Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lombarden, paragraaf- en semiparagraaftekens in Middelnederlandse epische tekstenGa naar eindnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NomenclatuurWat zijn eigenlijk lombarden? G.I. Lieftinck definieerde ze aldus: Lombarden zijn gekleurde, niet gebroken initialen, die nog uit het praegothische tijdperk zijn behouden. De naam stamt uit veel latere tijd, toen de Italiaanse afschrijvers onder invloed van het humanisme dat schrift uit de carolingische en romaanse handschriften weer gingen invoeren (lombardische hoofdletters dus).Ga naar eindnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lombarden zijn doorgaans 2 tot 3 regels hoog, 1 regel hoog kan echter ook [zie afb. 1]. Voor zover de vorm van de letter dat toelaat, staan ze zo veel mogelijk binnen de kolom. In de luxere handschriften zijn de lombarden afwisselend rood en blauw. De blauwe lombarden zijn dan met rood penwerk versierd en de rooie op hun beurt met blauw penwerk. In minder kostbare codices zijn de lombarden alle rood. Lombarden moeten principieel onderscheiden worden van de initiaal, de beginletter van een roman (die kan gedecoreerd zijn zoals in de Walewein of gehistorieerd zoals in Die rose [zie afb. 5] of in de Ferguut [zie facs. ed.] dan wel de beginletter van een ‘boek’ wanneer een roman is opgebouwd uit ‘boeken’ zoals de Roman van Heinric en Margriete van Limborch of Jacob van Maerlants Alexanders geesten. Verwarrend genoeg worden lombarden meer dan eens (kleine) initialen genoemd. Andere, gelukkig in onbruik rakende benamingen zijn: hoofdletter, grote letter en rubriekletter. Evenmin lombarden zijn de grote of vergrote letters aan de kop van een kolom, soms eenvoudig gedecoreerd [zie afb. 6 en 7] dan weer met vlechtwerk (cadellen), grotesken als in de Ferguut [zie facs. ed.] of wapenschildjes als in de Walewein.Ga naar eindnoot6 Er bestaat geen aparte benaming voor deze ‘kapitalen’ die zich gemakkelijk van lombarden laten onderscheiden omdat ze vaak niet gerubriceerd zijn en afgeleid van de littera textualis, en niet van de unciaal zoals de lombarde. Deze ‘kapitalen’ hebben geen andere dan een decoratieve functie. Eenvoudige handschriften werden doorgaans door de kopiist zelf gerubriceerd. Bij luxe codices geschiedde dit vaak door een aparte rubricator, die tevens als corrector op kon treden, of door een aparte decorator, meer een schilder dan een schrijver die alles voor zijn rekening nam wat in kleur moest worden uitgevoerd. Tijdens het schrijven liet de kopiist daar waar een lombarde moest komen ruimte in de kolom open. Om er nu voor te zorgen dat de rubricator de juiste letter schilderde, zette de kopiist de te schilderen letter in de marge [zie afb. 2] of op de plaats zelf [zie afb. 7]. Zo'n loodslettertje noemen we een lettre d'attente of een representant. Het paragraafteken is door de klassieke Grieken ontwikkeld om de stof te verdelen. Het teken is een majuskel pi die er als een majuskel gamma ging uitzien en die in de middeleeuwen de gedaante van een majuskel C (van caput) kreeg, vaak met een stok erdoor .Het zetten van de paragraaftekens behoorde ook tot het werk van de rubricator. Net als de lombarden zijn ze afwisselend rood en blauw (uitzonderingen daargelaten: af en toe waart er een groene rond) of alle rood. Waar de kopiist een paragraafteken wil hebben, zet hij een representant in de marge. De representant van een paragraafteken is geen letter maar een teken, meestal 2 haaltjes [zie afb. 2 en 6] of 2 stippen [zie afb. 4] soms echter een enkele stip voor een enkel haaltje. Het semiparagraafteken bewaar ik voor later omdat het, althans in de epische handschriften, niet door de kopiist wordt gezet, geen representant kent en ook niet gerubriceerd is (wederom in de epische handschriften).Ga naar eindnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestaande opvattingenEr bestaat niet zo veel literatuur over dit onderwerp. In de paleografische handboeken vindt men weinig of niets, zelfs niet in recente als die van Stiennon en Bischoff die al wat meer aandacht aan de paleografie van de volkstaal besteden.Ga naar eindnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mevr. J. Greidanus wijdde in haar dissertatie over de beginselen en de ontwikkeling van de interpunctie enkele bladzijden aan deze materie.Ga naar eindnoot9 Ze deed dit vanuit het perspectief van de Reinaert, daarbij inhakend op beweringen van F. Buitenrust Hettema, G. Kalff en J.W. Muller. Kalff en Muller probeerden in de lombarden (en de paragraaftekens) de sleutel voor de onderverdeling in leesstukken te vinden, terwijl Buitenrust Hettema van mening was dat de rubricatie diende om bepaalde plaatsen in het handschrift te markeren, opdat ze gemakkelijk teruggevonden zouden kunnen worden.Ga naar eindnoot10 Zèlf acht mevr. Greidanus het aantal lombarden (en paragraaftekens) in de Reinaert te groot voor een direct verband tussen rubricatie en voordracht. Omdat ze gemerkt heeft dat de lombarden haast zonder uitzondering in de eerste regel van een rijmpaar te vinden zijn, gelooft ze evenmin in een aanduiding voor verandering van toon, omdat die juist optreedt bij rijmscheiding. Ze komt dan ook tot de volgende conclusie: De grote letters beogen m.i. niet anders dan stofverdeling, al is deze dan dikwijls zeer weinig stelselmatig ten uitvoer gebracht.Ga naar eindnoot11 Over de paragraaftekens zegt zij: In het Comb. hs. staat ook slechts in enkele stukken, vrij willekeurig, een paragraafteken. Deze rubricator schijnt vooral verandering van spreker te hebben willen aanwijzen (9 maal van de 14), maar heeft dit beginsel slechts hier en daar toegepast.Ga naar eindnoot12 Enkele jaren geleden kwamen de lombarden en de paragraaftekens van de Reinaert opnieuw ter sprake. In zijn Nu gaet reynaerde al huten spele nam F. Lulofs een hoofdstukje ‘Lombarden en rijmeenheid’ op.Ga naar eindnoot13 Hij spreekt daarin het vermoeden uit dat de oorspronkelijke ordening (de tekstgeleding met behulp van lombarden) nog maar voor een deel in de overgeleverde bronnen is bewaard gebleven en dat het probleem van de verteleenheid zijns inziens nog niet met vrucht geëntameerd kan worden. Sindsdien verscheen van de hand van M.J.M. de Haan een uitvoerige inventarisatie van alle lombarden en paragraaftekens in de Reinaert.Ga naar eindnoot14 Zijn conclusie heeft iets van een anti-climax: Het enige dat wij na al dit gereken en deze dorre tabellen kunnen zeggen is, dat een indeling van de Reynaert in kleinere hoofdstukjes heel waarschijnlijk is: een onderzoek van de combinatie en de aard van die grafische bouwsteentjes zal ongetwijfeld óók veel over de bouw van het verhaal én de voordracht ervan kunnen leren. In zijn lezing over voordracht in de 13e en 14e eeuw komt hij met de volgende, hypothetische rangorde van indelingsvormen: Voor de belangrijkste tekstindeling een grote initiaal [ = lombarde WK] aan het begin van een rijmpaar; voor de sprekerswisseling e.d. [? WK] een paragraafteken en voor de kleinere eenheden woorden als Doe en Ende aan het begin van het vers.Ga naar eindnoot15 In het buitenland mag deze materie zich in een grotere belangstelling verheugen. Ik beperk me tot een drietal meningen. In zijn inleiding op de editie van Chrestien de Troyes' Erec et Enide heeft M. Roques enkele behartenswaardige opmerkingen gemaakt over de rubricatie van de kopiist Guiot, wiens afschrift | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de basis van deze editie ligt: De toutes manière, lettres ornées ou lettres montantes peuvent indiquer comment un scribe (ou un éditeur) comprenait les articulations du texte à une époque encore peu éloignée de celle de l'auteur [...].Ga naar eindnoot16 Er is een artikel over de lombardenstructuur van de Chastelaine de Vergi,Ga naar eindnoot17 waarin de mogelijkheid geopperd wordt dat deze teruggaat op een persoonlijke leeservaring: Si donc on peut établir que les lettrines [ = lombarden WK] traduisent une interprétation cohérente du texte, nous pourrons affirmer qu'il est possible, à travers une étude systématique de leur situation dans l'oeuvre, de nous faire une idée de la manière dont le public médiéval lisait cette oeuvre (qu'il s'agisse de lecture publique ou de lecture solitaire).Ga naar eindnoot18 De aandacht in het buitenland, en dan met name in Duitsland, richt zich vooral op de vraag in hoeverre de lombarden de structuur van de tekst, zoals de dichter die voor ogen stond, weergeven: Wieweit die Abschnittsgrenzen vom Dichter selbst stammen, mag dahingestellt sein, denn Schreibstuben ist trotz noch so exakter Auswahlverfahren nicht mit Sicherheit auszuschalvielen Fällen mehr eine dekoratieve als eine gliedernde Funktion vermuten, zumal Initialen oft sinnwidrig mitten im Satz erscheinen können. Der Einfluss vom Schreibern und Schreibstuben ist trotz noch so exakter Auswahlverfahren nicht mit Sicherheit auszuschalten. Eine frühe Redaktion kann der Ursprung einer Initialen- und Abschnittsmarkierung sein, die in allen folgenden Handschriften mehr oder weniger genau tradiert wird, ohne im geringsten die Gliederungsabsicht des Dichters kundzutun.Ga naar eindnoot19 Nu wil het geval dat onze Middelnederlandse codices zeer jong zijn in vergelijking tot de ouderdom van de teksten die ze bevatten.Ga naar eindnoot20 Onze epische handschriften dateren uit de 14e eeuw, en dan nog grotendeels uit de tweede helft ervan. P. Obbema heeft duidelijk gemaakt welke vormverandering de codices in de loop van de eeuwwisseling 13e/14e eeuw hebben ondergaan.Ga naar eindnoot21 Hoe onze literaire handschriften uit de eerste helft van de 13e eeuw - zo ze bestaan hebben - eruit gezien hebben, weten we eigenlijk niet, dus ook niet hoe ze gestructureerd waren. Het is er mij dan ook niet zo zeer om te doen de oorspronkelijke lombardenstructuur te achterhalen, maar veeleer een verklaring te vinden voor de lombarden zoals ze in de handschriften voorkomen en hun functie te duiden. Ik zal dat doen aan de hand van de volgende teksten: de Reinaert, de Aiol, de Jeesten der Lorreinen, Lanseloet en de voet van het witte hert, de Ferguut, de Borchgrave van Couchy en de Florigout. Een representatief corpus dat zich goed leent voor een demonstratie van de veelzijdigheid van de problematiek rond rubricatie en markering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den vos reynaerdeBij mijn analyse van de lombarden en paragraaftekens in de Reinaert zal ik mij beperken tot de redacties A en F. De redactie A is bewaard gebleven in het zogenaamde Comburgse handschrift dat vermoedelijk te Gent geschreven werd in de laatste jaren van de 14e eeuw. De redactie F is overgeleverd in het zogenaamde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dyckse handschrift dat waarschijnlijk uit Utrecht stamt en rond 1375 wordt gedateerdGa naar eindnoot22. De fragmenten laat ik buiten beschouwing omdat ze te fragmentarisch zijn. Reinaerts historie, de redactie B, betrek ik niet in het onderzoek omdat het in tegenstelling tot Reinaert A en Reinaert F een leestekst is, geen voorleestekst, met alle gevolgen voor rubricatie en markeringGa naar eindnoot23. Hetzelfde geldt voor de proza-redactie die teruggaat op Reinaerts Historie. Slaan we de synoptische Reinaert-editie van Hellinga open, dan lijkt het alsof de redacties A en F aanmerkelijk verschillen wat betreft het voorkomen van lombarden en paragraaftekens.Ga naar eindnoot24 A telt 84 lombarden en 14 paragraaftekens, F telt slechts 29 lombarden maar wel 44 paragraaftekens. Dat zijn overigens geen ‘normale’ paragraaftekens. Ik doel hiermee niet zozeer op het feit dat de paragrafen in F niet gezet zijn door de rubricator, zodat we het met enkel de representant moeten doen,Ga naar eindnoot25 of door een ander, maar op het feit dat de eerste letter van de versregel waarvoor een representant van een paragraafteken staat, vergroot is. Hoewel niet uniek, we zullen het nog eens tegenkomen, toch ongebruikelijk en vragend om een aparte verklaring. Opvallend is voorts dat de lombarden wel ‘gelijkelijk’ over de tekst verdeeld zijn en de paragraaftekens niet. In A staan de paragraaftekens vooral binnen de eerste 1100 versregels, terwijl ze in F vanaf vers 613 voorkomen. Het gebeurt 19 keer dat A en F op overeenkomstige plaatsen allebei een lombarde hebben. Om de lezer een hoop geblader te besparen laat ik ze hieronder volgen:Ga naar eindnoot26
Het is opvallend dat het geen willekeurige woorden en zinnen zijn die met een lombarde werden bedacht. Dan volgen nu de plaatsen waar de redactie A een lombarde heeft en F op de overeenkomstige plaats een paragraafteken (in de vorm van een representant plus een vergroting van de beginletter van de versregel):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het omgekeerde, namelijk dat F een lombarde heeft en A een paragraafteken (gerubriceerd en zonder uitstulpsels aan de letter waarmee het vers begint) komt slechts 2 keer voor:
Het zou onbegonnen werk zijn in dit artikel plaats voor plaats te analyseren en na te gaan waarom er hier wèl en daar géén lombarde c.q. paragraafteken staat. Het hoeft ook niet. Het materiaal spreekt voor zichzelf: er bestaat een directe relatie tussen lombarden en bij- en voegwoorden als nu en doe en de zinnen die daarmee beginnen, in mindere mate dus, alse, na, mettien, binnen en soortgelijke. Dit is met name het geval waar A en F op de overeenkomstige plaats allebei een lombarde hebben, iets minder vaak waar A een lombarde heeft en F op de overeenkomstige plaats een ‘paragraafteken’. Dat wortel schieten van een lombarde op woorden als doe en nu enz. is niet specifiek voor de Reinaert, het gaat op voor de hele Middelnederlandse epiek. Waar er in A een lombarde staat zonder dat daar enige markering in F tegenoverstaat, zien we het aantal lombarden in combinatie met temporele bij- en voegwoorden als doe en nu enz. nog minder vaak voorkomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan geef ik nu de lombarden van F zonder dat er iets in A tegenover staat. Wat we hierboven bij A zagen, namelijk minder lombarden in combinatie met doe en nu enz. zien we ook hier:
Opvallend is de ongelijke verdeling van de lombarden over de tekst, 6 van de 9 staan in de eerste 371 verzen. Een overeenkomstige ongelijke verdeling vonden we bij de paragraaftekens van F die pas vanaf vers 613 voorkomen. Tenslotte de resterende paragraaftekens. Eerst de paragraaftekens van A zonder dat er iets in F tegenover staat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en die van F zonder dat er in A iets tegenover staat:
Ik kom hier straks op terug. De bedoeling van deze manier van ordening is na te gaan welke verschillen zijn waar te nemen tussen lombarden die in beide redacties voorkomen (en ook vaak door B en P worden overgenomen) en lombarden die slechts in één redactie voorkomen. Dat lijkt me een vruchtbaarder ingang en aanpak dan ervan uit te gaan dat de lombarden de tekst in hoofdstukjes verdelen of dat ze een decoratieve functie hebben. Ik ga daarbij uit van de aard van het handschrift. Wat voor een type codex is het en hoe wordt de tekst erin gepresenteerd? Onze epische teksten, voor zover ze te boek gesteld waren, werden niet zo zeer gelezen dan wel voorgelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoordrachtBekijken we de schamele restanten van wat eens de Middelnederlandse epische letterkunde geweest moet zijn, dan zien we dat er 3 verschillende formaten handschriften bestaan hebben (als we ons tot de epiek beperken):Ga naar eindnoot28
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede onderscheid dat hier haaks op staat, betreft de functie van het handschrift. Er waren codices om uit voor te lezen en codices om zelf in te lezen. De meest in het ooglopende verschillen tussen beide typen zijn:
Dat betekent dat de Dyckse codex, die behalve de Reinaert ook nog het encyclopedische Der naturen bloeme bevat (zij het zonder de bijbehorende illustraties) beschouwd moet worden als een typisch voorlees-handschrift. Daarvoor pleit niet alleen de aard van de tekst en de wijze waarop ze wordt gepresenteerd (berijmde tekst zonder geleding in boeken of capittels, eenvoudig leesbare textualis, weinig afkortingen en dan nog heel gemakkelijk oplosbare, geen interpunctie, geen illustraties, maar wèl curieuze contaminatie van accentlegging d.m.v. een paragraafteken plus vergroting van de beginletter van de desbetreffende versregel), maar ook het formaat, kwarto, het voorleesformaat bij uitstek. Hetzelfde geldt voor Reinaert A in de Comburgse codex. Ook daar wordt de tekst aangeboden als ware het een voorleestekst (zie bijv. eens de rubricatie binnen de versregel zoals in vers 421), al vraag ik me af of het Comburgse hand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift gebruikt werd om eruit voor te lezen. Meer voor de hand liggen lijkt me de functie van exemplaar-handschrift (vgl. het handschrift Van Hulthem, ook een verzamelhandschrift, alleen op het goedkopere papier geschreven). In dit gigantische boek lag wellicht (een deel van) het (wereldlijk) repertoire van het scriptorium, waaraan het toebehoorde, opgeborgen.
De specifieke voordrachtsproblemen waarmee een jongleur of een sprekerGa naar eindnoot29 te kampen had die een tekst als de Reinaert op zijn repertoire had staan, kunnen ruwweg in 3 punten worden samengevat:
Middeleeuwse romans werden nooit in één keer verteld of voorgelezen - de menselijke stem heeft nu eenmaal zijn beperkingen - maar in stukken. Vandaar ook de principiële keuze voor een chronologische verhaalstructuur (ab ovo) waar de artes poeticae de gekunstelde structuur (mediis in rebus) warm aanbevolen.Ga naar eindnoot30 Romans met een ingewikkelde structuur (Walewein, Lancelot, in Frankrijk het Chanson de Roland) zijn eerder uitzondering dan regel,Ga naar eindnoot31 het meest gebruikelijk is de episodische verhaalstructuur. Men moet dit niet interpreteren als een manco aan organisatie, maar als het directe gevolg van een orale cultuur. Het chanson de geste is nog grotendeels mondeling overgeleverd, pas met de roman begint de schriftelijke overlevering. En wij, in de lage landen bij de zee, volgen op afstand. Het heeft dan ook weinig zin in de lombarden van Middelnederlanse epische teksten een indeling in hoofdstukken of alinea's te zoeken. Dit soort methoden om een tekst te geleden, te ordenen of te structureren vindt men niet in een orale tekst. Dat wil niet zeggen dat dit soort teksten zonder structurering kan. De functie van lombarden was het verloop van de handeling te accentueren, die te plaatsen in de tijd, zodat de toehoorder weet waar hij zich in het verhaal bevindt, wat er gebeurd is, wat er ‘hier en nu’ gebeurt, en wat er gaat (zal gaan) gebeuren. Dit geschiedt met behulp van de temporale bij- en voegwoorden nu, doe, na enz. Het systeem is even simpel als effectief en wordt in andere epische teksten dan de Reinaert ook gebruikt. Hoe oraler een tekst, des te beter ziet men dit systeem gehanteerd.
Het sprekend invoeren van een personage in een verhaal vereist de nodige techniek en voorbereiding. Een beetje verteller zorgt ervoor dat zijn personages een ‘eigen’ stem hebben. Reken maar dat dit met de Reinaert het geval was. Het spreekt van zelf dat zo'n ‘stem’ niet zomaar uit de lucht kan komen vallen. Zowel de verteller c.q. voorlezer als de toehoorder moeten van te voren gewaarschuwd worden dat er in de directe rede gesproken gaat worden. Dat gebeurt door middel van een formule die net zo doeltreffend als eenvoudig is, en die je in de andere epische teksten terugvindt. Eerst wordt met doe aangegeven dat de narratio onderbroken wordt. Dan volgt sprac, waarmee wordt aangekondigd dat er in de directe rede gesproken gaat worden. Hierna wordt de naam, de functie of de status van het sprekend personage genoemd, waarna met ende seide de directe rede begint. Wanneer deze formule in zijn uitgebreide vorm gebruikt wordt, kunnen er zich haast geen problemen voordoen. Met dialogen kan dat wèl het geval zijn, voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al als het snel heen en weer gaat. Dan kan het gebeuren dat er eerst iets gezegd wordt, en dat dàn pas het sprekend personage genoemd wordt. Hier moet de voorlezer gewaarschuwd worden opdat hij tijdig zijn stem kan aanpassen. In Reinaert A gebeurt dat normaliter met een paragraafteken: 170, 205, 562 en 2500. De paragraaftekens voor de versregels A 126, 203, 375 en 1109 moeten beschouwd worden als extra hulpmiddelen. Hierbij moet worden bedacht dat eigennamen in handschriften zelden voluit staan geschreven. Dat gebeurt alleen de eerste paar keer, daarna moet de (voor)lezer het met een sigle (littera singularis) doen. Interessant is het paragraafteken voor vers 375, naar ik vermoed om de verteller erop te attenderen dat hij de haan met de stem van de vos moet laten spreken...
Door ervan uit te gaan dat lombarden (in A en F) in combinatie met voeg- en bijwoorden als doe, nu, alse, dus, na plaatsen accentueren die van belang zijn voor het verloop van de handeling, en dat de paragraaftekens (van A) dienen om de aandacht op een directe rede te vestigen, kan er heel veel op een bevredigende manier verklaard worden. Toch blijft er een flinke rest over. Welnu, deze rest, deze willekeurige lombarden kunnen eveneens bevredigend verklaard worden, vanuit de voordrachtssituatie. Kijken we eerst naar de paragraaftekens van F waar A geen lombarde heeft staan. Sommige leiden een directe rede in: 1017, 1395, 1645, 2490, 2926, 3190 en 3274. Niets aan de hand. Interessanter zijn de overige: 675 (apostrophe), 973 (exclamatio), 1443 (parodie), 1665 (geste), 2291 (apostrophe) en 1095 (intonatie).Ga naar eindnoot32 Kortom, Klinkklare regie-aanwijzingen! De paragraaftekens voor 1147 en 1189 hadden net zo goed lombarden kunnen zijn. Hetzelfde gaat op voor de ‘willekeurige’ lombarden van A en F. Eerst die van A, apostrophe: 135, 233 en 2227; intonatie: 149, 361, 1142, 2278 en 2717; de verteller neemt over: 441, 929, 3124 en 3272; actie: 315, 739 en 1233; interpunctie: 805 en 1603; directe rede: 1393. 3152 en 3296; gebaar: 1567 en 2565; exclamatio: 2617 en 3426; parodie: 2952. ‘Echte’ lombarden zijn: 1043, 1427, 2139, 2227, 2447, 2473, 3330 en 3374. ‘Foutieve’ lombarden komen voor in 283, 1285, 1847 en 2041. Ze hadden moeten staan in 282, 1284, 1846 en 2042, maar dan hadden ze in de tweede regel van een rijmpaar gestaan en daartegen zijn bezwaren, dat is niet costume. Het aantal lombarden en paragraaftekens dat nu nog onverklaard achter blijft, is verwaarloosbaar klein. Hoe zijn die ‘willekeurige’ lombarden in de tekst geslopen? Daar zijn een drietal verklaringen voor. Bezien we het Brusselse handschrift van Jacob van Maerlants vertaling van de Scholastica [zie afb. 8], en dan vooral het eerste katern, dat een archaïscher indruk maakt dan de rest van het boek, dan vinden we nog vrij veel ‘minuskels’ in de ‘eerste letter-kolom’. In jongere handschriften gaat die eerste letter steeds meer de gedaante van een ‘majuskel’ aannemen, zoals tot voor kort de literaire conventie was elke regel met een hoofdletter laten beginnen. Ik denk dat in de 13e eeuw de eerste letter in dezelfde minuskel werd geschreven als de rest van het vers. Een kopiist beschikte derhalve over de mogelijkheid te accentueren met een majuskel [zie ook de afb. 5, 6 en 9]. Ik houd het voor zeer wel mogelijk dat bij het afschrijven deze majuskels incidenteel als lombarden werden geïnterpreteerd en als zodanig weergegeven in de kopie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede mogelijkheid is rubricatie. Het leesbaar maken van een tekst door hier en daar een letter met een lik rooie verf ‘op te hogen’ was zeer gebruikelijk in de middeleeuwen. In proza-handschriften, historiebijbels bijv. is dat dermate handig en systeembewust gedaan dat je zonder verdere interpunctie heel makkelijk kunt (voor)lezen als je maar genoeg adem haalt om van rood naar rood te kunnen lezen. Siglen werden nog al eens met wat rubrum bedacht, ongetwijfeld om ze daardoor beter leesbaar te maken.Ga naar eindnoot33 Nu is een sigle doorgaans een majuskel. Wordt die gerubriceerd dan is het zeer wel mogelijk dat hij in een afschrift tot lombarde wordt verheven, zeker als dat mooi van pas komt in de tekst. Dit kan ook gebeuren met de ‘kapitalen’ in de kop van de kolom. Kan op deze manier het aantal lombarden in de Reinaert worden verklaard? De derde mogelijkheid gaat ervan uit dat voorlezers hun teksten gemarkeerd hebben met nota's, gewoon een streepje of een haaltje met de betekenis van ‘pas op!’. De soms zeer barok uitgevoerde nota's in Die rose [zie afb. 10] interpreteer ik als nota's van een lezer, niet van een voorlezer. Ook rubricatie kan zo'n functie hebben. Wanneer nu een kopiist een codex afschreef, waarin van die nota's voorkwamen, dan stond hij voor het probleem wat ermee te doen. Weglaten, zoals in F waarschijnlijk is gebeurd totdat rond vers 613 werd besloten ze wel op te nemen? Zeer waarschijnlijk weerspiegelt de contaminatie de verwarring. Bij A lijkt iets dergelijks gebeurd te zijn, vanwaar anders de ongelijkmatige verdeling van de paragraaftekens over de tekst? Ik denk dat er tijdens het kopiëren het volgende gebeurde. Stuitte een kopiist op een marginaal teken, dan probeerde hij met behulp van de versregel en dan met grote aandacht voor het eerste woord, de bedoelde functie van dat marginale teken weer te geven met een representant voor ofwel een paragraafteken ofwel een lombarde. Op deze manier moeten de ‘willekeurige’ lombarden de teksten zijn binnengeslopen, net zoals het ook met glossen ging. Iets overeenkomstigs ligt ten grondslag aan de volgende plaats(en) uit de Ferguut. Een uitgehongerde Ferguut ontwaart 15 ridders aan een gedekte tafel: 2631[regelnummer]
ende ferguut hi beette saen
hine sprac word no en hiesch dwaen
maer ginc sitten daert hem scoenst dochte
van al datmen ter taflen brochte
2635[regelnummer]
daer af nam hi sijn gevoech
ende settet vor hem deen ridder loech
toten andren vele sere
ende si spraken wies deze here
ens niet die hoefste vanden lande
2640[regelnummer]
het ware recht dat hijs hadde scande
ende dat hi sijn gelach betale
want hi heeft geten altemale
van onser spisen dbeste deel
doe wi hem gelden elc morseel
2645[regelnummer]
ende hangewine bider kele
hets meer dan tijt hi et te vele
ENde ferguut horde wel dat gedreech
hi at al stille ende dranc ende sweech
ende liet hen secgen datsi wouden
Hier moeten in de legger nota's gestaan hebben voor de versregels 2631, 2638 en 2647. Deze nota's moeten in de ogen van de kopiist de gedaante van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiroonse et-noot gehad hebben - vgl. de marginalia van de zgn. corrector van het Haagse Lancelothandschrift.Ga naar eindnoot37 De kopiist heeft er geen nota's in gezien, maar correcties, met het gevolg dat:
De Ferguut is niet de enige tekst, waarin ik dit heb zien gebeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De AiolEén van de raadsels van de Middelnederlandse literatuur, wat mij betreft althans, is het niet bestaan van Middelnederlandse chansons de geste. Qua vormgeving wel te verstaan. Waarom zijn deze liederen, die hier te lande bekend moeten zijn geweest, bij ons omgewerkt tot roman-achtige teksten, gepaard rijmend met 3 tot 4 heffingen per versregel? Helaas is er geen enkele complete tekst van deze feodale epiek - een benaming die ik prefereer boven het volstrekt inadequate epitheton ‘voorhoofs’ - in handschrift bewaard gebleven. Met alle gevolgen vandien voor onze geringe kennis van de overlevering ervan. Uitgerekend de nogal on-Middelnederlandse Aiol is één van de schaarse teksten die voor vergelijking vatbaar is. Van het Oudfranse chanson de geste Aiol is maar één redactie bewaard gebleven in een (geïllumineerd!) handschrift van rond 1300. De tekst zelf heet ontstaan te zijn tussen 1160 en 1170. De Oudfranse Aiol is geen tekst uit één stuk. Het begin is geschreven in ouderwetse decasyllaben, het tweede stuk in de modernere alexandrijnen. Onze Aiol is een vertaling van de decasyllaben-Aiol. De Middelnederlandse (Limburgse) Aiol is niet in kolommen, maar over de volle lijn geschreven (scriptura continua). Versregels beginnen met een minuskel, een hoogst enkele keer met een majuskel. Het materiaal is te verminkt om na te kunnen gaan of die majuskels functioneel gebruikt worden of dat het grafische frivoliteiten zijn. De Aiol kent geen paragraaftekens, wel lombarden:Ga naar eindnoot34
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle lombarden staan hier in de eerste regel van een rijmpaar. Het zijn structurerende lombarden, van retorische verontreiniging is geen sprake. Opvallend is het grote aantal lombarden in een eigennaam. De eigennamen zijn voluit geschreven, vandaar dat ik niet geloof in een uit de hand gelopen opgeklopte en gerubriceerde sigle. Bijzonder is ook de hoge frequentie van de lombarden. Over wat normaal is, zijn moeilijk cijfers te geven. Het varieert nogal. Als richtgetal stel ik 1 lombarde op 50 versregels voor. Alleen het eerste fragment laat zich met het Oudfrans vergelijken. De lombarden-regels vertonen een verrassend grote overeenkomst met de beginregels van de strofen 69 en 70:
Ik vermoed dan ook dat we in de lombarden van de Limburgse Aiol de laisses (strofen) van de Oudfranse decasyllaben-Aiol terugvinden. Daarmee laten zich tevens de vele lombarden in de eigennamen verklaren en de hoge frequentie.Ga naar eindnoot35 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jeesten der LorreinenEveneens uit de wereld van het chanson de geste, maar dan een vertaling/bewerking vanuit de verte. Eén fragment, één gehavend blad, wordt te Leiden bewaard als Ltk. 1022. Het is afkomstig uit een codex die geschreven werd in het derde kwart van de 14e eeuw. Voor zover zich dat laat achterhalen, telt het fragment, 184 verzen groot, slechts 2 lombarden [zie afb. 4]:
Typische structurerende lombarden. Omdat het blad nogal gehavend is, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt of dit fragment inderdaad slechts 2 lombarden telt, wat een extreem laag gemiddelde is voor een epische tekst, de Lancelot buiten beschouwing gelaten. Daarentegen wemelt het van de paragraaftekens:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is heel goed mogelijk dat er een paar verloren zijn gegaan, maar dan nog, 15 stuks! Omdat dit blad het enige is dat van het handschrift over is, is het onmogelijk na te gaan of de hele codex zo intensief gemarkeerd was. In 6 gevallen staat het paragraafteken in combinatie met een vergroting van de beginletter van de versregel. De functie van de paragraaftekens is duidelijk: het zijn retorische aanwijzingen. Ltk. 1022 is een excellent voorbeeld van een voorleeshandschrift.
Dat die voorleesfunctie niet alleen voorbehouden is aan kwarto-handschriften moge blijken uit een ander Lorreinen-blad uit het zgn. Giessense handschrift, welk blad in Parijs bewaard wordt (B.N. all. 118B) en waarvan een afbeelding in de catalogus van Deschamps staat. Het is een blad uit wat een kloek boek geweest moet zijn, ruim 30 × 40 cm met een mise en page van 3 kolommen van 60 regels, zeg maar een ‘silo’-codex. Het schrift is zeer verzorgd en goed leesbaar. Curieus zijn de punten aan het eind van elk vers: slaafs overgenomen rijmpunten uit een in scriptura continua uitgevoerde legger? Het fragment telt 5 lombarden:
en 16 paragraaftekens, afwisselend rood en groen, alleen de laatste is blauw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lanceloet en het hert met de witte voetDe Lancelot is gevaarlijk vergelijkingsmateriaal. Hij is niet homogeen en op meer dan één wijze gerubriceerd.Ga naar eindnoot36 De codex 129 A 10 is een leesboek, geen voorleesboek. De tekst is niet voor niets in hoofdstukken ingedeeld en de margi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nalia zullen erin gezet zijn om het werk ook als voorleesboek te kunnen gebruiken.Ga naar eindnoot37 Dat karakter van een leesboek vinden we heel sterk terug in het gebruik van lombarden en paragraaftekens in deze bekende tekst:Ga naar eindnoot38
Hier spreekt het verhaal tot ons, niet meer de verteller. Dit is je reinste abstractie. Met de paragraaftekens is het van hetzelfde laken een pak:
Dit zijn geen retorische hulpmiddelen, maar structurerende. Het verhaal is leesbaar gemaakt met behulp van marginale capittelopschriften, van letters die - gelet op vorm en functie - het midden houden tussen initialen en lombarden, en van paragraaftekens die een alinea-functie hebben.Ga naar eindnoot39 Hoewel er ook uit dit soort folio-handschriften zal zijn voorgelezen, hoop ik toch met deze 2 voorbeelden die ik als elkaars uitersten beschouw, aannemelijk gemaakt te hebben dat teksten in deze handschriften anders zijn gerubriceerd en gemarkeerd dan de teksten in kwarto-handschriften. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jeeste van WaleweinIn zijn inleiding op de Walewein-editie (p. 407-409) maakt G.A. van Es er melding van dat de 2 kopiisten die de tekst hebben afgeschreven verschillen in het (laten) zetten van lombarden. De tweede kopiist (B) gebruikt er minder dan de eerste (A) en waar hij een lombarde zet, maakt die ‘een minder onaanvaardbare indruk’ dan veel van de lombarden van (A). Het verschil is inderdaad opvallend. A zet 89 lombarden verspreid over 5783 verzen (gemiddeld 1 op de 65), B zet er 60 over de resterende 5415 verzen (gemiddeld 1 op 90). Eigenlijk liggen de gemiddelden nóg verder uit elkaar. Het is niet onredelijk om ervan uit te gaan dat Penninc, de eerste auteur, constant is geweest in het laten zetten van lombarden. Kopiist A heeft uitsluitend Penninc gekopieerd, kopiist B zowel Penninc als Vostaert. Gaan we er voor het gemak van uit dat Pieter Vostaert overnam vanaf 7835, dan heeft B 2075 verzen van Penninc gekopieerd. Daarin staan slechts 18 lombarden, dat is gemiddeld 1 op 115, bijna het dubbele. Een overtuigend bewijs dat we in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lombarden niet de hand van de auteur, maar die van de kopiist moeten zien. Hanteert men de vuistregels die ik hiervoor gaf, dan blijkt al snel dat de lombarden van B (het zijn er te veel om ze op te sommen) haast zonder uitzondering structurerend zijn. Bovendien staan de lombarden van B alle in de eerste regel van een rijmpaar. Bij A ligt dat heel anders. Naast de bekende structurerende vinden we flink wat retorische lombarden: 167, 3331, 3451, 3553, 4243, 5037, 5491, 5573, 5759 (vragen alle om met nadruk te worden uitgesproken), terwijl een directe rede wordt geaccentueerd met behulp van: 1119, 1211, 1427, 1593, 1755 en 3255. Ook staan er nogal wat lombarden in de tweede regel van een rijmpaar: 242, 656, 1162, 1262, 1290, 1720, 1970, 2148, 2672, 2748, 2838, 3036, 4616, 4644, 5088, 5206 en 5348. Hoe sterk het voordrachtskarakter van dit Walewein-handschrift is, en hoe intens de retorische instelling (of slaafsheid?) van kopiist A, blijkt ook uit andere retorische hulpmiddelen die in de codex te vinden zijn, maar waarvan gek genoeg nog nooit iemand melding heeft gemaakt: paragraafteken-representanten en semipragraaftekens [ zie afb. 6 en 7]. Er is in de hele tekst maar één gerubriceerd paragraafteken (7674). De volgende versregels hebben een paragraafteken-representant:Ga naar eindnoot40
Er kunnen er (veel) meer geweest zijn. Het handschrift is zeer sterk aan de marge besnoeid, waarbij er een aantal verloren gegaan kunnen zijn. Interessant is het paragraafteken voor vers 747, hier moet de verteller een gebaar maken. In dezelfde richting interpreteer ik de markering voor de verzen 433 en 546. Duidelijk is in elk geval het retorische karakter van deze paragraaftekens. Over de semipragraaftekens straks. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FerguutMet de Ferguut hebben we weer een tekst die zich met het Oudfrans laat vergelijken, al is het maar voor een gedeelte. Het begin van de Ferguut (de versregels 1-2592) is een betrekkelijk getrouwe vertaling van de redactie A van de Fergus,Ga naar eindnoot41 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vervolg (de verzen 2593-slot) is een bewerking op afstand. Wie een vergelijkend lombarden-onderzoek zou verrichten aan de hand van de editie Overdiep die het Oudfrans synoptisch afdrukt, zou tot de slotsom komen dat er flinke verschillen zijn.Ga naar eindnoot42 Beschikt men echter over foto's van de bronnen dan blijkt dat de Middelnederlandse vertaler van het eerste gedeelte de lombardenstructuur van de Oudfranse bron welhaast integraal heeft overgenomen tot ongeveer vers 2000 en heeft aangehouden tot 2592. Een zwaarwegend argument voor een nauwe relatie met het Waals-Picardische handschrift Chantilly 472, waarin de redactie A bewaard is gebleven.Ga naar eindnoot43 Er bestaat een tweede redactie van de Fergus, P genaamd, maar gezien de lombarden heeft onze Ferguut daar weinig mee uitstaande.Ga naar eindnoot44 Juist omdat het gebruik van lombarden zo kopiist-gevoelig is, lijkt het mij een middel waarmee betrouwbaar geïdentificeerd kan worden. De Ferguut kent ook paragraaftekens. De meeste doen dienst als verwijsteken om vergeten versregels die aan de voet van of onder de kolom genoteerd werden op de juiste plaats in de kolom in te voegen. Anders dan in de Walewein het geval is, hebben ze nauwelijks retorische lading, één uitgezonderd:Ga naar eindnoot45 (Ferguut temt het paard van de reus) 3768[regelnummer]
met ere hameiden liep hi stillec
ende sloech met beiden handen in thovet
tors viel neder ende wart verdovet
ende lach stille alse een bruut
ay deus hoe lude sprac ferguut
dus salmen temmen dongemate
dat ors was saen ane die bate
het spranc op ende sach op fergute
In de editie van Rombauts enz. is dit paragraafteken ‘vertaald’ met een lombarde voor 3774. Ligt het niet meer voor de hand om het paragraafteken als een regie-aanwijzing te interpreteren, nl. om het paard een beetje realistisch op te laten springen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het semiparagraaftekenNòg interessanter is het ‘unusual mark’ in de marge voor vers 1147 van de Ferguut, waarvan M.J.M. de Haan melding maakt in de inleiding van zijn facs. editie:Ga naar eindnoot46 Is it coincidence that here in vss. 1145-1146 (fol. 7 verso) an unusual mark draws our attention? Could someone have marked the end of the first session of the recital here? Nader onderzoek brengt aan het licht dat dit teken ook staat voor de versregels 579 en 719, dat dit een semiparagraaftekenGa naar eindnoot47 is en geenszins zo'n UFO als De Haan doet voorkomen, want in de aanverwante codex Ltk. 195 (Roman van Heinric en Margriete van Limborch + Walewein) is het ook te vinden. Eerst Heinric en Margriete:Ga naar eindnoot48
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De semiparagraaftekens voor VI 2551 en X 1231 zijn van een eenvoudiger type, vergelijkbaar met Ferguut 1971. De uitkomst is middeleeuws onevenwichtig, hoe de hoge frequentie in de boeken V en VI te verklaren? In de Walewein gaat het er wat evenwichtiger aan toe, al blijft de opmerking van kracht dat het oorspronkelijke aantal ten gevolge van de besnijdenis van de marge onachterhaalbaar is:
De semiparagraaftekens voor 3406, 5364 en 5365 moeten met een korreltje zout genomen worden, misschien zijn het paragraaftekens.
De semiparagraaftekens hebben geen representanten (in de epische teksten wel te verstaan), zijn dus niet gerubriceerd en derhalve niet van de hand van de kopiisten(en). Het zijn gebruikssporen, niet van een lezer - die stel ik me anders voor [zie afb. 10] - maar van een voorlezer. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze semiparagraaftekens door de voorlezer gezet zijn op plaatsen waar volgens hem een lombarde vergeten was (want ze komen soms in combinatie met een lombarde voor) of waar een paragraafteken zou ontbreken (want ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
markeren geen retorische hoogtepunten). Integendeel, we treffen ze voornamelijk aan op plaatsen waar de verteller het verhaal stil laat vallen. Waar hij een passage afsluit, zoals in Heinric V 1601, VI 397; waar hij de draad van het verhaal weer opneemt, zoals in Heinric V 178, V 825, V 1051; plaatsen waar iemand henen vaert, zoals Heinric II, 191, VII 1886, X 1231, Walewein 1341, 4917, 8720; of plaatsen waar er sprake is van verva-ging, zoals Heinric II 1382, Walewein 2848, 5365. De semiparagraaftekens in de Ferguut, volgens mij van dezelfde hand, staan op overeenkomstige plaatsen: 579[regelnummer]
|SIne dachvarde hilt hi wale
ende reet so lange berge ende dale
dat hi quam te cardoel in galen
719[regelnummer]
|die knape keerde uten hove sciere
FErguut ten coninc orlof nam
ende ane alle sine man
te minen her gawein es hi comen
ende heft orlof ane hem genomen
mijn her gawein in goeder trouwen
bevalne sere onser vrouwen
1141[regelnummer]
|ferguut voor volleke daer of
ende ruemde sconinx hof
Er is van alles voor te zeggen om het semiparagraafteken zoals dat in de Heinric, de Walewein en de Ferguut gebruikt wordt, te interpreteren als een pauzeteken, als de markering van een plaats, waar de voorlezer zijn verhaal zou kunnen onderbreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eenheid van voordrachtZoals we de semiparagraaftekens in de Heinric, de Walewein en de Ferguut aantreffen, verdelen ze de teksten niet in verteleenheden. Daarvoor overbruggen ze te onregelmatige afstanden. Op zoek dus naar andere plaatsen en andere teksten die niet met een semiparagraafteken bedacht zijn, maar daar in theorie voor in aanmerking hadden kunnen komen omdat er sprake is van een afscheid van een hoofdpersoon, een vervaging met name van het tijdsverloop of een interruptie van de verteller. Die interrupties van de verteller in het verhaal zijn veelvuldig. Hoewel ze in zekere zin het karakter van een topos hebben, geloof ik toch wel dat hoe ‘oraler’ een tekst is des te frequenter het aantal gelegenheden waarbij de verteller zich in de tekst manifesteert. Ze kunnen van velerlei aard zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar er zijn er ook die zo veel nadruk in zich bergen dat ze niet anders geïnterpreteerd kunnen worden dan als attentum parare, een verzoek aan het publiek om stilte te betrachten en op te letten:
Dit heeft natuurlijk alleen maar zin als iemand met een verhaal begint of er weer mee door wil gaan. Dat dit soort stijlfiguren de weg kan wijzen naar de eenheid van vertellen, moge blijken uit de volgende aanroepingen van het (mannelijk) publiek in een fragment van de Jeesten der Lorreinen:Ga naar eindnoot49
Hier geen semiparagraafteken, maar gewoon een lombarde. Let op de regelmatige afstanden. Ik meen hier de verteleenheid gevonden te hebben, stukken tekst van ca. 400 tot 500 versregels, vaak afgesloten met een lombarde. Ik zal nu laten zien wat dit betekent voor Reinaert A en de Ferguut:
Het meest problematisch is de overgang tussen de 5e en 6e lezing. Het gemid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deld aantal verzen per verteleenheid bedraagt 434. De Ferguut is m.i. in grotere eenheden voorgelezen:
Ik heb deze twee teksten genomen omdat ik ze voldoende denk te kennen om mijn ‘gevoel’, wanneer dat nodig is, te vertrouwen. In sommige gevallen ontkom je er niet aan een keuze te maken. Het eind van de eerste twee lezingen wordt gemarkeerd door een semiparagraafteken. In de marge voor 1971 staat ook een markering. Het begin van de vijfde lezing lijkt me duidelijk, het einde is een keuze gebaseerd op een vervaging van de tijd. Hetzelfde geldt voor het eind van de zesde lezing, ook daar is (in het Middelnederlands) sprake van een breuk in de tijd. De laatste lezing blijkt me weer duidelijk.
Ten slotte een curiositeit. Van oudere teksten is het heel wel mogelijk dat de verteleenheden konden variëren, maar het lijkt erop dat dit bij jongere teksten - die van het begin af aan een schriftelijke overlevering hadden - stabiel is geweest.Ga naar eindnoot50 Zo'n jongere tekst met zeer waarschijnlijk bewust gecomponeerde verteleenheden is de Borchgrave van Couchy. De Groningse historisch letterkundige Jacques Tersteeg ontdekte in de lombardenstructuur van deze tekst een abecedarium.Ga naar eindnoot51 Is het niet verleidelijk om in een alfabet plus de abbreviaturen die daarop volgen een verteleenheid c.q. vertelzitting te zien? In de fragmenten van de Borchgrave zijn twee overgangen, van het ene alfabet in het andere, bewaard gebleven. De eerste lijkt deze veronderstelling te bevestigen:Ga naar eindnoot52 708[regelnummer]
ALs dertoge was die putertier
ende hi was ghenaemt reinier
ghelike ghi horet bedieden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ander is wat minder sprekend: 2077[regelnummer]
ALs den dienst ten hende quam
men den edelen coninc nam
ende hiefene vanden outare
Een tweede tekst die mogelijk een abecedarium in de lombarden heeft, is de Florigout.Ga naar eindnoot53 Echter, deze is zó gehavend en fragmentarisch overgeleverd, dat het bij een vermoeden moet blijven. Ook de Borchgrave kennen we alleen uit fragmenten. Gelukkig is één daarvan, het zgn. tweede fragment Heeswijk, groot genoeg om de lengte van één compleet abecedarium te kunnen meten. Van Q tot Q bleek 1398 versregels te beslaan. Dat betekent gemiddeld 1 lombarde op 55 verzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieIk kom aan het eind van mijn verhaal. Ik hoop aannemelijk gemaakt te hebben dat het wel meevalt met de willekeur waarmee onze Middelnederlandse epiek gelombardeerd is. Lombarden hebben in principe een structurerende functie, een functie die vooral zijn uitdrukking vindt in temporele voeg- en bijwoorden als: nu, doe, alse, na, dus - om de meest frequente nog eens te noemen. Echter, in de praktijk van de handschriftelijke overlevering kon het gebeuren dat markeringen door een voorlezer in de marge aangebracht door een kopiist konden worden misverstaan als een representant voor een lombarde. De meeste ‘willekeurige’ of ‘decoratieve’ lombarden blijken sterk retorisch geladen. Paragraaftekens in Middelnederlandse epische teksten lijken oorspronkelijk een sterk retorische functie gehad te hebben, maar gaandeweg kregen ze een meer structurerende functie toen het zwaartepunt van voorlezen op zèlf lezen kwam te liggen. Daarnaast zijn paragraaftekens gebruikt om een gebaar te markeren. Op zich niet verwonderlijk, reken maar dat dit soort teksten met handen en voeten gebracht werd. We hebben gezien dat nota's en soortgelijke markeringen ten behoeve van de voordracht contaminaties tot gevolg hadden van een paragraafteken met een (kleine) lombarde of een vergrote beginletter. Vervolgens is er een derde markering aan de orde geweest, het semiparagraafteken, dat zeer waarschijnlijk de functie van pauze-teken heeft gehad. Analyse van dit gebruiksspoor kan ons, in samenhang met verder onderzoek naar andere structurerende middelen als lombarden en interrupties van de verteller, helpen bij het reconstrueren van de eenheden waarin onze epische teksten werden voorgelezen c.q. voorgedragen. Kennis van de verteleenheden lijkt me onontbeerlijk voor een beter begrip van de structuur van deze teksten. Ten slotte hoop ik aangetoond te hebben dat analyse van de hierboven opgesomde structurerings- en accentueringsmiddelen ons het nodige kan vertellen over de overleveringsgeschiedenis die deze teksten hebben doorgemaakt en de functie die ze gehad hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Van den vos reynaerde, Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et philol. fol. 22, fol. 193 verso.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Van den vos reynaerde, het zgn. Dyckse handschrift, fol. 107 verso.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Van den vos reynaerde, Brussel, K.B. hs. 774, fol. 6 verso.
Let op de curieuze markering links onder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4 De jeesten der Lorreinen, Leiden, U.B. hs. Letterkunde 1022, recto-zijde van het fragment.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 Die rose, 's-Gravenhage, K.B. (in bruikleen), hs. Akad. XXIV, fol. 1 recto.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6 Walewein, Leiden, U.B., hs. Letterkunde 195, fol. 124 recto.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7 Walewein, idem, fol. 136 verso.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 8 Rijmbijbel, Brussel, K.B., hs. 15001, fol. 3 recto.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 9 Sinte lutgart leven, Amsterdam, U.B., hs. I G 57.
Een heel andere manier van leesbaar maken: paragraaftekens + rubriek + majuskels + pauze-punten(en). Waarschijnlijk kenmerkend voor dit type teksten. Vgl. ook Sinte katrine leven, Amsterdam, U.B., hs. I G 56, en Sinte Alexius leven, Brussel, K.B., hs. IV 775. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10 Die rose, als 5, fol. 10 verso.
Diverse gebruikssporen, waarschijnlijk ten behoeve van het zelfstandig lezen. Mijn collega Bob Stumpel attendeerde mij erop dat hij soortgelijke ‘bloemen’ aantrof in Jacob Bellaerts Historie van Jason, en Destructie van Troyen, respect. Washington, LoC, incun. 1485 L 393 en L 43. |
|