Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Een achttiende eeuwse roman ‘walglyk om te lezen’
| |
[pagina 469]
| |
tot de triviaalliteratuur worden gerekend. Toch besteedde hij er in zijn achtenswaardig tijdschrift aandacht aan. Deed hij dat omdat hij nu eenmaal aan alle nieuwe uitgaven aandacht besteedde of gaf hij zijn oordeel over Gysje van H......omdat het boekje zich toch nog onderscheidde van het gros van de dertien-in-een-dozijn-verhaaltjes? Een korte blik in fondslijstjes van uitgevers en catalogi van leesbibliotheken met werk uit de zestiger jaren van de achttiende eeuw leert dat de recensent verreweg het meeste helemaal niet besprak. Mogelijk vond hij dat het ‘walglyke’ boekje toch iets bijzonders had. Hij geeft echter niet aan waarom hij onder andere dit romannetje als enige van de toenmalige recensentenGa naar eindnoot6 uit de zeer grote hoop plukte en ondanks het afwijzende oordeel (of dankzij?) toch onder de aandacht van het lezerspubliek bracht. Wellicht wordt het duidelijk als we de roman Gysje van H......eens wat nader gaan bekijkenGa naar eindnoot7. (pag. 3)
Het in octavo-formaat uitgegeven boekje Gysje van H......bestaat uit 176 genummerde pagina's die de eigenlijke tekst van het niet in hoofdstukken verdeelde verhaal bevatten. Deze bladzijden worden voorafgegaan door een voorrede van zes pagina's, een titelpagina en een titelplaat. De titelpagina, opgesierd met een vignet dat meer iets is voor de titelpagina van een liedbundel (ik onderscheid een luit, een lier, een paar violen, fluiten en een opengeslagen liedboekje) dan voor die van een roman, bevat diverse gegevensGa naar eindnoot8. Al direct vallen de steeds op titelpagina's van achttiende eeuwse romans voorkomende mededelingen (Door hem zelven beschreven) en standaardbegrippen (volleedig, veranderingen, zeldzaamheden) op, evenals de gebruikelijke inhoudsopgave van een avontuurlijk leven met een gelukkig eindeGa naar eindnoot9. Ook niet ongewoon voor titels van achttiende eeuwse romans is het weergeven van de achternaam van de held en/of auteur van het verhaal door middel van een letter gevolgd door enkele punten of asterisken. Hier is het een hoofdletter H gevolgd door zes punten. Opmerkelijk is het dat in de titelplaat en in de gehele tekst steeds zes punten volgen. Blijkbaar staan die punten voor zes letters, die samen met de beginletter een achternaam vormen, die mogelijk tevens een plaatsnaam is (vgl. Van Nieumegen, Van Amstel, Van Zuylen, Van Tricht). Ik kom hier straks nog op terug. Een titel die bestaat uit een opsomming van beroepen van de hoofdpersoon die geordend zijn volgens het bekende ‘van krantenjongen tot miljonair-principe’ is bijna stereotiep voor achttiende eeuwse romans, zeker als ze door Jacob Maagh te Alkmaar gepubliceerd werden. In 1760 verscheen bij hem (anoniem) De Wispelturige Kleermaker, Heerenknegt [..] en in 1765 liet hij wederom anoniem verschijnen de Nooitgehoorde Levens-gevallen van den Gelukkigen Reynardus, waarvan de titel vermeldt dat de held van boekhandelaarszoon, via cadet, vaandrig, krijgsgevangene en kluizenaar tot de staat van rijk edelman opklom. In de titelplaatGa naar eindnoot10 die bestaat uit een grote en elf kleine prentjes wordt nog eens Gysjes beklimming van de maatschappelijke ladder weergegeven: middenboven de beurzensnijder, dan naast en onder elkaar pastoor en roskammer, fourier en kwakzalver, enzovoort. Centraal staat, deftig gekleed, Gysje als groot heer. (pag. 4)
De voorrede begint de auteur/hoofdpersoon met de algemene opmerking: ‘Byna zo algemeen als het in veele Menschen is, te willen leven, is ook de begeerte, om na hun dood bekend te willen zyn.’ Volgens hem werden Alexander de Grote en Julius Caesar bij het verrichten van hun heldendaden vooral beheerst door de drang om na hun dood voor eeuwig beroemd te blijven. Die behoefte, die zo meent de auteur, bij ieder aanwezig is, komt voort uit de ziel die het sterfelijk lichaam waarmee zij vere- | |
[pagina 470]
| |
[pagina 471]
| |
[pagina 472]
| |
nigd is, middels de daden die het verricht en die bij de mensen in de vorm van verhalen bekend blijven, iets van onsterfelijkheid geeft. Diezelfde lust om na zijn dood bij de mensen voort te leven heeft ook de auteur bewogen tot het schrijven over zijn leven. Hij waarschuwt echter dat zijn leven niet dapper en verheven is geweest en dat het de lezer dan ook niet ter navolging wordt gegeven: want in het zelve veele zaKen voorkomen, die slegt, ondeugend, en zeer kwaad zyn; en het zoude tegen honderd oogen gedobbeld wezen, zo het eens weder zo wel uitviel, als het by my gedaan heeft, en ofschoon men wist, dat het zo wel uit zou vallen, zou ik echter niemand raden, die wegen in te slaan: want ik weet, wat een wroeging en berouw my zulk eene levensmanier, zelfs in mynen gelukkigen staat naderhand heeft veroorzaakt. De voorrede wordt na deze voor de scherpzinnige lezer al derde vooruitwijzing afgesloten met enkele standaardopmerkingen: gebruik dit levensverhaal tot tijdkorting, vermaak en uitspanning en als je er ‘vrugt uit wilt halen’ moet je je het beschreven losbandige leven zo voorstellen: of gy 'er zelf in waart, en laat u daar door van zulk eene levenswyze zodanig afschrikken, dat gy voorzigtiger wandelt; en dus zal ook myn leven, hoe losbandig ook, u tot een spiegel en voorbeeld konnen verstrekken. Zoals vrijwel iedere romanvoorrede uit de achttiende eeuw is ook deze weer opgebouwd rond de Horatiaanse begrippen utile en dulci. Er wordt de lezer, volgens de voorrede, vooral voorgehouden hoe het niet moet. Een slechte levenswandel die met zeer veel geluk toch uiterst succesvol eindigt, is een van de bekendste smaakmakers voor de achttiende eeuwse lezer. Dat men ook nog wat kan leren van zo'n levensbeschrijving is meegenomen, maar het nuttigheidsaspect komt meestal alleen in titel en voorwoord ter sprake. Ook Gysje van H......voert een keurige vlag die de lading niet dekt, maar de achttiende eeuwse lezer zal zeker niet zo onschuldig geweest zijn dat hij niet wist dat zo'n gewoon romannetje voornamelijk contrabande bevatte.
Het levensverhaal dat Gysje van zichzelf geeft begint met een soort van inleiding van anderhalve pagina. Hierin schrijft hij dat naast de grote helden ook de grote boeven vele biografen kennen. Maar, zegt hij, bij de boeven is er nog een verschil tussen diegenen die op het schavot stierven en zij die de galg ontliepen. De laatste categorie misdadigers vindt nooit een levensbeschrijver, zij zullen, zo die behoefte bestaat, zelf hun biografie moeten schrijven. Daarom doet Gysje het zelf maar.
De roman/autobiografie/autobiografische roman (het is als bij vele ik-verhalen uit de achttiende eeuw niet duidelijk waar we mee te maken hebbenGa naar eindnoot11) heeft de volgende inhoud: Omdat in Gysje (voortaan G) al vroeg de ‘zaden van hebachtigheid en handgreepjes’ te ontdekken waren, wilde men hem chirurgijn laten worden. Daarom ging hij op zijn veertiende in de leer bij zijn oom die chirurgijn was. Nog maar net had G het scheren geleerd of hij wist de klanten ‘zo gaauw de horologies als' de baarden af te poetsen’ (er is nooit sprake van beurzen). Na enige tijd komen de diefstallen van G uit en hij wordt op aanraden van de pastoor van H....naar een klooster in Brussel gestuurd. G is daar ijverig, zuinig en geliefd. Na zes jaar wordt hij kapelaan | |
[pagina 473]
| |
in Antwerpen en na drie jaar pastoor te Bazel. Zijn zus Engeltje komt bij hem wonen. Na twee jaar komt ene Margrieta (voortaan M) biechten: zij moet tegen haar wil trouwen met een oude rijkaard, maar zij is verliefd op G. Een verhouding ontstaat en als het geplande huwelijk van M dreigt vluchten de geliefden samen met Engeltje en een knecht naar Wezel. De knecht, Joan, blijkt dan de neef van M en de geliefde van Engeltje. De beide meisjes en Joan zijn inmiddels overgegaan tot het protestantse geloof. In Wezel trouwen de paartjes en de mannen worden paardenkopers. De vader van G en de pastoor duiken op. Een hevige ruzie over het geloof is het gevolg. De beide mannen verdwijnen kwaad en G wordt ook protestant. De zaken gaan goed, de vrouwen baren kinderen en dan vertrekken neef en zus voor zaken naar Praag en keren niet weerom. G raakt in geldnood en gaat daarom Latijnse les geven, wat hij vijf jaar met succes blijft doen. Maar dan raakt hij verwikkeld in een liefdesaffaire met een naaister en hij raakt zijn goede naam en leerlingen kwijt. Geldgebrek is het gevolg. G trekt dan met zijn gezin naar het Sticht. Hij wordt kwakzalver te M......en op de markt te U.....en drie jaar gaan de zaken goed. Dan sterven twee patiënten en G moet vluchten. Alleen gaat hij naar D...in H....om geld van een nicht te lenen. Onderweg in L.....raakt hij in bed bij de dochter van een herbergierster. Tien weken wordt hij gedwongen bij de nimfomane te blijven. Als G weer vrij is blijkt hij een erfenis van de inmiddels gestorven nicht misgelopen te zijn. Hij raakt aan het dobbelen, verliest en wordt gedwongen te tekenen voor een reis naar Indië. Onderweg leert hij van een vriend, Casper, het schoenmakersvak. In Indië beleven ze samen vele avonturen. Na viereneenhalf jaar komen ze terugen worden Franse partijgangers. Tijdens de veldtocht verdienen ze veel. In de winter blijven ze in Hamburg waar Casper trouwt. G trekt in de lente alleen te velde als zoetelaar. Na de vrede gaat G naar Parijs en neemt dienst als lijfknecht bij een oude rijkaard en geniet het vrouwelijk schoon in de wereldstad. Na zes weken wordt G secretaris van de oude man die na drie weken sterft en zijn gehele vermogen nalaat aan G. Bij het inventariseren ontdekt G een brief in een geheime lade, waaruit blijkt dat de oude heer de vader was van M.G maakt alle bezittingen te gelde en reist met knecht Pierre naar U......waar hij op zijn eerste zoektocht naar zijn gezin door vrouw en kinderen wordt herkend. Blij weerzien. M had een winkel gekregen van de weldoener G.....en zij geeft de winkel nu aan de zoon van Joan en Engeltje die al sinds Wezel bij haar woonde. G en M krijgen dan een landgoed van weldoener G.....en dan duiken Joan en zijn vrouw weer op. Een ieder vertelt in het kort zijn/haar avonturen. Joan krijgt ook veel geld en de winkel van zijn zoon wordt dan gegeven aan Pierre die een neef blijkt te zijn van Joan en die inmiddels is getrouwd met de dienstmeid. G besluit dan zijn verhaal met: Zo wel myne als myn Zwagers kinderen hebben alle goede huwelyken gedaan, en onze vorige geledene vedrieten worden nog al dagelyks verzoet. Terwyl ik dit schrijf leeft myn lieve Margrieta ook nog, mitsgaders Engeltje met haar Man, en wy zouden niets beters kunnen wenschen. Pierre en Hilletje zyn welgestelde lieden geworden, en ik ben tegenwoordig zo wel als myn Zwager, en myn Zwager zo wel als ik, al Overgrootvader, en zie na veele ongemakken en omzwervingen, waar van ik echter zelf de grootste oorzaak ben, een talryk getal kinderen, kinds kinderen, en kinds kinds kinderen, rontom myn tafel, terwyl ik hier mede met het beschryven van myn levensloop zal maken een Een completer happy-end is nauwelijks mogelijk: iedereen is rijk, allemaal zijn ze nog in leven, en er zijn vele kinderen geboren. Gysje kan tevreden zijn met de beloning | |
[pagina 474]
| |
voor een leven vol diefstal en zwendel, overspel, drank en spelen en plichtsverzaking.
Zoals al blijkt uit bovenstaande samenvatting spelen ruimte en tijd een belangrijke rol in het boek. Van enige psychologische beschrijving is geen en van een ontwikkeling in het karakter van de hoofdpersoon is nauwelijks sprake. Gysje van H......verschilt dus ook wat betreft die punten niet van de gemiddelde achttiende eeuwse romanGa naar eindnoot12. De ruimte is van grote betekenis. Het maakt de vele lotswisselingen, de afwisselende momenten van ellende en voorspoed en de talrijke toevalligheden mogelijk en waarschijnlijker voor de lezer. Een werkelijk gedetailleerde beschrijving van de ruimte komt in het boek nauwelijks voor. Veelvuldig zijn wel de aanduidingen met aardrijkskundige namen. Bij zulke aanduidingen valt op dat alle plaatsnamen cursief worden geschreven en dat alle plaatsen buiten Nederland steeds voluit worden geschreven en alle plaatsnamen binnen de Republiek slechts worden aangeduid door een hoofdletter gevolgd door een aantal puntjes. Alleen de streeknaam Sticht wordt voluit en niet cursief geschreven. Deze grotendeels bedekte geografische aanduidingen suggereren - en dat is ongetwijfeld de bedoeling geweest van de auteur - heel sterk echte steden en werkelijk bestaande dorpen en rivieren e.d. Bij een nadere bestudering echter van de letters en punten blijkt dat er geen sprake is van alleen maar suggestie, maar dat de aardrijkskundige namen zonder meer zijn in te vullen: Gysje van H+6 punten brengt zijn jeugd door in H+6 punten (= Haarlem), uit Wezel trekt hij naar het Sticht, waar hij werkt te M+6 punten en te U+6 punten (= Maarsen en Utrecht), hij gaat later naar een tante te D+4 punten (= Delft) in H+7 punten (= Hollandt), komt onderweg in L+5 punten (= Leiden) etc. etc. Van de tientallen van dergelijke plaatsaanduidingen kon ik er slechts drie niet direct thuisbrengen. Bij de namen van personen wordt overigens ook gecursiveerd en worden alleen de voornamen gegeven. Bij de namen Gysje van H......en het oude echtpaar (weldoener) G....., de enige achternamen in de tekst, is ook weer sprake van hetzelfde systeem als bij de plaatsnamen. Ik heb echter niet kunnen nagaan of deze namen en personen werkelijk hebben bestaan. Ik keer weer terug tot de ruimtebeschrijvingen. Van enige schets van landschap, weersgesteldheid, uiterlijk van steden e.d. is geen sprake. Beschrijvingen van interieuren komen, hoewel summier, een paar keer voor. Het betreft dan steeds bordelen in Batavia en in Afrika. Verplaatsingen in de ruimte - kenmerk van de avonturenroman in de 16e-19e eeuw - komen in deze roman ook veel voor. Hoe dat verplaatsen in zijn werk gaat wordt echter nauwelijks vermeld.
De tijd in het verhaal is eveneens van grote betekenis. De auteur is zeer expliciet in de vermelding van seizoenen, reistijden, aantal weken, maanden of jaren dat Gysje een bepaald beroep heeft, verblijftijden, duur van gesprekken en handelingen enzovoort, ja zelfs de verjaardag (8 april) van Gysje wordt genoemd. Veelvuldig komen dit soort tijdsaanduidingen voor, maar een volledige datering is er slechts eenmaal: de door Gysje gevonden brief is gedateerd op 4 november 1716. Uitgaande van deze datering en van enkele impliciete tijdsaanduidingen (veldtochten van prins Eugenius tegen de Turken; Poolse successieoorlog) kunnen we een kalender reconstrueren aan de hand waarvan het verhaal geschreven zou kunnen zijn. Het is aangetoond dat sinds Defoe, Richardson en Fielding de achttiende eeuwse auteur speciale aandacht had voor de chronologie in zijn verhaal, hoewel er nog wel dikwijls fouten gemaakt werdenGa naar eindnoot13. Het verhaal begint als Gysje veertien is en hij is ongeveer zesentwintig als hij de tweeëntwintigjarige Margrieta ontmoet, ze vluchten in het voorjaar en Gysje gaat al spoedig mee met de Turkse veldtocht in 1716 (daarvoor is een kind geboren, | |
[pagina 475]
| |
dus de vlucht was in 1715). In 1717 gaat Joan naar Praag en in 1722 gaat Gysje naar het Sticht. Hij blijft drie jaar kwakzalver, vlucht, is tien weken bij de dochter van de herbergierster, reist dan in acht maanden naar Batavia, blijft daar drie maand, is zes maanden in Perzië, gaat weer naar Batavia, blijft daar zes maand en reist in negen maanden terug naar Holland. Hij is dan ongeveer, volgens mij, drieëndertig maanden weggeweest. Gysje schrijft echter viereneenhalf jaar te zijn weggeweest. Wij houden voor de verdere tijdrekening, ondanks het ontstane gat, Gysjes gegevens aan. Het moet dus ongeveer 1730 zijn. Onze held wordt echter direct partijganger in de Poolse successieoorlog (1733-1735). Weer dus een gat van zo'n drie jaar. In de winter van het eerste oorlogsjaar is Gysje te Hamburg. Het volgend voorjaar wordt er al over vrede gesproken. Het moet dus al 1735 zijn. Weer een onverklaarbare sprong in de tijd. Gysje zegt dan al jaren in het leger te zijn. De winter komt en er is vrede, 1735 dus. Gysje is ongeveer vijfenveertig jaar en gaat naar Parijs. Hij is er drie weken als hij lijfknecht wordt, hetgeen hij zes weken blijft, dan is hij drie weken secretaris als zijn baas sterft. In zes weken regelt Gysje allerlei zaken. Er is dan sprake van dat het over een half jaar lente zal zijn. Volgens mijn berekening moet het al ongeveer zo laat zijn, voorjaar 1736 dus. Gysje vindt de gedateerde brief, waarin staat dat ruim een jaar voor de datering Gysje uit Bazel gevlucht is. Dat klopt dus! Gysje gaat naar Utrecht. Hij wordt door zijn jongste dochtertje herkend. Zij kan hooguit elf jaar zijn na de ruim tienjarige afwezigheid van papa. Een kind met bijzondere gaven dus! Na een jaar gaat Gysje op zijn landgoed wonen. Het is volgens mij 1737. Het boek besluit met de opmerking dat Gysje nu zit te schrijven en nu al overgrootvader is. Als we het nu op 1760 stellen (datum publicatie boek) en ons nog even herinneren dat Gysjes oudste kind in 1716 geboren moet zijn, dan moeten we concluderen dat zijn spruiten wel erg vroegrijp geweest zijn. Het is duidelijk dat de tijdrekening in de roman nogal verwarrend is. De grootste fout zit echter niet in het levensverhaal van de hoofdpersoon maar in het verhaal dat Joan na de hereniging met zijn zwager over zijn eigen avonturen vertelde. Hij vertrok in maart 1717 uit Wezel. Was vervolgens twee jaar gevangene van de wrede Jezuïeten in Praag, ontsnapt, gaat naar Haarlem, koopt er na korte tijd een huis, woont er drie jaar, schaft zich dan een landgoed aan, woont daar ook drie jaar als Gysje weer in Utrecht komt. Het verschil tussen beide verhalen is ruim negen jaar. Hoewel de vermelding van zoveel tijdsaanduidingen in het boek de waarschijnlijkheid van, het gebeurde versterkt - wat de bedoeling was van de achttiende eeuwse romanschrijvers, - wordt voor de ervaren lezer juist het tegenovergestelde bereikt door de vele inkonsekwenties. Het rijgen van de gebeurtenissen aan een tijdlijn was voor de nog niet zo ervaren romanschrijver een bruikbaar middel om zijn verhaal enige structuur te geven. Diezelfde lijn was voor de achttiende eeuwse lezer een steun bij het lezen van een vrij lang verhaal. Geen van beide stoorde zich eraan dat de lijn niet altijd even dik of dun was en dat er wel eens wat teveel rek in kwam.
Kijken we nog eens naar datgene wat de lezer op de titelpagina aan inhoud beloofd wordt. Er is sprake van twaalf ‘ambachten’. In het boek echter was Gysje ook nog leraar, student, kapelaan en een soort gigolo. ‘Duizenden veranderingen’ zullen de lezer worden voorgeschoteld. Dat is tamelijk overdreven, want het zijn er niet meer dan zo'n dertig, naamsveranderingen en wijzigingen in de positie van de bijpersonen meegerekend. Armoede komt inderdaad zo'n tienmaal voor, hoewel die armoede steeds van korte duur is en er niet veel woorden aan worden vuil gemaakt. Weelde komt even vaak voor, doch veel uitvoeriger beschreven. Gevaren zijn er wel, maar er | |
[pagina 476]
| |
wordt nauwelijks aandacht aan besteed. De algemene indruk die men van het boek krijgt is dan ook aanzienlijk minder armoedig, ellendig en gevaarlijk dan het voorwerk en het slot van het boek doen vermoeden. Met ‘andere zeldzaamheden’ vat de uitgever de rest van thema's, motieven, uitweidingen en grappigheden samen. Tot deze zeldzaamheden moeten zeker gerekend worden de vele toevallige ontmoetingen en de familierelaties van de Gysje omringende figuren. Achteraf blijkt dat bijna iedereen al familie of goede kennis van elkaar was. Toeval is de sterfte van Margrieta's vader net nadat hij Gysje tot zijn secretaris en enige erfgenaam heeft gemaakt. Een gelukkige vondst is het briefje in de geheime lade. Ook de gevallen van intuïtie en helderziendheid zijn zeer opzienbarend. Gysje besluit na de vrede in 1735 naar Parijs te gaan, hoewel zijn vriend Atrolfo hem wil meenemen naar Milaan. Onze held gaat toch naar de Franse hoofdstad en hij schrijft daarover (p. 111): ‘ik moest dat doen, en 't was of daar een schat voor my te halen was’. Zeer sterk is ook de droom die Margrieta krijgt over de terugkomst van haar echtgenoot. De volgende dag gaat zij op zoek en hij, ook juist zoekende, duikt weer op. Andere zeldzaamheden zijn nog een ontmaskering van een spion, de verwisseling van identiteit van Margrieta's vader met een lijk dat hij toevallig vindt als hij uit Bazel vlucht, en de ontmoeting van Joan in de gevangenis in Praag met een bedelares die hem kent uit Wezel en die toevallig ook weet dat zijn vrouw in Haarlem is. Er wordt de lezer in het bestek van nog geen tweehonderd pagina's enorm veel geboden. Alle bovenstaande zaken komen slechts eenmaal in de tekst voor, er zijn echter ook vele gebeurtenissen, voorwerpen en situaties (thema's en motieven) die herhaaldelijk voorkomen. Ik doe een greep: liefde, huwelijk, huwelijkstrouw en huwelijksgeluk; diefstal, afpersing en zwendel; gokken, dobbelen; sex, overspel en bordeelbezoek. Over al deze zaken wordt bladzijden lang verteld. De belangrijkste twee kwesties in het boek zijn die van het geloof en die van de financiën. Grofweg komt het er in deze roman op neer dat de goede personen protestant zijn en de slechte Rooms-Katholiek. Gysje twijfelt een tijd maar hij wordt in een gesprek met Joan overtuigd van de superioriteit van het protestantse geloof ten opzichte van het katholieke, wat zijn vrouw en zuster al veel eerder beseften. De tante bij wie Gysje geld wilde lenen had ruzie met zijn ouders, zij was protestant. Zijn andere broers en zusters hebben nog een flinke ruzie over geld met Joan. De protestante Joan wint de strijd. Toen Gysje voor het eerst van huis moest, was zijn al snel protestant geworden zuster Engeltje de enige die hem wat extra geld gaf. De vader van Margrieta is rijk en katholiek. Hij sterft eenzaam zonder ooit zijn dochter weer te zien. Zijn laatste wil (geld nooit in handen van Gysje en Margrieta) wordt niet geëerbiedigd.
Gedurende al zijn belevenissen gaat Gysjes meeste aandacht uit naar alles wat met geld, geld verdienen, geld verspelen en in het bijzonder met geld krijgen te maken heeft. Het boek lijkt, ondanks alle andere beschreven zaken, wel een jaarverslag van een handelsonderneming. Van alles wat Gysje doet wordt nauwkeurig aangegeven hoeveel hij erbij wint of verliest. Prijzen van verkochte huizen en meubels worden vermeld, evenals de waarde van gestolen horloges, gevonden portretlijstjes en gekochte partijen wijn. Zelfs de onkosten van Gysje in herberg en bordeel worden tot op de stuiver verantwoord. Ook wordt er pagina's lang verteld over de grootte van erfenissen, over de rentepercentages van leningen en over uitleentermijnen. Nooit verslapt Gysjes belangstelling voor geldzaken. Als hij bezitter is van vele tonnen goud en uitgestrekte landgoederen en hij net zeer verheugd is over het terugvinden van zijn | |
[pagina 477]
| |
familie (er wordt dan veel gehuild, flauwgevallen en adergelaten) vergeet hij niet te noteren wie voor het diner betaalde en dat de huurpaarden ook betaald werden. Gysje is volledig een kind van zijn tijd met zijn grote aandacht voor economie. Het boekhouden zit deze Hollandse burger in het bloed, evenals dat het geval is bij Robinson Crusoë en Moll Flanders en andere romanfiguren en symbolen van het economisch individualismeGa naar eindnoot14, dat sinds de theoretische werken van Pieter de la Court, Johan de Witt en John Locke zo'n enorme invloed had op de burgerlijke middenstand in West-Europa. Op zeker zestig van de 176 bladzijden van Gysje van H......wordt over geldzaken gesproken. Vooral het gedeelte van de roman dat gaat over Gysje als groot heer (vanaf p. 115) bevat overstelpend veel beschrijvingen van financiële transacties. Behalve geldbedragen en rentepercentages worden er in het boek trouwens enorm veel getallen genoemd. Gysje vermeldt hoeveel kinderen hij heeft (hier maakt hij een telfout, want op p. 141 heeft hij er plotseling zes in plaats van vijf), hoeveel hoertjes er in de bordelen zijn die hij bezoekt, hoeveel ogen er gegooid worden bij het dobbelen, hoeveel boeven hem in Batavia belagen (eerst zijn het er drie, dan plotsklaps vier) etcetera. Kortom het boekje staat bol van de getallen, geldbedragen, reistijden en andere tijdsaanduidingen, aantallen personen en vrijpartijen, maten en gewichten. Blijkbaar waren zulke gegevens voor de achttiende eeuwse lezer en schrijver van grote betekenis en verveelden ze hem niet. Er is al eens gepoogd om de voorkeur voor getallen in achttiende eeuwse romans te verklarenGa naar eindnoot15. De Engelsman Brooks die dit onlangs met succes deed, heeft uiteengezet dat die cijfers symbolische betekenis hadden voor de mensen in de achttiende eeuw en dat zij de moderne literatuuronderzoeker veel inzicht kunnen verschaffen in de structuur en compositie van achttiende eeuwse romans, die op vele twintigste eeuwers een nogal ongestructureerde indruk maken. Het voert te ver om in dit artikel een onderzoek naar getallensymboliek en vertelstructuur in Gysje van H......te beschrijven, doch enkele opmerkingen zal ik er nu wel over maken. Het leven van de hoofdfiguur wordt op de titelpagina al in twaalf fasen verdeeld, hoewel hij in het verhaal meerdere ‘ambachten’ uitoefent. Kijken we naar de verdeling van die beroepen over de tekst dan zien we dat beurzensnijder, kwakzalver, zoetelaar, lijfknecht en secretaris samen slechts 19 bladzijden in beslag nemen en dat de perioden van schoenmaker, pastoor en groot heer respectievelijk 22, 36 en 62 pagina's tellen. Het kan geen toeval zijn dat in die drie fasen juist de hoofdthema's van de roman (achtereenvolgens sexavonturen, geloofskwesties en financiële aangelegenheden) voornamelijk aan de orde komen. Er is nog een driedeling in de tekst te maken: in het eerste derdedeel ligt het accent op de religie en liefde, in het tweede derdedeel op gokspel en overspel en in het laatste deel op materiële voorspoed en huwelijksgeluk. Het middelste deel, met name de periode in Indië is de enige flashback in het verhaal. Over die periode met het dieptepunt in de ellende en met de grootste losbandigheid wil de verteller, zo zegt hij zelf, slechts enkele verhalen kwijt. En het is ook deze periode die Gysje bijna geheel verzwijgt als hij later in het kort zijn wederwaardigheden aan zijn vrouw vertelt. Opmerkenswaard is voorts dat in het eerste deel de vlucht van de geliefden in de lente plaatsvindt en dat in het laatste deel de hereniging van hen en hun kinderen eveneens in de lente valt. Verder spelenbepaalde objecten een opmerkelijke rol in het verhaal, en werken derhalve structurerend. Overal waar sprake is van sex is ook sprake van schoenen, schoengespen en de schoenmaat nemen, de meeste sexavonturen beleeft Gysje in Indië als hij toevallig ook schoenlapper is. Al in de zestiende en zeventiende eeuw was de combinatie van | |
[pagina 478]
| |
sex en schoenen, pantoffeltjes en muiltjes een clichésymbool in de beeldende kunst, emblematiek en dergelijke. Horloges geven in de roman ook op een andere dan de normale manier aan hoe laat het is. Zij treden steeds op als er een ontdekking op handen is: in de eerste bladzijden wordt via een gestolen horloge Gysjes diefstal bekend, in Indië worden enkele souteneurs ontmaskerd omdat Gysje ze in verband weet te brengen met een door hem gevonden horloge, en na de hereniging van Gysje en zijn vrouw ontdekt zij dat hij haar vader heeft ontmoet, doordat zij het horloge herkent dat Gysje op het sterfbed van haar vader heeft gekregen. Let wel: een horloge duikt in alle drie de delen een keer op, eerst is het gestolen, dan gevonden en dan gekregen. Ik heb hiervoor al even gewezen op het structuurelement ‘vooruitwijzing’. Dit element komt in de tekst elf maal voor (deelt het verhaal in twaalven) en wel steeds op het moment dat het juist een beetje spannend wordt. Als er even gevaar dreigt wordt door een vooruitwijzing de lezer direct gerustgesteld, een foefje dat ook nu nog in kioskromannetjes regelmatig wordt gebruikt.
Uit bovenstaande opsomming wordt duidelijk dat zelfs een gemiddeld romannetje uit de achttiende eeuw, dat destijds ongunstig werd beoordeeld door de kritiek, toch allerlei elementen bevat die wijzen op structurering van de tekst en compositie van het verhaal. De recensent die over Gysje van H......spreekt van een ‘lage styl’ (inderdaad komen er nogal wat platte opmerkingen en platvloerse grappen voor in het boekje), van niets dat ‘verwonderlyk’ is, van onwaarschijnlijkheid, lompe schrijftrant, maar ook van ‘vinding’, heeft met dit laatste misschien bedoeld dat de autobiografische roman van Gysje een redelijke compositie en structuur heeft en enige originaliteit. Het is wellicht daarom dat hij deze roman toch een korte bespreking waardig oordeelde. Voor de twintigste eeuwse onderzoeker van achttiende eeuwse romans is het een stimulans tot verder onderzoek als blijkt dat ook een triviaal verhaaltje uit de eeuw van de Verlichting geen vormeloos, stijlloos en smakeloos produkt is. En dat is, dunkt me, voldoende geblekenGa naar eindnoot16. Edam, hooimaand 1978. |
|