) als we aannemen dat zagen een bestaand denominaal werkwoord is en kort daar vrij mee gekombineerd is zoals in Hij zaagde de planken kort. In kortwieken zijn Adjectief en Nomen zo innig in de interne struktuur van dit bestaande complexe item verbonden dat het voltooid deelwoord prefix ge- daar niet meer tussen kan komen, vandaar de strukturering in (41b) voor gekortwiekt. Gedoodverfd lijkt op het eerste gezicht net als gekortwiekt te zijn. Strukturering (41c) overeenkomstig (41b) impliceert automatisch dat er een bestaand lexicaal item doodverven is. (Van Dale vermeldt inderdaad alleen de infinitief en heeft geen aparte ‘entry’ voor gedoodverfd). Zouden we echter willen aannemen dat op moment M alleen het deelwoord bestaat met een idiosyncratische betekenis en geen andere vormen dan krijgt dit woord in het IFL de morfologische strukturering van (41 d). Uiteraard kan (41e)
niet gezien worden als het voltooid deelwoord van het onscheidbare werkwoord doodverven, maar weer wel (net als 40b en 41a) als het resultaat van vrije kombinatie van dood en verven middels het subcategorisatie-patroon [_____ NP (AP)] als in:
(42) | Ik verwijderde een paar doodgeverfde vliegjes uit de nog natte lak. |
Uit de identieke struktureringen van kapotgeslagen (40a) en doodgezwegen (41 f) blijkt niet dat de betekenis van kapotslaan een kompositionele funktie is van de twee bestaande woorden kapot en slaan, terwijl doodzwijgen, net als doodverven (als dat als werkwoord bestaat), als eenheid een idiosyncratische betekenis heeft, zodat in feite reden is om te spreken van één bestaand complex werkwoord. Een strukturering als (41g) zou echter ten onrechte suggereren dat alleen de voltooid-deelwoord vorm als complex item bestaat. Ik neem derhalve aan dat het ‘bestaan’ van dit complexe werkwoord voldoende blijkt uit een aparte ‘entry’ in het IFL en dat dáár moet worden aangegeven dat het zich struktureel verder gedraagt als de vrije kombinaties, en dus niet zoals doodverven - vergelijk de ongrammatikale vorm (41h).
De tot dusver behandelde gevallen betroffen allemaal ‘zero-derivatie’ en nietdenominale werkwoorden zonder prefix. Voor de kombinaties met het prefix be- (zie 24-28) levert de hier gehanteerde notatie het volgende soort struktureringen op:
(43) | a. | [[be(<dun>a <doek>n )N ]V t ]A |
b. | [[(dun)A]Adv [[be(doek)N]V t ]A]A | |
c. | [[(zwaar)A]Adv [[be(wapen)N]V d ]A]A | |
d. | [[(zwaar)A]Adv [(be<wapen>n)V d ]A]A | |
e. | [[(goed)A]Adv [(be<scherm>n )V d ]A]A | |
f. | [[(goed)A]Adv [[be (scherm)N]V d ]A]A |
In (43a) ligt het bestaand-woord niveau bij dundoek; de hele vorm bedundoekt is het voltooid deelwoord van een regelmatig via een WFR gevormd, maar niet bestaand werkwoord bedundoeken. Ook het werkwoord bedoeken bestaat volgens de strukturering in (43b) op moment M niet; de semantische interpretatie OP (DUNNE)A WIJZE (VOORZIEN VAN EEN DOEK)V wordt dus overgeslagen omdat dan links en rechts nog niet op bestaand-woord niveau liggen; de enige interpretatie voor (43b) is derhalve (analoog aan b.v. 32) VOOR-ZIEN VAN EEN (DUNNE)A (DOEK)N.
Bij de complexe vorm zwaarbewapend zijn de twee interpretaties VOORZIEN VAN (ZWARE)A (WAPENS)N en OP EEN (ZWARE)A MANIER (VOOR-ZIEN VAN WAPENS)V mogelijk, alnaargelang we het bestaand-woord niveau leggen bij het Nomen wapen (43c) of bij het werkwoord bewapenen (43d). Gezien het feit dat bewapenen volkomen transparant is leiden beide afleidingsroutes tot goed te plaatsen interpretaties die elkaar in semantisch effect niet zo erg veel ontlopen. Bij de vorm goedbeschermd liggen de zaken wel even anders: het bestaande werkwoord beschermen heeft een niet-transparante, idiosyncratische betekenis (laten we zeggen ekwivalent aan die van beveiligen) ontwikkeld, waarbinnen de betekenis van het Nomen scherm geen rol meer speelt. De normale interpretatie van goedbeschermd is dan ook, overeenkomstig (43e)
OP EEN (GOEDE)A MANIER (BEVEILIGD)V. Deze ‘standaardinterpretatie’ heeft een soort blokkerend effekt, waardoor een interpretatie overeenkomstig (43f) - VOORZIEN VAN EEN (GOED)A (SCHERM)N heel moeilijk te plaatsen wordt.
Wat men met be- via prefigering bereikt, kan ook (vooral bij [- Native] Nomina) via suffigering met -eer. Bij transparante gevallen treden daarbij dezelfde interpretatie-mogelijkheden op. Vergelijk:
(44) | a. | [[(licht)A]Adv [ge[(parfum)N eer ]Vd]A]A |
b. | [[(licht)A]Adv [ge(<parfum>n eer )Vd]A]A | |
c. | [[(<smaak>n <vol>a)A]Adv [ge[(décolleté)N eer ]V d]A]A | |
d. | [[(<smaak>n <vol>a)A]Adv [ge(<décolleté>n eer )V d]A]AGa naar eindnoot12 | |
e. | [[(fout)A]Adv [ge(<groep>n eer )V d]A]A |
Parfumeren en décolletéren zijn beide transparant; de interpretatiemogelijkheden zijn dan ook navenant; 44a: VOORZIEN VAN EEN (LICHT)A (PARFUM)N, 44b: OP EEN (LICHTE)A MANIER (VOORZIEN VAN EEN PARFUM)V, 44c: VOORZIEN VAN EEN (SMAAKVOL)A (DÉCOLLETÉ)N en 44d: OP EEN (SMAAKVOLLE)A MANIER (VOORZIEN VAN EEN DECOLLETÉ)V. Groeperen heeft daarentegen een niet-transparante betekenis (IN EEN GROEP OPSTELLEN) en daardoor lijkt foutgegroepeerd alleen in termen van dit bestaande werkwoord te interpreteren als OP EEN (FOUTE)A MANIER (IN EEN GROEP OPGESTELD)V. Dat een interpretatie VOOR-ZIEN VAN EEN (FOUTE)A (GROEP)N hier volstrekt onmogelijk is heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat -eer suffigering bij [+ Native] woorden (zoals groep) nauwelijks produktief is en er daarom ook niet gesproken kan worden van een kanonieke interpretatie zoals bij zero-derivatie en be-prefigering.Ga naar eindnoot13
Tot slot van deze paragraaf nog een ‘mixed-bag’ van een aantal complexe vormen met hun struktureringen:
(45) | [[be(<weg>n<wijz>v er)N]V d]A |
(46) | [[(prima)A]Adv [[be(<weg>n<wijz>v er )N]V d]A]A |
(47) | [[(fraai)A]Adv [[be(<bont>n<mantel>n)N]V d]A]A |
(48) | [[ge(<<hand>n<werk>n>n)Vt]A |
(49) | [(hand)N [ge(schilder)V d]A]A |
(50) | [(vorm)N [ge(geev)V en ]A]A |
(51) | [ge(<vorm>n<geev>v )V d]A |
De vorm bewegwijzerd in (45) is een voorbeeld van ANWB-Nederlands dat thans ook in het ABN-Nederlands gemeengoed geworden is. Op regelmatige wijze is op basis daarvan de vorm prima-bewegwijzerd te construeren, die overeenkomstig strukturering (46) te interpreteren valt als VOORZIEN VAN (PRIMA)A (WEGWIJZERS)N. Als we bij dit transparante werkwoord het bestaand-woord niveau op bewegwijzeren zouden postuleren zou de interpretatie OP (PRIMA)A WIJZE (VAN WEGWIJZERS VOORZIEN)V worden. (47) is volkomen analoog aan (46) (vgl. 43a). (48) is de morfologische strukturering
van het voltooid deelwoord van het bestaande complexe werkwoord handwerken. Een complex werkwoord handschilderen bestaat op moment M niet; in (49) blijft hand, anders dan in (48), dan ook buiten de participium-omarming. Het geheel krijgt de generische interpretatie MET DE (HAND)N (GESCHILDERD)V, waarbij het eerste lid als Instrumentalis fungeert. Afgezien van de sterke vervoeging is (50) kwa strukturering parallel aan (49); wel krijgt vorm hier een Object-interpretatie. De kombinatie gevormgeefd ben ik ooit eens in ‘Tussen de rails’ tegengekomen. Hier is vormgeven (waarschijnlijk vooral onder invloed van het frekwent voorkomende vormgeving) opgevat als een onscheidbaar werkwoord, zodat hier de strukturering (51) op zijn plaats lijkt. Merk op dat geven hier als uitvloeisel van (31) niet meer de sterke vervoeging ‘oproept’, terwijl dat in (50) nog wel het geval is. (Vgl. bekende gevallen als gestofzuigd en gebeeldhouwd).
8. Tegenwerpingen
Tegen de hier ontwikkelde benadering zijn een aantal bezwaren denkbaar. Een daarvan zou kunnen zijn dat ik allerlei werkwoorden postuleer die in werkelijkheid niet bestaan. Dat bezwaar gaat echter niet op en stoelt in feite op een wat paradoxale formulering. Immers, ik stel juist nadrukkelijk dat de werkwoorden waar het hier om gaat buiten de synthetische composita waarbinnen ze als strukturerend element optreden inderdaad ook niet bestaan. Het bezwaar herformulerend zou men kunnen repliceren dat ik dan toch wel een overdaad aan strukturering aanbreng. Dat bezwaar kan ik me wel indenken. Een benadering die dat hele niet-bestaand werkwoordelijke stadium overslaat en vormen als breedgeschouderd enz. rechtstreeks uit het adjectief breed en het nomen schouder afleidt lijkt misschien in eerste instantie eenvoudiger en plausibeler.
Toch geloof ik dat de argumenten vóór deze wat gecompliceerdere benadering uiteindelijk zwaarder wegen. Ten eerste vind ik dat op deze manier op een theoretisch aanvaardbare wijze uitdrukking wordt gegeven aan het feit dat Nederlands-sprekers ge-xxxx-d vormen intuïtief als typisch werkwoordelijkdeelwoord-achtige vormen ervaren. Ten tweede is voor be-xxxx-d (en mogelijk nog andere zoals ver-xxxx-d en ont-xxxx-d) vormen in feite geen andere dan de werkwoordelijke benadering mogelijk, en is het ontbreken van ge- bij dat soort vormen volkomen parallel met wat er bij bestaande werkwoorden gebeurt. Ten derde is er, zoals in par. 10 e.v. nog uitvoerig zal worden aangetoond een duidelijke analogie met wat zich bij synthetische composita karakteristiek ook op het niveau van het hele tweede lid afspeelt. Eén voorbeeld ter illustratie (zie verder par. 10 e.v.): in een synthetisch compositum als hardhandig zit weliswaar het woord handig, maar dat is niet het bestaande woord handig maar weer een vormelijk identiek niet-bestaand woord met de transparante betekenis VOORZIEN VAN EEN -AHAND, waarbij de betekenis van het adjectief hard de open plek opvult.
Voorts wijs ik erop dat mijn poging tot explicitering in een generatieflexicalistisch kader in feite aansluit bij de traditie. Zo analyseert Overdiep (1937) platgegleufd als ‘voorzien van een platte gleuf’ en omschrijft hij dit soort vormen als participia van overigens niet-bestaande werkwoorden (Overdiep 1937, p. 336). Daarbij ondervangt de opstelling waarvoor hier gekozen is naar mijn mening juist ook de bezwaren die tegen een ‘post-existentie’ visie als
die van Van Haeringen (1949) enerzijds en een ‘co-existentie’ opvatting als die van Sassen (1968) anderzijds zouden kunnen worden ingebracht.
Van Haeringen's benadering is vooral een diachronische beschrijving van de performance situatie, die, zoals Sassen (1968) aantoont, veel moeilijk-oplosbare kip-of-ei problemen met zich meebrengt. Anderzijds heeft Sassen's eigen benadering, die in feite in alle gevallen een met het participium co-existerend werkwoord aanneemt, het nadeel dat het niet of nauwelijks voorkomen van die werkwoorden in andere dan de participium vorm (terwijl ‘echte’ bestaande werkwoorden wel vrijelijk in allerlei andere vormen kunnen voorkomen) hierbij onverklaard blijft; bovendien leidt deze visie tot problemen bij werkwoorden die wel ‘echt’ bestaan, maar dan met een idiosyncratische betekenis (zoals schouderen, kelen enz. - vgl. de bespreking rond 32-35 - beschermen in 43e, en groeperen in 44e).
Een heel ander soort bezwaar zou kunnen zijn dat ik in bepaalde gevallen (zoals prijzen, vormen, pantseren en kruiden in 36, bewapenen in 43d, parfumeren in 44b en décolleteren in 44d) juist het bestáán van volkomen regelmatige, transparante werkwoorden aanneem. Immers, als de betekenis van deze denominale werkwoorden volstrekt via de betrokken WFRs voorspelbaar is, zo zou men kunnen redeneren, dan is opname in het IFL eigenlijk overbodig. Wat dit bezwaar betreft wijs ik er in de eerste plaats op dat de her en der in voorgaande paragrafen aangedragen evidentie m.i. toch wel aannemelijk maakt dat het al dan niet bestaan van een transparant denominaal werkwoord de feitelijke beschikbaarheid van een semantische interpretatie op dat niveau (indachtig 30 en 31) bepaalt (vergelijk nogmaals de moeilijk te plaatsen interpretatie OP EEN BREDE MANIER GESCHOUDERD, gegeven het niet bestaan van een transparant werkwoord schouderen met b.v. de veel makkelijker te plaatsen interpretatie OP EEN ZWARE MANIER GEPANTSERD gegeven het wél bestaan van het werkwoord pantseren). Bovendien is volledige specificatie ook van regelmatige vormen die als bestaand moeten worden bestempeld een logisch uitvloeisel van een ‘full-entry’ model. In feite is het enige onvoorspelbare van dit soort voorspelbare vormen juist het feit dát ze bestaan. In Jackendoff (1975) wordt dit gegeven dan ook tot de ‘independent information content’ gerekend.
Of het in de praktijk veel voorkomt dat morfologisch en semantisch volkomen transparante vormen in het taalgebruik lexicaliseren tot bestaande woorden is een andere zaak. Evenzo de vraag welke kriteria voor het bestaan van dat soort woorden in de performance zouden moeten worden gehanteerd (verg. b.v. Booij 1978). Ik benadruk hier nogmaals dat een competence-beschrijving van dit soort problemen mag abstraheren in het kader van de idealisering die een dergelijke beschrijving eigen is.
Tenslotte zou men kunnen tegenwerpen dat ik veel vormen als complexer voorstel dan ze in feite zijn - een tegenwerping die des te begrijpelijker is in het licht van mijn kritiek op Booij (1977) in dit opzicht (zie Meys 1979a: 80). Ik denk dan ook dat ik die kritiek moet herzien, of beter gezegd verder moet nuanceren. Mijn kritiek gold het feit dat in Booij's benadering alle gevallen van ‘zeroderivatie’ (ofwel ‘transpositie’) - zoals de van adjectiva afgeleide adverbia en de denominale verba - als complexe woorden worden gekarakteriseerd. Ik stelde daarom voor om in dit soort gevallen gewoon het label te vervangen (m.a.w. [laf]A → [laf]Adv i.p.v. [laf]A → [[laf]A]Adv enz.). In het licht van de bij de behandelde samengesteld bijvoeglijke naamwoorden optredende verschijnselen
lijkt me dit thans echter geen goed voorstel. Het lijkt mij nu beter om de interne haken te handhaven, maar daarnaast op meta-niveau te postuleren dat alleen van complexiteit sprake is wanneer zich tussen de haken-niveaus ook feitelijk morfologisch materiaal bevindt. M.a.w. [[laf]A]Adv is niet complex maar b.v. [be[dijk]N]Vwel.Ga naar eindnoot14
9. Verbale synthetische composita in het Nederlands: een overzicht
In voorgaande paragrafen ging het, wat het Nederlands betreft, steeds om kombinaties met voltooid deelwoordvormen van al dan niet bestaande en al dan niet denominale werkwoorden als rechterlid. We moeten ons echter wel realiseren dat dit soort kombinaties slechts een deel vormen van een veel uitgebreider veld van verbale synthetische composita. Alvorens over te gaan tot het trekken van meer algemene konklusies lijkt het daarom raadzaam een en ander thans in dat wijdere perspektief te plaatsen. Uiteraard is in het kader van dit artikel niet meer dan een globaal overzicht mogelijk. Een dergelijk overzicht is echter m.i. voldoende om aannemelijk te maken dat verbale synthetische composita in het Nederlands een behoorlijk homogene groep vormen, hetgeen dan weer impliceert dat díé beschrijving de voorkeur verdient die deze homogeniteit het best tot zijn recht doet komen. (52) geeft een beeld van de verschillende typen, waarbij elk type geïllustreerd is aan de hand van één, vrij willekeurig gekozen, voorbeeld.
(52) | V-er | V-ing | V-end | ge-V-d |
N | ijsbreker | vormgeving | sfeerbepalend | handgeknoopt |
A | witmaker | kortsluiting | zwaarwegend | kortgeknipt |
Adv | langslaperGa naar eindnoot15 | -Ga naar eindnoot15 | langlopend | veelgevraagd |
P | uitsmijter | aanhouding | aangrenzend | uitgeteld |
N | N | A | A |
De voltooid-deelwoord gevallen in de vierde kolom kunnen echter alleen maar op een natuurlijke wijze in de Allen-strukturering worden ingepast. Vergelijk:
Het is immers duidelijk dat in (54a) het voltooid deelwoord op een onaanvaardbare wijze in tweeën wordt gehakt, terwijl de Allen-strukturering in (54b) het voltooid deelwoord intakt laat.Ga naar eindnoot16 Deze strukturering wint het dus zeker op het punt van descriptieve adekwaatheid en heeft bovendien het voordeel dat ze een
Zoals uit het overzicht in (56) blijkt is in de Allen-strukturering de ‘labelling’ van de knoop korresponderend met de W in de schema's (53) en (54) onproblematisch: N in de eerste kolom (Nomina Agentis) en in de tweede kolom (ing-nominalisaties) en A in tweede en derde kolom (respectievelijk tegenwoordig en voltooid deelwoord). Een verder uniformerend aspekt is het feit dat de W-knopen in (56) in alle kombinaties hetzelfde label hebben als de X-knopen, in overeenstemming met de voor morfologische bouwsels in het algemeen geldende regel dat het rechterlid de syntactische categorie van het geheel bepaalt.Ga naar eindnoot18 In (55) heb ik - net als Botha zelf - maar afgezien van een labelling voor de W-knopen; een homogene ‘labelling’ lijkt hier immers niet mogelijk. In de eerste drie kolommen hebben we in een aantal gevallen te maken met vaak voorkomende scheidbare kombinaties waarvoor het label V overwogen kan worden, terwijl we in andere gevallen meer met een vrije kombinatie van een werkwoord en een ander element te maken hebben waar moeilijk een gepast label voor te bedenken valt, of het zou VP moeten zijn, wat echter binnen een morfologisch bouwsel mogal ongerijmd lijkt. Het is bovendien aannemelijk dat in een Bothabenadering kombinaties gevormd op basis van onscheidbare werkwoorden als voetballen, stofzuigen, dagvaarden - zoals voetballer, stofzuiger en dagvaarding - dezelfde strukturering zouden krijgen. (Merk op dat vorm geven, lang slapen en aanhouden enz. in de verleden tijd uiteenvallen: gaf vorm, sliep lang, hield aan, tegenover voetbalde, stofzuigde, dagvaardde).Ga naar eindnoot19 Op het onbevredigende karakter van de door W gedomineerde strukturen in de vierde kolom is hierboven al ingegaan. Met enige spitsvondigheid zou, met een verwijzing naar nominaliseringen als wapengekletter, kanonsgebulder en tromgeroffel, nog kunnen worden aangevoerd dat althans de kombinatie [N [ge V ]N]N niet een morfologisch onbestaanbare vorm oplevert, maar er wordt wel wat al te veel van onze linguistische verbeelding gevraagd als we de gehele kombinaties in de vierde kolom op grond daarvan moeten interpreteren als VOORZIEN VAN (HANDGEKNOOP/KORTGEKNIP/VEELGEVRAAG/UITGETEL)N!
Het is op grond van alle bovenbehandelde argumenten zonneklaar dat voor alle in (52) geïllustreerde kombinaties een morfologische strukturering overeenkomstig de voorstellen van Allen (1978), zoals aangegeven in (56), de voorkeur verdient boven een benadering zoals in Botha (1980a), waarbij dan nog kan worden aangetekend dat in de voorgaande paragrafen is aangetoond dat kombinaties met namaak-voltooid deelwoorden kunnen worden gezien als bijzondere gevallen van die met echte voltooid deelwoorden in de vierde kolom. Ik ga ervan uit dat voorzover in de overige typen kombinaties met niet-bestaande denominale verba voorkomen deze op overeenkomstige wijze in het hier-ontwikkelde kader kunnen worden ingepast, maar ga daar verder thans niet op in.
10. Karakteriserende kenmerken van synthetische composita
Aannemende dat in het bovenstaande afdoende is gedemonstreerd dat (56) kan worden beschouwd als een adekwate representatie van de morfologische struktuur van verbale synthetische composita in het Nederlands lijkt het nuttig deze thans in verband te brengen met de twee kwesties die in eerdere paragrafen zulk een belangrijke rol speelden, nl. het bestaand-woord niveau en de semantische interpretatie.
De kombinaties in (56) overziend kunnen we konstateren dat het tweede lid
(d.w.z. dat gedeelte dat korrespondeert met het door W gedomineerde materiaal in 53b en 54b) in alle gevallen morfologisch welgevormd is, maar dat dit slechts in een beperkt aantal gevallen overeenkomt met een bestaand complex woord. In navolging van Roeper en Siegel weer het teken ‘&’ gebruikend voor ‘niet-bestaand morfologisch welgevormd woord’ ontstaat het volgende beeld:
(57) | & breker | & geving | & bepalend | & geknoopt |
maker | sluiting | & wegend | geknipt | |
slaper | lopend | & gevraagd | ||
& smijter | houding | & grenzend | & geteld |
(Misschien heb ik de een of andere bestaande vorm over het hoofd gezien, maar dat maakt voor de argumentatie in principe niets uit). Het is duidelijk dat de in (57) als bestaand aangemerkte woorden als zodanig in het IFL voor moment M moeten worden opgenomen op grond van hun niet-compositioneelvoorspelbare, idiosyncratische betekenissen:
(58) | maker | = | ‘schepper’ |
slaper | = | ‘bepaald soort dijk’ | |
sluiting | = | ‘verbindingsschakel in een ketting’ | |
houding | = | ‘manier van optreden’ | |
lopend | = | ‘snel om zich heen grijpend’ (een lopend vuurtje) | |
geknipt | = | ‘uitermate geschikt’ |
Even duidelijk, echter, is dat de woorden maker, slaper enz. niet met de in (58) gegeven betekenissen in de kombinaties van (56) figureren. M.a.w. in de kombinaties van (56) hebben we niet te maken met déze bestaande woorden uit het IFL, maar met via het TFL gegenereerde, transparante vormen, net als de in (57) met & gemarkeerde woorden. De interpretatie volgt derhalve in alle gevallen hetzelfde, transparante patroon, in synthese met het linkerlid: IEMAND/IETS DIE/DAT (IJS)N (BREEKT)V, IEMAND/IETS DIE/DAT (WIT)A (MAAKT)V, IEMAND DIE (LANG)Adv (SLAAPT)V enz.Ga naar eindnoot20
Hieruit mag dan weer niet de konklusie getrokken worden dat in het IFL opgenomen -er woorden nooit in samenstellingen kunnen voorkomen. Analoog aan de Engelse kombinaties in (12) kunnen immers ook in het Nederlands dit soort woorden in met name N + N composita met een primaire interpretatie optreden. Te denken valt aan gevallen als keukenwekker: (WEKKER)N2 VOOR DE (KEUKEN)N1, dorpsbakker: (BAKKER)N2 IN EEN (DORP)N1, parkwachter: (WACHTER)N2 VOOR HET (PARK)N1 enz.
Verder moet worden opgemerkt dat naast de voor alle voorbeelden in (56) beschikbare transparante lezing, voor sommige ook op het hoogste niveau weer een idiosyncratische interpretatie mogelijk is die de hele kombinatie tot (in het IFL) bestaand woord stempelt. Dat geldt b.v. in ieder geval voor ijsbreker en uitsmijter:
(59) | ijsbreker | = | ‘schip dat speciaal uitgerust is om vaargeulen voor andere schepen ijsvrij te maken’ |
uitsmijter | = | ‘twee sneetjes brood met spiegelei en ham of rosbief’ | |
‘persoon die lastige klanten uit nachtclubs en dancings verwijdert’ |
Ter illustratie nog wat voorbeelden in de notatie van paragraaf 7:
(60) | (<slaap>ver)N | ‘bepaald soort dijk’ |
[(slaap)Ver]N | ‘iemand die slaapt’ | |
[[(lang)A]Adv [(slaap)Ver]N]N | ‘iemand die lang slaapt’ | |
[(vorm)N[(geev)Ving]N]N | ‘het geven van vorm’ | |
[(keuken)N(<wekk>ver]N]N | ‘wekker voor de keuken’ | |
[(park)N(<wacht>v er)N]N | ‘wachter voor het park’ | |
(<ijs>n<<breek>ver>n)N | ‘bepaald soort schip’ | |
[(ijs)N[(breek)Ver]N]N | ‘iemand die ijs breekt’ | |
[(<voet>n<<bal>n>v)Ver]N | ‘iemand die voetbalt’Ga naar eindnoot21 |
Wat de notatie voor voetballer betreft zou men kunnen tegenwerpen dat ik hier nu toch de Botha-strukturering gebruik. Immers, het boom-diagram overeenkomstig de strukturering in (60) ziet eruit als in (61a)
Wat de strukturering in (61a) echter niet laat zien, en de notatie voor voetballer in (60) wél, is dat het bestaand-woord niveau bij het bovenste werkwoord ligt (d.w.z. bij knoop W in 53 en 54). Er is dus geen sprake van twee bestaande woorden verdeeld over rechter en linkerlid, zoals bij echte synthetische composita. In feite is voetballer net als de tweede notatie van slaper in (60): op grond van (31) telt de interne struktuur beneden woord-niveau niet mee. Een ogenschijnlijk synthetisch compositum is pas een echt synthetisch compositum als het bestaand-woord niveau overeenkomt met het generaliserende schema van (61b); (61c) en (61d) zijn ‘schijngestalten’: (61c) is een geaffigeerde vorm van een bestaand complex woord (zoals voetballer) en (61d) krijgt een primaire interpretatie (zoals parkwachter). Bij voltooid-deelwoord gevallen treedt in principe geen ambiguïteit op: (61e) is een synthetisch compositum en (61f) het voltooid deelwoord van een bestaand complex werkwoord.
Het is wel interessant om te konstateren dat zich ook bij niet-verbale synthetische composita hetzelfde soort verschijnselen voordoet als bij de verbale. Men vergelijke:
(62) | a. | & nekkig | b. | hardnekkig |
& gallig | zwartgallig | |||
& hoofdig | éénhoofdig | |||
& borstig | rondborstig |
Hier zijn de denominale -ig adjectiva op zich morfologisch welgevormde maar niet-bestaande items; de synthetische composita waarin zij voorkomen zijn alle bestaande complexe woorden met een redelijk transparante semantische strukturering: VOORZIEN VAN EEN (HARDE)A (NEK)N, VOORZIEN VAN (ZWARTE)A (GAL)N, VOORZIEN VAN (ÉÉŃ)A (HOOFD)N, VOORZIEN VAN EEN (RONDE)A (BORST)N. Hun gelexicaliseerde status ontlenen ze aan het feit dat deze ‘letterlijke’ betekenis een metaforische aanvulling behoeft: hardnekkig = ‘vasthoudend’, ‘onverzettelijk’ etc.; zwartgallig = ‘somber’, ‘pessimistisch’, enz.
Ook bij dit type synthetische composita komt het vaak voor dat het tweede lid naar de vorm overeenkomt met een bestaand woord dat een idiosyncratische betekenis heeft:
(63) | a. | hartig | b. | lafhartig |
koppig | duizendkoppig | |||
handig | hardhandig | |||
moedig | goedmoedig |
Evenals bij de verbale synthetische composita is het echter duidelijk dat in de betekenis van de woorden in (63b) niet die van de bestaande woorden in (63a) meespeelt, maar weer de transparante, voorspelbare betekenis VOORZIEN VAN. Weliswaar geldt ook voor de composita in (63b) dat ze een metaforische interpretatie krijgen (en op grond daarvan als IFL-woorden bestaan), maar ook hier weer is de transparante kern (VOORZIEN VAN EEN (LAF)A (HART)N, VOORZIEN VAN (DUIZEND)A (KOPPEN)N enz.) nog duidelijk herkenbaar. Hoewel metaforische interpretatie bij dit type meer regel dan uitzondering is, komen er ook wel volkomen doorzichtige gevallen voor:
(64) | a. | & ogig | b. | blauwogig |
& ademig | kortademig | |||
harig | roodharig | |||
benig | langbenig | |||
kleurig | goudkleurig |
Pseudo-synthetische composita lijken bij de -ig kombinaties nauwelijks voor te komen. Een paar eigen maaksels van bedenkelijk allooi vindt men, tezamen met de A + N composita waarop ze zijn gebaseerd in (65):
(65) | a. | roodkoper | b. | roodkoperig |
geelzucht | geelzuchtig | |||
koudvuur | koudvurig |
Toch is de observatie in Booij (1977, p. 128 e.v.) dat -ig zich kan hechten aan complexe woorden niet onjuist voor gevallen als:
(66) | a. | godsdienst | b. | godsdienstig |
dienstplicht | dienstplichtig | |||
onrust | onrustig | |||
aandacht | aandachtig |
Merk op dat de complexe woorden waaraan -ig zich in de kombinaties van (66) heeft gehecht geen A + N composita zijn. (Een uitvoerige behandeling van kombinaties op -ig zal verschijnen in Van der Hulst en Van Santen ‘Adjectieven op IG’, dat op het ogenblik nog in manuscript-vorm is).
Ter afsluiting weer enige voorbeelden in de in paragraaf 7 ontwikkelde hakennotatie:
(67) | [(nek)N ig]A | VOORZIEN VAN EEN -A(NEK)N (niet-bestaand) |
[(hard)A [(NEK)N ig]A]A | VOORZIEN VAN EEN (HARDE)A (NEK)N | |
(<hard>a<<nek>n ig>a)A | ONVERZETTELIJK (metaforische interpr.) | |
[(haar)N ig]A | VOORZIEN VAN -A (HAAR)N (niet-bestaand) | |
(<haar>n ig)A | VOORZIEN VAN (VEEL)A (HAAR)N | |
[(rood)A [(haar)N ig]A]A | VOORZIEN VAN (ROOD)A (HAAR)N | |
(<hand>nig)A | BEHENDIG, KNAP MET X's HANDEN | |
[(hard)A [(hand)Nig]A]A | VOORZIEN VAN (HARDE)A (HANDEN)N | |
(<hard>a<<hand>nig>a)A | RUW (metaforische interpretatie) | |
[(<koud>a <vuur>n)N ig]A | VOORZIEN VAN (KOUDVUUR)N (een ziekte) | |
(<<god>n s <dienst>n >nig)A | VROOM |
Anders dan bij de denominale (namaak-)voltooid deelwoorden geloof ik dat -ig woorden in semantisch opzicht in feite niet zonder het een of andere komplement kunnen, ook als er morfologisch geen komplement aanwezig is. In de notatie van (67) heb ik dat aangegeven door de ‘blank’ -A. Immers, ook de bestaande woorden in (64a) betekenen niet zomaar ‘voorzien van haar/been/kleur’, maar veeleer ‘voorzien van veel haar/been/kleur’. Hier dient ‘veel’ meer in het algemeen als aanduiding van intensificatie, een in grote, rijke, mate bezitten van het door het nomen aangeduide. Het is niet moeilijk in te zien dat dit blijkbaar inherente intensificatie-aspect op natuurlijke wijze uitmondt in de metaforische interpretatie van woorden als die in (63a). Wat het verschil met de ge- en be- vormenGa naar eindnoot22 betreft wijs ik op kontrasten als:
(68) | a. | een behaarde arm | b. | een harige arm |
een gekleurd oppervlak | een kleurig oppervlak | |||
een bebaard gezicht | een baardig gezicht | |||
een bebloed gezicht | bloedige taferelen |
Verder denke men aan vormen als lijvig (‘een lijvig boekwerk’) en zonnig (‘een zonnig terras’) waar geen bestaande vormen (& gelijfd, & belijfd; & bezond, & gezond) tegenover staan.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat bij echte synthetische composita het ‘bestaand-woord’ niveau nooit samenvalt met het hele tweede lid, maar altijd minstens één niveau lager ligt. Voor de -ig vormen is dat dus bij het nomen, en voor de verbale gevallen het werkwoord of, als het om een niet-bestaand denominaal werkwoord gaat, bij het daaronder liggende nomen. En net zoals we bij de namaak-participia zagen dat bestaande werkwoorden meestal een andere, meer idiosyncratische, betekenis hadden dan de gepostuleerde niet-bestaande werkwoorden, zo zien we hetzelfde bij alle typen synthetische composita ook
weer op het niveau van het gehele rechterlid. Als dat kwa vorm overeenkomt met een bestaand complex woord, dan heeft dat bestaande woord over het algemeen een niet-transparante, idiosyncratische betekenis; m.a.w. het is dan ook niet dat bestaande woord dat een rol speelt bij de synthetische interpretatie, maar een niet-bestaande tweelingbroer met een voorspelbare, transparante betekenis. En mutatis mutandis moet worden gekonstateerd dat in die gevallen waarin wél de idiosyncratische betekenis van een als tweede lid fungerend bestaand woord meespeelt, er geen sprake is van een synthetisch compositum, maar van een primair compositum met een primaire interpretatie.
Iets anders uitgedrukt kan men zeggen dat bij synthetische composita het eerste lid altijd een bestaand woord moet zijn en het tweede altijd een mogelijk (complex) woord. Kennelijk zijn semantische en morfologische transparantheid - en dat zijn per definitie de karakteristieke kenmerken van mogelijke complexe woorden - bepalend voor het voor synthetische composita typerende vermogen innige (inderdaad synthetische) verbindingen tot stand te brengen tussen het in zo'n mogelijk woord ingebedde bestaande woord en een ander bestaand woord - het eerste lid. En omgekeerd verklaart de in (31) aangegeven óntoegankelijkheid van bestaande complexe woorden de onmogelijkheid twee zulke bestaande woorden op een dergelijke hechte manier met elkaar te verbinden. Bij primaire composita moet het bindmiddel daarom van buiten de twee betrokken woorden komen; we ‘denken’ het er zelf ‘bij’, of we ‘leggen’ het ‘erin’, maar het wordt niet, zoals bij synthetische composita automatisch ‘bijgeleverd’.
11. Suggesties voor een geïntegreerde beschrijving van synthetische en nietsynthetische afleidingen
Juist het feit dat bij vormen als harig, benig, kleurig, baardig, lijvig, zonnig enz. de nadere complementatie al als het ware in hun interpretatie ingebakken zit is een sterke aanwijzing dat synthetische composita kunnen worden beschouwd als systematische uitbreidingen van hun derivationele bases. De leemte die bij een niet-synthetische vorm als harig gevuld wordt door de intensificatie VEEL, wordt bij de synthetische kombinatie roodharig opgevuld door de betekenis van het eerste lid, rood. Dat de verbale afleidingen in -er, -ing, -end en ge-X-d (alsook be-X-d, ver-X-d etc.) allemaal synthetische tegenhangers met N, A, Adv, en P als eerste lid toelaten, wijst erop dat ook hier sprake is van een vergelijkbaar systematisch uitbreidingsproces.
De meest voor de hand liggende uitbreiding is daarbij aanvulling - of, zo men wil, invulling - d.m.v. een element dat toch al in de logische vorm besloten ligt. Zo geeft Booij 1979 als logische vorm voor een Nomen Agentis als koper (p. 989):
(69) | koper, N, | (i) x[x BUY y & y = NP2] |
(ii) x[Ǝy [x BUY y]] |
M.a.w. koper heeft logisch gezien altijd impliciet een object (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld zwemmer; x[x SWIM]), en in een zin als Jan is de koper van dit huis (waarbij Jan = x) wordt expliciet de NP dit huis aangewezen als object van koper (dit huis = NP2 = y). Bij synthetische composita valt een nomen in het eerste lid ook praktisch altijd te interpreteren als het object van het in het tweede lid vervatte werkwoord: notenkraker, artsenbezoeker, ijsbreker enz. Zo ook bij synthetische composita met -ing en -end: vormgeving, meningsvorming,
drugbestrijding etc., sfeerbepalend, dekkingzoekend, geruchtmakend enz. Er lijkt derhalve alles voor te zeggen om de interpretatieve apparatuur op basis van de logische vorm zoals in Booij 1979 ook uit te breiden tot dit soort synthetische composita: bij de niet-synthetische gevallen (kraker, bezoeker, breker enz.) is er impliciet meestal een object. Bij de synthetische vormen wordt dat object expliciet geïdentificeerd met het nomen in het eerste lid; het verschil met syntactische aanvulling door van + Nomen is dat in synthetische composita alleen generisch, niet-referentieel beschikbare objecten mogelijk zijn: men vergelijke Jan is de koper van dit huis met Jan is een huizenkoper. Ook voor de (namaak-)voltooid deelwoord-gevallen is een interpretatie met behulp van logische vorm mogelijk; hier wordt het eerste lid, als dat een nomen is, geïdentificeerd met het subject/agens (Godgegeven) of - gebruikelijker - met het instrument (handgeknoopt, luchtgekoeld), weer met de aantekening dat de interpretatie generisch en niet-referentieel is.
Het feit dat nomina in synthetische composita altijd generisch en nietreferentieel zijn is voor mij de voornaamste reden om te veronderstellen dat een lexicalistische benadering op basis van subcategorisatie-patronen (ruwweg à la Roeper en Siegel 1978) de voorkeur verdient boven een syntactische PS-benadering à la Botha. Referentiële onbereikbaarheid is immers een karakteristiek aspekt van elementen beneden woord-niveau, en een uitvloeisel van het eiland-karakter van woorden in het algemeen.Ga naar eindnoot23 Een PS-derivatie kan dan ook niet verklaren waarom elementen als lidwoorden, premodifiërende adjectiva, postmodifiërende PPs enzovoorts van de betrokken nomina opname in een synthetisch compositum in de weg staan (gekunstelde gevallen als artsen-op-het-platteland-bezoeker, leegstaande-herenhuizen-kraker, rooie-vrouwen-kader-vorming laat ik buiten beschouwing), en een afleiding die dat soort elementen eerst syntactisch genereert om ze vervolgens weer allemaal te deleteren is natuurlijk helemaal uit den boze. Een lexicalistische benadering, daarentegen, heeft in dit opzicht een voor lexicale eenheden in het algemeen geldend verklarend principe. Met name het al dan niet (kunnen) optreden van lidwoorden e.d. is diagnostisch voor de vraag of we met een syntactisch dan wel met een lexicaal bouwsel te maken hebben. Vergelijk:
(70) | de nieuwslezer |
de gebiedsuitbreiding | |
een mensonterende behandeling | |
deze zongerijpte tomaten | |
(71) | *de het-nieuwslezer |
*de het-gebiedsuitbreiding | |
*een de-mensonterende behandeling | |
*deze de-zongerijpte tomaten | |
(72) | de lezer van het nieuws |
de uitbreiding van het gebied | |
een de mens onterende behandeling | |
deze in/door de zon gerijpte tomatenGa naar eindnoot24 |
Incorporatie van een lidwoord in de synthetische composita van (70), zoals in (71), is ten ene male onmogelijk; alleen syntactisch gegenereerde structuren, zoals in (72) laten lidwoorden toe.
Mijn voorkeur voor een lexicalistische benadering op basis van
subcategorisatie-patronen betekent niet dat ik de benadering van Roeper en Siegel daartoe in alle opzichten geschikt acht. Hoewel een gedetailleerde uitwerking van de WF-regels voor Nederlandse synthetische composita het bestek van dit artikel te boven gaat, wil ik wel aangeven in welk opzicht dat soort regels naar mijn mening zouden moeten afwijken van het door Roeper en Siegel geschetste kader. De gesuggereerde amendering vloeit in feite voort uit de in paragraaf 2 geuite kritiek op Roeper en Siegel's conceptie van het lexicon.
Roeper en Siegel werken met twee affigeringsregels voor elk van de affixen -er, -ing, en -ed, nl. een ‘non-compound’ en een ‘compound’ versie. Als reden voor het werken met twee regels per affix voeren ze aan (p. 210 e.v.) dat ze hiermee de generering van vormen als & goer kunnen voorkomen (nl. door de ‘non-compound’ regel te blokkeren voor het werkwoord go) en toch die van synthetische vormen als church-goer (via de ‘compound’ regel) kunnen verzekeren. Zoals opgemerkt in paragraaf 2 oefent Botha (1980b) hier (m.i. terecht) kritiek op uit, en wel omdat de WF-regels op deze manier worden ingeperkt tot het genereren van alleen díé vormen waarvan verondersteld wordt dat ze bestaan. Dit streven van Roeper en Siegel om de WF-regels te beperken tot het genereren van bestaande items is des te ironischer in het licht van het in de voorgaande paragrafen herhaaldelijk gekonstateerde gegeven dat waar het tweede lid van een synthetisch compositum naar de vorm overeenkomt met een bestaande geaffigeerde vorm het heel vaak juist niet de betekenis van die bestaande vorm is die in de totaalbetekenis van het synthetische compositum meespeelt. Dit geldt ook voor de -er gevallen in het Engels. Zo is er een bestaand woord breaker dat ‘stortzee, hoge vloedgolf’ betekent. Het zal duidelijk zijn dat de betekenis van dat bestaande woord geen rol speelt bij de interpretatie van law-breaker (‘iemand die de wet breekt, schendt’). Idem dito voor het bestaande woord reader (‘lector’) t.o.v. newsreader (‘nieuwslezer’). Toegepast op de Nederlandse -ig woorden (en dezelfde redenering geldt voor de overige behandelde typen): woorden als die in (62a) zijn allemaal morfologisch welgevormd; er is derhalve geen enkele reden om ze niet als potentiële, via WFRs af te leiden vormen te beschouwen. Dat ze niet bestaan blijkt in het door mij geschetste model uit het simpele feit dat ze niet als bestaande woorden in het IFL zijn opgenomen - dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de woorden in (63a). Een unificerende beschrijving die de ongewenste en ongemotiveerde duplicering van Roeper & Siegel's benadering voorkomt kan derhalve worden verkregen door aan te nemen dat er maar één affigeringsregel voor elk van de affixen -er, -ing, -end enz. is, nl. een regel met een ‘open plaats’ (Roeper en Siegel spreken van een ‘empty frame’). Invulling van deze open plaats is optioneel; bij invulling ontstaat een synthetisch compositum, anders een enkelvoudige afleiding. Het abstracte schema voor de verbale synthetische composita in (56) en hun enkelvoudige bases wordt daarmee:
(73) | [W]V/X (+[U]X) → [([U]X) [(Af1) [W]V Af2]Yα]Yα |
Waarbij X = N, A, Adv, P; Y = N, A; Af1 = ge-; Af2 = -er, -ing, -end, -d. Dit schema dekt de volgende vier gevallen:
(74) | [W]V/X (+ [U]X) → [([U]X) [[W]V er]N]N |
(75) | [W]V/X (+ [U]X) → [([U]X) [[W]V ing]N]N (NB: X ≠ Adv) |
(76) | [W]V/X (+ [U]X) → [([U]X) [[W]V end]A]A |
(77) | [W] / X (+ [U]X) → [([U]X) [ge [W]V d]A]A |
Hier hebben de ronde haken niet de betekenis van ‘bestaand woord’, maar de gebruikelijke betekenis van ‘optioneel element’. Verder geldt dat de buitenste Y-haken komen te vervallen als de optionele plaats niet wordt ingevuld. De α in (73) geeft aan dat als de optie wel gevuld wordt de buitenste Y-haken altijd moeten overeenkomen met die van het rechterlid.
Men kan deze schemata als volgt lezen: Gegeven een werkwoord W dat in zijn subcategorisatie-patroon (aangegeven met /_____) een element van de categorie X toestaat, en, optioneel, gegeven een woord U van de toegestane categorie X, dan kan in het eerste geval de enkelvoudige afleiding rechts van de pijl, en in het tweede geval het synthetische compositum rechts van de pijl gevormd worden. De schemata zijn alleen bedoeld om de morfologisch relevante strukturering aan te duiden. (Voor denominale afleidingen met be-, -eer, enz., alsook voor b.v. -ig afleidingen zijn verdere adaptaties nodig). De feitelijke sturing vanuit subcategorisatie-gegevens (wellicht ook met behulp van selectie-restricties) is een gecompliceerde aangelegenheid waarop ik in het kader van dit artikel niet nader kan ingaan, afgezien van de volgende algemene opmerkingen: Het lijdt weinig twijfel dat ook functionele informatie nodig is, voorzover deze niet rechtstreeks afleidbaar is uit de relatieve positie van elementen in een subcategorisatie-frame, aangevuld met zoiets als Roeper en Siegel's ‘first sister’ principe. Zo zal bij een intransitief werkwoord invulling van het eerste lid door een Nomen geen object-interpretatie toelaten: een vorm als DamslaperGa naar eindnoot25 (een alweer verouderde kombinatie uit de Provotijd) krijgt dan ook een interpretatie waarin het eerste lid als Locatief fungeert. Verder zal over het algemeen gelden dat als een element binnen een lexicale struktuur een bepaalde rol krijgt toebedeeld een ander element (binnen of buiten die struktuur) niet diezelfde rol kan krijgen: dus huizenbouwer of bouwer van huizen, maar niet b.v. *een huizenbouwer van bungalows.
12. Slotopmerkingen
Uit de uiteenzetting in de vorige paragrafen blijkt dat ik weliswaar kies voor een strukturering voor Nederlandse synthetische composita overeenkomstig Allen's voorstellen voor de Engelse gevallen, - de in paragraaf 10 gegeven argumenten laten wat dat betreft geen enkele ruimte voor twijfel - maar dat ik, zij het met een belangrijke amendering, globaal toch Roeper en Siegel's benadering als de juiste beschouw om tot die strukturering te komen.
Allen's gelijkschakeling van synthetische en primaire composita betekent een miskenning van het feit dat de generering van synthetische composita een natuurlijk verlengstuk vormt van de generering van enkelvoudige affixvormen. De principiële eenheid van complexe en enkelvoudige affigering wordt in de schemata van (73)-(77) op systematische wijze tot uitdrukking gebracht. In Allen's benadering is overeenkomst tussen enkelvoudige afleidingen en synthetische composita een onverklaarbare toevalligheid. De belangrijkste generalisatie van het Allen-kader, nl. dat de regels voor synthetische composita uitmonden in kombinaties van het type A + N, N + N, N +A, enz., waarbij het tweede lid altijd dezelfde categorie heeft als de hele kombinatie, blijft overigens ook in de hier ontwikkelde benadering intakt.
Een groot nadeel van Allen's benadering is het feit dat IS A en Variable R in feite alleen werken bij schijnbare synthetische composita (verg. 12b, en parkwachter en keukenwekker in 60). Voor echte synthetische composita moet Allen dan
ook de kunstgreep toepassen van het gebruik van een tweetal ‘interpretatieve filters’ (pp. 170-174). Deze hebben tot taak de eerst als primaire composita gegenereerde kombinaties met een deverbaal of denominaal rechterlid alsnog als synthetische composita te identificeren en interpreteren. Mijns inziens is het gebruik van dit soort filters een theoretisch ongewenste zaak, die het woordvormingsproces reduceert tot een soort vrijblijvend ‘ballengooien’. Ik vind dat dit type ingrepen vermeden moeten worden als er een aanvaardbaarder alternatief voorhanden is. En dat is naar mijn gevoel hier het geval, nl. generering gestuurd door subcategoriserings-gegevens, zoals in Roeper en Siegel's voorstellen. Een dergelijke benadering sluit ook nader aan bij de zich in de algemene theorievorming steeds duidelijker aftekenende tendens om het bereik en het eigen karakter van lexicale processen tot hun recht te doen komen in het kader van een principiële taakverdeling tussen de verschillende componenten van de grammatica in zijn geheel - men vergelijke bijvoorbeeld Hoekstra, van der Hulst, en Moortgat (1979), met name de Introductie en de bijdrage van Michael Brame, getiteld ‘Lexicon vs Filters’.
Booij (1977) wijst erop dat WFRs kunnen worden beschouwd als de lexicale tegenhangers van PS-regels in de syntaxis. De behandeling van vele typen enkelvoudige en synthetische affixvormen in de voorgaande paragrafen toont aan dat men dit struktuurbouwende karakter niet alleen in morfologische, maar ook in semantische zin kan verstaan. Hoewel ik, in overeenstemming met de gangbare terminologie steeds heb gesproken van ‘semantische interpretatie’, is het duidelijk dat de hier ontvouwde visie zich probleemloos laat vertalen in termen van het systematisch opbouwen van de betekenisstruktuur van complexe vormen aan de hand van de in het lexicon op ‘bestaand woord’ niveau aanwezige informatie - daarbij inbegrepen subcategorisatie-gegevens e.d. - en de eigen semantische inbreng van de betrokken WFRs. Daarmee is deze benadering in principe ‘input-monitored’ (om een term van Hockett 1966 te gebruiken), terwijl een benadering die gebruik moet maken van filters (zoals die van Allen) pas aan het eind van het woordvormingsproces kan bepalen of het produkt semantisch welgevormd is of niet.
Tenslotte nog enige opmerkingen met betrekking tot twee andere hoofdpunten van Allen's morfologische theorie, de Adjacency Condition en de Levelordering. Wat de Adjacency Condition betreft kan ik kort zijn: het is duidelijk dat regels als die in (73)-(77) tegen deze conditie, zoals Allen die interpreteert, zondigen. Dat is jammer als men deze conditie als een hoeksteen van een restrictieve morfologische theorie wil zien, maar m.i. onvermijdelijk als men het specifieke karakter van de hier behandelde woordvormingsprocessen recht wil doen.
Voor de Level-ordering werpt de hier ontwikkelde benadering geen problemen op als we deze projecteren op de door mij in paragraaf 2 geschetste conceptie van het lexicon, aangevuld met de in paragraaf 7 uitgewerkte stelling dat strukturering beneden het ‘bestaand-woord’ niveau niet meetelt. Dit laatste betekent namelijk in feite dat bestaande complexe woorden aan een nieuwe WF-cyclus mee kunnen doen alsof het eigenlijk bestaande ongelede woorden zijn. Dit is dus relevant voor gevallen als bowler-hatted, bebontmanteld, gevoetbald enz. Hoewel we hier te maken hebben met op niveau III geproduceerde composita (bowler-hat, bontmantel, voetbal) kunnen ze, als bestaande items uit het IFL, toch weer voorafgegaan of gevolgd worden door niveau I en II affixen. En als zodanig kunnen ze ook weer binnen echte synthetische composita voorkomen, zoals in het voetbalminnend publiek en fraai-gestroomlijnde limousines.
Bibliografie
Alkemade, D.J. van e.a. (red.), 1980. Linguistic Studies offered to Berthe Siertsema, Amsterdam. |
Allen, M. Reece, 1978. Morphological Investigations. PhD dissertatie, Univ. v. Connecticut. |
Aronoff, M, 1976. Word Formation in Generative grammar, Cambridge, Mass. |
Aronoff, M., 1979. ‘Contextuals’, in Hoekstra, v.d. Hulst en Moortgat (red.), 49-71. |
Beard, R., 1977. ‘On the extent and nature of irregularity in the lexicon’, Lingua 42: 305-341. |
Bhat, D.N.S., 1979. The Referents of Noun Phrases, Deccan College, Poona. |
Booij, G.E., 1977. Dutch Morphology: A Study of Word Formation in Generative Grammar, Lisse. |
Booij, G.E., 1978. ‘Wanneer bestaat een woord?’, De Revisor 5/2: 55-61. Ook in Booij (red.) 163-170. |
Booij, G.E., 1979. ‘Semantic regularities in word formation’, Linguistics 17: 985-1001. |
Booij, G.E. (red.), 1979. Morfologie van het Nederlands, Amsterdam. |
Botha, R.Ph., 1968. The Function of the Lexicon in Transformational-generative Grammar, Den Haag. |
Botha, R.Ph., 1980a. ‘Allen's theory of synthetic compounding: a critical appraisal’, in v. Alkemade e.a. (red.), 157-180. |
Botha, R.Ph., 1980b. ‘Roeper and Siegel's theory of verbal compounding: a critical appraisal’, Stellenbosch Papers in Linguistics, 4: 1-45. |
Botha, R.Ph., te versch. On the basis of word-formation rules: evidence from synthetic compounds. |
Brame, M., 1979. ‘Lexicon vs filters’, in Hoekstra, v.d. Hulst, Moortgat (red.), 73-95. |
Haeringen, C.B. van, 1949. ‘Participia praeverbalia’, De Nieuwe Taalgids 42: 187-191 |
Haeringen, C.B. van, 1971. ‘Het achtervoegsel -ing: mogelijkheden en beperkingen’, De Nieuwe Taalgids 64: 449-468. Ook in Booij (red.) 77-100. |
Hirtle, W.H., 1970. ‘-Ed adjectives like “verandahed” and “blue-eyed”’, Journal of Linguistics 6: 19-36. |
Hockett, Ch.F., 1966. ‘Language, mathematics, and linguistics’ in Sebeok (red.), 155-304. |
Hoekstra, T., H. van der Hulst, M. Moortgat, 1979. ‘Introduction’ in Hoekstra, v.d. Hulst, Moortgat (red.), 1-48. |
Hoekstra, T., H. van der Hulst, M. Moortgat (red.), 1979. Lexical Grammar, GLOT 2, ook als Foris Publications in Language Sciences No. 3, Dordrecht. |
Hudson, R.A., 1975. ‘Problems in the analysis of -ed-adjectives’, Journal of Linguistics 11: 69-72. |
Van der Hulst, H., en A. van Santen, 1980. ‘Adjectieven op IG’ (MS, Leiden). |
Jackendoff, R.S., 1975. ‘Morphological and semantic regularities in the lexicon’, Language 51: 639-671. |
Joseph, B., 1980. ‘Lexical productivity versus syntactic generativity’, squib in Linguistic Inquiry 11/2: 420-426. |
Kraak, A. (red.), 1975. Linguistics in the Netherlands 1972-1973, Assen/Amsterdam. |
Lees, R.B., 1960. The Grammar of English Nominalizations, Den Haag. |
Levi, J.N., 1978. The Syntax and Semantic of Complex Nominals. New York/San Francisco/London. |
Ljung, M., 1970. English Denominal Adjectives, Stockholm. |
Ljung, M., 1976. ‘-ed adjectives revisited’, Journal of Linguistics 12: 159-168. |
Meys, W.J. 1972. ‘Some reflections about reflexive compound adjectives’ in Kraak (red.) 46-56. |
Meys, W.J., 1975. Compound Adjectives in English and the Ideal Speaker-Listener, Amsterdam/Oxford/New York. |
Meys, W.J., 1979a. ‘Booij over Nederlandse morfologie’ (recensie-artikel over Booij 1977), Spektator 9/1: 75-89. |
Meys, W.J., 1979b. ‘New developments in morphology’, Dutch Quarterly Review 9/4: 300-320. |
Norrick, N.R., 1979. ‘The lexicalization of pragmatic functions’, Linguistics 17: 671-685. |
Overdiep, G.S., 1937. Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch, Zwolle. |
Roeper, Th. en Siegel, M.A.E., 1978. ‘A lexical transformation for verbal compounds’, Linguistic Inquiry 9/2: 199-260. |
Rooij-Bronkhorst, A. de, te versch. ‘Past participle prefix ge-deletion and the role of stress in Dutch complex verbs’ in Van Coetsem, Robinson en Zonneveld (red.). Dutch Studies, Part I, Phonology. |
Sassen, A., 1968. ‘Problems of pre-, post- and co-existence and the word class of past participles in Dutch’, Lingua 21: 400-416. |
Schultink, H., 1973. ‘Het prefix ge- in Nederlandse (en Duitse) verleden deelwoorden’, De Nieuwe Taalgids 66: 449-468. Ook in Booij (red.) 101-111. |
Schultink, H., 1977. ‘Over de accentuering van afgeleide woorden in het Nederlands’, in Booij (red.) 1979, pp. 155-162. |
Sebeok, Th.A. (red.), 1966. Current Trends in Linguistics, Vol. III: Theoretical Foundations, Den Haag. |
Siegel, D. 1974. Topics in English Morphology, MIT-dissertatie, Cambridge, Mass. |
Strauss, S.L., 1979. ‘Against boundary distinctions in English morphology’, Linguistic Analysis 5/4: 387-419. |
Witte, J.J. en N.C.H. Wijngaards, 1961. De Structuur van het Nederlands, Den Bosch. |
- eindnoot*
- Dit artikel vormt een herziene en sterk uitgebreide versie van een lezing die ik op 7 mei 1980 heb gehouden in het kader van de 5e ‘Morfologiedag’, georganiseerd door de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap. De oorspronkelijke tekst van die lezing reikte niet verder dan ongeveer paragraaf 6, en eindigde in feite met een konstatering op grond van evidentie uit het Nederlands die de in de loop van het betoog t.a.v. de Engelse feiten opgebouwde redenering leek te weerspreken. Deze kentering in het betoog heb ik in de paragrafen 7 en 8 door een meer konkrete uitwerking trachten te ondersteunen. En dat leidde weer tot een verdere uitbreiding van het perspektief naar het gehele veld van verbale synthetische composita in het Nederlands (par. 9), bezinning op typische kenmerken van synthetische composita in het algemeen (par. 10) en taaltheoretische overwegingen ten aanzien van hun beschrijving in een generatieflexicalistisch kader (par. 11-12).
Ik dank de redaktieleden, met name Geert Booij, voor hun waardevolle kommentaar bij een eerdere versie van dit artikel. Mijn dank gaat ook uit naar Ariane van Santen en Harry van der Hulst, voor hun kritische aanmerkingen en suggesties, en voor het feit dat zij zo vriendelijk waren mij inzage te geven in hun manuscript over ‘Adjectieven op IG’. Uiteraard ben ik volledig verantwoordelijk voor de vele feilen en onvolkomenheden die dit artikel in zijn huidige vorm ongetwijfeld nog vertoont.
- eindnoot1
- De Engelse terminologie ligt overigens ook allesbehalve vast. Roeper en Siegel beperken zich tot verbale synthetische composita en noemen deze ‘verbal compounds’; ze konstrasteren deze met wat ze ‘root compounds’ noemen. Deze laatste term dekt derhalve wat Allen aanduidt met de term ‘primary compound’.
- eindnoot2
- Ik heb uiteraard niets tegen diachronische modellen. In Meys (1975) heb ik betoogd dat in generatieve beschrijvingen van woordvormings-processen diachronische en synchronische verschijnselen vaak door elkaar gehaald worden en dat juist om dit soort heilloze verwarringen te voorkomen een veel duidelijker explicitering t.a.v. diachronie en synchronie noodzakelijk is.
- eindnoot3
- Allen ontkent uiteraard niet dat er samengestelde werkwoorden bestaan; ze konstateert alleen dat er geen sprake lijkt te zijn van een systematisch woordvormingsproces. Er vallen echter wel vraagtekens te zetten bij haar opmerking (p. 226) dat vormen als to water-condition, to printread, to child-write ‘are not possible words’. Als dat al zo zou zijn, dan alleen op semantische gronden; morfologisch zie ik hier niets onwelgevormds in. Merk ook op dat men dit soort nietbestaande woorden toch automatisch de typerende ‘compound stress’ (accent op het eerste lid) geeft.
- eindnoot4
- Wat in noot 3 t.a.v. Allen's opvatting over samengestelde werkwoorden werd gezegd geldt eens te meer voor A + N composita, waarvan er in het Engels, zogoed als in het Nederlands, toch een hele hoop zijn. Morfologisch gezien onderscheiden dit soort composita zich duidelijk van syntactische Adjectief plus Nomen combinaties door het accent op het eerste lid (en in het Nederlands ook nog door de afwezigheid van een verbuigings-e). M.a.w. puur morfologisch is hier wel degelijk een adjunctie-regel voor te formuleren; alleen correleert hiermee geen systematische semantische relatie, als we Allen mogen geloven. Anderzijds dekt ‘Variable R’ zoals Allen die aanneemt voor N + N composita ook een enorme variatie aan mogelijke semantische relaties, zodat toch onduidelijk blijft waarom Allen daar dan wél van een systematisch woordvormingsproces uitgaat.
- eindnoot5
- Van der Hulst en Van Santen (MS: 37) overwegen nog wel een andere theoretische mogelijkheid voor breedgeschouderd, nl.:
Maar ze verwerpen deze als ‘een onaanvaardbaar abstracte morfologische struktuur’, zodat ze toch kiezen voor een met (19) overeenkomende strukturering, nl.:
Wat mijn eigen notatie in (19) e.v. betreft merk ik nog op dat ik nergens gebruik maak van grenssymbolen, en wel om de eenvoudige reden dat ik niet overtuigd ben van de noodzaak van grenssymbolen náást het gebruik van interne haken. Een m.i. sterk pleidooi tegen het onderscheiden van verschillende soorten grenssymbolen in de morfologie is te vinden in Strauss (1979).
- eindnoot6
- In de Inleiding van Booij (red. 1979) vraagt deze zich af of we bij gevallen als behaard en beharing toch niet gedwongen worden tot het aannemen van discontinue affixen als be...d en be...ing. (Dit zou dus voor behaard neerkomen op de strukturering [be[haar]Nd]A en voor een synthetisch compositum als zwartbehaard, neem ik aan, op zoiets als [[zwart]A[be[haar]Nd]A]A). Booij licht zijn opvatting als volgt toe (p. 10): ‘Men kan immers behaard en beharing moeilijk denken als afgeleid van het geïmpliceerde werkwoord beharen. Dit werkwoord zou immers de betekenis “voorzien van haar” hebben, d.w.z. een opzettelijke handeling aanduiden, terwijl behaard en beharing het betekenisaspekt “gevolg van een opzettelijke handeling” missen’. Zo gesteld lijkt me dit meer een semantisch/pragmatische dan een morfologische kwestie: we kunnen ons zoiets als het ‘opzettelijk voorzien van haar’ misschien moeilijk voorstellen en hebben derhalve normaal geen behoefte aan een werkwoord als beharen. Dat neemt niet weg dat dit in puur morfologische zin een volstrekt welgevormd mogelijk woord is, dat derhalve als tussenniveau in behaard kan optreden en dus ook in b.v. een synthetisch compositum als zwartbehaard: [[[zwart]A]Adv [[be[haar]N]Vd]A]A. Bovendien kan men zich afvragen of opzettelijk handelen (hetgeen een menselijke Agens impliceert) absoluut vereist is als betekenisaspekt van denominale be-verba. Ik geef graag toe dat bij de overgrote meerderheid normaal gesproken een menselijke Agens zal optreden, maar er zijn er ook wel waarvoor dat niet geldt; te denken valt aan bezielen, begrenzen, bevlekken, benevelen enz. Er valt iets voor te zeggen om het (vrijwel) uitsluitend voorkomen van de voltooid deelwoord vormen van beharen, besneeuwen enz. op pragmatische gronden te verklaren uit het feit dat het gebruik van deze (passieve) vormen ons ontslaat van de noodzaak hun vage, moeilijk benoembare Agensen (‘de natuur’?, ‘het weer’?) expliciet te vermelden, zoals we het benoemen van de Agens ook omzeilen bij uitdrukkingen als het regent, het sneeuwt enz.
- eindnoot7
- Dit laatste argument gaat niet op als we op grond van een blijkbaar vrij algemeen principe stellen dat verbogen vormen van adjectiva binnen lexicale strukturen in het Nederlands niet zijn toegestaan, met het gevolg dat de vormelijke oppositie tussen adjectiva en adverbia binnen lexicale eenheden altijd wordt geneutraliseerd.
- eindnoot8
- De formulering van (31) is in dit stadium misschien nog wat vaag; ik neem echter aan dat uit de nadere uitwerking in de rest van deze paragraaf duidelijk zal worden wat ermee wordt bedoeld.
- eindnoot9
- In Jackendoff (1975) dat zich vooral bezighoudt met relaties tussen bestaande complexe items in het lexicon zijn de renundantieregels in feite woordformatieregels. Ik zie ze liever als ‘verwijzingsregels’, d.w.z. regels die aangeven dat item A gerelateerd is aan item B via WFR X (voor zover de relatie tussen A en B het resultaat is van een nog op moment M werkzame WFR). Op deze manier kan staande gehouden worden dat er sprake is van een ‘two-way’ relatie (zoals door Jackendoff aangegeven met de twee kanten opwijzende pijl ↔) tussen twee bestaande items in het IFL, terwijl de WFRs als zodanig altijd maar eenrichtingsverkeer toelaten (→ met de basis links en de afgeleide vorm rechts van de pijl). Deze benadering komt m.i. de zuiverheid van het hier gepropageerde strikt-synchronische model ten goede, omdat het de WFRs die het synchronische woordvormings-potentieel bepalen duidelijk onderscheidt van bestaande complexe items die mogelijk diachronisch gezien via diezelfde WFRs tot stand gekomen zijn. Voor het begrip ‘verwijzingsregel’ of ‘via-regel’ zie Norrick (1979).
- eindnoot10
- Ik neem aan dat normaal gesproken prettig-geprijsd en goedgevormd in de voorbeelden van (36) ‘bedoeld’ zullen zijn in de eerste interpretatie; dat doet echter niets af aan het feit dat de tweede interpretatie als mogelijkheid aanwezig is.
- eindnoot11
- Ik beperk me in dit artikel tot de voltooid deelwoorden van transitieve werkwoorden, die een passieve interpretatie krijgen. Ook bij de voltooid deelwoorden van intransitieve werkwoorden, die een actieve interpretatie krijgen komen vormen met adjectiva voor, zoals
(i)drooggevallen polders(ii)een dolgedraaide motor
Aan dit soort vormen ligt het subcategorisatie-patroon [_____AP] ten grondslag, zoals op syntactisch niveau in de polders vallen droog.
- eindnoot12
- Aangezien het hier om een leenwoord gaat heb ik de interne struktuur van décolleté niet met vishaken aangegeven. Overigens hoeft men geen linguist te zijn om te beseffen dat deze in oorsprong Franse creatie gekenmerkt wordt door een zeer transparante morfologische struktuur, die t.a.v. de onderliggende vormen weinig aan de verbeelding overlaat.
- eindnoot13
- Zo blijkt de sterke arm in het algemeen terecht ongevoelig voor de redenering dat de morfologische struktuur van foutgeparkeerd [[(fout)A]Adv[ge[(park)N eer]Vd]A]A zou moeten zijn. In de praktijk betekent dat dat de vermelding foutgeparkeerd op een bekeuring maar één interpretatie toelaat: betalen!
- eindnoot14
- Men kan ‘zero-derivatie’ opvatten als een WFR zonder konkreet korrelaat. Het heeft dan ook geen zin een zero-symbool in een nul-derivaat op te nemen. Waar zouden we de zero trouwens moeten zetten bij denominale werkwoorden? Zouden we het denominale werkwoord tafelen moeten karakteriseren als [Ø[tafel]N]V - vgl. [be[dijk]N]V - of als [[tafel]NØ]V - vgl. [[parfum]N eer ]V?
- eindnoot15
- Roeper en Siegel (1978: 221 e.v.) wijzen er op dat we bij Engelse synthetische composita wel adjectivische vormen als beautifully-danced en smartly-dressed tegenkomen, maar geen nominale vormen als *beautifully-dancer en *the smartly dressing. In plaats van de laatste twee nominale vormen vinden we syntactische kombinaties met adjectiva i.p.v. adverbia: beautiful dancer en the smart dressing; Roeper en Siegel spreken op grond van deze complementaire situatie van twee ‘systematic gaps’ in het paradigma van de verbale synthetische composita. Het is interessant om te konstateren dat in het Nederlandse paradigma geen hiaat korresponderende met de Engelse -er gevallen zit (vgl. langslaper, hardloper enz.) maar wel één korresponderend met de Engelse nominale -ing gevallen - ik heb er althans geen voorbeelden van kunnen vinden of bedenken. Joseph (1980) betoogt, mede naar aanleiding van de door Roeper en Siegel gesignaleerde hiaten, dat adverbia van alle compositie-regels moeten worden uitgesloten. De Nederlandse evidentie lijkt hem wat dat betreft geen gelijk te geven.
- eindnoot15
- Roeper en Siegel (1978: 221 e.v.) wijzen er op dat we bij Engelse synthetische composita wel adjectivische vormen als beautifully-danced en smartly-dressed tegenkomen, maar geen nominale vormen als *beautifully-dancer en *the smartly dressing. In plaats van de laatste twee nominale vormen vinden we syntactische kombinaties met adjectiva i.p.v. adverbia: beautiful dancer en the smart dressing; Roeper en Siegel spreken op grond van deze complementaire situatie van twee ‘systematic gaps’ in het paradigma van de verbale synthetische composita. Het is interessant om te konstateren dat in het Nederlandse paradigma geen hiaat korresponderende met de Engelse -er gevallen zit (vgl. langslaper, hardloper enz.) maar wel één korresponderend met de Engelse nominale -ing gevallen - ik heb er althans geen voorbeelden van kunnen vinden of bedenken. Joseph (1980) betoogt, mede naar aanleiding van de door Roeper en Siegel gesignaleerde hiaten, dat adverbia van alle compositie-regels moeten worden uitgesloten. De Nederlandse evidentie lijkt hem wat dat betreft geen gelijk te geven.
- eindnoot16
- Voor prefix-werkwoorden, waaronder de denominale be-werkwoorden, moet een extra knoop worden verondersteld in 54a en 54b:
Het zal overigens duidelijk zijn dat ook hier de Allen-benadering een natuurlijker strukturering oplevert dan de Botha-benadering.
- eindnoot17
- Ik beperk me hier tot een kontrastering van de door Allen en Botha voorgestelde struktureringen. Er is natuurlijk nog een derde mogelijkheid nl:
Deze strukturering komt overeen met die welke Schultink (1977: 159 e.v.) voor samenstellende afleidingen voorstelt. Zo geeft hij als voorbeelden o.a. [[drie]Num[wiel]Ner]N en [[toe]Prt[geef]Vlijk]A. Ik heb de meeste van de door Schultink besproken typen synthetische composita in het kader van mijn artikel niet grondig bestudeerd en durf dan ook geen uitspraak te doen over de mérìtes van de door Schultink voorgestelde strukturering t.o.v. een Allen- of Botha-strukturering voor dat soort vormen. Voor de door mij in (52) gegeven typen lijkt mij Schultink's strukturering - die in feite zuivere catenatie is - minder geschikt, omdat deze, anders dan die van (53b) en (54b), niet tot uitdrukking brengt dat Z + Af, resp. Af + Z + Af in alle gevallen overeenkomt met een morfologisch welgevormd mogelijk complex woord. Voor sommige van de door Schultink behandelde gevallen gaat dit blijkbaar niet op; zo merkt Schultink op dat *wieler niet bestaat, en ik neem aan dat hij met deze opmerking mede bedoelt te zeggen dat dit woord ook niet kàn bestaan, m.a.w. morfologisch onwelgevormd is.
Ariane van Santen en Harry van der Hulst hebben mij erop gewezen dat het overzicht van verbale synthetische composita in (52) geen plaats biedt aan gevallen als aanhalerig en afleidbaar, noch aan gevallen als woningbouw, achterstand enz. De eerste twee typen (-erig en -baar) lijken mij op het eerste gezicht wel inpasbaar in het hier geschetste kader. Over de andere gevallen durf ik me zonder nadere studie geen oordeel aan te matigen. Een woord als woningbouw is erg interessant omdat er oppervlakkig gezien sprake lijkt te zijn van een primair compositum, terwijl er anderzijds aanleiding is het tweede lid te beschouwen als een afleiding - maar dan via zeroderivatie - van een werkwoord.
Van der Hulst en Van Santen (MS) komen overigens ook uit bij de ‘Allen-strukturering’ (53b en 54b) als de juiste strukturering voor synthetische composita, en wijzen erop dat aanvullende evidentie kan worden ontleend aan het feit dat het accentpatroon van synthetische composita in het algemeen overeenkomt met dat van primaire composita - vgl. rondbórstig en donkerbláuw, ijsbreker en húisdeur.
- eindnoot18
- De uniformerende aanblik van (56) hoeft ons natuurlijk niet de ogen te doen sluiten voor het feit dat er tussen de onderscheiden typen toch allerlei verschillen kunnen bestaan, b.v. wat hun performance-produktiviteit betreft. Zo is het met ijsbreker geëxemplificeerde type ongetwijfeld veel couranter dan het type handgeknoopt. De Witte & Wijngaards (1961) merken ten aanzien van dit laatste type op dat het ‘van vreemde oorsprong’ is (p. 192), daarbij verwijzend naar het Engels en het Duits, en dat import ervan pas sedert omstreeks 1880 heeft plaatsgevonden, De relatieve zeldzaamheid van het type handgeknoopt in het Nederlands tegenover de vrij grote frekwentie van gevallen als hand-painted enz. in het Engels heeft ongetwijfeld ook te maken met de beschikbaarheid van een alternatieve syntactische konstruktie in het Nederlands en het ontbreken daarvan in het Engels (zie wat dit aangaat ook noot 24).
- eindnoot19
- Een en ander is nauw verweven met de boeiende doch ingewikkelde problematiek rond samenkoppelingen en prefix-verba. Zie hiervoor De Rooij-Bronkhorst (te verschijnen).
- eindnoot20
- Aronoff (1979) laat zien dat agens-nomina op -er kunnen slaan op personen (baker, dancer), dieren (pointer, retriever), materiële objecten (blotter, eraser) en immateriële objecten (reminder, thriller) en hij betoogt dat de interpretatie die zo'n nomen binnen deze of gene categorie plaatst stoelt op pragmatische overwegingen. Ik neem aan dat deze observatie ook kan worden uitgebreid tot synthetische composita op -er.
- eindnoot21
- Bij de interne struktuur van het werkwoord voetballen zoals hier aangegeven ben ik van de veronderstelling uitgegaan dat de oorsprong zoiets als ‘ballen met de voet’ is geweest, waarbij het werkwoord ballen een denominale afleiding van het nomen bal is. Misschien is deze analyse vergezocht en moeten we uitgaan van een uit het nominale compositum voetbal afgeleid werkwoord. Voor het synthetische compositum voetballer maakt dit verschil in analyse geen bal uit omdat het ligt beneden het ‘bestaand-woord’ niveau.
- eindnoot22
- Ook het Engels kent een kontrast tussen -ed en -y vormen, dat echter niet helemaal parallel loopt met dat tussen Nederlandse ge-X-d en be-X-d vormen enerzijds en -ig vormen anderzijds. De enkelvoudige -y vormen zijn vergelijkbaar met de Nederlandse enkelvoudige -ig vormen: a pebbly beach, a buttocky girl etc., met een overeenkomstige intensificerend aspect. Synthetische -y vormen komen echter niet of nauwelijks voor (vgl. *dark-hairy), terwijl synthetische -ig vormen zeer frekwent zijn. Ljung (1976) associeert het verschil tussen -ed en -y vormen in het Engels verder met dat tussen onvervreemdbare en vervreemdbare eigendommen; vgl. red-haired man (onvervreemdbaar) en snowy ground (vervreemdbaar). Zie verder ook Ljung(1970), Hirtle (1970) en Hudson (1975).
- eindnoot23
- Zoals betoogd in Meys (1972) vormen bepaalde composita met zelf (en voor het Engels met self) soms interpretatief gezien uitzonderingen op dit eiland-karakter: in een zin als Karel liet zijn zelfgebouwde skelter zien wordt zelf binnen de vorm zelfgebouwd coreferentieel met Karel geïnterpreteerd.
- eindnoot24
- Zoals al aangestipt in noot 18 verklaart de beschikbaarheid van deze pre-modifiërende syntactische konstruktie misschien mede de relatieve zeldzaamheid van synthetische composita van het type zongerijpt, handgeschreven enz. Het Engels heeft een dergelijke konstruktie niet; in plaats van (i) en (ii) moet dan ook een postmodifiërende konstruktie worden gebruikt zoals in (iii) en (iv) of inderdaad een synthetisch compositum zoals in (v) en (vi):
(i) *in/by the sun ripened tomatoes (ii) *a by hand written letter (iii) tomatoes ripened in/by the sun (iv) a letter written by hand (v) sun-ripened tomatoes (vi) a hand-written letter
Op grond hiervan zou mogen worden verwacht dat de Engelse synthetische composita misschien een wijder functioneel bereik hebben dan de Nederlandse, doordat ze mede de functie van de onmogelijke konstruktie in (i) en (ii) helpen vervangen. Tot op zekere hoogte lijkt deze verwachting bewaarheid. Hoewel het overgrote deel van de door mij in Meys (1975) onderzochte composita van dit type net als de Nederlandse een generische interpretatie krijgen, ben ik ook wel gevallen met b.v. eigennamen als eerste lid tegengekomen zoals:(vii) a Christ-haunted man (viii) the Crump-trained team
(Vergelijk hiermee de onmogelijkheid van Nederlandse gevallen als:(ix) *het Van Agt-geleide kabinet
- eindnoot25
- Een vorm als Damslaper lijkt een uitzondering op de regel dat nomina binnen synthetische composita een generische interpretatie krijgen; men zou echter ook kunnen zeggen dat het kontrast tussen generisch en niet-generisch wegvalt als er bij een nominale interpretatie maar één referent voor een bepaald woord is. Dit geldt ook bij de normale interpretatie van kombinaties met zon, maan enz. (zonovergoten, maanbeschenen). Uit dien hoofde heeft Christ-haunted in noot 24 wellicht ook niet zo een geweldig uitzonderlijke status. Zie ook Bhat (1979: 83 e.v.)