Spektator. Jaargang 9
(1979-1980)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingSinds Lees in 1960 voorstelde samenstellingen syntactisch te verantwoorden door ze af te leiden van zinsstructuren die door transformaties omgezet kunnen worden in woorden, zijn er tegen een dergelijke transformationele behandeling van composita principiële bezwaren aangevoerd. Naar mij voorkomt zijn deze te herleiden tot de opvatting dat een transformationele behandeling geen recht doet aan het woordkarakter van samenstellingen. In deze visie bestaat er een principieel verschil tussen woorden en zinnen, dat, door beide af te leiden van eenzelfde onderliggende structuur, niet kan worden verantwoord. Het alternatief is het opnemen van bestaande composita in het lexikon en het postuleren van aparte woordvormingsregels om de vorming van nieuwe composita te beschrijven. Naast deze kritiek ‘van buiten af’ zijn er ook ‘intern’ problemen gesignaleerd waarvoor verschillende oplossingen zijn beproefd. Zo is een belangrijke vraag of de werkwoorden die in een onderliggende structuur kunnen voorkomen gespecificeerd moeten worden en zo ja, welke dit dan moeten zijn. Motsch (1970) komt tot een ontkennend antwoord. Volgens hem zijn álle werkwoorden mogelijk en moet hooguit gezocht worden naar algemene kondities op de reductie van dieptestructuren. De konsekwentie van dit standpunt is, dat alle composita onbeperkt ambigu zijn. Kaarslicht kan niet alleen zijn licht dat voortgebracht wordt door een kaars, maar bv. óók licht dat door een kaars gedoofd wordt. Dat dit niet het geval is, is het gevolg van lexikalisering. De verantwoording daarvan is volgens Motsch echter een performance-kwestie en behoort niet tot de studie van de competence waarin men zich bezighoudt met de eigenschappen van potentiële samenstellingen. Ook Lees (1970) wijst het idee om per compositum te specificeren welk werkwoord in de dieptestructuur moet worden aangenomen af, omdat dit leidt tot willekeurige beslissingen. Of aan kaarslicht ten grondslag ligt: licht dat door een kaars wordt voortgebracht of veroorzaakt valt niet uit te maken. Je zou kunnen zeggen: dat is ook niet nodig, de keuze voor één van die werkwoorden leidt tot overspecificatie. Lees stelt daarom voor, dat in de dieptestructuur van composita alleen zgn. gegene-raliseerde werkwoorden kunnen voorkomen, d.w.z. abstracte eenheden die bestaan uit de semantische kenmerken die alle varianten van een groep van werkwoorden gemeenschappelijk hebben. Een verbetering t.o.v. Motsch (1970) is, dat hiermee het aantal mogelijke onderliggende structuren en daarmee het aantal potentiële betekenissen van een compositum wordt beperkt. Een bezwaar is echter dat we hiermee in de dieptestructuur behalve lexicale formatieven ook abstracte eenheden krijgen. Een ander belangrijk probleem, dat we transformaties houden die onterugvindbare elementen deleren, is hiermee nog niet opgelost. Levi stelt nu, werkend binnen hetzelfde generatief-semantisch kader als Lees | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1970), een beschrijving van samenstellingen voor waarbij ze de genoemde moeilijkheden tracht te vermijden. Haar centrale hypothese is, dat alle composita afgeleid zijn met behulp van slechts twee syntactische processen, nl. predikaatdeletie en predikaatnominalisering. De predikaten die gedeleerd kunnen worden zijn volgens haar in aantal en aard te bepalen, en ook predikaatnominalisering onderwerpt zij aan beperkingen, zodat er sprake is van een eindige voorraad semantische structuren die aan een samenstelling ten grondslag kunnen liggen. Het aantal mogelijke betekenissen van een compositum is dus niet ongelimiteerd, wel is er ambiguïteit, maar deze ambiguïteit is beperkt tot een betrekkelijk klein aantal betekenismogelijkheden. Bovendien is de terugvindbaarheid van de deleties gegarandeerd want ieder deleerbaar predikaat kan beschouwd worden als een expliciet genoemd formatief in de dieptestructuur. Behalve composita behandelt L. ook nominale konstrukties van het type gemeentelijke gasfabriek. Al in twee eerdere artikelen, Levi (1973) en Levi (1974) waarin zij adjectieven onderzocht die niet predikatief gebruikt kunnen worden, konstateerde ze een grote overeenkomst tussen dergelijke adjectief-substantief kombinaties en samenstellingen bestaande uit twee substantieven. En in haar dissertatie uit 1975 kwam ze reeds tot de stelling, dat de adjectieven in deze konstrukties niet alleen afgeleid zijn van substantieven maar bovendien functioneren op dezelfde manier als substantieven, vergelijk bijv. de de gemeentelijke gasfabriek met het gemeentebedrijf. Overigens ontkent L. het bestaan van een categorie ‘compositum’ en vat ze beide types samen onder het begrip Complex Nominal, waaronder ze verstaat een constructie die syntactisch als woord functioneert, maar naar de betekenis niet noodzakelijk een eenheid vormt. L.'s boek verdient de aandacht, zowel vanwege haar weloverwogen uitwerking van een transformationele behandeling van composita, waarin ze probeert bezwaren van vroegere voorstellen te ondervangen, als vanwege haar behandeling van genoemde adjectief-substantief kombinaties. Dat neemt niet weg, dat ik tegen haar theorie principiële bezwaren heb. Naar mijn mening laat L. wel zien, dat gemeentelijk in gemeentelijke gasfabriek een aantal belangrijke eigenschappen van adjectieven als leuk mist (zie par. 1), maar is daarmee het substantivisch karakter ervan niet aangetoond. In par.5 kom ik hierop terug en probeer ik aan te geven waarom toch wel degelijk sprake is van een adjectief. In par.2 ga ik nader in op L.'s begrip Complex Nominal waarbij ik laat zien dat dit een heterogene categorie is, waarbinnen zowel samenstellingen (woorden) vallen als woordgroepen die slechts syntactisch als woord functioneren. In par.3 geef ik een overzicht van de syntactische processen met behulp waarvan volgens L. CN's worden afgeleid om vervolgens in par.4 haar stelling dat aan CN's een te bepalen aantal onderliggende structuren ten grondslag ligt aan een uitvoerige kritiek te onderwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Het substantivisch karakter van niet-predikatief-te-gebruiken-adjectievenDe adjectieven waar het om gaat zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De adjectieven onder (1) kunnen niet predikatief gebruikt worden, die onder (2) wel, maar in dat geval kennen ze slechts één betekenisonderscheiding, terwijl ze bij attributief gebruik twee verschillende onderscheidingen vertonen: een secretaresse die vrouwelijk is, is een charmante, bekoorlijke secretaresse, een vrouwelijke secretaresse kan óók die betekenis hebben, maar betekent tevens: een secretaresse die een vrouw is. In de betekenis die de vormen onder (2a) niet gemeenschappelijk hebben met de vormen onder (2b) kunnen ze, evenmin als de vormen onder (la), worden afgeleid van eenzelfde structuur als die welke ten grondslag ligt aan de vormen onder (1b) en (2b). L. toont nu aan dat deze vormen teruggaan op een onderliggende structuur waarin deze adjectieven substantief zijn, door te laten zien dat deze adjectieven over dezelfde syntactische en semantische eigenschappen beschikken die kenmerkend zijn voor substantieven. Zij noemt met name de volgende 6 eigenschappen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eigenschappen die L. noemt zijn van tweeërlei aard: in 1 en 6 gaat het om mogelijkheden die bij deze adjectieven ontbreken, maar deze negatieve eigenschappen vormen eerder een aanwijzing voor het feit dat we hier niet met ‘gewone’ adjectieven te maken hebben, dan dat nu aangetoond zou zijn dat ze overeenkomen met substantieven. In 3, 4 en 5 gaat het om positieve kenmerken van substantieven die door de niet-predikatieve adjectieven gedeeld zouden worden. Ik betwijfel of de mogelijkheid van tweedimensionaal een aanwijzing is voor het substantivisch karakter van dimensionaal. We hebben hier te maken met het verschijnsel dat adjectieven niet alleen afgeleid kunnen worden van substantieven, maar ook van woordgroepen bestaande uit een telwoord + een substantief (of een adjectief + een substantief: een duizendkoppige menigte, een koelbloedige man). De eigenschappen in 4 en 5 ontlenen de adjectieven aan de substantieven waarvan ze zijn afgeleid. Eigenschap 2 werkt beide kanten op: nevenschikking is alleen mogelijk bij gelijke constituenten, en de niet-predikatieve adjectieven kunnen wél met een substantief maar niet met een ‘gewoon’ adjectief nevenschikkend verbonden worden. Een ander verschil tussen niet-predikatieve en ‘gewone’ adjectieven, nl. dat de eerste niet en de laatste wel met on- geprefigeerd kunnen worden, wordt door L. niet genoemd:
L. zou nu, net als bij de eigenschappen onder 1 en 6, dit ook zo kunnen formuleren, dat niet-predikatieve adjectieven evenmin als substantieven met on- geprefigeerd kunnen worden. Zij wil immers aantonen dat niet-predikatieve adjectieven de semantische en syntactische eigenschappen van substantieven hebben. Ze zijn niet alleen morfologisch gezien afgeleid van substantieven - dat zijn ook vele adjectieven die wel degelijk predikatief gebruikt kunnen worden en ook andere eigenschappen met ongelede adjectieven delen, bv. raadselachtig, poenig, weelderigenz. - maar het zijn in de onderliggende structuur (nog steeds) substantieven, die door een Morphological Adjectivalization Transformatie worden omgezet in adjectieven in de oppervlaktestructuur. Er bestaat dus volgens haar een fundamenteel verschil tussen een adjectief als poenig en een adjectief als algebraïsch wat betreft hun her- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst: poenig is óók in de onderliggende structuur een adjectief, algebraïsch een substantief. Poenig enz. noemt L. denominale adjectieven, dat zijn adjectieven die morfologisch gezien afgeleid zijn van een substantief, maar waarin niet het substantief syntactisch en semantisch de belangrijkste rol vervult, maar het predicerende suffix. Algebraïsch enz. is een nominaal adjectief, dat is een adjectief dat geen predicerende functie kan vervullen, dat een substantief als onderliggende structuur heeft en pas in het allerlaatste stadium van de afleiding dit substantief vervangt. Ik kom hier straks op terug, waarbij ik zal proberen te laten zien dat deze strenge scheiding in twee soorten adjectieven niet houdbaar is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Complex Nominal vs. nominale samenstellingWaarom spreekt L. niet van nominale samenstellingen maar voert ze een nieuw begrip in, Complex Nominal? Eén van de verschillen is, zoals we al gezien hebben, dat tot de CNs óók behoren gevallen van het type gemeentelijke gasfabriek (naast gemeentebedrijf), maar dat is niet het enige. Het is volgens L. niet zo, dat de nominale samenstellingen een duidelijk te omschrijven subgroep van de CNs zijn, er zijn geen kriteria waarmee we ondubbelzinnig kunnen vaststellen wat nominale samenstellingen zijn. Als kenmerken van samenstellingen (tegenover woordgroepen bestaande uit twee substantieven) vindt men, aldus L., in de literatuur: a) initiaal accent, b) permanent aspect en c) semantische specialisatie, en op alle drie heeft ze kritiek. Zo worden boerenbank, boerenboter, boerendorp en boerenknecht traditioneel als samenstellingen beschouwd, terwijl de twee eerste woorden het accent hebben op het eerste lid en de twee laatste op het tweede. Wat het permanent aspect betreft: weliswaar is een wandluis een luis die niet 's een enkele keer, incidenteel op de wand verblijft, maar dat geregeld doet, maar dat geldt toch niet voor bv. kerkmarokkanen, waarvan we weten dat hun verblijf in de kerk van tijdelijke aard is geweest, en die, ook al komen ze nooit meer in de kerk, toch altijd kerkmarokkanen zullen blijven. Ook het kriterium van de semantische specialisatie faalt volgens L.: citroenschil en tafelpoot zijn niet gespecialiseerd, tegenover zakgeld en suikertante wel. Haar afwijzing van dit laatste kriterium vind ik het belangrijkste, en ik kom er straks op terug; dat de twee eerste kriteria niet altijd opgaan, was uit de literatuur al lang bekendGa naar eindnoot1. L.'s conclusie is, dat er geen kategorie nominale samenstellingen bestaat. Wèl houdt ze aan de bespreking van de verworpen kriteria over, a) dat bedoelde N + N konstrukties niet dan uiterst oppervlakkig verschillen van vergelijkbare vormen bestaande uit Adj. + N, b) dat een aantal van deze vormen initiaal accent heeft en c) dat semantische specialisatie zich bij deze vormen veel meer voordoet dan bij woordgroepen. Het belangrijkste kenmerk van CNs is volgens L. dat het substantieven zijn, woorden dus, en geen woordgroepen. Men heeft dat, meent ze, wel altijd aangenomen, maar daar nauwelijks bewijsmateriaal voor aangevoerd. L. probeert dat wel te doen. Ze noemt met name hun gedrag bij affixatie (bepaalde prefixen die wél bij substantieven kunnen voorkomen en niet bij woordgroepen type N + N of Adj. + N kunnen weer wel optreden bij CNs: de ex-secretaris, de ex-gemeentesecretaris, de ex-gemeentelijk secretaris, *de ex-potten koffie, *de ex-aardige secretaris), en bepaalde volgordekenmerken van Adj. en CN (wel: sterke pauselijke troepen, niet *pauselijke sterke troepen); ook blijkt een CN, net als een N, en in tegenstelling tot een NP, geen subject te kunnen zijn zonder dat er een bepalend element aan vooraf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat (De/Een/ Iedere/*ø krisis, bestuurkrisis, bestuurlijke krisis veroorzaakt paniek). Tenslotte laat L. zien, dat CNs om met Postal te spreken anaphorische eilanden vormen (Chauffeurs van vrachtwagens brengen daar soms de nacht in door, *Vrachtwagenchauffeurs brengen daar soms de nacht in door). Uit dit alles blijkt dus, dat een Complex Nominal een syntactische constructie is, die gedomineerd wordt door een N-knoop, en die in z'n meest eenvoudige vorm bestaat uit een substantief dat de kern vormt en een modificeerder die óf een substantief is, óf een nominaal adjectief (38-39). Een CN is dus volgens L. een syntactische kategorie. Een dergelijke opvatting vinden we ook bij Downing (1977:810), die van mening is dat eenheidsbetekenis en accentpatroon falen als kriteria voor samenstellingen. Syntactisch gezien is een CN een eenheid, één woord, en L. begeeft zich niet in het probleem of ook in semantisch opzicht van een eenheid, de betekeniseenheid van een wóórd, sprake is. Voor Reichling is juist het kriterium van de betekeniseenheid beslissend voor de vraag of we met een woord dan wel een woordgroep te maken hebben (Reichling 1935: 377-391). De (twee of meer) samenstellende delen van een compositum, met een zelfstandig symboliserende functie, hebben hun zelfstandige betekenis verloren en zijn opgegaan in een hogere betekeniseenheid. Van die betekeniseenheid is sprake omdat we met een wóórd te maken hebben, en niet met een woordgroep. Van daaruit verklaart Reichling ook de onscheidbaarheid van composita, hun syntactisch gedrag als één woord. Onscheidbaarheid komt volgens hem ook bij woordgróepen voor, maar die berust in dat geval niet op de betekeniseenheid maar op wat hij noemt toepassingsgewoonten (Reichling 1935: 380). In dit verband is hij van oordeel, dat vaderlandse geschiedenis, bruine suiker en stalen pen niet als composita beschouwd kunnen worden: hier is eventueel wel sprake van onscheidbaarheid, maar niet van een betekenismoment dat uit geen verband te verklaren is. Bij de keuze tussen woordgroep en compositum is ‘het uitgangspunt (...) telkens de compositum-eenheid die zichzelf legitimeert aan z'n geheel-verschijning; dan blijkt, dat die eenheid niet uit het verband kan worden verklaard, terwijl daartegenover de groep geen kenmerken vertoont, die niet uit het verband - ook al is dat verband door 'n toepassings-gewoonte prakties onbreekbaar geworden - zijn af te leiden’ (Reichling 1935: 387-388). Overigens betreft het probleem van de grens tussen composita en woordgroepen voor Reichling alleen de samenkoppelingen, dat zijn die composita waarin de elementen elkaar opvolgen op eenzelfde manier als ze dat in woordgroepen doen, vb. hogehoed. Samenstellingen zijn bij hem die composita waarin dat niet het geval is, bv. bierfles. Over die laatste merkt hij op: ‘Wat de samenstellingen aangaat, hier is de zaak (nl. de afgrenzing tegenover de woordgroep AvS) eenvoudiger. De componenten van een samenstelling kunnen niet, in de tijd verbonden, in groepsverband op elkaar volgen. Blijken zij dus een eenheid te vormen, dan kan daaraan het verband niet debet zijn: bierfles. Aan deze wet ontsnapt geen enkele samenstelling’ (Reichling 1935: 388). Voor wie, als L., er niet vanuit gaat dat aan een woord of woordgroep slechts één oppervlaktestruktuur wordt toegekend, maar meent dat aan deze struktuur één of meer andere (diepte)strukturen ten grondslag liggen, is het verschil tussen samenkoppeling en samenstelling natuurlijk niet relevant. Het essentiële verschil tussen de opvatting van Reichling en die van L. is, dat er volgens de eerste een fundamenteel verschil in betekenis bestaat tussen woordgroepen en composita, die woorden met woordbetekenis zijn, terwijl L. tussen bierfles en fles voor bier (of fles waarin bier) slechts een syntactisch verschil ziet, maar geen semantisch. L.'s opvatting vindt men terug in transformationeel-generatieve studies over composita, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of deze nu uitgaan van het kader van de generatieve syntaxis of van de generatieve semantiek (o.a. Lees 1960, Botha 1968, Lees 1970, Motsch 1970). Reichling's standpunt vinden we óók o.a. bij Kooij (1968), De Vries (1975) en (1979), Van Marle (1978). Ik sluit me bij deze laatste auteurs aan, en wel omdat ik mèt De Vries (1975:101) van mening ben dat alleen vanuit de woordbetekenis van composita het verschijnsel semantische specialisatie te verklaren is. Voordat ik hier nader op inga nog het volgende. Het postuleren van de betekeniseenheid van composita betekent niet dat nu steeds objectief vast te stellen zou zijn of we in een concreet geval met een woordgroep dan wel een compositum te maken hebben. Het verschil is niet van graduele aard, maar wel subjectief. Om met Reichling te spreken: ‘Men heeft gelijk te menen, dat er tussen samenkoppeling en groep geen “grens” is, als men daarmee bedoelt, dat niet voor elke taalgebruiker alle samenkoppelingen gelijk zijn aan de samenkoppelingen van elke andere taalgebruiker’ (Reichling 1935: 387). M.a.w. als Reichling vaderlandse geschiedenis niet als een compositum beschouwt, kan het dat voor een ander, die de betekenis ervan als een eenheid ervaart, wél zijn. De beslissing: compositum of niet, is afhankelijk van de taalgebruiker. Mogelijk is dit ‘subjectivisme’ er de oorzaak van, dat er verschillend wordt geoordeeld over het essentiële karakter van het verschijnsel betekeniseenheid, en, in het verlengde daarvan, het verschijnsel semantische specialisatie. Onder semantische specialisatie m.b.t. composita versta ik het verschijnsel dat de betekenis van composita niet af te leiden is van a) de betekenis van de samenstellende delen en b) de relatie tussen die twee delen. O.a. De Vries (1975:46) en Van Marie (1978:132) zijn van mening, dat semantische specialisatie een kenmerk van samenstellingen is. L. daarentegen meent zoals we (blz. 244) al gezien hebben, dat weliswaar veel CNs semantische specialisatie vertonen, maar beschouwt dit niet als een algemeen kenmerk van CNs. Om hier een keus te kunnen doen, moeten we nader ingaan op aard en oorzaak van semantische specialisatie. Ten eerste: wat is de semantische relatie tussen de samenstellende delen? Volgens Kooij (1968:258) is dit voor endocentrische composita de modificatie-relatie, die de notie kind of impliceert: een tafelpoot is een sóórt poot, een huisdeur een sóórt deur. Deze opvatting wordt vrij algemeen, óók door L. (58) gedeeld; men kan van mening verschillen over de vraag of daarbinnen nog nader in soorten relaties moet worden onderscheiden, waarover straks. Als we nu uitgaan van het genoemde gemeen-schappelijke betekenismoment van composita, en de betekenis van de samenstellende delen, dan zijn er wel composita waarvan de betekenis voorspelbaar is, bv. tafelpoot, of stoelleuning. Ik zie althans geen reden hier van semantische specialisatie te spreken. Dat neemt niet weg, a) dat zeer veel composita een betekenisontwik-keling doorgemaakt hebben, bv. kerkhof, dat is gaan betekenen ‘begraafplaats’, waar helemaal geen kerk in de buurt hoeft te zijn, of bokkepootjes dat alleen (of eventueel óók) een metaforische betekenistoepassing kent, voor een bepaald soort koekje, en b) dat verreweg de meeste composita al direct bij het ontstaan een gespecialiseerde betekenis hebben, bv. plankenkoorts, profijtbeginsel, en wandmeubelGa naar eindnoot2. Natuurlijk kunnen ook woorden als tafelpoot en stoelleuning zich semantisch specialiseren. (Ik kan tafelpoot metaforisch gebruiken voor iemands been waar ik per ongeluk of expres voortdurend tegen aan schop, en zo kan ‘been van iemand dat in de weg staat’, op den duur een betekenisonderscheiding van tafelpoot worden). M.a.w. volgens mij is niet semantische specialisatie, maar wel het vermogen daartoe een algemeen kenmerk van samenstellingen. Dat álle samenstellingen het vermógen tot semantische specialisatie hebben én dat verreweg de meeste samenstellingen reeds zodra zij zijn gevormd gespecialiseerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn,Ga naar eindnoot3 is slechts te verklaren wanneer we aannemen dat samenstellingen niet alleen syntactisch maar ook semantisch wóórden zijn met woordbetekenis. L. ziet alleen dat CNs zich semantisch kunnen specialiseren en zoekt daar bovendien een verkeerde verklaring voor: ‘(...) CNs which are used frequently enough as names for familiar objects or entities are often treated (i.e., learned and/or stored) as nonderived, unitary lexical items, which are then subject to just the same accretions of semantic specialization as any monomorphemic entry in our lexicon’ (45). Met deze redenering keert ze oorzaak en gevolg om. Niet de frequente verwijzing naar een eenheid van zaken heeft tot gevolg dat we met één woord te maken hebben, maar de eenheid van de betekenis. Niet omdat we de betekenis van een bepaalde samenstelling leren gaat zo'n samenstelling functioneren als woord, nee ómdat het een woord is kunnen er onvoorspelbare semantische aspecten optreden die ons noodzaken de betekenis van de samenstelling te leren. Een samenstelling is een wóórd, zoals een ongeleed woord een woord is, met wóórdbetekenis, en die is niet vast en onveranderlijk, maar bewegelijk en dynamisch. Niet zonder opzet heb ik tot nog toe gezwegen over de opvatting dat álle samenstel-lingen semantisch gespecialiseerd zijn, geleerd moeten worden, omdat de precieze aard van de betekenisrelatie tussen de samenstellende delen áltijd onvoorspelbaar is. Zo stelt Van Marle (1978:134) tegenover elkaar aardappelmeel, slakkenmeel, maismeel, tarwemeel en vismeel enerzijds en kindermeel, biggenmeel en kalvermeel anderzijds, en constateert dat het verschil in relatie (in het ene geval ‘meel gemaakt van’, in het andere ‘meel voor’) op geen enkele wijze in de vorm van het compositum wordt weerspiegeld. Ook Booij (1975/76:472) meent, dat weliswaar sprake is van regelmaat in de betekenisrelatie, maar dat we ‘toch (...) per compositum (moeten) weten, welke semantische regelmaat ermee correspondeert, m.a.w. dat huisdeur “deur van een huis” betekent en niet b.v. “deur, gemaakt van een huis”’. Dát er, naast de algemene kind of-relatie, semantische relaties tussen de leden van een CN te systematiseren zijn, is immers L.'s belangrijkste hypothese, die derhalve afzonderlijk besproken dient te worden. Ter afsluiting van deze par. eerst nog het volgende. L.'s CNs vormen mijns inziens een heterogene kategorie, nl. van woordgroepen die syntactisch als woord functioneren en van samenstellingen, die óók semantisch een eenheid vormen. L. ontkent het bestaan van een kategorie ‘samenstelling’ omdat zij niet het kriterium van de bete-keniseenheid hanteert. M.a.w. zij heeft geen juist inzicht in het woordkarakter van samenstellingen. Dat maakt het wel erg moeilijk te achterhalen of en op welke punten haar onderzoek van CNs ons inzicht in composita kan verdiepen, wat ze, door zich als deelnemer aan de diskussie daarover te presenteren heel duidelijk wel beoogt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Predikaatdeletie en/of predikaatnominaliseringL.'s uitgangspunt is dat CNs niet dermate idiosyncratisch van karakter zijn dat ze zich onttrekken aan een systematische analyse, maar dat ze n-voudig ambigu zijn, waarbij n is het aantal mogelijke onderliggende semantische structuren. Van deze structuren worden CNs afgeleid met behulp van twee processen: deletie en nomina-lisering. In het laatste geval is de kern van de CN een nominalisering van een werkwoord en is het bepalende eerste lid afgeleid van het subject dan wel het object van dit werkwoord; bij predikaatdeletie is sprake van deletie van een aantal predikaten, en wel 9 met name genoemde. Omdat er 9 deleerbare predikaten zijn, is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugvindbaarheid van de deleties gegarandeerd: aan Chomsky's restrictie op deleties is voldaan, want ieder Deleerbaar Predikaat kan beschouwd worden als een expliciet genoemd formatief in de structuurindex (146). L. neemt de volgende 9 Terugvindbare Deleerbare Predikaten (RDPs = Recoverably Deletable Predicates) aan (76-77). Ik geef steeds een Nederlands voorbeeld van N + N en van Adj. + N:
De predikaten CAUSE, HAVE en MAKE leveren steeds twee mogelijkheden op, omdat het eerste lid object (lste kolom) of subject (2de kolom) kan zijn. In Levi (1974) worden nog slechts 6 RDPs aangenomen, nl. CAUSE, HAVE, MAKE/-PRODUCE, USE BE en (BE)IN. Gevallen die nu onder de drie andere RDPs vallen, werden daar gegeven onder een derde syntactisch proces, nl. incorporatie, dat L. nu niet meer onderscheidt.Ga naar eindnoot4 Kennelijk wilde L. aanvankelijk alleen verbale predikaten als RDPs aanvaarden. In de eerste kolom heb ik de voorbeelden van Adj. + N van de RDPs CAUSE, HAVE en MAKE tussen haakjes gezet, omdat het geen gevallen van CNs zijn: de adjectieven in kwestie kunnen predikatief gebruikt worden met hetzelfde substantief in dezelfde betekenis. Ik heb hier geen Nederlandse voorbeelden van CNs kunnen vinden. L. geeft resp. malarial mosquitoes, traumatic event en mortal blow onder CAUSE, musical comedy en industrial area voor HAVE en musical clock en sebaceous glands voor MAKE. Ik kan niet goed beoordelen of sommige van deze adjectieven niet óók predikatief gebruikt kunnen worden, maar ik vermoed van wel. Het ziet er naar uit, dat in het Nederlands een nominaal adjectief moeilijk een objectsfunctie kan vervullen. (Zie ook hierna blz. 250) L. vermeldt dat ze voor deze drie RDPs slechts heel weinig CNs heeft kunnen vinden met het lste lid in objects-functie, dus ongeacht of dit nu een nominaal adj. of een subst. is. Haar hele materiaal (na vijf jaar onderzoek) omvat 12 gevallen van CAUSE-deletie en slechts 9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen van MAKE-deletie (87-89; 280-281),. Voor het feit dat ook weinig CNs voorkomen die ontstaan zijn door HAVE-deletie, met het eerste lid als object geeft L. als verklaring, dat het identificeren van een bezitter door een distinctief bezit te noemen meestal geschiedt door denominale adjectieven die de betekenis van HAVE geïncorporeerd hebben: wealthy (= having wealth) person, harmonious (= having harmony) village i.p.v. wealth person of harmony village(89). Er bestaat een groot verschil in produktiviteit tussen de verschillende RDPs. Onder produktiviteit verstaat ze zowel het aantal aangetroffen gevallen als de mogelijkheid om nieuwe CNs te vormen (die ze overigens niet onderzocht heeft). Voor het Engels zijn het minst produktief HAVE met het eerste lid in objectsfunctie, CAUSE, MAKE en FROM; gematigd produktief zijn USE, BE en ABOUT; het produktiefst zijn FOR, IN en HAVE met het eerste lid in subjectsfunctie. Op een mogelijke verklaring daarvoor kom ik straks nog terug (zie blz. 253 en noot 7). De positie van deze 9 RDPs wordt volgens L. nog versterkt omdat ze a) de meest elementaire semantische relaties uitdrukken en b) syntactisch gezien ‘surface invisibility’ vertonen, althans tenminste 4 à 6 van de RDPs, d.w.z. dat ze ook in andere structuren gedeleerd kunnen worden en derhalve in de oppervlaktestructuur onzichtbaar kunnen zijn (bv. BE in The committee considers Ms. Abzug (to be) a most suitable candidate) en anderzijds een grammaticale vorm kunnen krijgen, bijv. als naamvalsuitgang (genetivus possesivus bij HAVE bv.) (161-165). De tweede groep CNs, die afgeleid zijn met behulp van predikaatsnominalisering, bestaat uit CNs waarvan de kern een nominalisering is, en het eerste lid subjects- of objectsfunctie vervult (167), bv. hersenwerking en briefschrijver. L. onderscheidt de volgende typen nominaliseringen: a) handeling: zonsondergang, b) produkt: titelbeschrijving, c) agens: rijwielhersteller en d) patiëns: presidentiële beschermeling. Handeling en produkt zijn moeilijk te onderscheiden, ook al omdat ze veelal dezelfde morfologische vorm hebben. Het verschil tussen patiëns- en produktnominalisering is dat de eerste in de oppervlaktestructuur nooit een object bij zich kan hebben, dus ook niet in een CN een bepalend lste lid in deze functie. Overigens rekent L. onder patiëns- en agensnominaliseringen zowel woorden die een persoon aanduiden als woorden die naar een zaak verwijzen. Verder is de produktiviteit van patiënsnominalisering erg beperkt (168-171). Ik geef hieronder een overzicht van de mogelijkheden, met steeds een Nederlands voorbeeld van N + N en van Adj. + N:
In bovenstaand overzicht duiden de - ook door L. gesignaleerde systematische open plekken aan, het? geeft echter aan, dat ik geen Nederlands voorbeeld heb kunnen vinden waar L. dat wel geeft voor het Engels, bv. city employees als patiënsnomina- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lisering met als eerste lid een N in subjectsfunctie. Employé komt ook in het Nederlands voor, en gemeente-employé is best mogelijk, maar het lijkt me moeilijk employé als een nominalisering op te vatten. Dat ik geen Nederlandse voorbeelden heb kunnen vinden hangt ongetwijfeld samen met het feit dat patiënsnominalisering noodzakelijk een transitief werkwoord impliceert, terwijl er niet of nauwelijks samenstellingen van het type N + N voorkomen die bestaan uit een subject + de nominalisering van een transitief werkwoord, wèl + de nominalisering van een intransitief of pseudo-transitief werkwoord: bevolkingsgroei, faculteitsbesluit. Dit is echter slechts een konstatering en geen verklaring en vreemd blijft, dat wanneer de samenstelling bestaat uit Adj. + de nominalisering van een trans.ww. het adj. wél subjectsfunctie kan vervullen (presidentiële verklaring, parlementair onderzoek). De (?) in de linkerkolom heb ik geplaatst, omdat ik betwijfel of in deze gevallen het adjectief inderdaad de objectsfunctie vervult. De CN in zijn geheel kan immers een object hebben: de lichamelijke opvoeding van de jeugd en lichamelijke opvoeding is derhalve eerder zo iets als ‘opvoeding met betrekking tot het lichaam’, of: ‘voorzover het het lichaam betreft’, en voor ruimtelijke ordening ligt een dergelijke parafrase ook voor de hand. Ook bij kerkelijk leiders is aanvulling met van de revolutie of iets dergelijks mogelijk.Ga naar eindnoot5 Wat opvalt, is dat ik ook bij predikaatdeletie al geen voorbeelden kon vinden van CNs die bestaan uit Adj. + N met objectsfunctie voor het Adj. (zie hiervoor blz. 248). Verklaren kan ik dit niet. Onduidelijk is, waarom L. de functie die het eerste lid in een CN waarvan de kern een nominalisering is kan vervullen beperkt tot subject of object, vooral ook in het licht van het feit dat ze eerder (27-28) heeft laten zien, dat dergelijke substantieven (én adjectieven) verschillende casusrelaties kunnen uitdrukken (Zie hiervoor, blz. 243). Zo zou in borrelpraat, bermprostitutie en wijkverpleegster toch sprake kunnen zijn van een locativus + een nominalisering, en in gasverwarming en waterkoelingvan een instrumentalis. Nu kúnnen de eerste drie voorbeelden ook wel opgevat worden als een voorbeeld van deletie van RDP IN en de laatste twee als deletie van RDP USE, maar afleiding met behulp van predikaatnominalisering is toch ook mogelijk? L. zegt zelf dat CNs niet alleen afgeleid zijn door predikaatdeletie óf predikaatnominalisering, maar dat ook beide mogelijk zijn (274). En waarom kan bij predikaatnominalisering alleen de kern een genominaliseerd werkwoord zijn, en niet het bepalende eerste lid? Is bij bv. antwoordapparaat, verzekeringsbedrijf, afwasteiltje, verzoeknummer enz. steeds sprake van predikaatdeletie? Waarschijnlijk heeft L. deze mogelijkheden willen uitsluiten omdat anders het aantal mogelijke structuren dat aan CNs ten grondslag ligt te groot wordt. Dat dit aantal beperkt is, is immers wat zij aannemelijk wil maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Beperkte ambiguïteit van CNs?Zoals we gezien hebben, zijn de relaties die er bestaan tussen de leden van CNs, afgezien van de algemene kind of relatie, volgens L. te systematiseren. Zij neemt er 14 aan: predikaatdeletie is mogelijk van 9 RDPs, waarvan er 3, CAUSE, HAVE en MAKE 2 verschillende structuren creëren, nl. het 1ste lid als subject óf als object, zodat het aantal mogelijke onderliggende structuren bij predikaatdeletie 12 is; predikaatnominalisatie vindt plaats op basis van twee onderliggende structuren, nl. het 1ste lid is subject óf object, totaal dus 14 mogelijkheden. Haar claim is van tweeërlei aard: a) de structuren die aan CNs ten grondslag kunnen liggen zijn déze 14, niet meer en geen andere, en b) alle CNs zijn derhalve 14-voudig ambigu: ‘One impor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tant consequence of the theory presented here for deriving CNs by predicate deletion is that any CN so derived is potentially 12-ways ambiguous’ (157), en later, na behandeling van predikaatnominalisering, spreekt L. van de ‘14 theoretically possible readings of a given CN form’ (235). Deze veertienvoudige ambiguïteit bestaat slechts potentieel: een heleboel CNs hebben in het gebruik één bepaalde betekenis gekregen, maar het gaat L. om de mógelijke betekenissen. Haar theorie heeft niet betrekking op bestaande, gelexicaliseerde CNs, maar op mógelijke CNs: ‘(...) the data for which my theory can provide an explanation are limited to nonlexicalized, nonspecialized, nonidiomatic, and (for the most part) nonmetaphorical forms’ (8). Het materiaal waarop L. haar onderzoek baseert, bestaat echter uitsluitend uit reeds bestaande CNs, die meestal één bepaalde betekenis hebben.Ga naar eindnoot6 L. ziet als oplossing om alle semantische structuren die aan een CN ten grondslag kunnen liggen te kunnen achterhalen, dat we ons los maken van de gelexicaliseerde betekenis: ‘(...) familiarity with the most plausible or the most common reading of a CN often tempts us to describe that reading as “the meaning”, when more careful analysis would show that the CN is in fact regularly and predictable ambiguous’ (54). Als voorbeeld geeft ze o.a. horsedoctor, dat meestal gebruikt wordt in de betekenis ‘dokter voor paarden’, maar dat volgens haar óók zou kunnen betekenen ‘dokter die een paard is’, ‘dokter die paarden heeft’ of ‘dokter die paarden gebruikt’ (8-9). Of L. hiermee het aantal potentiële betekenissen van horsedoctor uitputtend heeft opgesomd, maakt ze niet duidelijk. Wel geeft ze op verschillende plaatsen aan, dat de veelvoudige potentiële ambiguiteit in het actuele gebruik in belangrijke mate gereduceerd wordt door semantische en pragmatische factoren (50, 158). In totaal zijn er 3 wat zij noemt strategieën voor disambiguering: a) semantische aanwijzingen. Bv. IN kán het gedeleerde predikaat zijn alleen als het 1 ste lid een locatief zelfst.nw. is en bovendien de resulterende locatieve relatie tussen 1ste en 2de lid in een bepaalde kontekst semantisch voor de hand ligt: bermtoerisme, dagtocht. Een dergelijke semantische aanwijzing zou ook een rol kunnen spelen bij paardendokter en bv. de betekenis ‘dokter in een paard’ uitsluiten. (Waarom dat niet het geval is bij ‘dokter die een paard is’ - L. vergelijkt met woman doctor - begrijp ik niet.). b) pragmatische aanwijzingen. Bv. musical clock interpreteren als klok die muziek maakt, eerder dan als klok die werkt op, loopt op muziek, zoals bv. electrical clock. ‘I claim however that this is a reflection of our present technology rather than our linguistic competence, and that if a device, such as a clock, could be made to function using music as its energy source, we could then properly call this device a musical clock (...)’ (160). c) lexicalisatie. Als een hoorder de betekenis van tochtdeur kent als ‘deur die tocht tegen houdt’, zal hij niet meer geneigd zijn dit woord in overeenstemming met huisdeur, kamerdeur, tuindeur enz. te interpreteren als 'huis, kamer, tuin HAVE deur', maar deze mogelijkheid direct uitsluiten (en daardoor de ambiguïteit beperken). ‘To a limited extent, then, learning lexicalized readings of particular CN forms is one strategy by wich we avoid having to make a number of potentially inaccurate guesses as to the semantic relation underlying an unfamiliar CN; (...)’. Mij lijkt dit helemaal geen ‘strategie’ van de hoorder die met een hem onbekende CN wordt gekonfronteerd, zoals bij a) en b). L. meent: ‘Lexicalization also plays a part in helping us determine (...) just which reading of an unfamiliar CN is intended by our interlocutor’ (158-159), en spreekt van een ‘indispensable process’, maar het verschil met semantische of pragmatische aanwijzingen is nu juist, dat de hoorder er niet uitkomt, tenzij hij de CN in deze speciale, gelexikaliseerde betekenis ként. In dat geval zal hij inderdaad niet alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere theoretische mogelijkheden afwegen, maar hierbij is niet sprake van een proces: de hoorder kent het woord of hij kent het niet. Mijn grootste bezwaren betreffen echter juist L.'s centrale claim. Ik geloof niet, dat de 14 onderliggende semantische structuren die zij postuleert voldoende zijn om alle mogelijke samenstellingen te begrijpen en ik ben van mening dat L. niet steeds goed heeft onderscheiden tussen ambiguïteit en vaagheid. M.a.w. die veertien onderliggende structuren zijn er tegelijkertijd te veel en te weinig. Ik bespreek eerst het probleem van de grens tussen ambiguïteit en vaagheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. Grens tussen ambiguïteit en vaagheidSommige CNs laten volgens L. meerdere interpretaties toe, waarbij deze betekenis-mogelijkheden zijn toe te schrijven aan verschillende semantische structuren. In dat geval is er sprake van structurele ambiguïteit. Zo stelt ze bijv. dat musical talent kan zijn ‘talent IN (the field of) music óf Daarentegen kent ze aan fertility pills en headache pills eenzelfde onderliggende semantische structuur toe, nl. pills FOR...Dat in het eerste geval sprake is van pillen vóór en in het tweede van pillen tégen is volgens haar geen kwestie van structurele ambiguïteit, maar van vaagheid. Ze heeft hier heel duidelijk geprobeerd een zo algemeen mogelijke onderliggende structuur te postuleren, een zo algemeen mogelijke RDP, om zo te vermijden dat het aantal RDPs drastisch zou toenemen. De CNs die afgeleid zijn door deletie van FOR ‘need not be described as n-ways ambiguous, where n is the number of possible verbs that might be supplied in more precise definitions. Instead, these CNs will be most correctly described as vague, with their vagueness directly attributable to the extreme vagueness of the predicate FOR itself’ (98). FOR kent een inherente vaagheid, evenals ABOUT, dat staat voor ‘concerning (concerned with), dealing with, pertaining to, on the subject of, on, about, over’ (103). Dat is volgens L. geen kwestie van ambiguïteit, maar van vaagheid, maar ze gaat niet zo ver, dat ze slechts één heel algemene semantische relatie ‘er bestaat een relatie tussen x en y’, of ‘x heeft iets te maken met y’ voorstelt. ‘The latter notion corresponds to the non-analysis that has appeared with disappointing frequency in the studies of compounds in various languages, in which it is claimed that the idiosyncrasies of nominal compounds are so great that no semantic regularities can be discerned at all’ (105). L. heeft dus voortdurend gebalanceerd tussen te veel en te weinig generalisaties. Toch geloof ik niet, dat ze erin is geslaagd wat dat betreft een optimale graad te bereiken. Dat blijkt, vind ik, al uit het boven genoemde musical talent. Hier is geen sprake van semantische ambiguïteit die structureel te verantwoorden is, maar ook hier hebben we een geval van vaagheid. Het vreemde is, dat L. wel opmerkt dat de twee betekenismogelijkheden succesvolle kommunikatie niet verhinderen, zelfs spreekt van ‘hidden ambiguïty’ (243), maar niet de konklusie trekt dat het toekennen van twee verschillende structuren hier willekeurig is. Hetzelfde doet ze met muscle weakness dat kan zijn ‘weakness in a muscle’ of ‘weakness that a muscle has’ (243). Maar ook dit is m.i. geen geval van ambiguïteit. Of een deurknop is ‘een knop op een deur’ of ‘de deur heeft een knop’, stadsgehoorzaal ‘een gehoorzaal in de stad’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of ‘de stad heeft een gehoorzaal’ is niet uit te maken en dat hoeft ook niet: een locatieve en een possessieve interpretatie zijn vaak niet te scheiden. We hebben hier niet te maken met twee verschillende betekenissen, maar met één betekenis.Ga naar eindnoot7 Later, in hoofdstuk 7, waarin L. uitzonderingen en andere problemen behandelt, geeft ze voorbeelden waarvan ook zij vindt, dat niet te kiezen is tussen mogelijke onderliggende semantische structuren. L. noemt dat ‘indeterminacy of analysis’ waaronder ze verstaat ‘the fact that for a certain portion of the CN forms, there seems to be no clear and principled way to decide under which RDP (or nominalization) heading they should be listed; that is, given a specific surface form and its familiar referent, more than one LS (Logical Structure, AvS) suggest itself as an appropriate underlying structure’ (263). Voorbeelden o.a. suikerklontje (BE of MAKE met suiker als subject) en partijleden (IN of HAVE met partij als subject). Deze onbepaaldheid vormt voor L.'s theorie, waarin aan n onderliggende structuren n-voudige ambiguïteit beantwoordt natuurlijk een heel probleem. Als we niet met zekerheid kunnen vaststellen wat de onderliggende structuur is, dreigt de veronderstelde ambiguïteit te verworden tot mistige derivationele onbepaaldheid. Hoe redt L. zich hieruit? Ze kan niet zeggen, dat het mogelijk is, dat aan één betekenis verschíllende structuren ten grondslag kunnen liggen, want dat is in strijd met het uitgangspunt van de generatieve semantiek. Vandaar dat ze de záák waarnaar door de CN verwezen wordt in het geding brengt. We hebben, zegt ze, te maken met het feit, dat er tussen verschillende sprekers geen overeenstemming bestaat over de betekenis van een bepaalde CN, terwijl ze toch dezelfde zaak bedoelen. ‘I believe that the demand (...) that a theory of CNs must associate only one LS with a given CN (used to denote a certain referent) is fallacious on a number of grounds’ (263-264). Haar redenering is dus: suikerklontje kan best twee verschillende onderliggende structuren hebben, maar beide betekenissen verwijzen naar één en dezelfde zaak, ‘dus’ is ondanks verschil in semantische structuur toch sprake van één betekenis. Dat deze redenering niet deugt zal duidelijk zijn. Niet de eenheid van de zaken waarnaar verwezen wordt bepaalt de eenheidsbetekenis, maar omgekeerd bepaalt de betekenis de toepasbaarheid op een zaak als eenheid. ‘De zakelijke categorieën, die wij in de betekenis-eenheden stichting, hoeven volstrekt niet samen te vallen met de categorieën der zaken waarop de betekenis, op de een of andere wijze, toepasselijk is’ (Reichling 1935:254). Vervolgens wijst L. erop, dat de onbepaaldheid altijd een keuze inhoudt uit de betekenissen die haar theorie voorspelt, zodat haar (14) mogelijkheden gehandhaafd kunnen blijven; verder is volgens haar het feit dat we soms twee mogelijkheden tegelijkertijd hebben het gevolg van relaties tussen de verschillende RDPs. Dat is met name het geval bij de door haar genoemde voorbeelden: BE en MAKE (dat iets gemaakt is uit een bepaald materiaal wordt vaak weergegeven door te zeggen dat dat iets het materiaal ‘is’) en IN en HAVE (deze relaties impliceren elkaar vaak, dat er leden in een partij zijn impliceert dat die partij leden heeft). Ik ben dit helemaal met L. eens, maar voor mij betekent dat, dat het niet juist is bij suikerklontje en partijleden etc. toch van twee mogelijke structuren te blijven spreken. Nu zouden we kunnen denken dat L. misschien niet zo gelukkig is geweest in de keuze van haar onderliggende structuren, en bv. niet op déze manier had moeten onderscheiden tussen IN en HAVE deletie (door bv. onder het RDP HAVE zowel het possessieve have als het locatieve have laten vallen), maar dat is m.i. geen juiste oplossing. Onzekerheid over de precieze structuur die aan een CN ten grondslag ligt is nl. geen uitzondering, die zich alleen voordoet als gevolg van relaties tussen be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paalde RDPs, maar régel. Zo kan geboortecontrole afgeleid zijn door predikaatno-minalisering, maar ook door deletie van ABOUT, raamgordijn door deletie van IN of FOR, voorjaarsmoeheid door deletie van IN of CAUSE, en zo kan ik nog lang doorgaan. In al deze gevallen is geen sprake van ambiguïteit, van twee betekenissen, maar slechts van één betekenis. Met Kooij (1968:257) ben ik van mening, dat de verschillen in de relaties tussen samenstellende delen van composita vaak geneutraliseerd worden. De precieze aard van de relaties wordt niet expliciet aangegeven, en deze relaties worden altijd gedomineerd door de algemene kind of-relatie, waaraan ze dus ondergeschikt zijn. Vandaar dat Kooij (1968:258) spreekt van subrelaties. In snijworst, slagersworst, leverworst en theeworst is het belangrijkste dat het gaat om een bepaald soort worst, en dat vervolgens slagersworst worst is die door de slager (zelf) gemaakt is, terwijl leverworst worst is gemaakt van lever, is een verschil dat verantwoord kan worden door aan te nemen dat hier sprake is van verschillende relaties tussen het 1ste en het 2de lid. Wanneer we willen proberen die te systematiseren, zijn enkele van L.'s RDPs, lijkt me, goede kandidaten. Maar als we op grond van o.a. hooimijt, waterlelie en tuinfeest een locatieve relatie aannemen (RDP IN) en op grond van hoofdpijnpillen, borrelglaasje, consumptief krediet een RDP FOR, dan hoeft dat helemaal niet te impliceren dat een balkonstoel ambigu is tussen een stoel IN het balkon en een stoel FOR het balkon.Ga naar eindnoot8 Hiermee hangt samen, dat ik niet de opvatting deel, dat alle samenstellingen semantisch gespecialiseerd zijn omdat de precieze aard van de relatie tussen het 1ste en het 2de lid altijd geleerd moet worden. (O.a. Van Marle 1978: 134, zie ook hiervoor blz. 247). Ten eerste geloof ik, dat in veel gevallen (balkonstoel) de eventuele verschillen geheel zijn opgeheven (zie ook Kooij 1968: 262), en ten tweede meen ik, dat we de betekenis van bv. kindermeel niet léren door de daarbij behorende relatie te leren (FOR), en bv. aardappelmeel (MAKE), maar dat we die betekenis vaak wel degelijk kunnen begrijpen op basis van a) de kind of-relatie en b) de betekenis van de samenstellende delenGa naar eindnoot9. L. laat, zoals we gezien hebben, die betekenis ook wel een rol spelen, nl. als een soort selectiemiddel waarvan de spreker/hoorder gebruik maakt om het grote aantal mogelijke betekenissen van een CN te reduceren (disambiguering), maar ik ken dus aan die betekenis een positieviere rol toe en acht het belang van een onderliggende structuur geringer. Dat L. een dergelijke benadering afwijst is duidelijk, hoever ze daarin gaat bespreek ik hieronder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. Een te bepalen aantal onderliggende structuren?Mijn tweede grote bezwaar tegen het aannemen van deze 14 onderliggende structuren is, dat op deze manier lang niet alle samenstellingen verklaard kunnen worden. Bv. universitaire gemeenschap (gemeenschap van mensen die bij de universiteit werken), parlementaire salaris (salaris dat je krijgt als lid van het parlement: Aangezien hij een korting op zijn parlementaire salaris verwacht wegens neveninkomsten, NRCHdblad 26-3-79), positiejurk (jurk voor een vrouw die in verwachting is), gevarendriehoek (driehoek die je bij pech achter je auto zet om andere mensen te waarschuwen) etc. etc. Dit zijn m.i. geen voorbeelden van Complex Nominals die nadat ze gevormd zijn semantische specialisatie hebben ondergaan (dat soort gevallen lost L. op door te zeggen dat de letterlijke betekenis die er de basis van is wél voorspeld wordt door haar theorie, maar het additionele semantische aspect niet, bv. programcollege met deletie van HAVE). Zeker zijn het ook geen idiomatische composita, waarin volgens L. de samenstellende delen min of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer irrelevant zijn (11-12). Het zijn volgens mij Complex Nominals die tamelijk doorzichtig zijn, maar die niet, of alleen met de grootste moeite, herleid kunnen worden tot één van L.'s 14 structuren. L. heeft op het probleem dat deze gevallen vormen twee antwoorden: óf het zijn CNs die niet gevormd zijn door een produktief procédé en haar theorie kan alleen de CNs verantwoorden die volgens een produktief procédé gevormd zijn, óf het zijn geen CNs. Eerst iets over de produktiviteit. Niet duidelijk is, waarop L. haar mening baseert dat we bij de bovengenoemde gevallen niet met een produktief procédé te maken hebben. In van Dale vinden we niet positiejurk, wel: positiejapon, positiekleding, positiekorset, positiepakje. Nadat eerst sprake was van kerkmarokkanen hebben we vervolgens kathedraalturken gekregen (beide groepen hielden uit protest tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning een kerk resp. kathedraal bezet). M.a.w. het is heel goed mogelijk nieuwe samenstellingen te vormen naar analogie van bestaande. Zie hierover ook Downing (1977: 816 en 821) en vooral Zimmer (1971:C10), die er bovendien de nadruk op legt, dat er ook samenstellingen gevormd kunnen worden waarvoor geen enkel voorbeeld valt aan te wijzen: ‘(...) the heart of the matter, which is whether the generation by a speaker of a compound with no apparent model should necessarily be regarded as somehow deviant. It is my feeling that it should not’ (Zimmer 1971:C10). Een voorbeeld lijkt me het woord borrelbus dat na de invoering van de zgn. 1 novemberwet waarbij de toegestane hoeveelheid alcohol voor verkeersdeelnemers werd beperkt een kort leven leidde om aan te duiden een bus die op initiatief van horecahouders langs café's zou rijden om klanten thuis te brengen. Voor iemand die op de hoogte was van de informatie die ik er nu bij verstrek was dit een goed te begrijpen woord. Het woord is niet ingeburgerd geraakt, maar dat is volkomen toe te schrijven aan extra-linguistische factoren (bv. dat de meeste automobilisten het niet zo nauw nemen met de 1 novemberwet). Het ligt voor de hand, dat ook kerkmarokkanen en kathedraalturken Van Dale nooit halen. Maar dat doet niets af aan hun status van samenstelling. Juist door het feit dat de meeste samenstellingen tamelijk doorzichtig zijn blijft samenstelling een produktief procédé. L. spreekt wel over ‘pragmatische factoren’ die een functie vervullen als zeef, om bepaalde samenstellingen te ‘disambigueren’ (159, hiervoor blz. 251), maar ze rept geen moment over de rol die kontekst en situatie spelen. Uit het onderzoek van Downing (1977) is juist gebleken, hoe belangrijk die rol is. In een bepaalde kontekst en situatie kunnen geheel nieuwe samenstellingen worden gevormd met een geheel nieuwe betekenis, m.a.w. de betekenismogelijkheden worden juist uitgebreid i.p.v. alleen gereduceerd.Ga naar eindnoot10 L. noemt zelf een aantal woorden waarvan haar theorie de betekenis niet kan voorspellen, bv. tennis person, dental appointment, soap heir(ess) e.a. (250). Dit zijn volgens haar geen voorbeelden die haar theorie ontkrachten, want het lijken wel CNs maar het zijn het niet: ‘Although all these forms have the superficial appearance of CNs, it is my claim that they actually represent a different type of N-N adjunction, formed not by the syntactic processes of predicate deletion or predicate nominalization but rather by a morphological process equivalent to suffixation; in this process, the aspects of meaning that are not overtly expressed (e.g. that coffee man means “man who likes or prefers coffee” or that soap heiress means something like (fem.) inheritor of large sums of money made from selling soap’) are actually incorporated as part of the semantic structure of the head noun’(250). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomst met suffigering ziet ze in het feit dat het tweede lid suffixwaarde heeft (vgl. bv. - fiel in Francofiel, bibliofiel). ‘Despite the rather impressive productivity observable for these formations, they must be analyzed as fundamentally different in source and derivation from normal CNs. This may be seen from the fact that the apparantly covertly expressed aspects of meaning (...) are in fact regularly “recoverable” from the head noun alone, a fact wich has as a consequence that the head noun is virtually invariant’ (251). Terwijl L. een CN eerder louter als syntactische categorie gedefinieerd heeft (zie hiervoor par.2), blijken nu ook semantische kenmerken een rol te spelen. Ten eerste is niet duidelijk waar de grens ligt: waarom is de betekenis van textielerfgename af te leiden van die van erfgename en die van autodief niet van dief? (autodief geeft L. als voorbeeld van predikaatnominalisering, 168). L. sluit dus alle CNs waarvan de betekenis is af te leiden van de betekenis van de samenstellende delen uit. Waarom? Omdat in dat geval haar onderliggende structuren geen functie meer hebben. Maar, en dit ten tweede, hiermee zijn we in een cirkelredenering terecht gekomen: haar hypothese is: alle CNs zijn afgeleid door slechts twee syntactische processen, predikaatdeletie of predikaatnominalisering, en nu ze gevallen signaleert waarvoor dit niet het geval is, zegt ze dát dat geen CNs zijn. Mijn conclusie is, dat L.'s hypothese m.b.t. Complex Nominals niet juist is. Het aantal mogelijke semantische relaties tussen de leden van een samenstelling is niet uitputtend op te sommen, maar dat hoeft ook niet. De spreker/hoorder heeft voor de vorming en de interpretatie van composita steun van a) de categoriale waarde van composita (de kind of-relatie), b) de betekenis van de samenstellende delen en c) de kontekst en de situatie. Daarnaast is het zo, dat ondergeschikt aan de kind of-relatie, vele samenstellingen semantische subrelaties vertonen. Enkele daarvan (bv. possessief/locatief: deurknop) zijn zeer frequent. L. spreekt in dit verband van ‘highly favored semantic patterns’ (240). Ik geloof dat onderzoek naar dergelijke patronen zeker zin heeft, omdat de spreker/hoorder ook hiervan gebruik maakt. Downing (1977: 825-834) heeft hier een begin mee gemaakt en ook L. zelf doet al een poging in die richting (240).Ga naar eindnoot11 Ik beschouw de door L. voorgestelde structuren als interessante voorstellen voor semantische subrelaties, maar wijs af, dat composita afgeleid zouden zijn van deze structuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Nominaal adjectief: adjectief of substantief?De adjectieven die kunnen optreden als eerste lid in een CN vertonen volgens L., zoals we gezien hebben (blz. 241-243) eigenschappen die kenmerkend zijn voor substantieven. Deze nominale adjectieven zijn substantieven die pas in het allerlaatste stadium van de afleiding van een CN door een optionele Morphological Adjectivalization Transformatie worden omgezet in adjectieven (151, 224) zónder de semantische en syntactische eigenschappen van adjectieven over te nemen: ‘(...) the adjectives selected and then inserted by the Morph Adj rule must contain absolutely no additional semantic content beyond that of the noun itself’ (153). Soms bestaat er vormelijke overeenkomst tussen subst. en nominaal adj., soms niet: vgl. gemeente - gemeentelijk met mond - oraal. De keuze tussen subst. en nominaal adj. in een CN is soms willekeurig, maar wordt vlgs. L. vaak beïnvloed door stylistische factoren: naarmate een gesprek een hoger stylistisch of technisch niveau heeft, en de spreker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een hogere opleiding, zal vaker een nominaal adj. dan een subst. voorkomen. Vgl. bv. de arbitrale beslissing met de beslissing van de scheidsrechter. Deze correlatie hangt natuurlijk samen met het feit, dat vele nominale adjectieven tot het zgn geleerde vocabulair behoren: ze zijn vaak ontleend aan Latijn of Grieks (227). Daarnaast onderscheidt L. denominale adjectieven die de semantische en syntactische eigenschappen van ongelede adjectieven hebben, maar wel afgeleid zijn van substantieven. Er zijn volgens L. dus twee soorten adjectieven, afgeleid van substantieven, nl. a) adjectieven die de semantische en syntactische eigenschappen van substantieven behouden hebben en b) adjectieven die zich in semantisch opzicht gedragen als ongelede adjectieven. Deze tweedeling is uit de oudere structuralistische literatuur reeds bekend. Zo onderscheidt Bally (1950: 116-117) tussen transposition fonctionelle en transposition sémantique. Bij syntactische of functionele transpositie is louter sprake van omzetting in een andere functie, bij semantische transpositie heeft ook verandering van betekenis plaats. Als voorbeeld van een transpositioneel adjectief geeft hij o.a. planétaire in système planétaire, als voorbeeld van een semantisch adjectief glacial in un froid glacial. Marchand onderscheidt eveneens tussen transpositionele afleidingen (van substantieven), die ‘are mere renderings of grammatical relations’ en semantische afleidingen, die ‘are characterized by an addition of non-grammatical, i.e. semantic features’ (Marchand 1966: 131), bv. polar bear vs. childish man. Wat opvalt is, dat zowel Bally als Marchand in het geval van een syntactische of functionele afleiding wél spreken van een verandering in functie, en planétaire of polar ook ádjectieven noemen (‘syntactic derivatives...belong to a different word class from their base. The change of word class is evident in form and syntactic behavior as one that is irreversible’, Marchand 1967: 18), terwijl ze anderzijds laten zien, dat transpositionele adjectieven juist niet beschikken over de voor adjectieven kenmerkende eigenschappen: ze kunnen niet predikatief gebruikt worden, en ze kunnen niet gemodificeerd worden door een bijwoord van graad (Bally 1950: 96-97; Marchand 1966: 134-135). De reden dat Marchand toch van adjectieven spreekt, is dat ze als zodanig morfologisch gekenmerkt zijn: governmental ‘through the adjectival categorizer - al has become a full adjective, though only a syntactic derivative’ en ‘No transposed substantive can be called an adjective unless it has received a categorial marker: -al in governmental characterizes the word as an adjective, derived from the substantive government’ (Marchand 1967: 18, 19). L. legt er juist de nadruk op, dat nominale adjectieven binnen CNs dezelfde functie vervullen als substantieven, maar ook zij spreekt niettemin van adjectieven. Waarom ze dat doet is mij niet geheel duidelijk. Mogelijk speelt voor haar ook het argument dat Marchand hanteert, nl. dat deze woorden op een adjectief-suffix eindigen een rol. Daarbij doen zich dan wel problemen voor: zoals we boven gezien hebben betreft het hier vaak adjectieven die ontleend zijn als adjectief, met het gevolg dat een spreker zich lang niet altijd een geleding bewust hoeft te zijn. Het is dus de vraag of een spreker van het Nederlands bv. -aal in electoraal of -eel in accidenteel als adjectief-suffix herkent. Nog moeilijker wordt dat wanneer naast het adjectief geen substantief dat daarmee in vorm overeenkomt bestaat, zoals in oraal of monetair. Naar mijn mening is een beter argument om van adjectieven te spreken gelegen in het feit, dat er tussen nominale en denominale adjectieven geen scherpe grens is te trekken. Ik licht dit nader toe. L. wijst erop, dat er CNs bestaan die twee interpretaties toelaten waarvan er één nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet door haar verantwoord is. Bv. vaderlijke blik dat kan betekenen ‘blik van een vader’ of ‘blik als de blik van een vader’ (107). Deze twee betekenissen wil ze, na ampele overwegingen, niet verantwoorden door twee verschillende onderliggende structuren aan te nemen, wat zou betekenen dat ze haar aantal RDPs zou moeten uitbreiden met een RDP LIKE. Haar belangrijkste argument om dat niet te doen is dat de semantische structuur van ‘een blik als de blik van een vader’ de semantische structuur ‘blik van een vader’ bevat: ‘(...) the extended readings of the forms like those cited earlier are regularly parasitic on the basis reading(s) of the normal CN. (...) This parasitic or piggyback quality is one of the most important reasons for excluding a predicate LIKE from the RDPset’ (111-112). We hebben één CN met één adjectief vaderlijk en niet twee verschillende CNs met twee verschillende homophone adjectieven. De betekenis ‘blik als de blik van een vader’ moet volgens L. verklaard worden als een verschijnsel van betekenisuitbreiding: ‘I believe that the correct explanation for these double readings must be sought in the broader context of “extended readings”, that is in the same context in which we place “metaphorical” language use in general’ (114). M.a.w. in het taalgebrúik krijgt vaderlijke blik er een betekenis bij. Deze betekenisuitbreiding komt zowel voor bij CNs die bestaan uit een Adj. + Subst. als bij CNs die bestaan uit Subst. + Subst., bv. wespentaille, monnikenwerk (107). Ik merk hierbij het volgende op. Ten eerste bestaat er naast eventuele overeenkomst tussen bv. wespentaille en vaderlijke blik een belangrijk verschil, nl. dat vaderlijke blik in de betekenis ‘blik als de blik van een vader’ geen CN meer is: vaderlijk kan in deze betekenis predikatief gebruikt worden. Daarnaast vertoont vaderlijk nóg een belangrijke eigenschap van ‘echte’ adjectieven: het kan worden gemodificeerd door een bijwoord van graad. L. constateert dit ook wel, maar ze moet tot haar spijt vaststellen dat ze niet ziet hoe ze deze verschijnselen kan verantwoorden (108, 118). Dat komt volgens mij niet alleen omdat ze te veel de overeenkomst ziet tussen type wespentaille en vaderlijke blik, maar ook omdat ze ervan uitgaat, dat de betekenisuitbreiding altijd de gehele CN betreft (115). Gevallen als kikvorsman of maagdelijk meisje, waarin alleen het eerste lid wat zij noemt metaforische betekenis heeft gekregen, betrekt ze niet in haar beschouwing (106). Een vaderlijke blik is niet de blik als van een vader, maar een blik als de blik van een vader, maar een maagdelijk meisje is wel een meisje als een maagd. Hier betreft de betekenisontwikkeling niet de hele CN maar slechts het eerste lid. Juist aan dergelijke gevallen kunnen we goed zien dat de betekenisuitbreiding niet alleen die van de vergelijking is, maar dat die verder kan gaan. In een maagdelijk blad papier, of een maagdelijk doel is maagdelijk gaan betekenen: ‘rein, ongerept, onaangeraakt’ etc. en deze betekenis ‘parasiteert’ niet (meer) op de betekenis ‘het blad papier/het doel is een maagd’. En nu kunnen we ook konstateren dat daar waar de betekenisuitbreiding misschien wel de gehele CN betreft (vaderlijke blik) het adjectief een ontwikkeling door kán maken zodat de betekenis ervan zich verwijdert van de betekenis van het grondwoord, in dit geval: ‘liefdevol’. In die betekenis kan het adjectief zelfstandig gaan optreden, net als maagdelijk niet (meer) op basis van de betekenis van een CN. Maagdelijk doel laat ook niet, zoals vaderlijke blik, twee interpretaties toe. De adjectieven die als eerste lid in een CN optreden kunnen dus een betekenisontwikkeling doormaken, die misschien in eerste instantie wel plaats vindt binnen de hele CN, maar vervolgens kan zo'n adjectief in de nieuwe betekenis vrije kombinaties met substantieven aangaan. Daarvan zijn vele voorbeelden te geven. Vgl. bv. koninklijk in koninklijk besluit (CN), koninklijk optreden (van of als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een koning) en koninklijk schouwspel (‘prachtig, voortreffelijk’). Verder verloopt de betekenisuitbreiding niet altijd via de vergelijking: een historisch onderzoek kan zijn een onderzoek dat de historie betreft, maar ook een onderzoek dat belangwekkend is, dat ‘de geschiedenis in zal gaan’, vgl. historisch debat. Het idee dat CNs er in het gebruik een betekenis bij krijgen is dus niet juist. Wat er in feite aan de hand is, is dat zo'n betekenisverandering wezenlijke invloed heeft op de aard van het adjectief: in koninklijk besluit is koninklijk een nominaal adjectief, in koninklijk schouwspel een denominaal adjectief. Naar mijn mening hebben we te maken met één woord koninklijk, omdat de verschillende betekenisonderscheidingen inéén gedacht kunnen worden, er is slechts één betekenis. Vandaar dat ik ook liever niet spreek van twee verschillende soorten adjectieven, maar van één adjectief in twee verschillende functies, nl. een bepalende en een kwalificerende. Ik ontleen dit onderscheid aan Bolinger (1967: 14-23) die aan adjectieven twee functies toekent, nl. reference modification en referent modification. In een koninklijk schouwspel gaat het om een zaak, referent, nl. schouwspel die door koninklijk gekwalificeerd wordt, koninklijk kent een eigenschap toe aan schouwspel: referent modification. In koninklijk besluit gaat het niet om een besluit dat als koninklijk gekwalificeerd wordt, maar verwijzen koninklijk en besluit samen naar een zaak, bepáált koninklijk de zaak, maakt de woordgroep de reference uit: reference modification. Bolinger legt een relatie met het verschil in attributief en predikatief gebruik van een adjectief: bij attributief gebruik is eerder sprake van reference modification, bij predikatief gebruik eerder van referent modification, vgl. bv. een vrouwelijke hoogleraar (‘die een vrouw is’) vs. een hoogleraar die vrouwelijk is (‘die de eigenschap vrouwelijk heeft’). Coates (1971: 163) maakt hetzelfde onderscheid m.b.v. de termen descriptive en defining adjectieven, en legt de relatie met gradeer-baarheid: alleen descriptive adjectieven zijn gradeerbaar. Merk op dat deze twee functies niet alleen voorkomen bij adjectieven die afgeleid zijn van substantieven: rode in rode kool vervult een bepalende functie, in rode jurk een kwalificerende. In rode kool kan rode ook niet predikatief gebruikt worden en niet worden gekombineerd met een bijwoord van graad. In gradeerbaarheid hebben we het beste kriterium om de kwalificerende functie te onderscheiden van de bepalende, eigenschappen kunnen immers in meerdere of mindere mate aanwezig zijn. In z'n bepalende functie kán het adjectief ook wel eens predikatief gebruikt worden, bv. een plaatselijke onweersbui - die onweersbui was (slechts) plaatselijk.Ga naar eindnoot12. Een tweede bezwaar dat ik tegen L.'s opvattingen heb, is dat zij de betekenisuitbreiding teveel als een toevallige zaak ziet die zich incidenteel voordoet, i.p.v. als een potentiële eigenschap van adjectieven. Alle adjectieven die een bepalende functie vervullen kunnen potentieel óók een kwalificerende functie vervullen.Ga naar eindnoot13 Een algebraïsch vraagstuk kán ook best een kwalificatie (gaan) inhouden, net als bv. een academisch vraagstuk. Recentelijk was sprake van Van Agt en de apostolaire gave en in hetzelfde artikel staat Het was een roerend, doch weinig apostolair tafereeltje (Volkskrant 26-5-79). Dat een substantief een kwalificerende functie heeft is echter uitzondering: monnikenwerk, slavenarbeid, vrouwenpraat, kruideniersmentaliteit. Merk op dat je in deze gevallen ook kunt spreken van ontzettend monnikenwerk, echte slavenarbeid, echte vrouwenpraat, erge kruideniersmentaliteit, de kombinatie met een bijwoord van graad is dus mogelijk. Monnik, slaaf vrouw, kruidenier zijn substantieven die een eigenschap kunnen uitdrukken; let ook op het verschil tussen bv. hij is dominee en hij is een dominee, hij is kruidenier en hij is een kruidenier. Kruidenier betekent óók ‘een kleingeestige, krenterige man’ m.a.w. in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de betekenis van kruidenier zit een eigenschap opgesloten. Het verschil met adjectieven is echter dat wat daarvan de normale functie is, eigenschapstoekenning, bij substantieven slechts incidenteel voorkomt. In dit verband wil ik er ook op wijzen, dat wanneer naast elkaar voorkomen kombinaties Adj. + Subst. én Subst. + Subst. de eerste veel vaker kwalificerend is dan de tweede. Vgl. bv. centrumverdediger -centrale verdediger, zakenman - zakelijke man, terwijl centraal en zakelijk wel degelijk óók een bepalende functie kunnen vervullen: zakelijke belasting, centrale verwarming. Dat in een enkel geval een adjectief uitsluitend een bepalende functie vervult komt doordat dan van hetzelfde substantief een adjectief is afgeleid dat een kwalificerende functie vervult. Bv. een arbitrale beslissing vs. een arbitraire beslissing of een vijandelijke aanval vs. een vijandige aanval. Dat doet echter niets af aan het feit dat in principe alle adjectieven een eigenschap kúnnen toekennen. Tot slot wil ik er nog op wijzen, dat er in het Nederlands geen adjectiefsuffixen bestaan waarmee van substantieven adjectieven afgeleid kunnen worden die allemaal uitsluitend een bepalende functie vervullen. Zo hebben we bv. naast een gemeentelijke verordening een vriendelijk gebaar, naast universitaire gemeenschap elitaire opvattingen enz. Ik zie ook hierin een argument om niet een aparte categorie nominale adjectieven aan te nemen. Mijn conclusie is, dat ik het ondanks alle overeenkomsten tussen bv. universiteitsgebouwen en universitaire gebouwen niet met L. eens ben dat universitair een nominaal adjectief is dat ‘absolutely no additional semantic content beyond that of the noun itself’ (153) bevat. Het is een adjectief en dat betekent dat het in elk geval potentieel een eigenschapswoord is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|