Spektator. Jaargang 9
(1979-1980)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
NotitiesCilia Kortman P. van Woensel, Aanteekeningen op eene Reize door Turkijen, Natoliën, de Krim en Rusland. Deel 1 Constantinopelen. Hegira 1203 (1792)Het eerste deel van deze Aanteekeningen bevat zes Bundels, waarin Van Woensel meer wetenswaardigheden over de Turken dan eigen avonturen vermeldt. De Eerste Bundel is een soort rondleiding door Constantinopel, verlucht met allerlei anekdotes, wetenswaardigheden en kommentaren. De Tweede Bundel handelt over de zeden en politiek van Turkije. Dit is voornamelijk een pleidooi voor de Turken tegen de Westeuropese vooroordelen die heersen over het woeste Turkse volkskarakter, de slechte manieren, de schandelijke behandeling der Turkse vrouw en het Turkse despotisme; Pieter van Woensel vindt deze vooroordelen zo niet onwaar dan toch overdreven. Ook in de Derde Bundel verdedigt hij het Turkse wetenschappelijke en kulturele leven, hoewel ook hij erkennen moet, dat de Turken op Europa twee eeuwen achter zijn. In de Vierde Bundel behandelt hij de slechte militaire staat van het Turkse rijk te land en ter zee. In de Vijfde Bundel bespreekt hij de verdediging van Constantinopel, omdat met deze stad het toch al zeer wankele Turkse rijk staat of valt. De Zesde Bundel handelt over de Grieken, maar er staat ook een beschrijving in van een Turkse begrafenis. Het valt meteen op dat Pieter van Woensel bij het neerpennen van dit reisverslag niet alleen zijn ogen en zijn aantekeningenboekje heeft gebruikt. Uit de bronnen die hij vermeldt en citeert blijkt dat hij heel wat Europese literatuur over Turkije heeft gelezen, zowel vóór als na zijn reis. Voor de Eerste Bundel heeft hij vooral gebruik gemaakt van Mémoires historiques, politiques et géographiques des Voyages du Comte de Ferrières-Sauveboeuf, faits en Turquie, et Perse et en Arabie, depuis 1782, jusqu'en 1789 etc. Paris 1790. en van Elias Habesci, The present State of the Ottoman Empire. London 1784. Voor de Tweede en Derde Bundel heeft Van Woensel vrij veel geciteerd uit Abbé Giambista Todérini, De la littérature des Turcs, uit het Italiaans vertaald door Cournand en uit J. Porter, Observations on the religion, laws etc. of the Turcs. London 1768., van wie hij vooral de laatste zeer waardevol acht. Met veel minder instemming citeert hij Habesci en de Mémoires sur les Turcs et les Tartares du baron de Tott etc. Paris 1784. Voor de Zesde Bundel lijkt de voornaamste bron M. Guys, littéraire de la Grèce etc. Paris 1773.
Het zoeken naar de bronnen voor de militaire informatie in de Vierde en Vijfde Bundel leverde een verrassing op. Pieter van Woensel noemt in de Voorreede van zijn Aanteekeningen I de Ridder van Kinsbergen als zijn voornaamste informant voor het militaire wezen van Turkije. De alfabetische katalogus van de Universiteitsbiblotheek van Amsterdam bevatte van J.H. van Kinsbergen een Beschryvinge van den Archipel. 1792. Onder de initialen R.V.K. (Ridder van Kinsbergen). Hier vinden wij van pagina 135 tot 139 een bijna exakt dezelfde beschrijving van het Turkse zeewezen als in de Vierde Bundel van de Aanteekeningen op pagina 280 tot en met 297. Van Kinsbergen is beknopter en minder humoristisch dan Van Woensel, maar verder worden alle onderwerpen met dezelfde details besproken: Hassan Pacha, de grootadmiraal, moedig en betrouwbaar, maar onkundig in zeezaken; de kapiteins van de vloot, onbekwaam en korrupt; het volkomen gebrek aan discipline aan boord; de slechte werksfeer op de admiraliteitswerf; de verwaarloosde schepen van de vloot; alle onderwerpen worden op een treffend gelijke manier besproken. Op pagina 139 van de Beschryvinge staat een eenzelfde inventarisatie van de Turkse vloot als op pagina 298 van de Aanteekeningen. Pieter van Woensel maakte alleen een rekenfoutje, maar beiden komen tot dezelfde optelsom. Op pagina 140 van de Beschryvinge geeft Van Kinsbergen een indeling van de Turkse landmacht in dezelfde vier klassen. Van Kinsbergen's schrijfwijze van de namen van de korpsen ziet er iets Turkser uit, terwijl Van Woensel in zijn schrijfwijze meer is afgegaan op zijn Europese oren. Verder is de gelijkenis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
op een paar minieme verschillen na, weer kompleet. Voor de Vijfde Bundel van de Aanteekeningen I zie pagina 143 tot en met 169. Daar geeft Van Kinsbergen aan hoe Constantinopel aan de Zwarte Zee-kant verdedigd moet worden, wederom met dezelfde details als Van Woensel. Zijn betoog is alleen veel militairder getint, en veel minder leesbaar geschreven. Van Kinsbergen houdt nog rekening met Turks verzet en hij noemt de winden en stromingen in het Kanaal van Constantinopel. Verder geeft hij dezelfde kritiek als Van Woensel op de twee oude kastelen en de twee nieuwe kastelen die door baron de Tott gebouwd zijn; tevens dezelfde tips hoe ze verbeterd moeten worden. Hij noemt dezelfde landingsplaatsen aan de Zwarte Zee-kust, die door de Turken onneembaar wordt geacht. Eveneens komt Van Kinsbergen met hetzelfde plan de kampanje voor de Russen om Constantinopel in te nemen. Hij plaatst de val van Constantinopel niet in een politiek kader, zoals Van Woensel, die de val van Constantinopel in verband brengt met de val van het gehele Turkse rijk. Van pagina 108 tot 120 bespreekt Van Kinsbergen de verdediging van de stad aan de kant van de Egeïsche Zee, waar de oude kastelen, de Dardanellen, en de nieuwe, Inghi-Issan, staan. Ook hier gaat hij met dezelfde details als Van Woensel in op de rampzalige toestand der vier kastelen en hoe dit te verbeteren. Zelfs de aan te brengen versterking op de hoogte van Maita staat erbij.
De gelijkenis tussen deze beide beschrijvingen is derhalve zo treffend, dat we van plagiaat kunnen spreken. Maar wie heeft wie geplagieerd? Zowel de Aanteekeningen I als de Beschriyvinge is in 1792 verschenen. Een preciese datum is van geen van beide bekend. In eerste instantie was ik ervan overtuigd dat Van Kinsbergen de informant van Van Woensel was geweest; gemakshalve, omdat alle vermelde en geciteerde schrijvers bronnen waren voor de Aanteekeningen, dus waarom hij niet; voorts trof mij de spelling van de landmachtkorpsen, die er bij Van Kinsbergen erg Turks uitzag, en zijn veel gedegener beschrijving van de Turkse militaire situatie; maar het enige steekhoudende argument was Van Woensel's verklaring in de Voorreede van de Aanteekeningen, dat Van Kinsbergen de meeste militaire informatie had verstrekt. Hieruit zou dus voortvloeien, dat Van Woensel nog net even gauw ten behoeve van zijn Vierde en Vijfde Bundel uit de Beschryvinge zou hebben geput en niet zo'n klein beetje ook. Een andere mogelijkheid geeft Van Kinsbergen zelf aan in zijn Voorberigt van de Beschryvinge van den Archipel: ‘Met zommige myner Vrienden in gesprek zynde, viel hetzelve op den tegenwoordigen toestand van den (...) Archipel. Deeze onderhan-delinge gaf my aanleidinge den waaren toestand van de voornaamste Eilanden op papier te brengen; En eene beschryvinge den Krygsdienst, Koophan-deldryvenden en Zeevaarenden betreffende, tot nog toe alleenlyk voor myne Vrienden bestemd, op eigene kosten te vervaardigen’. Wie waren die vrienden? Was Pieter van Woensel daarbij? Dat Van Woensel een bewonderaar is van Van Kinsbergen is bekend. Hij had aan Van Kinsbergen te danken dat hij in 1772 te St. Petersburg benoemd werd als arts bij het Adelyk Landcadettencorps, wat hij tot 1780 bleef. In 1804 droeg Van Woensel zijn Rusland beschouwd op aan Van Kinsbergen. Maar waren zij vrienden? Waarschijnlijk minder dan Van Woensel nogal eens wil suggereren. De mogelijkheid bestaat echter dat de beschrijving die Van Kinsbergen besloot uit te geven al in handen was van Van Woensel, zo niet schriftelijk dan toch mondeling aan hem meegedeeld door Van Kinsbergen. Het is natuurlijk ook mogelijk dat ze allebei aan elkaar informaties hebben uitgewisseld en allebei deze voor hun eigen boek hebben gebruikt. Tenslotte hebben beiden in dezelfde kontreien verkeerd.
Wat tot nadenken stemt is Pieter van Woensel's beschrijving van zijn vriendschap met de chiauxbachi Atta-Bey. Van Woensel heeft vele uren ten huize van Atta-Bey doorgebracht en vele bewijzen van gunst en vriendschap van hem genoten. Nu vermeldt Van Woensel wel dat een chiaux-bachi een requestmeester is, maar niet zijn belangrijkste taak: buitenlandse gezanten te ontvangen, te begeleiden en bij de Porte, de Turkse ministerraad, te introduceren; hij werd daar ook goed voor betaald. Maar in de Eerste Bundel op pagina 7 verklaart Van Woensel dat hij te Constantinopel geen taak had, maar deze stad uit pure ‘woeligheid’ bezocht. Uit andere bronnen begrijpen wij dat de Turken niet genegen zijn tot informele, vrijblijvende kontakten met christenen, laat staan tot vriendschappen. Was het kontakt met de chiaux-bachi formeler dan Van Woensel het doet voorkomen?
Verder zien we in het begin van de Eerste Bundel, voordat Van Woensel scheepgaat naar Constantinopel, dat hij wandelt door Toulon met niemand minder dan de heer R.V.K, dezelfde initialen, die Van Kinsbergen voor zijn Beschryvinge van den Archipel gebruikt. Wat doet de Ridder van Kinsbergen in Toulon? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we veronderstellen dat Van Kinsbergen Van Woensel naar Turkije en de Krim stuurt met een geheime opdracht. Van Woensel vertrekt ongeveer in januari 1785. In 1789 keert hij terug uit Rusland naar Amsterdam met de nodige gegevens. Van Kinsbergen neemt dit in dank aan en publiceert het drie jaar later, bijna tegelijk met de Aanteekeningen I van Van Woensel. Helaas klopt deze lezing niet met wat Pieter van Woensel verklaart in de Voorreede van zijn Aanteekeningen op pagina XV: ‘Het is met vermaak en erkentenisse, dat ik bericht, dat 't grootste gedeelte van 't geen betreft 't militaire weezen der Turken, mij is verschaft geworden, door den Heer Ridder van Kinsbergen, die in dienst der keizerin van Rusland (...) het Muzulmansche krijgsweezen te water en te land, uit kundige oogen leerde kennen, en dus best bevoegd was, echte en nieuwe berichten aan de hand te geeven.’ Van Kinsbergen verliet echter in 1775 Rusland om er niet meer terug te keren. De Staat der Ottomaansche Zeemacht in 1785 kan onmogelijk door hem zijn aanschouwd. Hierover is dan ook mijn konklusie, dat dit bericht in de toch al ‘verongelukte’ Voorreede meer met vermaak dan met erkentenisse wordt gegeven door Pieter van Woensel. Zo langzamerhand krijg ik de indruk in de maling te worden genomen, te meer omdat Van Woensel op pagina XVI zich van ‘al de rest’ van de Aanteekeningen I ‘de echte vader’ verklaart, wat mij, met genoemde overvloed aan gebruikte en geciteerde bronnen, nogal verbazingwekkend voorkomt.
Als dan mijn lezing over het raadsel-Van Kinsbergen klopt, zijn Pieter van Woensel's opmerkingen in de Voorreede niet alleen doorgestoken kaart, maar bedoelt hij juist grotendeels het omgekeerde van wat hij verklaart: van de militaire informatie is hij de echte vader en van al de rest juist niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wim Honselaar De betekenis van elk en iederIn deze notitie wordt gereageerd op Hamans (1978), waarvan de auteur destijds een samenvatting vervaardigde die, voor een beter begrip, nu in extenso volgt:
‘In logische analyses wordt vaak aangenomen dat elk, ieder en alle synoniem zijn. In de taalkunde aanvaardt men dit doorgaans zonder discussie. Toch kan men in het Nederlands de woorden elk en ieder niet overal voor elkaar substitueren, zoals blijkt uit:
Op basis van deze verschijnselen zal aangetoond worden dat er - zij het subtiel - semantisch verschil bestaat tussen elk en ieder, waarbij de grootte van het domein en de mate van bekendheid van zo'n domein een rol spelen. Verder zullen enige verschijnselen uit de diachronie en uit enkele dialecten, die in strijd lijken met deze observatie, besproken worden.’
In Ebeling (1977) wordt de betekenis van de als volgt omschreven: ‘iets dat, gegeven de spreeksituatie en de context, het meest in aanmerking komt om door de spreker bedoeld te zijn’ (Ebeling, 1977:7). Deze betekenis wordt genoteerd als ‘de’. De betekenis van elk is dan: ‘alle elementen x van de verzameling’; die van ieder luidt: ‘alle elementen x van niet-de verzameling’. ‘niet-de’ wil zeggen dat de betekenis ‘de’ niet aanwezig is in die positie.
Ter illustratie zal ik voorbeeldzinnen behandelen die door Hamans zijn gebruikt:
In (9) is bedoeld: alle kinderen van ‘de’ verzameling kinderen; het meest in aanmerking komt de verzameling kinderen van de overleden vader. In (10) worden alle kinderen van een verzameling kinderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
bedoeld welke niet de meest voor de hand liggende verzameling kinderen hoeft te zijn; er kán de verzameling kinderen van de overleden vader mee bedoeld zijn, maar er kan ook een geheel andere of gedeeltelijk andere verzameling kinderen worden bedoeld: alle kinderen van de straat, alle kinderen van de familie,..., etc. De door Hamans genoemde parameters ‘de grootte van het domein’ en ‘de mate van bekendheid van zo'n domein’ spelen niet noodzakelijk een semantische rol. Wellicht is het zo dat een klein domein eerder gelijk is aan ‘de’ verzameling dan aan ‘niet-de’ verzameling (iets beperkts is iets dat afgesloten is, dat specifiek is, dat bekend kan zijn). Dit kan worden geïllustreerd met Hamans' zinnen:
In het geval de spreker doelt op de eigen oren of ogen van degenen waarnaar Zij verwijst, verkies ik (3) en (5) boven (4) en (6). Terecht beschouwt Hamans de betekenis van (3) niet gelijk aan die van (4), en die van (5) niet gelijk aan die van (6). Ten onrechte acht hij de betekenis van
gelijk. De zinnen (1) en (2) verschillen op dezelfde wijze als de andere tweetallen. Dat met alle genoemde tweetallen naar dezelfde referent kan worden verwezen wil nog niet zeggen dat de betekenis van de ene zin van een tweetal gelijk is aan die van de andere. Vergelijk het bekende probleem van de morgenster en de avondster: hun sense is dezelfde, hun meaning verschillend Uit mijn omschrijving van de betekenis van elk en ieder blijkt dat beide deictische woorden zijn: de hoorder krijgt daarmee een opdracht om een bepaalde referent te zoeken. Mijn omschrijving is minder ad hoc dan die van Hamans omdat ik gebruik maak van een notie ‘de’ welke ook elders in (en buiten) het deictische systeem van het Nederlands voorkomt; evident is dat het geval bij het lidwoord.Ga naar eindnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|