Aankondiging en bespreking
Letterkunde
Jan de Piere.
Woorden in een onbepaalde tijd. Inleiding tot de poëzie van Gerrit Achterberg. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1980. 216 p. (Nieuwe literaire verkenningen.) ƒ 24, -.
De literatuur over Achterberg heeft langzamerhand al een respectabele omvang aangenomen en het kan dan ook geen kwaad wanneer daarvan, voor wie zich wil oriënteren, eens een overzicht wordt gegeven.
Dit nu gebeurt in het bovenvermelde werk van Jan de Piere.
Het gaat de auteur niet om het aanbrengen van nieuwe inzichten, maar om de bestaande visies te synthetiseren; ‘Ik ga als het ware een gesprek aan met de anderen (en) probeer de lezer andere visies en formuleringen aan te bieden, waardoor stof tot discussies kan ontstaan’, zegt hij in zijn Voorwoord.
Het boek bestaat uit vier delen. Het begint met ‘een eerste verkenning’ van twaalf gedichten; het tweede hoofdstuk, het langste, en het derde gaan resp. over ‘de thematiek’ en ‘het referentiekader’. Tenslotte volgen nog enkele bladzijden over ‘Achterberg en de literatuurgeschiedenis’.
Het was zeker een goed idee de studie aan te vangen met de bespreking van een aantal gedichten. ‘De wereld van Achterberg wordt daardoor gedeeltelijk ontsloten’, meent de schrijver, waarbij hij ‘gedeeltelijk’ onderstreept. Terecht, want de keuze van de gedichten ligt niet bepaald voor de hand. De Piere maakt het zich zelf en de lezer niet gemakkelijk door van de twaalf er vier uit de bundel Afvaart te nemen, terwijl die vroege verzen naar zijn eigen mening, die ik volkomen deel, tot de moeilijkste van Achterbergs oeuvre behoren. Na drie bladzijden zijn we al bij de ‘verlossers-geliefde met de Christusachtige (en) de moederlijke kenmerken’. Ik zie de v.o. scholieren (en voor hen is deze commentaar o.a. bestemd) voor wie deze woorden een revelatie inhouden, letterlijk ‘niet zitten’. De uiteenzetting over Somnambule (Verz. Ged. 177) op pag. 19 is bijna onleesbaar moeilijk. Wel aardig is daar overigens de interpretatie roos = bloem = doelwit.
Als laatste wordt Contrapunt opgevoerd (856). Dit gedicht vormt het middelpunt van de cyclus Autodroom, wat het eigenlijk al minder geschikt maakt om geïsoleerd te worden behandeld. J. van de Sande heeft over deze cyclus een voorbeeldig essay geschreven (Merlyn, 1966, no. 1), je moet van goeden huize komen om dat te verbeteren. De Piere bestrijdt hier Van de Sande m.b.t. de unio mystica en spreekt zich over dat omstreden onderwerp wel erg apodictisch uit. Mij dunkt, ook dit meningsverschil is niet iets om aan de orde te stellen in een inleidende verkenning.
Aan de andere kant komen er zinnen in voor waar niemand moeite mee of behoefte aan zal hebben, zoals: ‘Christus' tegenwoordigheid is in de nieuwtestamentische geschriften eigenlijk nooit van de lucht’.
Grote waarde hecht De Piere aan het motief van Haar (de gangbare term ‘de Gij’ is in mijn artikel vervangen door Zij en Haar), dus: aan het motief van Haar uitgebreidheid en verstrooiing, Haar versnippering in de kosmos. Op dit onderwerp is hij een beetje verliefd, het komt ook verderop o.a. in verband met het ‘tellen’ telkens en met veel nadruk naar voren. Te sterke nadruk m.i., want om nu te zeggen dat ‘de eenheidscheppende functie van het tellen en de som een der sleutels tot Achterbergs poëzie is’, gaat mij te ver. Zelfs concludeert hij ‘alle gedichten van Achterberg zijn optelsommen’ en dan komt er ‘een poëtisch telraampje’, een soort formule aan te pas.
Tenslotte en tussen haakjes: ‘De aarde blinkend wit’ is niet ‘zo weggehaald uit Johannes Openbaring’. Die woorden komen daar integendeel in het geheel niet voor.
Maar goed, de eerste bloemlezer die het de recensent naar de zin kan maken, moet nog geboren worden. Al met al kan dit eerste hoofdstuk de geïnteresseerde lezer een gedeeltelijke indruk van Achterbergs wereld geven en meer stond de auteur (zie Voorwoord) niet voor ogen.
Het tweede hoofdstuk handelt over Achterbergs thematiek. Het bestaat voor een groot deel uit citaten uit vroegere Achterberg-commentaren. Dat werkt bij iemand die bekend is met deze literatuur, natuurlijk nogal eens de sensatie een hoeveelheid bijzonder oudbakken brood te zitten