Spektator. Jaargang 10
(1980-1981)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Affixen zijn alle +Ga naar eindnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe slotzin van Schultink (1977), weergegeven onder (1):
is nog steeds even juist. Dat lijkt een boude bewering voor de lezer die oppervlakkig naar BooijGa naar eindnoot1 (1975 t/m 1980) heeft gekeken, waar immers de stelling verdedigd wordt dat sommige affixen in het Nederlands met het woordgrenssymbool (#) zijn geassocieerd. Ik meende dat (1) door B. inmiddels zou zijn overgenomen, omdat een theorie met twee boundaries voor affixen een grammatika oplevert die complexer is en dus moeilijker om te ‘leren’ voor het taalverwervende kind. Maar nu staat er in B. 1980 weer dat er evidentie is tegen Schultinks (1). Ik zal aantonen dat die evidentie in de Nederlandse literatuur NIET is gegeven. Dat lijst slechts negatief, maar het positieve resultaat is een grammatika van het Nederlands die gemakkelijker voor het kind is: hij/zij hoeft niet te leren dat een deel der affixen met een # is geassocieerd; en zij/hij hoeft dan ook niet te leren dat er affixvormingsregels zijn of conventies daarop die aan # refereren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. AchtergrondMorfemen (dus ook affixen) zijn per definitie voorzien van een + boundary.Ga naar eindnoot2. Ongelede en afgeleide woorden komen dan ook minimaal de fonologie binnen als in (2):
waar elk lettersymbool staat voor een kolom fonologische kenmerken. Nu is het normaal zo dat bij de bepaling van hun toepassingsbereik fonologische regels niet op + letten. Anders gezegd:
Dit inzicht zou in een grenssymboolloze fonologische theorie gevangen worden door niets te zeggen. In een grenssymbooltheorie zoals die van SPE (p. 364) wordt het inzicht tot de volgende conventie uit de regeltoepassingstheorie omgezet: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conventie (4) kan uit de volgende voorbeelden blijken. Een klemtoonregel van het Engels geeft klemtoon op de vóórvóórlaatste lettergreep in (5a) en klemtoon op de vóórlaatste lettergreep in (5b):
Ook ‘Dental Flapping’ in het Amerikaans Engels let niet op + zodat in (6)
alle vormen een ‘dental flap’ hebben tussen een klinker of nasaal en een volgende nietbeklemtoonde klinker. Zo komt in het Nederlands de klemtoon zowel in (7a) als in (7b) op de voorlaatste lettergreep:
De syllabificatie in de ongelede woorden in (8a) verloopt (als we ons beperken tot de laatste syllabe) identiek aan die in de gelede woorden in (8b):
De laatste syllabe (onderstreept) begint in (8) telkens met de maximaal toegestane begincluster. En als we ons beperken tot de tweede syllabe zien we hetzelfde in (9):Ga naar eindnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bovenstaande heeft laten zien dat de regelconventie (4) opgaat in al dit soort gevallen. Niet met die conventie in strijd is het feit dat, als een bepaalde foneemopeenvolging slechts over een morfeemgrens voorkomt, een regel normaal ook weer niets over de morfologie hoeft te zeggen. Zo zorgt de conventie ervoor dat in gelede vormen als in (10):
de uitzonderingsloze regel Schwa-deletie voor vokalen in de puur fonologische vorm van (11):
Surinamer, elitair, finalist enz. oplevert.
Het is misschien niet overbodig weer (vgl. SPE p. 364) eens op te merken dat de implicatie als...dan in (3) niet kan worden omgedraaid. Soms opereert een fonologisch proces wel over een + heen, maar niet binnen een morfeem, zoals in de Nederlandse t-spirantiseringsregel (12):
die wel in (13a)Ga naar eindnoot5 maar niet in (13b) wordt toegepast:
Zoals uit (12) blijkt, moet in een boundarytheorie de regel + dan wel noemen. Zelfs dat is niet nodig bij een bepaald regeltype dat wel over + heen opereert, maar niet binnen morfemen. Dit zijn de zogenaamde ‘verplichte niet-automatische neutralizatieregels’,Ga naar eindnoot6 waarvoor een regeltoepassingsprincipe is voorgesteld. Dat zorgt er o.a. voor (vgl. Kiparsky 1973:71) dat de Engelse regel die in (14a) staat wel op (14b) maar niet op (14c) wordt toegepast:Ga naar eindnoot7
Hoewel in bepaalde gevallen de + van belang is, moet nu duidelijk zijn dat in het algemeen fonologische regels niet op + letten, en daarvoor stelde SPE conventie (4) op. Met deze Achtergrond achter ons kunnen we gaan kijken naar argumenten voor de stelling dat sommige affixen met een # boundary zijn geassocieerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. PrefixenB.(1977: 97-104) betoogt dat alle prefixen met # zijn geassocieerd. Het betoog heeft de volgende structuur:
In paragraaf 2 heb ik de puur fonologische regel (11) voorgesteld die vanzelf niet toepasbaar is op strings als ge + adem + d en be + adem + d. In dezelfde paragraaf heb ik onder (9) data gegeven zoals tran.zak.tie / Tran.sol die laten zien dat prefixen geen eigen invloed hebben op syllabificatie. Omdat B.'s eerste twee argumenten onjuist zijn, vervalt (15c). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Suffixen4.1. Affixopeenvolgingen4.1.1. Het principe PB. (1977: 147-53) haalt o.a. evidentieGa naar eindnoot9 voor het bestaan van # affixen uit het doornigeGa naar eindnoot10 gebied van niet voorkomende affixopeenvolgingen. Dat gaat als volgt: B. spoort data op voor een bepaald principe dat # suffixen noemt; in een theorie zonder # suffixen is dat principe niet uit te drukken: dus is er ondersteuning voor een theorie met # suffixen. B. (1977: 148) bekijkt het suffix + ig en merkt op dat in elk gevalGa naar eindnoot11 acht # suffixen er niet aan voorafgaan, zoals blijkt uit (16):
en zijn principe P om dit uit te sluiten is (17):
Ik denk dat deze data niets met boundaryverschillen te maken hebben. Een ander achttal (alle met B.'s +) dat ook nietGa naar eindnoot12 kan is bijvoorbeeld (18):
Hoe het ook zij, er zou hier iets anders bezig kunnen zijn, dus is dit tweede octet niet tegen P. Het is nogal wat om alleen en uitsluitend met (16) in de hand zo'n principe op te stellen. Merk op dat P vanwege de woorden ‘ordered before the word stress rules’ een taalspecifiekGa naar eindnoot13 ‘principe’ is. Is daar door het taalverwervende kind op basis van (16) ooit achter te komen? Is P, of algemener, zijn taalspecifieke principes gebaseerd op negatieve data als in (16) ooit achterhaalbaar? Ik zou niet weten hoe, vind de dataset (16) verder te mager, en prefereer een theorie die dingen als P in principe uitsluit. Dat gaat in een theorie die de stelling ‘affixen zijn alle plus’ incorporeert onmiddellijk. En dat is een gunstig resultaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.2. Opeenvolgingen als -schappijStel dat het principe P wel bestaat. Nu heeft Schultink (1977) er al tegenvoorbeelden van gegeven, zoals maatschappij, voor B. met de structuur maat#schapp + ij. Het is volgens B. echter geen echt tegenvoorbeeld (1977: 150), omdat de uitspraak maatsch[ə]ppij kan zijn, zodat ‘these words are exceptional anyway’, waardoor B. meent van een tegenvoorbeeld af te zijn. Dit argument maakt gebruik van B.'s regel van Pretonische vocaalreductieGa naar eindnoot14 en zijn klemtooncyclus. In het voor B. regelmatige geval leveren die contourenGa naar eindnoot15 op als in (19):
maar ze voorspellen verkeerde contouren voor typen als:
Voor het type (20i) geeft B. (1977: 115) een heranalyse waarbij hij een andere morfologische structuur toekent dan in de gevallen onder (19ii). Voor (20ii) geeft B. (1980: 116) een suggestie voor een heranalyse die de notie ‘stress clash’ gebruikt. En (20iii) is ‘exceptional anyway’ (p. 150). Maar de dataGa naar eindnoot16 in (19) waarop zijn regels berusten kloppen niet; zo heb ik niemand kunnen vinden die triv[ə]aal en (19ii) accepteert. Dus kloppen zijn regels niet (dat laatste vindt B. (1980: 113) ook). Nu blijft ‘exceptional anyway’ slechts als ‘argument’ over. Met dit soort retoriek m.b.t. tegenvoorbeelden als maatschappij worden we ook in B. (1980: 13) geconfronteerd, als hij n.a.v. Schultink 1977 zegt: (a) het ‘geeft alleen tegenvoorbeelden tegen [(P)]’; (b) B. verwijst dan naar B. 1977, hfdst. 3 waar ‘so-wie-so heel wat tegenvoorbeelden tegen [(P)] wegvallen’ (maar dat zijn voornamelijk B's tegenvoorbeelden, vlg. par. 4.1.3. hier); (c) het heeft ‘een heel andere boundary-hypothese’. Dat laatste is juist, hoewel anders dan B. dacht; herinneren wij ons dat (1) in par. 1 de slotzin is van Schultink 1977. Schultinks tegenvoorbeelden als maatschappij zijn ECHTE tegenvoorbeelden tegen P, dat in par. 4.1.1. toch al op principiële wijze werd uitgesloten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.3. Opeenvolgingen als -schapperBehalve het type echte (zie de vorige paragraaf) tegenvoorbeelden tegen principe P, noemt B. (1977: 150-1) zelf tegenvoorbeelden met het suffix + ing (‘which derives action/process nouns from verbs’) en + er (‘which is used to derive agent nouns from verbs’) die achter # suffixen voorkomen, zoals blijkt uit (21):
In dit geval kiest B. als ‘oplossing’ voor een organisatie van de Nederlandse WF-component (p. 152), waarin de samenstellingssubcomponent ontbreekt, en die VIER geordende subcomponenten voor derivationele affigeringsregels bevat:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen (a) en (b) bevinden zich Woordklemtoonregels; tussen (b) en (c) bevinden zich de Klemtoonregels voor samenstellingen. De complexe organisatie in (22) is een gevolg van B.'s klemtoonanalyse en boundarytheorie, waarbij ook nog het belangrijke inzicht van boundarytheoriëen, n.l. dat elke subcomponent een boundarytype specificeert, is opgegeven. Omdat (22) uitsluitend een gevolg is van B.'s klemtoonanalyse (die niet klopt, vlg. B. (1980: 113)) en B.'s boundarytheorie, concludeer ik dat deze boundarytheorie niet juist is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Presuffigale schwaNaamwoorden als in (23a) worden gebruikt voor de bewering in (23b):
De eerste fonologische observatie over (23a) lijkt mij dat de suffixen met een consonant beginnen. Verder zijn er geen suffixen die met een vokaal beginnen en ooit een schwa voor zich hebben; immers, Schwa-deletie voor vokalen, (11), zou die schwa toch weer doen verdwijnen. Wat overblijft is de observatie dat sommige suffixen een schwa voor zich hebben. De ‘correct account’ waar (23b) naar verwijst bestaat uit drie dingen. Eerst een regel met o.a. # in de structuurbeschrijving. Dan een opmerking dat die regel voornamelijk lexicaal bepaald is. Dat moet blijken uit een paar als vijfling/lieveling.Ga naar eindnoot17 B. overweegt niet een morfologisch alternatief waarbij twee WFRs bezig zijn met als basis in het ene geval een telwoord en in het andere geval een adjectief. Voor een paar als wereldlijk/oorzakelijk overweegt B. niet een fonologisch alternatief waarbij in het eerste geval de schwa in de stam insertie tegenhoudt. Ten derde wordt toegegeven dat op die pagina geen ‘complete formal account’ staat. Maar er staat niets pro (23b). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Een MSCB. (1977: 22) herhaalt de aloude observatie dat in het algemeen de set van ‘grammatikale’ fonemen in talen een subset is van de ‘lexicale’ fonemen, neemt daarom aan dat er MSCs voor affixen zijn, en postuleert de volgende MSC:
Allereerst merk ik op dat (24) kennelijk alleen voor derivationele suffixen geldt, want alle inflexiesuffixen zijn + (B. 1977: 94), en daar hoort o.a. ook de dentale consonant in hij blijft bij, tenzij inflexie voor B. buiten de MSCs valt (wat ik best zou vinden). Dan wordt (24) gebruikt om suffixen als sel en te van een # te voorzien, want ‘this assumption makes correct predictions about the possible suffix-sequences in which they can occur...and it can be maintained now that all + suffixes are vowel-initial, i.e. the MS-condition proposed in [(24)] can be maintained.’ (B. 1977: 80). Het eerste ‘indirect argument’ (p. 80) is al in paragraaf 4.1.1. verdwenen. Dus blijft slechts het MSC-argument over. Het gebruik van een MSC als enig argument is circulair. Bovendien merktGa naar eindnoot18 B. (1980: 112 n2), geïnspireerd door adjectieven als Drents en aards uit Zonneveld (1979) op dat die op +s eindigen. Dus, merk ik nu op: (24) is er niet. Dus vervalt het MSC-argument voor toekenning van # aan sel, te, schap, nis, dom, etc. (cf. B. 1977: 80). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Ook lijk nogOver het suffix lijk zegt B. (1977: 83) eerst dat vanwege lie [f](e)lijk het suffix #lijk moet zijn. Vanwege vormen als hebbelijk en landelijk beseft hij later (p. 87) dat Auslautverhärtung behalve correct lie[f](e)lijk ook incorrect lan[t](e)lijk op zou leveren. B. schrijft dan een regel die o.a. v stemloos maakt voor ‘#lijk’. Maar op dat moment is het argument voor #lijk verdwenen; immers, het gaat ook goed als de regel geschreven wordt met ‘+ lək’ in de structuurbeschrijving.Ga naar eindnoot19 Het laatste argument voor # suffixen is verdwenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. KlemtoonHoewel de rol van B.'s klemtoonanalyses in de argumentatie voor de #/ + affixtheorie niet duidelijk is, poogt hij toch klemtoondata te gebruiken. Zo staat in B. (1977: 72) ‘The assumption of two types of suffix boundaries...will be motivated by means of...the stress countours of complex words with suffixes...’. Dat lijkt te zijn afgezwakt tot: ‘decisive criterion for which boundary must be associated with an affix is not its stress behaviour...’ (p. 85). Wat dan nog overblijft is misschien: ‘In most cases the chosen boundary also predicts...whether an affix is stressneutral or not’ (p. 85). Maar die klemtoonpredictie kan niet meer gemaakt worden, gegeven de juistheid van mijn paragrafen 3 en 4. Dat lijkt met geen verlies, gezien ook al de afzwakking ‘in most cases’ in het laatste citaat. Trouwens, Van Marle 1978, W. Zonneveld 1979 en R. van Zonneveld 1979 hebben erop gewezen dat de klemtoonbeschrijving van B. (1977) niet klopt. B. (1980: 114-5) geeft een nieuwe ‘schets’ (p. 115) voor klemtoon, waaruit hij concludeert dat door de #/ + affixtheorie twee generalisaties formeel zijn weer te geven. Die generalisaties (p. 116) zijn:
Maar als het juist is dat er geen motivatie is om # suffixen te postuleren, komt ‘generalisatie’ (25a) neer op de aloude observatie dat sommige suffixen (aal, esk, in, es, etc.) klemtoondragend zijn. En vanwege B.'s representaties als boeren#zoon (p. 71), stad#huis (p. 71), gods#dienstig (p. 82) en weten#schappelijk (vgl. p. 90: #schap) klopt (25b) niet. Ik concludeer dat B. geen klemtoondata en -analyse heeft gegeven ter ondersteuning van de #/ + affixtheorie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Samenstelling(achtige) structurenEr moet een subcomponent van de woordvormingscomponent zijn, die er o.a. voor zorgt dat er in een boundarytheorie tussen de leden van een samenstelling een # boundary komt als in (26):
Ik volg de suggestie van D. Siegel (in ongepubliceerd werk, voor zover ik weet) voor het Engels dat woorden als cowlike volgens de principes van samenstellingen worden afgeleid, wat in een boundarytheorieGa naar eindnoot20 betekent dat dan uit dezelfde subcomponent ook samenstellingachtige structuren komen als in (27): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze claim laat ik het hier. Morfologisch onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre het inzicht dat vormen als Xlike, die uitgaan op een ‘semisuffix’ voor Marchand (1969: 356-8), of ‘semiword’ voor Siegel, eenzelfde morfologische structuur hebben als echte samenstellingen en in welke opzichten een andere. Dat ‘semiwords’ zich fonologisch als samenstellingselement gedragen blijkt uit de Auslautverhärtung in roo[t]achtig/roo[t]aarde. en uit de syllabificatie van rood.ach.tig/rood.aar.de. Ook de klemtoondata als in kewachter/keachtigGa naar eindnoot22 en in (28ab) tegenover de data met een prefix in (28c)
laten dat zien. Dit artikel gaat over affixen, zodat de morfologische karakterisering van de samenstelling (achtige) structuren verder buiten beschouwing moet blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CodaDank zij de structuur van het Nederlands wordt ons nu een nieuwe paragraaf, over zogenaamde # infixen, bespaard, en is de Coda bereikt. In par. 2 heb ik het belang van conventie (4) laten zien, want regels letten normaal niet op +. De syllabificatieregels (hoe die er ook uitzien) en de regel Schwa-deletie voor vocalen doen dat dan ook niet (par. 3). In par. 4 werd aangetoond dat in B.'s betoog voor zogenaamde # suffixen o.a. voorkwamen: (i) een vermoedelijk onachterhaalbaar, ongemotiveerd principe (17); (ii) een MSC (24) die niet blijkt te bestaan; (iii) oppervlakkige analyses. Het bestaan van zogenaamde # affixen leidde zelfs (iv) tot een complicering van de Nederlandse grammatica, in het bijzonder een ‘somewhat complicated’ (B. 1977: 155) organisatie van de WF-component, en (v) tot de noodzaak Schultinks tegenvoorbeelden weg te wuiven. Ik concludeer dat er geen evidentie is te vinden in B. voor de stelling dat kinderen morfologische of fonologische data tegenkomen die leiden tot het postuleren van een speciaal affixtype dat geassocieerd wordt met #. Dat is een gunstig resultaat. Ook met het oog op toekomstig morfologisch onderzoek naar de structuur van de samenstellingssubcomponent en onderzoek naar boundaryloze theorieën.Ga naar eindnoot23 Herhalen wij tenslotte (1), voor het gemak van de lezer, als (29):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|