Spektator. Jaargang 9
(1979-1980)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.L.G. Toussaints ‘De Hertog van Alba in Spanje’ en zijn belangrijkste bron
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anonieme prent van het standbeeld van Alba uit: Emanuel van Meteren: Historie der nederlandscher ende haerder Na-buren Oorlogen, 's-Gravenhage, van Wouw, 1623. Dit werk komtvoor in de auctiecatalogus (1892).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tog, die aan die, welke in HvA beschreven wordt, voorafgaat. Haar constatering moet voor beide verhalen gelden. Welk zinrijk verband, dat op de werking van het goddelijk Recht wijst, ze precies in het eerste Alba-verhaal ziet, maakt ze verder niet duidelijkGa naar eindnoot8. Toussaint brengt in HvA bijvoorbeeld niet naar voren, dat het strenge optreden van Alba in de Nederlanden de Opstand juist ontketende, zodat Nederland volgens Gods bedoeling zich tenslotte vrij vochtGa naar eindnoot9. Reeser (1962) p. 136 constateert, dat het onderwerp van dit verhaal Toussaint weinig aanleiding gaf tot religieuze bespiegelingen. Hij vindt wel de passage in het verhaal merkwaardig, waarin Alba, na de eerste audiëntie bij Filips, in zijn tuin loopt ‘alleen met de natuur en met zijn God’ (T. 96-97). In deze passage wijst Toussaint er op, dat Alba iemand was, die in trots, angst en waan leefde, omdat hij niet één van zijn afgoden durfde omverwerpen en daarom zijn hoop en zijn heil van mensen moest verwachten. Men kan dus vaststellen dat, met hoeveel opoffering Alba's plichtsbetrachting en zijn trouw aan zijn vorst ook gepaard gingen, al zijn inspanning verkeerd gericht was, namelijk op een mens, Filips, en niet op God. Alba pleegde zijn misdaden in de overtuiging, dat hij het bij het rechte eind had (vgl. b.v. T. 149). Wanneer men dit zó ziet, is het verhaal exemplarisch geworden: Alba biedt een exempel van verkeerd gerichte maar oprechte opofferingGa naar eindnoot10. Als men de werking van het goddelijk Recht zó zou willen uitleggen, dat Alba's ellende na zijn terugkomst in Spanje als goddelijke straf gezien moet worden, dan biedt het verhaal hiervoor ook niet voldoende aanknopingspunten. Vergelijk de opvatting van Reeser (1962) p. 135 die zegt, dat Alba in wezen boet voor zijn wandaden in de Nederlanden, maar dat hij, als die gedachte bij hem opkomt, deze terstond verwerpt. Deze indruk kan bij de lezer mogelijk bestaan, maar de gedachte, dat hij voor zijn euveldaden boet, komt niet bij Alba op, hij kan haar dus ook niet verwerpen (vgl. T. 149). Hoewel Alba aan zijn verleden terugdenkt, blijft hij er aan denken ‘met een trotsch bewustzijn van volbrachten plicht’. Als aan het slot van het verhaal Alba's doodsstrijd een boetedoening lijkt, wordt deze door Toussaint alleen in verband gebracht met zijn harde vonnis over het huis van Braganza. Hier is in feite de enige aanwijzing, dat het goddelijk Recht zijn loop had, maar dan wel op zeer beperkte schaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.2. Hoe kwam Toussaint op het idee?In februari 1841 schrijft Toussaint aan Potgieter, dat ze na het grote werk aan Lauernesse (1840) niet weet, wat te beginnen: ‘Ik zie altijd achteruitgang met groote letters op mijn papier’Ga naar eindnoot11. Ze is van plan een verhaal over Karel de Stoute te schrijven, maar er is ook nog iets anders: Toen ik UEd mijn laatste brief schreef, had ik onder mijne ontwerpen één dat mij meer dan den anderen bleef aantrekken, schoon ik het ook verworp, en later, in afwachting van bronnen voor Karel den St. toch weer opvatte. Ge moogt mij uitlagchen en mij dwaas vinden want ik heb het verdiend, en ook als het slecht uitvalt, of Ge raadt het mij af, dan houd ik het in portefeuille maar schrijven wilde ik het toch, al ware het alleen om mij weer eens warm te maken voor iets beters. Ik schets dan Alba! 'T is gek niet waar, maar [niet] de Alba in de Nederlanden, met al den omhaal van den 80 jaren oorlog, maar den Hertog van Toledo, lijdend vernederd gevallen, zuchtend onder deondankbaarheid van een meester dien hij apres tout, trouw diende, Alba getroffen in een zoon, en eindelijk, maar als Ge het nog eens lezen mogt, moet ge toch het eind niet weten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zou daar wel niet een poëtische zijde aan te vinden zijn, zou ik maar kon te zien geven wàt ik er van voelde en zag. Uit deze brief blijkt allereerst, dat het onderwerp Toussaint moet hebben geïnspireerd, en vervolgens, dat het idee om over de Hertog te schrijven niet van haarzelf, maar van Oltmans afkomstig was. Reeser (1962) p. 307 noot 69 ziet in de boven aangehaalde passage een aanwijzing, dat ze Oltmans persoonlijk ontmoet zou kunnen hebben. Het is echter mogelijk, dat Toussaint op een andere manier door Oltmans geïnspireerd werd: door het lezen van Het Slot Loevestein in 1570 (1834). Omdat ze in februari 1840 aan Potgieter schreef, dat ze nog nooit iets van Oltmans gelezen had (vgl. Reeser 1962 p. 307 noot 69) moet ze het boek nà die datum gelezen hebben. Zelf geeft ze op, dat ze het ‘eerst te Alkmaar’ na haar terugkomst uit Hoorn in 1835, heeft gelezen (Toussaint 1886, p. 392). In Het Slot Loevestein treedt Alba handelend en sprekend op. Er wordt enige aandacht gewijd aan Alba als allertrouwste dienaar van Filips II en het een en ander over de gebeurtenissen na Alba's terugkeer in Spanje wordt verhaald. Ik stel voor om de boven geciteerde mededeling uit de brief over Oltmans als volgt op te vatten: Oltmans (nl. in Het Slot Loevestein) bracht mij, lachende (nl. om mijzelf en mijn dwaze idee), op het idee. Dat Toussaint haar eigen idee om over Alba te schrijven dwaas vond, kan blijken uit: ‘Ge moogt mij uitlagchen en mij dwaas vinden’. Wat ook belangrijk is, is dat Toussaint in haar brief het verhaalmotiefGa naar eindnoot13 van HvA kort aangeeft: ‘Alba getroffen in een zoon, en eindelijk...’ Uitgebreider geformuleerd is het verhaalmotief: Hoe de hertog van Alba, allertrouwste dienaar van Filips II werd gestraft door zijn koning voor de weigering van zijn zoon om een door de koning aangeboden gunst te aanvaarden, en hoe zijn strafperiode ten einde kwam. Het gaat er dus niet alleen om hoe het Alba verging, maar ook hoe het Don Frederik, zijn zoon, verging. Er zitten twee elementen in het verhaalmotief. Alleen de lotgevallen van Alba zelf geven aanleiding tot het uitwerken van zijn karakter, waarvoor aan het begin van het verhaal belangstelling van de lezer gevraagd isGa naar eindnoot14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.3. Een ingrijpende verbetering van het verhaalHvA is, aldus Reeser (1962) p. 135 op 30 mei 1842 voltooid. Het verhaal is dus vrij lang in de pen geblevenGa naar eindnoot15. Dat er nog al wat slordigheden in staan zou hier misschien iets mee te maken kunnen hebben. Toen het verhaal in 1844 werd gebundeld samen met Het Rustuur van den Kardinaal XimenesGa naar eindnoot16 en De Prinses OrsiniGa naar eindnoot17, onder de titel: Ximenes - Alba - Orsini. Drie Novellen uit Spanje schreef Toussaint, dat ze voor deze uitgave hulp had gehad van Da Costa, met diens kennis van Spaanse taal en gebruiken (Toussaint 1844, p. 213-313). Behalve een groot aantal veranderingen, die erop wijzen, dat Toussaint van haar verhalen meer Spaanse verhalen wilde maken, bracht zij in HvA ook veranderingen aan, die wijzen op een heroriëntering in de bronnen, en zij verbeterde haar taalgebruik. Zeer veel slordigheden bleven echter staanGa naar eindnoot18. Overigens hebben de drie Spaanse verhalen meer gemeen, dan alleen het land, waarin ze spelen, en de periode, waarin ze geschreven zijn. Ze behandelen namelijk alle drie een geval van vorstelijke ondankbaarheid tegenover een trouwe dienaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ximenes, Alba en Orsini worden verbannen, in plaats van voor hun trouwe diensten beloond: Alba wordt gevangen gezet te Uzeda, Orsini teruggestuurd naar Frankrijk, Ximenes naar zijn bisdom. In twee van de drie gevallen wordt ook de reactie van de verbannene gegeven: een fiere houding, ondanks de vernedering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.1. De belangrijkste bronnen van het verhaalBouvry (1935) bespreekt de bouw van het verhaal op grond van de bron, de levensbeschrijving van Filips II van Gregorio Leti (vgl. I.1.). Aan het slot van die bespreking zegt ze, dat Leti waarschijnlijk niet de enige bron voor deze tijd is geweest (Bouvy 1935, p. 97). Toussaint blijkt inderdaad voor veel feiten en feitjes, voor namen van personages, hun karakters, gedachten, uitspraken en onderlinge verhoudingen, verschillende bronnen en verschillende soorten bronnen te hebben gebruikt: historische zo goed als literaire. Toussaint gebruikte elke soort informatie die een bron leverde, tot historische en in een literair werk beschreven situaties en de mening van een schrijver toe. Ze gebruikte één passage uit een bron voor verschillende delen van haar verhaal, of voor één passage uit het verhaal verschillende delen van de bronnen. Soms herinnert het verhaal bijna letterlijk aan de gebruikte bron. Talrijke grotere en kleinere afwijkingen kunnen worden waargenomen. In een aantal gevallen kan de reden van een afwijking van de bron met min of meer grote zekerheid worden aangewezen. Andere bronnen dat Leti zijn b.v. Hoofts Nederlandsche Histooriën (1703), dat Toussaint van Potgieter leende, Schillers Don Carlos, een van de bronnen, waarnaar in het verhaal zelf verwezen wordt, waarschijnlijk gebruikt in een editie van 1830, vermeld in de Catalogus van de veiling van de boeken van o.a. de heer en mevrouw Bosboom-Toussaint (1892), en Het Slot Loevestein in 1570 van J.F. Oltmans, dat zij zowel in de editie van 1834 als in die van 1838 gelezen kan hebben. Andere bronnen dan Leti hoop ik elders te bespreken. Aan de hand van de vergelijking van het verhaal met zijn voornaamste bron is Toussaints methode van het verwerken van gegevens al vrij duidelijk aan te tonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.1. Welk exemplaar van Leti heeft Toussaint gebruikt?Bouvy (1935) verwijst naar en citeert uit de heruitgave van N.J. Wieringa's Nederlandse vertaling van Leti's Vita del Catolico Re Filippo (1679) uit 1733. De meeste correcties die in de editie van 1733 ten opzichte van de eerste vertaling van 1699 zijn aangebracht, zijn kleine veranderingen in woordkeus, woordschikking en spelling, en de heruitgave wekt sterk de indruk, dat het Italiaans niet opnieuw geraadpleegd is (Thijssen-Schoute 1939, p. 359). Hoewel er dus een gering verschil is tussen de beide vertalingen zijn er toch argumenten aan te voeren, dat niet de heruitgave, maar de oorspronkelijke vertaling door Toussaint gebruikt is. Het duidelijkst illustreert dat het volgende: T. 157: ‘- maar bij den dood van den Hertog van Alba - schreide hij met “zichtbare tranen” ten aanzien van zijne hovelingen.’ Leti (1699), deel II, p. 249Ga naar eindnoot19: ‘Over dese dood klaagde de Koning met zichtbaare traanen’Ga naar eindnoot20. Leti (1733), deel II, p. 249: ‘Dese dood ging den Koning zeer aan 't hert’Ga naar eindnoot21. Bouvy (1935) p. 96 citeert dit laatste! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Italiaans staat er: ‘Di questa morte ne pianse con visibili lagrime il Rè’ (Leti 1679, deel II, p. 199). Het door Toussaint gebruikte exemplaar kwam waarschijnlijk uit eigen bezit. In de auctiecatalogus (vgl. II. 1.) wordt vermeld: ‘Leti, G. Histor. werken u.h. Ital. 1698-1738. 16 dln. M. pln. en portrn. hrn. kl. 8vo. Werk-exempl. van mevr. Bosboom. Leven van Elisabeth; Filips II; Helden-deugden; Sixtus V; Leven van Ossuna; Cromwell; Carel V.’ Het is hieruit natuurlijk niet duidelijk, wanneer Toussaint welk werk van Leti bezat. Bouvy (1935) p. 21 en 56 veronderstelt, dat zij de werken van Leti bij de boeken van haar vader vond. Toussaint gebruikte meermalen een werk van Leti als bron. Bouvy (1935) toont dit uitvoerig aan. Het was Toussaint bekend, dat Leti geen model van historische betrouwbaarheid was: ze noemt hem zelf de schrijver van de ‘anekdotieke historie van Elisabeth’ (Toussaint 1886, p. 390). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2. Hoe Toussaint Leti gebruikteII.2.2.1. De opvattingen van Bouvy (1935) en van Toussaint zelfBouvy (1935) p. 11-12 en 86 zegt, dat Toussaint haar bronnen zeer zorgvuldig bestudeerde, omdat zij de Idee, waarvan zij uitging, en die voor haar de grond der werkelijkheid was, in de historie terug moest vinden. Volgens Bouvy (1935) p. 11 is Toussaints methode: ‘een grote vlucht, maar langs een aangegeven weg’. Hierbij moet worden opgemerkt, dat Bouvy werkelijkheid en inhoud van de bronnen gelijkstelt, en bovendien, dat, als men met een vooropgesteld idee de historie gaat bestuderen, men bij de uiteindelijke weergave in een verhaal, meer kans loopt van de in de bronnen aangegeven weg af te wijken, dan er zich juist aan te houden. Dat Toussaint wel eens door middel van ‘verdichting’ een haar nog niet bekende historische ‘waarheid’ raadde, behoeft dit niet tegen te spreken (vgl. Bouvy 1935, p. 11). Bouvy (1935) constateerde geen afwijkingen van de bron Leti. Bepaalde afwijkingen kon ze ook niet vaststellen, omdat zij alleen enkele passages van Leti raadpleegde, nl. die waarin Alba's ontvangt bij de Koning en zijn sterfbed worden vermeld (Leti 1733, p. 26-31 en 249-252) (vgl. ook II.3.). Toussaint geeft zelf aan hoe belangrijk zij bij het construeren van een verhaal de bouw ervan op grond van de bronnen vindt: als men de theoretische opmerkingen, die zij maakt in voor- en naberichten en in brieven bijeen zet, valt op hoe vaak ze verantwoording aflegt over het gebruik van haar bronnen (vgl. Knol 1969, p. 8). De waardering van het verhaal als eenheid, als een op zich zelf staand geheel, moet natuurlijk niet beïnvloed worden door de kennis van de eraan ten grondslag liggende constructie op grond van de bronnen. Wel kan de kennis hiervan meer licht werpen op het romanprocédé van Toussaint. Bouvy (1935) maakt geen strikte scheiding tussen de werkwijze op grond van de bronnen en die binnen het verhaal zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.2. Wat Toussaint van Leti overnamHoe veelsoortig de informatie was, die Toussaint uit haar bronnen haalde, en hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgebreid, kwam onder II.1. ter sprake. Wat het overnemen van feiten betreft: uit Leti nam Toussaint gegevens over betreffende b.v.: leven en werken van de drie prinsen, Don Carlos, Don Juan en Alexander Farnese, Alba's gedrag in de Nederlanden, zijn ontvangst bij Filips, de gebeurtenissen waar Alba's herinneringen in Uzeda op teruggaan, zijn verovering van Portugal. Daarnaast nam ze ook minder belangrijke feiten over, b.v.: het bestaan van een galjas (een groot 16e eeuws oorlogsschip de voorouders van Alba, de infanten Don Diego en Isabella Clara Eugenia, en gegevens over hofgewoonten: het dekken van het hoofd in tegenwoordigheid van de koning, het gebruik van verpieders. Leti geeft naam en funktie van Don Garcia, en de namen van Maria de Toledo, de Hertog van Feria, de Markgraaf Santa Cruz (Leti èn Toussaint (1842) geven: Sancta Croce), Don Lorenzo Suarez, Emanuel Enriquez, en de achternaam van Don Pedro Donati. Verder vermeldt Leti het een en ander over Filips' houding tegenover Alba, Alba's trouw aan de koning en zijn gedrag in Uzeda, en dergelijke. Uitvoeriger komen hieronder de karakters van de personages en enkele van hun uitspraken aan de orde. De mening, dat er over Don Carlos verzinsels bestaan, die met de waarheid niets uitstaande hebben (T. 85), en die, dat de Paus als een wereldlijk heerser oorlog voerde tegen Alba (T. 147) kunnen ook bij Leti gevonden worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.3. Letterlijke reminiscenties aan Leti's tekstSoms herinnert Toussaints tekst met een enkel woord aan die van Leti. Een enkel voorbeeld: T. 107 meldt, dat Alba van Filips ‘liefkoozingen’ ontving. L. II, 28 geeft: ‘...door den Koning zo veele zichtbaare bewysen van vrundschap en liefkoosingen betoont wierden...’; L. II, 185 geeft: ‘maar de Koning belastede hem haastelijk te trekken na sijn leeger; nadien hy hem in Portugaal zou zuiveren.’ En T. 154: ‘dat hij zich in Portugal het best zuiveren zoude.’ Vooral als het uitspraken van personages betreft kan meer dan een enkel woord aan Leti's tekst herinneren. Het valt daarbij op, dat Toussaint soms de woorden van de één de ander in de mond legt, een personage de mening geeft van Leti, of woorden citeert, die door hetzelfde personage bij een andere gelegenheid werden uitgesproken. Bij de hier onder gegeven voorbeelden blijkt bovendien, hoe telkens stukjes Leti door Toussaint als een mozaïek zijn samengevoegd. Een eerste voorbeeld: L. I, 729 geeft de reactie van de hovelingen op de plaatsing van het standbeeld van Alba te Antwerpen: ‘al t'zaamen spottende met dien zelf verzinden eernaam van (ministro Fidelisimo) den allergetrouwsten Dienaar; dewyle die geene geenszins gezegd kan worden getrouwst te zijn, dewelke zich zichzelf de eere aanmatigt, die sijnen Vorst toebehoort’. Op T. 106-107 zijn dit bijna de woorden van Filips. Daarna volgen bij Toussaint woorden van de koning, die op een andere passage bij Leti teruggaan, en die volgens Leti wel door de koning zijn uitgesproken, maar niet tegen Gomez: ‘Dat de Vorsten haar over de ontvangene verongelijkingen van haare Dienaars moesten trachten te wreeken op behoorlijke tyd en plaats: maar niet na de regelmaat van der Hovelingen wensch’ (L. II, 27). De laatste, hier geciteerde regel dient ter informatie voor andere passages bij Toussaint, over de onderlinge verhouding der hovelingen. Op T. 107 volgt een stukje tekst, dat berust op: Men wil even- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel, dat hy hem eenmaal had laten hooren tegen Gomez; dat hy te sijner tijd wel eens sijne gramschap openbaaren zou tegens den Hertog, die hy ny noch in sijn herte verhoolen hield; om dat de diensten, die hy aan sijn Kroon hadde gedaan, wel verdient hadden dese eerste liefd-lokkende bejegeningen’ (L. II, 27-28) Een ander voorbeeld van bijna letterlijke overname van Leti's tekst is de redenatie, waarmee Alba het gedrag van zijn zoon verdedigt (vgl. T. 140): ‘Dat hy aan sijn zoon de vryheid liet van een Vrouw te verkiesen na sijn zinnelijkheid; alzoo hy hem tot geen Vrouw dwingen kost; door dien den ouderdom van dertig jaaren hem van de gewoone vaderlijke afhanginge en onderwerpinge in diergelijke gevallen bevryde’. Op T. 152 legt Toussaint een uitspraak van Leti (L. II, 30-31) in de mond van Emanuel Enriquez, die ook bij Leti de brenger van het bevel van Filips is: ‘derhalven, hoewel hy wierd gehouden heel groots in voorspoed en goeden stand zijnde, echter gevallen en onder voet leggende, verhief hy hem noch hooger, even gelijk den Palmboom doet tot verwondering van de geheele wereld,...’ Het antwoord van Alba op de brief met het bevel van Filips is: ‘Heeft dan mijn Heer de Koning, om een Koningrijk onder hem te brengen, een gekeetend Hoofdman van nooden’ (L. II, 184-185) å(vgl. T. 153). In de laatste drie uitspraken zijn door Toussaint kleine wijzigingen aangebracht, die een aparte bespreking verdienen (vgl. II.2.2.6.). De uitspraak van Alba op zijn sterfbed (T. 158) luidt bij Leti: ‘Aldus, Vader, sterven ook die geene, die om den aart van haare Vorsten te volgen, zoo veel Christen bloed hebben gestort.’ (L. II, 249). Deze woorden worden bij Toussaint door hetzelfde personage bij de zelfde gelegenheid uitgesproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.4. Kleine afwijkingen van de tekst van Leti, die op onzorgvuldige overname berustenVoor een aantal kleine afwijkingen van de tekst van Leti is moeilijk een andere reden te geven dan onzorgvuldige overname. Toussaint heeft bij het schrijven van het verhaal de bronnen waarschijnlijk niet opnieuw geraadpleegd. Het naast elkaar gebruiken van uiteenlopende passages uit de bron kan daar ook al op wijzen. Enkele voorbeelden: L.I. 737 geeft, dat Filips Alba een brief schreef naar aanleiding van de honderdste penning, niet naar aanleiding van de tiende (vgl. T. 101). L. I, 196 geeft, dat de Paus Alba verwijt hem te dwingen tot ootmoed, en niet, dat hij Alba werkelijk ootmoedig bejegent (vgl. T. 149). L. II, 203 geeft, dat de vreugde van de koning om de overwinning ‘met geen pennen uit te drukken’ was. T. 156 geeft, dat Alba aan Filips de overwinning schreef. Toussaints versie van de naam van de moeder van Don Juan, Elionora, wijkt af van de in Leti (1699) en Leti (1733) te vinden versies (vlg. noot 20), evenals de naam van zijn opvoeder Quexada (Leti 1699: Quisciada, Leti 1733: Quixada). Leti meldt de dood van Don Ruy Gomez vóór de terugkeer van Alba in Spanje. De sterfdatum meldt hij niet. Zo lijkt het alsof Gomez nog in leven is, als de Hertog arriveert, en Leti in dezelfde passage, waarin de aankomst van Alba gemeld wordt, uitspraken van Filips tegenover Gomez memoreert (L. II, 28). Toussaint laat Gomez ten tijde van Alba's terugkeer dan ook nog in leven zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.5. Kleine afwijkingen van Leti, waarvoor een reden te geven is‘Hoe de ontmoeting van Filips en Alva eigenlijk plaats had, dat vertelt Leti zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezers niet, maar daar is juist de verbeelding van mej. Toussaint aan het werk gegaan’ (Bouvy 1935, p. 91): er is door Toussaint een voorstelling gemaakt van het gebeuren op grond van de gegevens uit de bronnen. Zo'n voorstelling van zaken kan met de gegevens uit een bron in strijd zijn. Op T. 88 staat, dat Anna Maria zelf de blijken van Alba's kwade praktijken zag en daarop reageerde. Leti geft als reden voor Anna Maria's reactie op, dat zij slechte berichten over Alba had ontvangen, en daarom navraag deed (L. I, 837). In een aantal gevallen heeft Toussaint m.i. gekozen voor een andere versie van een bepaalde gebeurtenis, omdat haar dat logischer leek. L. II, 27 geeft, dat Gomez Alba niet graag in Spanje terug zag. Toussaint stelt, dat Gomez juist aan de koning voorstelde om Alba terug te roepen (T. 105). Hierbij moet worden aangetekend, dat Oltmans (1834) deel I, p. 251 Alba laat opmerken, dat zijn vijanden hem door het onthouden van financiële steun uit de Nederlanden trachten te verdrijven. Dat komt wèl overeen met de voorstelling van Toussaint. Logischer heeft Toussaint het ook gevonden, dat Alba het handelen van zijn zoon verdedigt tegenover de koning nàdat deze gevangen genomen is, in plaats van ervóór (L. II, 30). L. II, 204 meldt niet, dat de trouw, die Alba aan de koning laat zweren zich ook uitstrekt tot diens erfgenamen. Toussaint voegt dit er bij (T. 156). In een enkel geval valt te constateren, dat Toussaint van Leti afwijkt, doordat zij de dingen wat sterker of concreter voorstelt. T. 150 geeft, dat Filips Alba ‘in eeuwige twijfeling’ hield omtrent zijn vriendschap. L. II, 252 geeft, dat Filips Alba ‘gestaadig in twijffel’ hield. Als er valt te constateren dat bepaalde afwijkingen van Toussaint een reden kunnen hebben, moet daaraan worden toegevoegd, dat op die plaatsen bewust van de voorstelling van zaken in de bron afgeweken kan zijn: er is dan geen slordigheid in het spel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.6. Afwijkingen van de bron bij de weergave van de karaktersIn dit verhaal zijn de karakters bijzonder belangrijk. Vandaar een afzonderlijke bespreking, eerst van de bij- dan van de hoofdfiguren. Naarmate de karakters belangrijker worden vindt men meer afwijkingen van de bronnen. Anna Maria wordt door Leti alleen ‘verciert met...deugden’ genoemd (L. II, 20). Toussaint brengt haar verder tot leven, evenals Maria de Toledo, bijvoorbeeld Don Juan heet bij Leti o.a. schoon, bevallig, en bekwaam in het hanteren der wapenen. Toussaint kon hieruit wel opmaken, dat Don Juan vrienden en bewonderaars had, die, als hij een woeste bui had (Leti geeft daar voorbeelden van), hem wilden bijstaan en misschien voor de gevolgen wilden opdraaien (T. 119) (L. II, 144-157). Alexander Farnese's voortreffelijkheid wordt door Toussaint niet verder van aanvullingen voorzien (L. II, 143-146). Don Carlos' slechte karakter wordt door Leti breed uitgemeten (L. 1,670-676 en II, 143-145). Hoewel Toussaint op T. 85 zegt niemand de illusie te willen benemen, die Schiller ons geeft omtrent Don Carlos, doet ze dat toch door enigszins bij Leti's oordeel aan te sluiten. Ze noemt hem stomp en onbeduidend (T. 119-120). Uit Schillers Don Carlos neemt ze daarnaast bovendien nog twee slechte eigenschappen over: de lichtgelovigheid en de wantrouwendheid van de kroonprins. Dit laatste wordt door mij later verder toegelicht. Over Donna Margarita meldt geen enkele bron iets. Wel wordt een staatjuffer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koningin Isabella (of Elisabeth) genoemd als tegenspeelster van Don Frederik (L. II, 29). Naam noch karakter wordt opgegeven. Hierover meer in II.2. 2.7. Het karakter van Don Frederik, min of meer dat van jeune premier, vindt in de bronnen geen aanknopingspunten. Leti meldt wel zijn bestaan en zijn daden, maar hieruit kunnen andere conclusies worden getrokken (vgl. II.2. 2.7.). In de karakters van Alba en Filips worden ten opzichte van de bronnen belangrijke wijzigingen aangebracht. Voor het karakter van Filips is Leti de belangrijkste bron. Uit de beschrijving van zijn karakter in L. II, 695 vv. neemt Toussaint vooral de negatieve eigenschappen over, zijn al te strenge rechtvaardigheid, zijn achterdocht en naijver (T. 155), zijn methode om allerlei zaken heimelijk te ondernemen. Leti meldt (L. II, 738) dat Filips zijn gebreken heel goed kon verbergen. Vandaar misschien, dat in HvA Filips zich achter verschillende maskers verbergtGa naar eindnoot22. Door Leti opgegeven positieve karaktereigenschappen van de koning werkt Toussaint in negatieve zin uit. Als Leti zegt, dat de koning wijs was, noemt Toussaint hem slim (L. II, 723) (T. 126). Als Leti zegt, dat hij zijn dienaren goed kon kiezen (L. II, 721-722) geeft Toussaint alleen het voorbeeld van de keuze van Alba, die werd uitgebuit (vgl. T. 155). Als Leti zegt, dat de koning dapper was met zijn tong en met zijn pen (L. II, 713) kon Toussaint daaruit concluderen, dat de koning niet moedig was (vgl. T. 155). Als Leti de koning vroom noemt (L. II, 696) brengt Toussaint een wel zeer huichelachtig staaltje van vroomheid naar voren (T. 107). Filips is volgens Leti nederig en grootmoedig. Dat heeft Toussaint helemaal niet gebruikt: hij is in HvA trots en onverdraagzaam. Het oordeel van Leti over de behandeling van Alba door de koning is wel negatief (L. II, 28-29): Alba had de ongenade niet verdiend; zijn enige fout ten opzichte van de koning was het oprichten van het standbeeld. Deze fout vindt Toussaint niet groot (T. 158). In overeenstemming met haar opvattingen over Filips voegt zij aan de mededeling, dat Anna Maria stierf aan de pest (L. II, 208) toe: ‘of aan de kroon van Spanje’ (T. 157). Ook in vergelijking met de andere bronnen is de opvatting van Toussaint negatief. Wat Alba betreft: Toussaint houdt zich vooral bezig met diens positieve zijde. Leti noemt Alba's groot veldheerschap (b.v.L. I, 631 en II, 250) en zijn wreedheid (L. I, 623), voor de laatste periode van Alba's leven, zoals die hier wordt besproken, van minder belang. L. I, 638 geeft zijn voorzichtigheid in veldslagen (T. 127). Een belangrijke uiteenzetting over Alba's karakter geeft L. II, 251-252. Hieruit is de belangrijkste constatering dat Alba zich gedroeg als een echte krijgsman: hij was ruw en trots en hield niet van vleierij; aan het hof gedroeg hij zich met krijgsmansvrijheid. Bij Toussaint is Alba inderdaad een trots man, en geen vleier, maar die trots is fierheid, geen hooghartigheid, en zijn gedrag tegenover de koning is moedig, beraden en verstandig, in plaats van vrijmoedig en vermetel. Toussaint past enkele uitspraken van Alba, die door Leti worden opgegeven, nu zó aan, dat ze met haar opvattingen overeenstemmen:
Een andere vermetelheid tegenover de koning is de uitspraak, die Alba doet tegen Emanuel Enriquez (vgl. II.2.3). Deze uitspraak wordt niet essentieel veranderd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar anders gewaardeerd: er lag geen slaafse laagheid in! (T. 153): er was sprake van gerechtvaardigde trots. De inhoud van de brief, die Alba aan Enriquez meegeeft, en waarin hij de koning vraagt, ‘hem toe te laaten eerst te Hoove te trekken, om te mogen hooren en zich te zuiveren van syne beschuldiging:’ (L. II, 185) wordt door Toussaint voorzien van een toevoeging: ‘het was niet voegzaam, oordeelde hij..’ (T. 154), waaruit zijn bedachtzaam optreden kan blijken, en die past bij Alba's lijdzaam maar fier gedrag (T. 143). Volgens Leti was Filips te zeer bezig met de organisatie van de aanval op Portugal, om zich van de bewoordingen, waarmee Alba op het bevel reageerde, wat aan te trekken (L. II, 185). Toussaint echter heeft haar twijfels over de reden van de reactie van de koning: misschien voelde hij wel de billijkheid van Alba's optreden (T. 154). Zo benadrukt ze weer de positieve kant van Alba's gedrag. Met de opvattingen, die Toussaint over Alba heeft, is ook de vergelijking die Enriquez maakt (vgl. II.2.2.3.) in overeenstemming. Hij noemt Alba ‘groots in tegenspoed [...] nog grooter [...] in het ongeluk’ (T. 152). Leti zegt ‘voorspoed’ in plaats van ‘tegenspoed’. Het is wel verdienstelijker om zich staande te houden in tegenspoed, dan in voorspoed! Hooft (1703) boek VIII, p. 342 noemt Alba eveneens: ‘onkneusbaar in weederspoedt’. Hier kan de keuze voor een andere bron in het spel zijn. De overige bronnen hebben ook een negatiever oordeel over Alba dan Toussaint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.7. Een ingrijpende verandering ten opzichte van de bronnenAndere bronnen vullen de gegevens van Leti op dit punt niet aan, zodat een vergelijking met Leti's tekst hier kan volstaan. Leti geeft over de toedracht van het gebeuren omtrent het ‘huwelijk’ van Don Juan en Margarita het volgende: Don Frederik weigert bij zijn terugkeer in Spanje een staatjuffer van de vroegere koningin Isabella (Elisabeth) te trouwen, hoewel hij haar voor zijn vertrek in tegenwoordigheid van die koningin trouw beloofd heeft (L. II, 29). Over Don Juan meldt Leti, dat hij nog al ongeregeld met vrouwen omging en als gevolg daarvan twee (L. II, 153-156) of drie (L. II, 157) dochters had. Eén van die vrouwen, ‘een Dochter van een Eedelman binnen Madrid, beminde en genoot hy meer dan drie jaaren lang,..met alle de overige bemoeyde hy hem niet meer, na de voldoeninge van syne gevoelige lust’ (L. II, 154). De twee dochters heetten Johanna en Anna. Johanna, de dochter van een Napelse, werd tot haar veertiende jaar bij Margaretha van Parma opgevoed. Na de dood van Don Juan werd zij naar een klooster te Napels gebracht, waar ze twintig jaar bleef (L. II, 156). Behalve het huwelijk zelf, waren ook enkele feiten, die er verband mee hielden, niet te vinden: noch de funktie van Don Frederik aan het hof als Capitan der Guardias, noch het klooster van Miranda, noch de Groot-Priorin Helena, of de kapel van La Trinidad. Don Basilio leek in naam en funktie erg veel op Basile uit Beaumarchais' beide stukken over Figaro (hierover later meer), en de achternaam van Margarita werd eens door de schrijver van Don Quijote gedragen. Aanwijzingen te meer dat de historie van het ‘huwelijk’ naar het rijk der Toussaint-fabelen moest worden verwezen. Mijns inziens bracht Toussaint, misschien geïnspireerd door het boven aangehaalde geval van die dochter van die edelman te Madrid, de volgende constructie aan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze identificeerde de aan Don Frederik beloofde hofdame met één van de door D.J. verleide juffrouwen. Van Johanna maakte zij Johan. Als Margarita aanspraken op de troon wilde doen gelden, moest ze immers een zoon hebben, want de opvolging ging in Spanje alleen via de mannelijke lijn. Dat Toussaint van de verleiding door Don Juan een geheim huwelijk maakte, althans in de ogen van Margarita, behoeft niet op gêne tegenover haar lezers te wijzen. Hierover elders meer. Hoe is het mogelijk, dat de ‘ware’ toedracht nooit in de historie terecht kwam?
Volgens de bronnen worden Alba en zijn zoon gestraft voor de weigering van de hand van een jaren geleden als bruid aangeboden staatjuffer. De straf is zwaar, maar niet onterecht. Bij Toussaint worden Alba en zijn zoon gestraft voor het weigeren van een staatjuffer, die zich kort na haar verloving met Don Frederik door de ‘broeder des konings’ heeft laten schaken. Filips komt weliswaar achter de juiste toedracht, maar zet zijn oorspronkelijk plan om te straffen toch door. De straf is zeer onrechtvaardig! Alba, die uit louter loyaliteit niet tegen Filips in opstand komt, wordt nu nog méér de trouwe en toegewijde dienaar, dan hij op grond van de selectie, die Toussaint uit de bronnen maakte, al was. Als Toussaint haar conclusies had getrokken uit de door de bronnen gegeven daden van Don Frederik, dan zou ze een min of meer zorgeloze losbol hebben moeten tekenen. Nu zien we een onstuimige, maar ridderlijke jongeman. Waarom bracht Toussaint deze verandering aan? Wilde zij haar lezer(essen) niet kwetsen door voor een losbol als Don Frederik sympathie op te roepen? Wilde zij de grote trouw van Alba meer benadrukken? Vond zij de gegevens van de historie te simpel, en wilde zij een romantechnische verbetering aanbrengen in de intrige, door die ingewikkelder te maken? Wilde zij de karakters van Alba en Filips scherper tegenover elkaar stellenGa naar eindnoot23? Voor elke reden is wel wat te zeggen. Juist door de optredende polarisatie in de karakters kan men echter geneigd zijn de verandering geen verbetering te noemen. Don Frederik krijgt enkele trekken van een jeune premier, Filips wordt gemener, Alba onnatuurlijk trouw (vgl. de waardering besproken in I.1.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.2.2.8. De inkorting van de vertelde tijdIn het verhaal vindt een wijziging plaats ten opzichte van de gegevens uit de bronnen wat de vertelde tijd betreft. Deze verandering is het beste te bespreken aan de hand van gegevens uit zowel Leti als Hooft (1703). Deze bespreking zal daarom elders plaats vinden. Voor de volledigheid zij hier vermeld, dat de belangrijkste wijzigingen, die ten opzichte van de bronnen plaats vinden zijn: een inkorting van de vertelde tijd tussen Alba's aankomst in Spanje en zijn gevangenneming. Bij Leti duurt die periode vijf jaar (L. II, 28), bij Toussaint niet meer dan ‘vele maanden’, vanaf de dag van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aankomst, tot nà het Pinksterfeest (T. 106-108). Bovendien is Alba's sterfdatum gewijzigd, van 1582 in 1580 (L. II, 249) (T. 156)Ga naar eindnoot24. In dit verband is de opmerking van Toussaint in haar voorwoord van De Graaf van Devonshire (1838) p. IV interessant: ‘Ik maak voorts nog eenige verontschuldigingen voor dat zamenpersen der gebeurtenissen in een korter tijdsbestek, dat, omwille van het romantische [lees: romantechnische] en om gerektheid voor te komen wel niet anders zijn kon’. Het lijkt mij inderdaad een romantechnische verbetering als de periode tussen de aanleiding tot Filips' toorn en de uitbarsting ervan wordt ingekort. Voor een algemeen overzicht van het soort veranderingen, dat Toussaint zelf zegt aan te brengen ten opzichte van haar bronnen, verwijs ik naar de narede van Lauernesse (1840), p. 439-442, die ik elders uitvoeriger hoop te behandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.3. SlotopmerkingenBouvy (1935) noemt in haar bespreking van HvA geen enkele van de boven gesignaleerde afwijkingen. Zij veronderstelt zelfs, dat Toussaint de lotgevallen van Don Frederik bij Leti vond (Bouvy 1935, p. 93). Zij veronderstelt ook, dat Toussaint van een enkele passage bij Leti uitging (Bouvy 1935, p. 92-93): ‘zoo groot wat 't gevoelen, dat de Koning van hem had; geloovende hem gestaadig in twijffel te houden van sijne toegeneegentheid, en ondertusschen verzeekert te zijn, van sijne getrouwigheid.’ (L. II, 252Ga naar eindnoot25). Dat het niet zo is, dat een enkele passage bij Leti de bron is, lijkt me voldoende aangetoond. Dat bovengenoemde passage inspiratie leverde is heel goed mogelijk, maar primaire inspiratie leverde toch wel Oltmans (vgl. I. 1). Bouvy signaleert een geval van letterlijke overname door Toussaint (Bouvy 1935, p. 93) en ze geeft aan hoe het door Leti gebruikte beeld van de palmboom door Toussaint wordt ingepast (Bouvy 1935 p. 95) (T. 152) (vgl. II.2. 2.3.). Verder geeft Bouvy voorbeelden van het psychologisch uitwerken van door Leti aangedragen gegevens (Bouvy 1935, pp. 93-36) en ze zegt, dat Toussaint door innerlijke motieven de détails in een verband voegt (Bouvy 1935, p. 96). Dat ook de bronnen allerlei innerlijke motieven konden leveren werd hierboven aangetoond. Een voorbeeld hiervan bieden de motieven van Filips, door Bouvy zelf geciteerd en hierboven aangehaald. Als men één geldige motivering voor de behandeling van Leti door Toussaint zou moeten geven, een noemer waaronder de hier geconstateerde wijzigingen te vangen zijn, zou dat moeten zijn: romantechnisch inzicht. Van een Idee, waarmee Toussaint gewerkt zou hebben, zoals Bouvy dat zag, blijkt, althans bij het vergelijken van het verhaal met zijn bronnen, niets. Dat wordt anders, als men de motieven van het verhaal bestuderen gaat (vgl. I.1.)Ga naar eindnoot26. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|