Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbale verstrengeling ontstrengeldGa naar eindnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De transformatie VRIn deze sektie wordt een beknopt overzicht gegeven van de relevante literatuur over VR. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. VR in Evers 1975De meest bekende en meest klassieke versie van VR is ongetwijfeld die, welke gegeven wordt in Evers' proefschrift. Bij hem hebben alle infinitiefkomplementen zinsstatus in de dieptestruktuur. VR is een lexikaal geregeerde regel (zie (1) voor de formulering). Het werkwoord waar de infinitiefzin het komplement bij is, bepaalt of de transformatie verplicht, optioneel of niet van toepassing is.
Hierbij geeft 5:3 aan dat faktor 3 aan faktor 5 gehecht wordt via Chomskyadjunktie. De infinitiefzinnen die VR hebben ondergaan worden gesnoeid volgens het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
principe dat alle knopen die geen lexikaal hoofd meer hebben, gedeleerd moeten worden. De overige infinitiefzinnen moeten Extrapositie ondergaan op grond van het principe dat er in de oppervlaktestruktuur geen interne zinnen mogen voorkomen. Om te laten zien, hoe het allemaal werkt, zal ik in (3) een derivatie geven voor zin (2).
Na Verb Second is zin (2) verkregen. Merk op, dat Evers geen VP-knoop aanneemt. Deze aanname is volgens Evers' zeggen ‘irrelevant to the question at issue’ (Evers 1975: 9). Misschien is het binnen Evers' systeem wel zo elegant om geen VP-knoop aan te nemen, gegeven zijn snoeiregel, die ten gevolge heeft dat objekten uit komplements zinnen direkt door S gedomineerd kunnen worden in de oppervlaktestruktuur. Een systeem als dat van Aspects, dat grammatische relaties definieert op basis van dominantierelaties tussen knopen (cf. Chomsky 1965: 68-74) is althans voor de oppervlaktestrukturen die de snoeiregel kreëert niet meer te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Kritiek op Evers' voorstelOngeveer gelijktijdig met Evers' proefschrift verschenen er een aantal artikelen waarin een andere versie van de transformatie VR besproken wordt (Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen 1974, Nieuwenhuijsen 1976). Hierin is voorgesteld om de komplementen waarvan het hoofd VR ondergaat te onderscheiden van de infinitiefkomplementen die Extrapositie ondergaan. Dit onderscheid zou daarin bestaan, dat Extrapositiekomplementen van de kategorie S zijn, en VR-komplementen van de kategorie VP (of PredP, als het maar geen S is). Een dergelijk kategoriaal onderscheid blijkt een niet gering aantal voordelen te bieden: het feit dat VR-komplementen géén, en Extrapositiekomplementen wel zinsbepalingen kunnen bevatten, de mogelijkheid van om voor Extrapositie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komplementen en de onmogelijkheid ervan voor VR-komplementen, het feit dat Extrapositiekomplementen in tegenstelling tot VR-komplementen altijd te voor het werkwoord hebben staan, kunnen allemaal verklaard worden door het aangenomen verschil in kategorie. Verder is een wezenlijk voordeel van deze analyse, dat men geen lexikaal geregeerde transformatie meer nodig heeft; het feit dat sommige werkwoorden wel en andere geen VR regeren, en weer andere beide doen, kan nu verklaard worden door verschillende subkategorisatie-‘frames’ aan te nemen voor de diverse werkwoorden, iets wat toch al noodzakelijk was. Tevens vervalt de noodzaak van een snoeiregel, omdat de processen die Evers aanvoert om te beargumenteren dat er in de oppervlaktestruktuur geen S-grens meer aanwezig is, aan S-grenzen gebonden zijn, niet aan VP-grenzen. Dit is een belangrijk voordeel, omdat het nu in principe mogelijk is, om informatie over dieptestrukturen gekodeerd te laten in oppervlakkiger strukturen, zoals dat binnen de sporentheorie gangbaar is geworden. Een laatste voordeel van de alternatieve analyse is tenslotte, dat een eenvoudiger formulering van de transformatie mogelijk wordt, die tevens een belangrijke generalisatie over de werkwoorden die VR-komplementen nemen uitdrukt. De tweede term van de SD in (1) kan gemist worden, omdat het VR-komplement als VP geen komplementeerder heeft, terwijl ook de vierde term niet nodig is, omdat PP-over-V en Extrapositie op de S-cyklus werken, en niet binnen het VP-domein. Nieuwenhuijsen 1976 geeft een argument om die vierde term niet toe te staan: zonder die term is het niet mogelijk om een zin als (4) af te leiden, die bij Evers via PP-over-V op de laagste cyklus, en vervolgens VR over de PP heen, is ontstaan.
Verder redeneert hij dat het onduidelijk is waarom de beide V's in de SD alleen door juist de kategorieën PP en S van elkaar gescheiden kunnen worden, en verder door geen. De juiste generalisatie lijkt te zijn dat VR strikt lokaal is.Ga naar eindnoot1 We kunnen de regel nu als volgt formuleren:
Het strikt lokale karakter van VR verklaart waarom inherent reflexieve werkwoorden, en werkwoorden die van een datief objekt, een idiomatisch adjunkt of een partikel vergezeld gaan, geen VR-komplementen nemen, zoals de volgende voorbeelden laten zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De a-zinnen, waar Extrapositie heeft plaatsgevonden, blijken steeds beter te zijn dan de b-zinnen, waar VR heeft plaatsgehad. Overigens is het nog maar de vraag of we de ongrammatikaliteit van (6)b moeten wijten aan het lokale karakter van VR. Voor (6)b zou men kunnen volhouden dat het VR-komplement zich tussen zich en het werkwoord in moet bevinden, omdat daar ook NP-objekten kunnen staan:
Niettemin is de volgende zin eveneens slecht:
Het is dus mogelijk, dat de juiste verklaring van de ongrammatikaliteit van de b-zinnen niet gezocht dient te worden in het lokale karakter van VR. In sektie 3.4 zal een alternatieve verklaring gegeven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 Konsekwenties van het voorstelHet voorstel om aan alle VR-komponenten VP-status toe te kennen heeft enkele belangrijke konsekwenties die we hier onder ogen moeten zien. Allereerst dwingt het voorstel ons tot een lexikalistische grammatika, zoals die vooral in de versie van Bresnan 1978 bekend is geworden. Immers, we kunnen niet meer zoals Evers 1975 het onderscheid tussen werkwoorden als schijnen aan de ene kant en proberen aan de andere kant in de syntaxis tot uitdrukking brengen. Intuïtief gezien is schijnen een eenplaatsig predikaat en proberen een tweeplaatsig. Evers brengt dit tot uitdrukking door aan (10)a (10)b als dieptestruktuur toe te kennen, en aan (11)a (11)b.
Een transformatie Equi NP-deletie zorgt ervoor dat het tweede Trudy verdwijnt. Bresnan 1978 brengt het verschil in plaatsigheid niet tot uitdrukking in de syntaxis, maar in het lexikon, en wel in de functional structure.Ga naar eindnoot2 Schijnen en proberen moeten in haar systeem de volgende lexikale representaties krijgen:
Zoals (13) laat zien, is dit systeem onder andere ontworpen om Equi NP-deletie, of zijn interpretatieve tegenhanger, kontrole, overbodig te maken, zodat er in de syntaxis geen abstrakte subjekten nodig zijn. Vanuit dit standpunt is het onbevredigend als er onderscheid gemaakt wordt in de syntaxis tussen VR-komplementen en infinitiefkomplementen die Extrapositie ondergaan. Als de laatste kategorie uit zinnen bestaat, zoals Blom, Daalder & Nieuwenhuijsen 1974, Nieuwenhuijsen 1976 aannemen, dan moet men voor deze groep wel lege subjekten en kontrole aannemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lexikalistische benadering, bedoeld om de rol van transformaties binnen de grammatika terug te dringen, suggereert tenslotte de mogelijkheid van een volledig lexikale aanpak zonder VR. Voordat ik in sektie 3 zal ingaan op deze suggestie, en een aantal konkrete voorstellen doe, zal ik in sektie 2 een aantal argumenten geven tegen VR als transformatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Problemen met VR2.1 SporenBinnen het raam van de EST, in het bijzonder de sporentheorie, is het een probleem dat VR moeilijk als sporen achterlatende transformatie geformuleerd kan worden. Ik zal de moeilijkheden laten zien aan de hand van een voorbeeld. Stel dat VR sporen nalaat. In dat geval heeft voorbeeldzin (14) de ‘shallow structure’ die is weergegeven in (15).
Merk op dat V1 zijn spoor t1, niet c-commandeert en V2 t2 niet c-commandeert. In de sporentheorie is het een vereiste dat verplaatste konstituenten hun spoor c-commanderen (in de zin van Reinhart 1976). Dit bezwaar kan ondervangen worden, door VR niet als een Chomsky-adjunktie te beschouwen, maar als een zusteradjunktie. In dat geval worden de drie werkwoorden van (14) gelijkelijk door de hoogste VP direkt gedomineerd. Hiermee is tevens een ander probleem opgelost, dat te maken heeft met de interpretatie van sporen. In (15) is t2 niet gekoïndexeerd met het werkwoord dat daar in de dieptestruktuur heeft gestaan, maar met V2, de konstituent die na één keer toepassen van VR ontstaan is. Dit betekent, dat de dieptestrukturele positie van proberen in (15) niet op dezelfde wijze als die van te vermijden terugvindbaar is, nl. door het spoor waarmee het gekoïndexeerd is op te zoeken, maar dat er voor dit werkwoord een ander mechanisme gevonden dient te worden. Dit is onaanvaardbaar, omdat beide werkwoorden door dezelfde regel verplaatst zijn, en verder omdat een dergelijk mechanisme alleen voor VR, en verder voor geen enkele andere transformatie mij bekend, noodzakelijk zou zijn. Laten we dus aannemen, dat alleen zusteradjunktie binnen het kader van de sporentheorie aanvaardbaar is. Dit houdt in, dat de binair rechtsvertakkende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoordskluster van Evers 1975, Evers en Scholten 1980, niet meer gegenereerd wordt. Aangezien er nauwelijks syntaktische argumenten gegeven zijn voor een dergelijke struktuur, hoeft dit geen ramp te zijn. Vandaar dat Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen 1974 en Zwarts 1975 VR als een zusteradjunktie opvatten. Wel zijn er redenen om de werkwoordsreeks als één konstituent te beschouwen (zie ook 2.4). Om die reden is een reeks werkwoorden onder de hoogste VP ongewenst, zolang die geen konstituent vormt. We kunnen dit verhelpen door een knoop V' te postuleren, die ieder werkwoord in de dieptestruktuur domineert. Via meervoudig toepassen van VR krijgen we dan de volgende struktuur:We hebben nu inderdaad een eenvoudiger struktuur voor de werkwoordskluster verkregen, maar ten koste van extra knopen elders in de boom. Vanuit overwegingen van eenvoud hoeft deze versie van VR dus niet de voorkeur te verdienen. Verder zorgt de aanname van de V'-knoop er voor, dat de verplaatste werkwoorden al weer hun sporen niet c-commanderen. Tenslotte is er nog een probleem met het principe van strikte cycliciteit (cf. Chomsky 1973), wanneer we werkwoordsklusters van vier of meer werkwoorden in beschouwing nemen. In (17) wordt het relevante gedeelte van de dieptestruktuur van de zinnen met dergelijke klusters gegeven.
Na de eerste toepassing van VR verkrijgen we (18), na de tweede (19), na de derde (20) enz.
Merk op dat we tijdens de derivatie voor de stap van (20) naar (21) een cyklus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terug moesten gaan. Dit nu is verboden volgens het genoemde principe van strikte cykliciteit. We kunnen derhalve konkluderen, dat noch Chomsky-adjunktie, noch zusteradjunktie aantrekkelijk is voor VR onder de sporentheorie. Daarmee is het bijzonder moeilijk geworden om binnen dat kader een transformatie VR te handhaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 VR als lokale transformatieDe formulering van VR als lokale transformatie in (5) moet als te optimistisch beschouwd worden. Zoals eerder opgemerkt in Zwart 1979 werkt VR niet op ieder willekeurig tweetal aangrenzende V's, maar alleen op die werkwoorden die door een S-haakje (in de hier besproken versie van VR dus door een VPhaakje) gescheiden worden. In het andere geval is het immers mogelijk om na generatie van (14) nogmaals VR toe te passen en zodoende bijv. (24) te genereren.
Zelfs is het dan in principe mogelijk dat de werkwoorden eeuwig blijven permuteren, hetgeen duidelijk een ongewenst gevolg mag heten. Dit nu houdt in dat we VR als volgt dienen te formuleren:
De formele theorie van transformaties, zoals bijv. besproken in Bresnan 1976, vereist, dat ieder haakje in de SD van een transformatie zijn tegenhaakje heeft, zodat ook het linker VP-haakje in (25) moet worden opgenomen. Het is eenvoudig in te zien, dat door de variabele Y in de SD dit linker haakje willekeurig ver van de beide V-predikaten kan staan. Hiermee heeft de regel automatisch zijn lokale karakter verloren. Binnen een vertrouwde regeltypologie als die van Emonds 1976 krijgt VR hierdoor een heel merkwaardige status, aangezien de regel noch lokaal, noch struktuurbehoudend, noch stilistisch noch een worteltransformatie is. Dit geeft ons na de problemen genoemd in 2.1 een nieuwe reden om te twijfelen aan het transformationele karakter van VR. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 VR als optionele transformatieIn het kader van de steeds verder gaande vereenvoudiging van de transformationele komponent heeft men getracht om regelspecifieke kondities op transformaties af te schaffen. Een goed voorbeeld van een dergelijke konditie is die, welke bij een gegeven transformatie aangeeft, of deze optioneel dan wel verplicht is. Binnen het Core Grammar model, zoals dat in de recente publikaties van Chomsky en de zijnen gepresenteerd wordt, is deze klasse van regelspecifieke kondities vervangen door een algemene: alle transformaties zijn optioneel. Gevallen waar een verplichte transformatie meer op zijn plaats lijkt te zijn, worden veelal verantwoord door de ongrammatikale zinnen die ontstaan wanneer de transformatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet is toegepast, met behulp van een oppervlaktefilter uit te zeven. VR is zo'n geval waar een verplichte transformatie vereist lijkt, hoewel zinnen als (26-27) mogelijk het tegendeel doen vermoeden.
Aangezien in bovenstaande zinnen de woordvolgorde niet verschilt van die in de dieptestruktuur, zou men kunnen denken dat in deze gevallen VR niet heeft plaatsgevonden, en dus een optionele regel dient te zijn. Deze redenering kan echter geen stand houden, omdat de beide werkwoorden in (26-27) een konstituent vormen, hetgeen uit de mogelijkheid van konjunktie en de onmogelijkheid van bepalingen tussen de beide werkwoorden blijken moge:
We moeten dus aannemen, dat VR eerst gewerkt heeft, en vervolgens een stilistische regel de werkwoorden binnen de na VR ontstane werkwoordsgroep weer omgedraaid heeft.Ga naar eindnoot3 Het blijkt dus dat VR althans in effekt verplicht is. Van Riemsdijk, werkend binnen het Core Grammar model, heeft dit ook opgemerkt in zijn dissertatie (Van Riemsdijk 1978, voetnoot 6 van hoofdstuk 3), en stelt derhalve het volgende filter voor:
Hiermee zou eventueel de ongrammatikaliteit van zinnen als (29) te verklaren zijn, doch niet de grammatikaliteit van (28), noch de onmogelijkheid van zinnen als (31), die bij niet toepassen van VR te genereren zijn.
In Van Riemsdijk 1980 wordt het volgende filter voorgesteld:
Dit filter is weer te sterk omdat nu de volgende zinnen ten onrechte uitgefilterd worden:
Verder is optionele toepassing van VR in deze gevallen niet mogelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt er dus sterk op, dat VR noch als optionele regel met een filter, noch als verplichte regel geformuleerd kan worden. Wat dit laatste betreft is vooral (37) interessant, omdat de om-infinitieven in (38) en (39) immers volgens Nieuwenhuijsen 1976 van de kategorie S (of S') zijn, en VR alleen vanuit VP-infinitieven kan geschieden. Voor bepalingen van gesteldheid als in (34) ligt S-status niet voor de hand. VR moet daarom mogelijk zijn, maar (37) bewijst het tegendeel. De problemen met het formuleren van een doeltreffend filter ontstaan niet in een aanpak zonder VR en filters. In 3.2 zullen we zien, hoe de ongrammatikaliteit van zinnen als (37) op eenvoudige wijze verantwoord wordt in zo'n benadering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 ReeksvormersPaardekooper 1978 noemt die nevenschikkende voegwoorden reeksvormers, die, als ze voor het eerste nevengeschikte element staan, vereisen dat alle volgende konjunkten ingeleid worden door een gespecificeerd voegwoord. Voorbeelden zijn: en...en, of...of, niet...maar. Zoals opgemerkt in Neijt 1979, kunnen reeksvormers, in tegenstelling tot enkelvoudige nevenschikkers, alleen maximale woordgroepen samenvoegen. Vergelijk de voorbeelden in (40) en (41).
Verder neemt Neijt aan, dat ogenschijnlijke tegenvoorbeelden als (42) via een deletieregel afgeleid dienen te worden van onderliggende strukturen als (43).
De deletieregel deleert een willekeurig lange reeks aan de rechterperiferie van het linkerkonjunkt. We zullen deze regel in navolging van Van der Zee 1979 rechts-perifere deletie noemen. Gegeven nu deze deletieregel en de observatie dat alleen maximale woordgroepen door reeksvormers nevengeschikt kunnen worden, hebben we een eenvoudige verklaring voor de observatie op pagina 87 van Paardekooper 1978, dat de zinnen in (44) allemaal, en die in (45) voor de helft grammatikaal zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(45) b en d zijn uit, omdat hier twee lexikale elementen door reeksvormers nevengeschikt zijn, hetgeen niet is toegestaan. Daarentegen kunnen (45) a en c via rechts-perifere deletie afgeleid worden van de strukturen in (45) a' en c'.
Merk op dat de aanname, dat alleen maximale projekties in aanmerking komen voor reeksvormende nevenschikking, ons vastlegt op de aanname van VP als maximale projektie, een aanname overigens, die Neijt 1979 om dezelfde redenen ook voor Gapping moet maken. Beschouw nu de volgende zinnen.
De nevengeschikte elementen kunnen hier onmogelijk als VP's beschouwd worden. Het lijkt erop dat we hier te maken hebben met nevenbeschikking van werkwoordsklusters. Me dunkt echter dat de zaak nog iets ingewikkelder ligt. Op grond van zinnen als (48)-(50) veronderstel ik dat de nevengeschikte elementen iets hoger in de V-projektie gezocht dienen te worden.
Wanneer we aannemen, dat VP de maximale projektie van V is, dan zouden (46-50) ongrammatikaal moeten zijn. Klaarblijkelijk moeten we de eis van maximale projektie voor reeksvormende nevenschikking zodanig veranderen, dat ook de bedoelde niet-maximale V-projektie op deze wijze nevengeschikt kan worden.Ga naar eindnoot5 Hoe dit ook zij, zinnen als de bovenstaande vormen een ernstig probleem voor de VR-transformatie. Aangezien de VR-komplementen in de dieptestruktuur VP's zijn, moet in bijv. (47) de leerlingen, als direkt objekt van zowel slaan als liefkozen, deel uitgemaakt hebben van beider VP. Via een extraktieregel, across the board toegepast, zou het zijn positie in de oppervlaktevorm verkregen kunnen hebben. Dit betekent invoering van een extra regel om de VR-theorie te redden. Overigens zal in 3.3 blijken, dat dit probleem evenzeer voor mijn theorie geldt. Het vormt dus alleen een probleem voor VR, niet een argument voor of tegen VR of een alternatieve theorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 Idiomatische uitdrukkingenSommige werkwoordsklusters hebben een idiomatisch karakter. Soms blijkt dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit het feit dat er een werkwoord in voorkomt, dat elders niet (meer) bestaat,Ga naar eindnoot6, soms ook uit het feit dat een bestaand werkwoord een andere betekenis heeft binnen de idiomatische kluster. In (51) en (52) volgen voorbeelden van beide soorten idiomen. De elementen tussen haakjes maken geen deel uit van de idiomen zelf, maar geven de subkategorisatie van de betreffende expressies weer, alsmede wanneer de idiomen de aanwezigheid van een negatie-element in de zin vereisen.
Als we uitgaan van de eenvoudigste wijze om dit soort gevallen te beregelen, dan nemen we de idiomen in hun geheel op in het lexikon, en inserteren we ze zo veel mogelijk als één geheel onder een partiële boomstruktuur. Wanneer we uitgaan van VR en lexikale insertie op dieptestruktuurnivo, dan is het niet mogelijk om de werkwoordskluster als één geheel te inserteren, omdat de benodigde kluster pas op oppervlaktestruktuurnivo aanwezig is. Het helpt ons evenmin, wanneer we insertie op oppervlakkig nivo veronderstellen (zie Den Besten - 1976 voor een dergelijk voorstel), en verder VR blijven aannemen, omdat we dan een andere groep idiomen als diskontinue groep moeten inserteren, vgl. (53).
Bovendien komt een dergelijk voorstel, dat binnen de sporentheorie mogelijk is geworden, er op neer dat werkwoorden onder een knoop geïnserteerd worden, die gekoïndexeerd is met de dieptestrukturele positie van die knoop (voor problemen met deze sporentheorie, ontstaan door inkorporatie van VR verwijs ik naar 2.1). Interpretatie vindt weliswaar plaats op oppervlaktenivo, maar dankzij het sporenmechanisme met informatie over het dieptestruktuurnivo. Voor de idiomen, die een semantisch geheel vormen, betekent dit dat dit geheel uiteengerafeld wordt door de verschillende indexen die aan de werkwoorden die samen het idioom vormen toegekend worden. Dit laatste bezwaar kent een theorie zonder VR niet, als deze de bewuste klusters direkt in de basis genereert. Wel blijven de gevallen in (53) staan. We zullen in sektie 3 zien, hoe deze behandeld kunnen worden. Ten slotte wil ik nog een geval bespreken dat zijdelings met idiomatisering te maken heeft. Het betreft laten zien, dat, blijkens het bestaan van het lexikale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
synoniem tonen (vgl. ook Eng. show, Fr. montrer, Du. zeigen) een hechte semantische eenheid vormt. De beide werkwoorden vormen ook syntaktisch een parallel met tonen:
Vergelijk nu (55) met (56-57).
Om de grammatikaliteit van (55) b te verklaren, moeten we aannemen, dat laten zien geheranalyseerd is tot een komplex werkwoord. Het indirekte objekt bij laten werd opgevat als indirekt objekt bij laten zien en het direkt objekt bij zien als het direkt objekt bij laten zien. Voor laten zien is daarom een dieptestruktuur, zoals VR die veronderstelt, verkeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6 NominalisatiesEen van de vele treffende overeenkomsten tussen zinnen en hun genominaliseer-de tegenhangers is dat nominalisaties een N-kluster kunnen bevatten, wanneer in de zin een V-kluster voorkomt:
Wanneer we transformaties de kracht ontzeggen om kategorieën om te zetten in andere kategorieën (cf. bijv. Wasow 1977), in dit geval dus om V om te zetten in N, dan zijn we niet in staat om nominalisaties transformationeel af te leiden. Het verband tussen de a-zinnen en de b-zinnen in (58) en (59) moet dan via lexikale redundantieregels gelegd worden. Laten we uitgaan van de redelijke veronderstelling dat de redundantieregel die het hoofd van een nominalisatie relateert aan het hoofd van de korresponderende zin ook in staat is om V-kluster en N-kluster aan elkaar te relateren. Nu rijzen er twee theoretische problemen in verband met VR. Allereerst is het m.i. ongewenst dat zulke verwante klusters, die alleen in kategoriale status verschillen, op verschillende wijzen gegenereerd worden, nl. de V-kluster via VR, en de N-kluster via de basisregels. Ten tweede is het ongewenst als het lexikon informatie nodig heeft over de output van een transformationele regel. Dit nu is nodig bij VR voor de redundantieregel die V-kluster en N-kluster aan elkaar relateert, en die moet weten wat een welgevormde V-kluster is. Wanneer we uitgaan van basisgegenereerde V-klusters ontstaan deze problemen niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien men de grammatika ziet als een systeem met zo strikt mogelijk gescheiden onderdelen, dan zou men zich echter evenzeer kunnen afvragen of het niet onwenselijk is dat het lexikon beschikken moet over informatie uit de herschrijfkomponent. Dit is echter al om onafhankelijke redenen nodig voor subkategorisatie. Het feit dat we Nederlandse transitieve werkwoorden het subkategorisatie-frame + [NP_____] geven, en hun Engelse tegenhangers + [_____NP] heeft alles te maken met de herschrijfregels voor de twee talen, die het werkwoord respektievelijk na en voor zijn direkt objekt plaatsen. Zonder te willen ontkennen dat deze grote mate van overlapping tussen herschrijfregels en lexikon een probleem vormt voor de theorie (zie ook Heny 1979, waarin wordt voorgesteld om herschrijfregels af te schaffen, omdat het werk wat ze doen al door het lexikon wordt opgeknapt; een andere oplossing zou zijn om subkategorisatie af te schaffen en de semantiek het werk te laten doen - het standpunt van o.a. Gazdar 1979a), meen ik toch te kunnen stellen dat interaktie van herschrijfregels en lexikale regels bij nominalisaties veel minder vreemd en ongewenst zou zijn dan een dergelijke interaktie tussen syntaktische transformaties en lexikale regels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een alternatief voor VR3.1 Een Gazdar-grammatikaIn deze sektie zal worden getoond, hoe VR vervangen kan worden door een niet-transformationele analyse in een grammatika-model dat is ontwikkeld door de Engelsman Gazdar (zie o.a. Gazdar 1979, a, b en Gazdar 1980 b, dat een herziene versie is van 1979 a, b). De Gazdar-grammatika kent geen transformaties of lexikale insertie: het is een zuivere herschrijf-grammatika. Gazdar's regels zijn geordende drietallen van de volgende vorm:
Het eerste element, n, is het regelnummer, het tweede element is een constituent structure rule (CSR), die als volgt geïnterpreteerd moet worden: X wordt toegelaten (geanalyseerd) door de grammatika, als X de knopen Y en Z direkt domineert, en Y voorafgaat aan Z. Het derde element is een vertaling van X in een logische taal, hier een versie van de labda-kalkulus. De vertaling moet voldoen aan het principe van kompositionaliteit, ook bekend als Frege's principe, hetgeen inhoudt, dat de vertaling van de dominerende, de toegelaten knoop, is opgebouwd uit de vertalingen, d.w.z. de semantische representaties, van de gedomineerde knopen. De lezer die bekend is met Montague-grammatika zal het duidelijk zijn, dat deze grammatika verwant is aan een grammatika als PTQ (Montague 1973). In het lexikon zijn alle woorden gespecificeerd voor de nummers van de regels, waarin ze gebruikt kunnen worden. Hierdoor zijn kontekstgevoelige lexikale insertieregels overbodig geworden. Interessant voor dit verhaal is het gebruik, dat Gazdar maakt van metaregels. Metaregels drukken generalisaties over herschrijfregels uit, en zijn van de vorm: ‘als de grammatika een regel r van de vorm R heeft, dan is F(r) ook een regel, waarbij F(r) een funktie van r is’. Als voorbeeld wordt in (61) een metaregel ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven voor de introduktie van optionele adverbiale bepalingen in een herschrijfregel voor VP. Per konventie zijn de elementen die gelijk blijven weggelaten, in dit geval alleen het regelnummer. Hiermee zijn we ervan verzekerd, dat de klasse van werkwoorden, die we in konstrukties van het eerste type mogen gebruiken, dezelfde is als de klasse van werkwoorden, die in het tweede type konstruktie gebruikt mogen worden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 VR via metaregelsWe kunnen nu VR vervangen door een aantal metaregels. Deze metaregels kunnen beschouwd worden als een formalisatie van Bech's 1955 notie multiplikation, althans wat het syntaktische gedeelte aangaat. Vgl. a.w., 28: Sie [= die multiplikation, JH] besteht darin, daß die kette um ein verbum das wir multiplikator nennen, vermehrt wird.Ga naar eindnoot8.(62)a Metaregel voor de klasse proberen: waarbij W1 een willekeurige rij over de verzameling hulp- en eindsymbolen en CSR's is, W2 een rij werkwoorden, i en j morfologische features zijn, ε {proberen, durven, willen...}, + j het feature is, dat aangeeft, welke morfologische vorm het werkwoord onmiddellijk rechts van moet hebben, en P een variabele over VP-denotaties is.Ga naar eindnoot9 b Metaregel voor de zg. subject raising werkwoorden: c Metaregel voor de klasse zien: waarbij W1, W2, i, j, + j en P als in (a), en V ε {laten, horen, zien...}.
De metaregels zijn zodanig geformuleerd, dat ze rekursief kunnen werken, zowel op elkaars als hun eigen output. Op deze wijze kunnen willekeurig lange werkwoordsklusters ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn vier morfologische features, die we 0, 1, 2 en 3 kunnen noemen. Het feature 0 hebben de finiete werkwoorden, 1 de infinitieven zonder te, 2 de infinitieven met te, en 3 de voltooide deelwoorden.Ga naar eindnoot10 Merk op, dat de metaregels aan de multiplikator (om Bech's term te gebruiken) het feature van het werkwoord onmiddellijk rechts ervan toekennen, en aan dat werkwoord het feature, dat de multiplikator vereist. Voor de optionele NP in metaregel (62c) is Gazdar's Optional Argument Convention relevant: (5.29) Optional Argument Convention: Ik wil er op wijzen, dat de hier gekozen benadering niet geheel in overeenstemming is met de algemene theorie van Montague, zoals die wordt uiteengezet in diens artikel Universal Grammar (Montague 1970, voor een inleiding zie Halvorsen & Ladusaw 1979). Dit omdat niet voldaan is aan de eis, dat iedere syntaktische kategorie korrespondeert met een uniek type. Aan de werkwoordskluster, die we in de syntaxis opbouwen, wordt namelijk geen enkel type toegekend, omdat het in deze analyse geen semantische eenheid vormt.Ga naar eindnoot11. Om te laten zien, hoe een en ander werkt, zullen nu een aantal voorbeelden gegeven worden. Als de regels (63) deel uitmaken van de grammatika, dan maken die in (64) ook deel uit van de grammatika, volgens de metaregels die tussen haakjes achter de regels in (64) volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bomen in (65) worden toegelaten door de regels in (64); (65a) wordt toegelaten door (64a), (65b) door (64b) enz. Bij de bomen in (65) horen de vertalingen in (66): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat de optionaliteit van de NP in (62c), gekombineerd met de Optional Argument Convention, die niet geëxpandeerde optionele NP-argumenten vertaalt als existentieel gebonden variabelen, benevens de mogelijkheid van eten om met of zonder direkt objekt op te treden, een simpele beregeling biedt voor de ambiguïteit van zinnen als ‘We zagen daar zendelingen eten’. Verder hebben we nu een simpele verklaring voor de ongrammatikaliteit van (37), zonder filters of iets anders te hoeven stipuleren: bepalingen als in olie gebakken hebben niet het semantische type van een VP, en vormen dus geen welgevormd argument voor de vertaling van de multiplikator. Er is geen poging gedaan om andere volgorden binnen de werkwoordskluster te genereren, omdat dit een vrij triviale bezigheid is. Het is heel eenvoudig om bij voorbeeld een metaregel te formuleren, die zegt: als een regel een voltooid deelwoord genereert aan het eind van de kluster, dan is er ook één die dat voltooide deelwoord aan het begin van de kluster genereert. Hiermee kunnen de plaatsingsmogelijkheden van het voltooid deelwoord beregeld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 ProblemenEen aantal problemen uit sektie 2 blijven ook voor de hierboven geschetste analyse staan. Dat zijn het reeksvormer-probleem uit 2.4, dat wil zeggen, hoe zinnen als (46)-(50) te verantwoorden in de nieuwe theorie, en het idioomprobleem uit 2.5. Eerst zullen we het reeksvormer-probleem bekijken. Dit vormde voor de VR-theorie een syntaktisch probleem, terwijl het voor de nieuwe theorie veeleer een semantisch probleem is: zoals de vertalingen die (62a)-(62c) genereren laten zien, krijgt de vertaling van het ingevoegde werkwoord bereik over minstens de vertaling van de VP waarin het is ingevoegd; in zinnen als (46)-(50) daarentegen mogen de ingevoegde werkwoorden geen wijder bereik dan de reeksvormer krijgen. Er bestaat een tamelijk ingewikkelde oplossing voor dit probleem. Laten we uitgaan van de eenvoudigste struktuur binnen de VP, dus die waarin de VP-knoop alle objekten, bepalingen en de V-kluster direkt domineert, als in (67).Ga naar eindnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stel nu dat er een metaregel was, die uit deze eenvoudige VP-strukturen ingewikkelder strukturen maakt, waarin een aantal elementen, waartoe altijd de V-kluster behoort, direkt door een tussenliggende -knoop worden gedomineerd. Het semantische deel van de regel geeft een expressie als vertaling waarin is geabstraheerd over die kategorieën die rechtstreeks onder VP blijven staan. De metaregel kan bij voorbeeld (67) omzetten in (67'):
Als (67) was vertaald als (68) dan is (68') de vertaling van (67'):
Beide vertalingen zijn semantisch ekwivalent. Men kan zich afvragen waarom de -knoop middels een metaregel wordt geïntroduceerd, en dus als een optionele komplicering van de syntaxis. Het antwoord is simpel: niet steeds dezelfde knopen worden door gedomineerd. Dit blijkt uit nevenschikking. Vergelijk de volgende zinnen met nevengeschikte 's, waarin het direkt objekt nu eens tot de behoort, en dan weer er buiten staat:
Formule (73) is logisch ekwivalent met (74).
Merk op dat het konnektief ‘V’ VP-denotaties verbindt; zie Gazdar 1980a voor een korte bespreking van de semantiek van koördinatie. De nevenschikking in (74) denoteert de vereniging van de verzamelingen die de beide VP's denoteren. Het tweede probleem waar we nog mee zaten, is dat van de idiomatische uitdrukkingen. Het zal duidelijk zijn dat we idiomatische werkwoordsklusters niet via de metaregels kunnen introduceren, omdat die geen rekening houden met de semantische eenheid van de idiomen. Gazdar 1979a lost dit probleem op, door elk idioom via een aparte regel te in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
troduceren. Deze aanpak zal hier overgenomen worden. Voor laten zien, dat, zoals we zagen, een idiomatische eenheid vormt, kunnen we de volgende regel opstellen:
Het feit dat laten niet in de regel zelf is opgenomen, wil hier aangeven, dat we hier met het werkwoord laten te doen hebben, dat ook in tal van andere regels gebruikt kan worden, met de bekende morfologische onregelmatigheden, zoals de ‘sterke’ werkwoordstijden. Deze beregelingswijze is niet geheel probleemloos (zie ook noot 11). Een van de problemen is de redundantie, die zij veroorzaakt in de grammatika. De regels voor de idiomatische expressies bouwen exakt dezelfde strukturen op, in dit geval voor de V-kluster, als de metaregels. Gazdar merkt over dit probleem op: Of course, the observation that MOST English idioms have ordinary English syntactic structures is not a fact that a SYNCHRONIC competence theory needs to explain. (Gazdar-1979a, 16). Hoe men hierover denken wil, het lijkt vanuit het perspektief van het taallerend kind duidelijk, dat idiomatische konstrukties, die voldoen aan de bouwvoorschriften van niet-idiomatische konstrukties, minder leerwerk vereisen dan volstrekt onregelmatige uitdrukkingen. Deze observatie kunnen we nu recht doen, wanneer we gebruik maken van een ‘information measure’ zoals voorgesteld in Jackendoff 1975. Dat is nl. een theoretisch instrument dat redundante informatie in het lexikon niet meetelt als afzonderlijke, onafhankelijke informatie. Het gebruik van dit ‘information measure’ zal dan wel moeten worden uitgebreid tot de gehele basiskomponent, en niet tot het lexikon alleen, binnen het kader van een Gazdar-grammatika, waar een groot deel van het werk, dat gewoonlijk in het lexikon verricht wordt, is overgenomen door een rijkere herschrijfkomponent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Een morfologische restriktie op regentenEen van de karakteristieke eigenaardigheden van de VR-konstruktie is het verschijnsel van de infinitivus pro participio. Wanneer een werkwoord wordt geregeerd door hebben of zijn, de traditionele hulpwerkwoorden van tijd, of, in VR-termen, uit het komplement van één van deze beide werkwoorden is verheven, en wanneer dit werkwoord bovendien zelf een ander werkwoord regeert, dus een infinitiefkomplement heeft waaruit een werkwoord is ‘geraisd’, om nogmaals in VR-termen te spreken, dan is de morfologische vorm van het werkwoord niet het voltooid deelwoord, maar de infinitief. Een aantal voorbeelden zullen dit illustreren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden laten zien, dat als de werkwoorden, in dit geval willen en blijven, geregeerd worden door hebben of zijn, m.a.w. in een voltooide tijd staan, de morfologische vorm infinitief is als ze zelf een ander werkwoord regeren (vgl. de a-zinnen), en voltooid deelwoord wanneer dit niet het geval is (vgl. de b-zinnen). Wanneer men de morfologische vormen omwisselt, ontstaan er ongrammatikale zinnen (vgl. de c- en d-zinnen). Reeds velen hebben zich afgevraagd wat er achter dit verschijnsel steekt. Schönfelds historische grammatica (Van Loey 1970) meent dat het participium onder invloed van de tweede infinitief door een infinitief is vervangen (a.w., 160). Deze verklaring houdt geen steek: evengoed had men kunnen verwachten dat het tweede infinitivum onder invloed van het voorafgaande participium door een participium was vervangen. Een andere verklaring is gegeven door Thiersch 1978 voor het Duits. Thiersch gaat uit van de observatie die ook in 1.2 reeds aan de orde is geweest dat VR strikt lokaal is, m.a.w. dat er geen lexikaal materiaal aanwezig mag zijn tussen de beide werkwoorden die in de SD genoemd worden. Om nu te verklaren dat passieve zinnen als (78) ongrammatikaal zijn, neemt Thiersch aan dat ge- daar werkt als blokkerend materiaal voor VR.Ga naar eindnoot15
Dit zou nu meteen een verklaring kunnen geven voor het verschijnsel infinitivus pro participio. Er zijn echter twee bezwaren tegen een dergelijke verklaring. Allereerst is het onduidelijk hoe ge- de transformatie zou kunnen blokkeren, omdat het deel uitmaakt van het werkwoord, en de juiste faktorisatie van (78) dus niet iets als (79) is, maar (80):
Transformaties die in woorden kunnen kijken zijn ongewenst en even merkwaardig als een regel voor wh-movement in het Engels die alleen wh naar voren haalt, en de rest van het woord achterlaat. Een tweede bezwaar tegen het voorstel in deze vorm is het feit dat het Duits een groot aantal uitzonderingen op de gesignaleerde regelmaat blijkt te bevatten, een duidelijke aanwijzing dat we met een lexikale restriktie te maken hebben en niet met een konditie op een transformatie, die niet in staat is om uitzonderingen te herkennen.
Niettemin was Thiersch volgens mij op het juiste spoor. Laten we de restriktie herformuleren als een lexikale konditie op de werkwoorden die via metaregels (62a)-(62c) in een VP kunnen worden ingevoegd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1955, en geeft aan dat het werkwoord de morfologische vorm van een ander werkwoord (het regimen) regeert. Het begrip komplex werkwoord is ontleend aan Carlson & Roeper 1980, en wordt daar gebruikt voor morfologisch gelede werkwoorden, afleidingen zowel als samenstellingen, alsmede voor de verbparticle konstruktie, vaste kombinaties van een werkwoord met een adjektief (bijv. plat slaan), en zelfs voor wat zij noemen syntaktische komplexe verba, zoals force to go. Wat is nu de status van een lexikale restriktie als (84)? Het dunkt me dat we een dergelijke restriktie moeten opvatten als een beperking op veranderingen in het lexikon. Wanneer onze taal een nieuw werkwoord toevoegt aan de verzameling van werkwoorden die in een van de metaregels (62a)-(62c) als , of kunnen fungeren, dan zal dat werkwoord moeten voldoen aan (84). Een principe als (84), hoewel deel uitmakend van de synchrone grammatika van een bepaald stadium van de taal, wordt vooral relevant bij taalverandering, dus in de diachronie. Nu valt het ook te begrijpen dat voltooide deelwoorden met geonder (84) vallen: hoewel ge- nu enkel als flexie-voorvoegsel opgevat wordt, werd het in de tijd dat de infinitivus pro participio ontstond, nog als derivationeel voorvoegsel gevoeld. Tijdens de Middelnederlandse fase moet de restriktie van kracht zijn geworden, vgl. het volgende citaat uit Van Helten 1892:‘Van een infinitief pro participio ter omschrijving van een verleden tijd, gelijk in het hedendaagsche “hij heeft hem hooren spelen”, enz., wordt in het Oudgerm. geen spoor aangetroffen. In het Dietsch daarentegen was dit eigenaardig gebruik niet onbekend; evenwel in minderen omvang dan in het Nnl. en nagenoeg immer in afwisseling met de oorspronkelijke (in de oudere bronnen ten deele meer gebruikelijke) participiale constructie.’ Dat het voorvoegsel ge- in het Middelnederlands nog geen zuiver flexievoorvoegsel was, wordt geïllustreerd door het volgende citaat uit Le Roux en Le Roux 1975: ‘In Nnl. en Afr. word ge- gevoel as 'n duidelike kenmerk van die verl. dw. In Mnl. is dit nie noodsaaklik die geval nie. Daar's heelwat wwe. in Mnl. waarvan ook die praes. en die praet. met ghe- kan voorkom; in die geval met ghe- is die betekenis sterker (intensiewer), meer volledig. So is naas mnl. gripen, greep gewoon ghegripen, ghegreep, wat sterker is of kan wees as die eerste.’ (a.w., 145). Op (84) bestaan een aantal uitzonderingen, nl. een serie afleidingen op be- en ver-:
Wanneer we echter van de redelijke eis uitgaan, dat de afleidingen transparant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten zijn (in Carlson & Roeper worden alleen produktieve woordformatieregels beschouwd als leveranciers van komplexe werkwoorden), dan vormen de opgesomde werkwoorden geen echte uitzonderingen. Overigens zij opgemerkt, dat niet alle werkwoorden onder (85) en (86) gebruikelijk en algemeen aanvaard zijn als regenten. We zijn nu in staat om een eigenaardige uitzondering op de infinitivus pro participio te verklaren. Er is nl. een klein deel van de werkwoorden onder (85), dat zich niet onderwerpt aan dit verschijnsel, vgl.:
De werkwoorden in (87)-(90) hoeven niet in de infinitiefvorm te staan, omdat ze noch ge-, noch een ander transparant voorvoegsel bezitten. De participia in deze zinnen vormen dan ook geen uitzonderingen op lexikale restriktie (84). Overigens is er voor deze gevallen nog een andere verklaring mogelijk, een verklaring die zeker relevant is voor nog weer een andere groep van uitzonderingen op de infinitivus pro participio: proberen en zijn synoniemen pogen en trachten. Deze werkwoorden hebben, zij het, alweer, enigszins marginaal, de mogelijkheid om als regent in het gewaad van voltooid deelwoord te verschijnen. Vgl. (91)-(93) met (91')-(93'):
Voor deze werkwoorden moeten we aannemen, dat ze eerst in een later stadium aan de VR-konstruktie gingen meedoen, toen het voorvoegsel ge- niet meer als derivationeel prefix gevoeld werd, maar als flexie-prefix. Vandaar dat de vormen in (91)-(93) niet door principe (84) geweerd werden. De vormen in (91')-(93') zijn naar analogie met de andere VR-werkwoorden ontstaan, zoals ook van Helten 1892 meent. Zeker voor proberen en trachten zijn deze veronderstellingen niet zonder grond. Proberen duikt in de huidige betekenis eerst op in de 18e eeuw (leert het WNT) terwijl trachten volgens Kern 1912 bij de taalkundige Lambert ten Kate (1674-1731) alleen in de Extrapositie-konstruktie voorkomt, terwijl de VRkonstruktie hem nog niet bekend was. Van pogen geeft het MNW wel gevallen waarin het voorkomt in werkwoordsklusters, dus hier hebben we mogelijk een echte uitzondering. Behalve een historische verklaring voor het verschijnsel infinitivus pro participioGa naar eindnoot17Ga naar eindnoot18 geeft de lexikale restriktie (84) een verklaring voor het feit dat inherent reflexieve werkwoorden, scheidbaar samengestelde werkwoorden (ook wel samenkoppelingen geheten), en werkwoordelijke uitdrukkingen (zoals in overweging nemen, voornemens zijn e.d.) wel een infinitief-komplement kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen hebben, maar niet als regent kunnen optreden. Het lijkt er op, dat we hiermee beland zijn bij een belangrijk verschil tussen het Nederlandse werkwoordssysteem en het Engelse. In hun al eerder genoemde artikel laten Carlson & Roeper zien, dat Engelse komplexe werkwoorden onderworpen zijn aan een zogeheten Case-complement restriction (CCR). Deze restriktie komt hier op neer, dat komplexe werkwoorden maximaal één argument kunnen hebben, mits dit argument kasus krijgt van het werkwoord, dus NP is. De CCR verklaart waarom in de volgende voorbeelden de b-zinnen mogelijk zijn naast de a-zinnen, doch niet de d-zinnen naast de c-zinnen.
Het zal duidelijk zijn, dat het Nederlands een dergelijke restriktie niet kent, wanneer men bedenkt dat alle soorten komplexe werkwoorden infinitiefkomplementen kunnen hebben:
Ook indirekte objekten zijn bij komplexe werkwoorden heel gewoon:
Hetzelfde geldt voor finiete komplementen:
De konklusie is dus gerechtvaardigd dat de CCR een veel te sterke restriktie vormt voor het Nederlands. De veel beperktere konditie (84) kan dan ook niet vervangen worden door de CCR. Toekomstig onderzoek zal moeten uitmaken, wat de diepere oorzaak is van het verschil tussen het Nederlands en het Engels enerzijds, en dat tussen het Nederlands en het Duits (vgl. noot 11) anderzijds. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|