Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fokusbepalingen en grammatikale theorieGa naar eindnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
There have been several attempts to generate adverbs in canonical base positions, followed by transformations of serveral kinds. All accounts I know of seem rather arbitrary (a.w., 27/28). In dit artikel wordt nu een kritische analyse gemaakt van de betreffende voorstellen voor het Nederlands (die met name betrekking hebben op zinsbepalingen), waaruit de konklusie naar voren komt, dat het probleem in wezen gevormd wordt door de achterliggende gedachte dat beperkingen op de distributie van bepalingen verant-woord moeten kunnen worden in termen van verschillende syntaktische strukturen, die transformationeel aan elkaar gerelateerd zijn. Er wordt een andere, niet op veronderstelde struktuurverschillen gebaseerde, analyse van bekende en nieuwe verschijnselen gegeven, in termen van fokus-interpretatie en pragmatische ‘konventies’ (in een bepaalde interpretatie), wat ook perspektief zal blijken te bieden op een verdere ontwikkeling van de syntaxis. Daarmee behelst het artikel tegelijk een pleidooi voor een bepaalde onderzoekshouding, nl. om het (aloude) idee dat de grammatika ‘ingebed’ is in een taalgebruikstheorie (of, zoals Chomsky het in 1976 formuleert, dat onderscheiden moet worden tussen SI-1 in -, en SI-2 buiten de zinsgrammatika), niet te gebruiken (althans niet teveel) als exkuus om zich niet met lastige problemen bezig te hoeven houden, maar om er (ook) serieus werk van te maken (zie ook Verhagen, te versch.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Adv-PostposingEen observatie die in literatuur over de syntaxis van adverbiale bepalingen algemeen voorkomt, is dat zinsbepalingen (met name modale en evaluerende) ten opzichte van NP's in principe in alle posities tussen COMP en V kunnen voorkomen. Een voorbeeld is (1).
De voorbeelden (2) en (3) zijn afkomstig uit resp. Booij (1974)Ga naar eindnoot1 en Koster (1976).
Naast de observatie dat zinsbepalingen in principe (vrijwel) onbeperkte plaatsings-mogelijkheden hebben, staan beweringen die er op neerkomen dat de plaatsing van predikaatsbepalingen minder vrij is: deze zouden niet voor het subjekt kunnen staan. De oordelen die in (4) en (5) zijn uitgedrukt, zijn vervat in resp. Booij (1974) en De Haan (1976). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee wordt dus gesteld dat het semantische onderscheid tussen zinsbepalingen en predikaatsbepalingen samen gaat met een verschil in distributie. Men kan zich afvragen in hoeverre hier deze gedachte niet de vader van het oordeel is geweest. In het bijzonder is er volgens mij niet zo'n duidelijk verschil in aanvaardbaarheid tussen bijvoorbeeld (2a) en (4a), dat het gerechtvaardigd is om alleen (4a) van een teken, en dan nog wel een ster, te voorzien. Maar al is het dan niet zo duidelijk, men kan inderdaad volhouden dat er wel enig verschil is, en dus een om beschrijving en verklaring vragend feit. Een manier die hiervoor gekozen kan worden, is de syntaktische basiskomponent te laten voorzien in verschillende specifieke posities voor verschillende soorten bepalingen, bijvoorbeeld met de herschrijfregels (6) en (7)Ga naar eindnoot2 (vgl. Koster 1976; 1978, 12).
In (8) en (9) worden voorbeelden gegeven van strukturen die door deze regels voortgebracht kunnen worden. Aan de zinnen (10) en (11) kunnen dan resp. de strukturen (8) en (9) toegekend worden.
Bij aanname van (6) en (7) vertonen de a-zinnen van (1) - (3) en de b-zinnen van (4) en (5) dus de volgorde van de dieptestruktuur. Naast verschillen vertonen zins- en predikaatsbepalingen ook overeenkomsten in distributie; zo kunnen beide soorten rechts van het subjekt en het direkt objekt voorkomen. Gegeven (6) en (7) wordt dit vrij eenvoudig verantwoord door een regel in de trant van Booij's Postposing-transformatie (Booij 1974, 637).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle bepalingen, ongeacht hun positie in de dieptestruktuur, kunnen Postposing ondergaan. Zo kan dus iedere bepaling o.a. rechts van het direkt objekt terecht komen. Een bepaling kan echter niet door (12) over een NP verplaatst worden als er nog een andere bepaling tussen staat. Dit heeft tot gevolg, zoals Booij ook opmerkt, dat predikaatsbepalingen zich niet alleen in de dieptestruktuur maar in elke positie in ieder geval rechts van zinsbepalingen zullen bevinden, hetgeen korrekt lijkt, gezien (13).
Dit ondersteunt dus de aanname van verschillende basisposities voor zinsbepalingen en predikaatsbepalingen. Nu zijn AdvP, AP en PP in het systeem van Jackendoff (1977) precies de drie kategorieën die het kenmerk [-subj] gemeen hebben. De disjunktie in de tweede faktor van (12) kan dan ook vervangen worden door ‘[-subj]n’ (n geeft aan dat het om een maximale projektie gaat), wat een stap vooruit is. Zo zou men door kunnen gaan zoeken naar mogelijkheden om (12) verder te vereenvoudigen en eventueel te reduceren tot een geval van het regelschema ‘verplaats konstituent’. Die strategie zal hier echter niet gevolgd worden. In plaats daarvan komen in par. 2 eerst enkele verschijnselen aan de orde die voor (12) een probleem vormen en (mede) geleid hebben tot de gedachte dat niet de door (12) geanalyseerde bepaling naar rechts verplaatst wordt, maar de NP naar links. In par. 3 worden daarop gebaseerde analyses kritisch besproken, vooral met het oog op de algemene syntaktische theorie en op de vraag wat een vruchtbare onderzoekstrategie is. Vervolgens wordt in par. 4 een alternatieve analyse van de in par. 2 behandelde problemen èn van andere verschijnselen gegeven, waarvan in par. 5 de - ten dele verrassende - mogelijke konsekwenties voor de syntaxis worden nagegaan, met name voor de basiskomponent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Enkele problemenDat het patroon dat de voorbeelden (1) - (5) vertonen, niet zonder uitzonderingen is, is ook al vaker opgemerkt. Toepassing van Postposing lijkt soms verplicht, soms verboden te zijn. Booij stelde bijvoorbeeld dat (12) verplicht is als de NP een persoonlijk voornaamwoord is:Ga naar eindnoot3
Hier staat tegenover dat Postposing juist verboden lijkt te zijn als de betreffende NP onbepaald is:Ga naar eindnoot4
Met het oog op een restriktieve theorie over transformaties is het natuurlijk ongewenst dergelijke beperkingen op de distributie van bepalingen in te bouwen in de verplaatsingsregel zelf. Het is echter ook onmogelijk, aangezien het niet de formele kenmerken ‘pronominaal’ en ‘onbepaald’ blijken te zijn die de doorslag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven. Op de uitzonderingen die in (14) en (15) geïllustreerd worden bestaan ook weer uitzonderingen, zoals (16) en (17) aantonen.
Zin (16) heeft dezelfde volgorde als (14a), maar met het zinsaksent op hemGa naar eindnoot5, en is, hoewel kontrastief, volledig akseptabel. Zin (17) heeft, net als (15b), een onbepaald direkt objekt links van de zinsbepaling, maar een andere lexikale ‘vulling’: zal weigeren tegenover heeft verkocht. En zoals (16) kontrastief is, heeft ook (17) wel een bijzonderheid. Het objekt een auto in (17) funktioneert als een klasseaanduiding, d.w.z. de NP heeft een generieke interpretatie. De interpretatie van de zin kan ongeveer weergegeven worden met: ‘als dat wat Jan krijgt tot de klasse der auto's behoort, dan zal Jan het waarschijnlijk weigeren’.Ga naar eindnoot6 Dat iemand iets zal weigeren ‘als behorend tot de klasse der auto's’ is duidelijk beter voorstelbaar dan dat hij het als zodanig heeft verkocht; aan (17) kan dus relatief gemakkelijk een interpretatie worden toegekend, aan (15b) niet. Maar op basis van de zojuist gegeven interpretatie-omschrijving kan toch wel getoond worden dat in de ‘juiste’ kontekst ook een generieke interpretatie van een indefiniete NP, links van een zinsbepaling, mogelijk is in zinnen met verkopen als hoofdwerkwoord.
Dit alles maakt voldoende duidelijk dat er sprake is van een tamelijk gekompliceerde interaktie van volgorde-, intonatie-, en interpretatiefaktoren, die niet te reduceren is tot de strukturele konditie van Postposing. Overigens zijn onbepaalde NP's niet noodzakelijk altijd generiek als ze links van een zinsbepaling staan; zie bijvoorbeeld het kontrast tussen de volgende twee zinnen.
Bij (20a) staat het niet vast om welke vriend het gaat en eigenlijk zelfs niet dat er een vriend is waar iets mee aan de hand is; bij (20b) is dat wel het geval. Men heeft dit wel uitgedrukt door te zeggen dat een vriend van me in (20a) ‘non-specifiek’ kan zijn, terwijl in (20b) slechts een specifieke lezing van de NP mogelijk is. Dit verschil is o.a. na te gaan door elk van beide zinnen in (20) te vervolgen met iets als ‘Hij deed tenminste erg verward’. Een dergelijk vervolg, dat een specifieke lezing induceert, is bij (20b) natuurlijker dan bij (20a), waarin de non-specifieke lezing niet alleen mogelijk is, maar kennelijk ook geprefereerd wordtGa naar eindnoot7 (vgl. ook Jackendoff 1972, ch. 7).
In principe kan een onbepaalde NP ook rechts van een zinsbepaling generiek zijn; voorwaarde daarvoor is wel dat het zinsaksent niet in de NP bevat is.
Deze zin is, met de bedoelde interpretatie, echter wel wat ‘minder’ dan (17), maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooralsnog is slechts relevant dat in (21) een auto generiek geïnterpreteerd kàn worden. Dat het aksent daarbij niet in de NP mag liggen stemt overeen met het feit dat het zinsaksent in (17), (18) en (19) ook niet op een auto ligt, maar rechts van de bepaling, in het algemeen op het hoofdwerkwoord. We kunnen daarmee het volgende verband tussen interpretatie en intonatie formuleren: als een onbepaalde NP niet het zinsaksent bevat wordt hij geïnterpreteerd als generiek of specifiek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. NP-promotieIn verband met problemen als in par. 2 besproken zijn, stelt Kerstens (1975) een andere syntaktische beschrijving voor dan de Postposing-analyse die in par. 1 beschreven werd. Gedachten die parallel lopen met die van Kerstens zijn te vinden in V.d.Berg (1978), Kooij (1978) en De Haan (in voorber.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Kerstens 1975Kerstens' voorstel bestaat in essentieGa naar eindnoot8 uit de volgende 4 regels.
Het effekt van deze transformatie is dat er een NP (een direkt of indirekt objekt) uit de VP wordt gehaald, zodat hij daarna onmiddellijk door S gedomineerd wordt (‘dochter van S’ is).
Als gevolg van de konditie op de toepasbaarheid van deze transformatie kunnen objekten alleen voor een zinsbepaling komen te staan als ze eerst door NP placement uit de VP zijn gehaald; (22) en (23) komen dus samen in de plaats van de in par. 1 genoemde regel Postposing.
Het gaat hier om een (verplichte) semantische interpretatieregel. Aan definiete NP's is het kenmerk [+ Q] inherent. Indefiniete NP's zijn niet gespecificeerd voor Q; ze kunnen zowel [+ Q] als [- Q] worden. Wanneer [α Q] niet per regel, nl. (24), [+ Q] wordt, wordt het later [- Q] per konventie. In verband met de konditie op (24) kan een onbepaald objekt alleen [+ Q] worden als het door NP placement uit de VP is gehaald. Door de overlappende kondities | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij (23) en (24) wordt een verband gelegd tussen de interpretatie van een onbepaalde NP en het al of niet voor een zinsbepaling staan. In het bijzonder geldt dat een objekt NP links van een bepaling altijd [+ Q] is, omdat altijd eerst NP placement gewerkt zal moeten hebben voordat Q-shift toepasbaar is. Een objekt ter rechterzijde van een zinsbepaling - Q-shift heeft dan dus niet gewerkt - kan zowel [+ Q] zijn, als [- Q], afhankelijk van de vraag of NP placement al dan niet gewerkt heeft.
Deze regel, die het zinsaksent toekent aan de eerste beklemtoonde vokaal in de VP, werkt op strukturen van een relatief laat stadium in de derivatie. Afhankelijk van de vraag of objekt NP's uit de VP zijn gehaald door NP placement zal het zinsaksent dus meer of minder ver achter in de zin liggen; in ieder geval bevindt het zich altijd rechts van een zinsbepaling. Zo wordt dus ook een verband met interpretatie gelegd: als een onbepaalde NP [+ Q] is, kan hij niet het zinsaksent bevatten en als hij het zinsaksent bevat, moet hij [- Q] zijn. Ter illustratie diene het volgende. Stel dat (26) een onderliggende struktuur is.
Als NP placement hier niet op werkt, kan Q-shift ook niet werken (een auto is dan geen dochter van S), zodat (26) de input is voor de semantische en fonologische komponenten. Q-assignment (24) is evenmin van toepassing, zodat het objekt per konventie het kenmerk [- Q] (‘non-specifiek’) krijgt. Het zinsaksent wordt door (25) toegekend aan -au-, zodat we de volgende output krijgen (afgezien van worteltransformaties, met name V-second):
Werkt NP placement wel op (26), dan levert dat de volgende (afgeleide) struktuur op:
Nu is wel aan de konditie voor Q-shift voldaan, maar de regel is optioneel. In ieder geval wordt aan een auto nu door Q-assignment [+ Q] toegekend (in dit geval ligt de interpretatie ‘generiek’ hiervoor het meest voor de hand). Het zinsaksent komt op verkopen: zie (29).
Als Q-shift wel op (28) werkt, verandert er kwa interpretatie en aksent niets; de woordvolgorde verandert natuurlijk wel; de afgeleide struktuur is (30), een auto is [+ Q] en het aksent is zoals aangegeven in (31).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Kritiek van de promotie-analyse3.2.1. ad Kerstens 1975Wat de bovenstaande samenvatting in ieder geval aantoont is dat het mogelijk is om in het kader van een transformationele grammatika bepaalde gekonstateerde verbanden tussen woordvolgorde, onbepaaldheid van NP's, aksentposities en interpretatie uit te drukken. Waar ik het in deze paragraaf over wil hebben is de vraag of het ook gewenst is, met name in verband met NP placement.Ga naar eindnoot9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. strukturele konditiesGa naar eindnoot10In de onderliggende struktuur bevinden verschillende NP's, met name subjekt en objekt, zich op verschillende strukturele nivo's. Het effekt van NP placement is dat dit verschil verdwijnt: een objekt wordt dochter van S, wat het subjekt al in de basis-struktuur is. Nu hebben kondities op syntaktische regels juist vaak betrekking op bepaalde hiërarchische relaties, in die zin dat elementen die zich op een hoger nivo in een konstituent bevinden, toegankelijk zijn voor processen waar elementen op een lager nivo niet toegankelijk voor zijn; te denken valt bijvoorbeeld aan de hoofdkonditie (vgl. van Riemsdijk 1978, 160 evv.), de gespecificeerd subjekt konditieGa naar eindnoot11 en de superioriteitskonditie (Chomsky 1973). Dergelijke kondities zouden gevoelig moeten zijn voor de werking van NP placement. Een objekt wordt na NP placement niet langer ge-c-kommandeerdGa naar eindnoot12 door V, zodat de hoofdkonditie er niet langer op van toepassing is. Evenzo is het subjekt niet meer superieur aan een objekt dat NP-placement heeft ondergaan. Op grond van Kerstens' analyse zouden we dus verwachten dat er processen zijn die soms wel (met NP placement), soms niet (zonder NP placement) objekten relateren aan posities buiten VP of S, c.q. . Het lijkt er echter niet op dat er zulke processen zijn.Beschouw bijvoorbeeld zin (32), met de onderliggende struktuur (32a).
Wh-verplaatsing naar COMP kan alleen betrekking hebben op het subjekt. Dit wordt verantwoord door de superioriteitskonditie, (33).
Zo zijn dus alleen (34a) en (35a) grammatikale zinnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ook wh-NP's NP placement zouden moeten kunnen ondergaan,Ga naar eindnoot13 blijkt uit (38), waar het indirekt objekt zich links van de zinsbepaling beslist bevindt.
In (36) en (37) is het subjekt niet langer superieur aan het objekt, zodat de superioriteitskonditie niet van toepassing zou moeten zijn. Bij aanname van NP placement wordt dus, gegeven (33), voorspeld dat (34b), (35b) en ook (39) grammatikaal zijn, wat niet het geval is.
Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat er middelen gevonden kunnen worden om dergelijke bezwaren te omzeilen, maar die dienen dan wel stuk voor stuk op onafhankelijke gronden beargumenteerd te worden; het is met andere woorden wèl duidelijk dat strukturele kondities een probleem vormen voor de NP-promotie-analyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. her-analyseNP placement voert een niet-reeks-veranderende operatie uit, en wel per definitie: het vloeit voort uit de aard van de regel, dat alleen de struktuur gewijzigd wordt, maar de terminale reeks niet. In Chomsky (1973, 254) wordt voorgesteld, min of meer in het voorbijgaan, om dergelijke regels in de transformationele komponent geheel te verbieden. Dit gaat waarschijnlijk wat te ver, gezien een aantal sindsdien in de literatuur voorgestelde analyses. Wat echter interessant is, is dat in dit verband geformuleerde regels enkele bijzondere eigenschappen gemeen hebben. Akmajian & Wasow (1975, 244) schrijven over de door hen voorgestelde regel BE-shift het volgende. Its overall effect is to assign the verb be - from whatever source - to the category AUX, unless the AUX already contains be. It is as though the familiar PS rule for expanding AUX (i.e., AUX → Tense (Modal) (have-en) (be-ing)) provides one, and only one, ‘slot’ for the verb be. If that slot is filled, then no other instance of be may occur within AUX; however, if the slot is empty, then the verb be, if present in the VP, must occupy that slot. There is, then, an interesting sort of ‘structure-preservation’ at work here. That is, there is a certain sense in which we can say that the rule of BE-shift functions to re-analyze AUX and VP structures in terms of the PS rule for expanding AUX, by providing, whenever possible, a verb be for the final ‘slot’ of the AUX constituent. Kijken we naar andere voorgestelde her-analyse regels, dan blijkt dat de spekulatie van Akmajian & Wasow aardig stand houdt. Zo geeft Emonds (1976, 199) bijvoorbeeld de volgende formulering van ‘for-phrase formation’.
De struktuur [PP for NP] kan ook voortgebracht worden door de PS regels voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PP en lexikale insertie, d.w.z. door de basiskomponent. Ook hier kunnen we dus stellen dat de reeks ‘for-NP’ ge-her-analyseerd wordt, nl. in termen van de basisregels voor PPGa naar eindnoot14. Als derde en laatste geval wijs ik op van Riemsdijk's (1978, 108) regel P-shift.
Deze regel brengt een postpositie in de positie van een partikel of van een prefix van het werkwoord en een partikel in de positie van een prefix (‘inkorporatie’). De reeks ‘NP P V’ kan geanalyseerd worden als één van de strukturen in (42)
Elk van deze strukturen kan voortgebracht worden door de basiskomponent (inklusief het lexikon) en wat (41) stelt is dan ook dat (42a) ge-her-analyseerd kan worden tot (42b) of (42c) en (42b) tot (42c), mits de positie van Y in (41) een lege P-positie is; de regel is dus struktuurbehoudend, zoals van Riemsdijk (a.w., 106) ook al opgemerkt had. In feite hebben deze her-analyse regels nog meer gemeen dan een bijzonder soort van struktuurbehoudendheid. In alle drie de gevallen grenzen de in de her-analyse betrokken terminale elementen aan elkaarGa naar eindnoot15 en is tenminste één van de betrokken elementen een ‘non-phrase-node’ (Emonds 1976), d.i. ongeveer: een element dat per definitie geen uit meerdere woorden bestaande konstituent (een ‘phrase’) is; in BE-shift en for-phrase-formation worden in de strukturele konditie de terminale elementen be en for genoemd en in P-shift kategorieën die direkt terminaal materiaal domineren (lexikale kategorieën). Dat wil dus zeggen dat her-analyse kennelijk lokaal is in de zin van Emonds (1976). Het lijkt dus redelijk de volgende beperkingen aan te nemen:
Gezien het feit dat het karakter van niet-reeks-veranderende operaties juist is dat aan een bepaalde terminale reeks een andere struktuur wordt toegekend, zijn deze beperkingen eigenlijk zeer voor de hand liggen. De konklusie kan zijn dat niet-reeks-veranderende operaties een redelijk beperkte klasse van regels blijken te vormen. Wat echter ook blijkt is dat NP placement in het geheel niet een ‘natuurlijke’ her-analyse regel is in de zin die zojuist uiteengezet is. De regel is niet lokaal, want hij heeft alleen betrekking op ‘phrase nodes’; evenmin her-analyseert hij een reeks in termen van een onafhankelijk voort te brengen struktuur. Ook al is er geen algemeen verbod op niet-reeks-veranderende operaties, aanname van NP placement zou wel de formulering van bepaalde redelijke beperkingen in de syntaktische theorie onmogelijk maken, en is daarom ongewenst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. argumentatieDe konklusie uit het voorafgaande kan zijn dat NP placement op meer dan één punt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in konflikt komt met onderdelen van de syntaktische theorie. Het is natuurlijk in principe altijd mogelijk dat de vigerende theorie veranderd moet worden (wat eigenlijk ook voortdurend gebeurt), maar zoiets dient natuurlijk op goede gronden te geschieden. Daarmee kom ik op het volgens mij meest fundamentele bezwaar tegen NP placement: zoals het er nu voor staat is deze regel in feite niet gemotiveerd, in de zin dat er onafhankelijke syntaktische argumenten voor geleverd zijn in termen van konstituentschapstests, verplaatsbaarheid en dergelijke. Wat NP placement doet is voorzien in twee strukturen voor identieke reeksen woorden, zonder dat op syntaktische gronden beargumenteerd is dat een objekt soms wel en soms niet tot de VP behoort, zonder dat er ambiguïteiten in grammatikale relaties, enzovoorts, zijn te vinden. Op de keper beschouwd is NP placement er alleen maar om een verband te leggen tussen intonatie en interpretatie; door daar een transformationele regel voor te gebruiken wordt dit verband voorgesteld als bemiddeld door de syntaxis, zonder dat daar eigenlijk argumenten voor zijn. NP placement is een uitdrukking van het idee, de strategie, dat alle interpretatieve opties in zinnen teruggeleid moeten worden op struktuurverschillen, als gevolg van de visie dat interpretaties volledig bepaalbaar zijn vanuit de syntaktische struktuur. De taak van de syntaktische komponent wordt er zo bepaald niet gemakkelijker op; het is dan ook in feite deze achtergrond die verantwoordelijk gesteld kan worden voor de problemen die NP placement ten aanzien van de syntaktische theorie oplevert. De regel valt hiermee onder het soort beschrijvingen dat wordt ingegeven door de Katz-Postal konceptie van een ‘geïntegreerde taalbeschrijving’, waarmee de heuristische strategie gepaard gaat dat struktuurverschillen, dus ook syntaktische regels, gepostuleerd worden op grond van semantische informatie (vgl. Akmajian 1977, 427/428). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. andere NP promotie analysesNog een frappant voorbeeld van de zojuist genoemde Katz-Postal konceptie van taalbeschrijving is te vinden in v.d. Berg (1978). Dit artikel handelt eveneens over de distributie van bepalingen en daarmee samenhangende interpretatieverschillen. V.d. Berg gaat uit van verplaatsing van NP's naar links over bepalingen heen (‘NP preposing’) en niet van verplaatsing van de bepalingen naar rechts, zoals beschreven in par. 1. Het lijkt dus op wat Kerstens deed; alleen is de verplaatsing bij V.d. Berg één ongedeeld proces geworden.Ga naar eindnoot16 V.d. Berg konstateert het verschil tussen zinnen met een onbepaalde NP voor, dan wel achter een zinsbepaling (zie par. 2), en schrijft dan: Hieruit valt een argument vóór NP-preposing, en tegen een regel die bepalingen naar rechts verplaatst af te leiden: het is de status van de NP die verandert [...] en niet die van de bepaling (V.d. Berg 1978,221). In feite wordt hier expliciet gesteld wat ook in Kerstens (1975) aan de hand is: als je het genoemde semantische verschil wilt verantwoorden aan de hand van struktuurverschillen, ben je vrijwel gedwongen verschillende strukturele posities aan te nemen voor NP's links, c.q. rechts van een bepaling. Tegen NP preposing vallen verder in ieder geval ook de bezwaren in te brengen uit par. 3.2.1 in verband met strukturele kondities. Bovendien zou het gaan om een niet struktuurbehoudende NP verplaatsing. Nu is de Postposing-regel uit par. 1 waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk ook niet struktuurbehoudend, maar dat is toch minder ongewenst, omdat de argumenten voor struktuurbehoudendheid van NP verplaatsing aanzienlijk sterker staan dan die voor verplaatsingen van andere kategorieën (vgl. Freidin 1977). Met andere woorden: door struktuurbehoudendheid voor AdvP verplaatsing op te geven, geef je minder prijs dan door zoiets te doen voor NP verplaatsing. Chomsky heeft recentelijk gesteld dat struktuurbehoudendheid van NP verplaatsing volgt uit de aanname van een nivo van ‘logische vorm’, waarin NP's funktioneren als argumenten (Chomsky 1978, 5); ze moeten dus in argument-posities staan. Een NP (argument) kan dus alleen verplaatst worden naar de positie van een andere NP (argument). Als struktuurbehoudendheid hier geheel toe gereduceerd kan worden, hoeft AdvP verplaatsing niet struktuurbehoudend te zijn, in tegenstelling tot NP verplaatsing (een enkel wel omschreven geval daargelaten).
V.d. Berg beroept zich voor argumenten om NP preposing de voorkeur te geven boven Postposing ook op De Haan (in voorber.). En zoals hierboven theoretische argumenten tegen NP preposing zijn ingebracht, kunnen er ook theoretische argumenten tegen AdvP postposing aangevoerd worden. Zo verplaatst deze regel in sommige toepassingen een bepaling naar beneden; een zinsbepaling die over een objekt heen verplaatst wordt, is daarna bevat in de VP en c-kommandeert dan niet de oorspronkelijke positie. Dit is in strijd met de sporentheorie, volgens welke een konstituent slechts verplaatst kan worden naar een positie die de oorspronkelijke positie c-kommandeert. De sporentheorie sluit in het algemeen dus ‘lowering rules’ uit. Het is echter mogelijk de sporentheorie zodanig te interpreteren dat dit probleem zich niet voordoet. Volgens Chomsky (1976) volgen de opties voor ‘upgrading’ en ‘downgrading’ uit de aanname dat de eis van c-kommanderen in feite een konditie op het binden van variabelen is. Het spoor van NP verplaatsing funktioneert als een variabele in de logische vorm en moet dan korrekt gebonden worden (tenzij het door een latere verplaatsing uitgewist is), zodat NP's in het algemeen slechts naar boven verplaatst mogen worden: sporen van andere konstituenten dan NP's funktioneren niet als variabelen in de logische vorm, zodat kwesties van ‘proper binding’ zich daarbij niet voordoen en niet-NP's wèl naar beneden verplaatst mogen worden. Chomsky stelt dat de volgende samenhang volgt uit de aldus opgevatte sporentheorie: Movement rules may upgrade, but they cannot downgrade unless the position that they vacate is filled by a later rule, or unless the item downgraded is not a noun phrase (Chomsky 1976, 110). Door met Chomsky de kondities op het binden van sporen te lokaliseren op het nivo van de logische vorm lijken we deze theoretische bezwaren tegen Postposing dus te kunnen ondervangen. Plaatsen we de konditie van c-kommanderen echter in de syntaxis (zoals bijvoorbeeld bepleit in Koster (1978)), dan staat de Postposing analyse voor een probleem. Het lijkt dus alsof regels ter verantwoording van de distributie van bepalingen altijd wel ergens in botsing komen met onderdelen van de syntaktische theorie. De diagnose van déze situatie moet echter uitgesteld worden tot de laatste paragraaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Fokusbepalingen4.1. associatie met fokusIn de vorige paragraaf zijn de problemen waar een NP promotie analyse voor komt te staan ten aanzien van de syntaktische theorie in verband gebracht met een konceptuele verwarring tussen syntaktische struktuurbeschrijving en de beschrijving van interpretatie- en gebruiksaspekten van zinnen. Ik wil nu dan ook proberen een beschrijving van de betrokken interpretatieverschijnselen te geven die niet een direkt verband legt met de syntaktische struktuur, laat staan met het opereren van bepaalde regels. Daarbij zal blijken dat niet alleen zo'n andere analyse mogelijk is, maar dat deze tevens een onverwacht inzicht biedt in een groter aantal verschijnselen. Van de analyse van Kerstens (1975) gaat de suggestie uit dat verschillende volgordes van definitiete NP's ten opzichte van zinsbepalingen geen interpretatieverschillen met zich mee brengen. Immers, alleen indefiniete NP's kunnen zowel [+ Q] als [-Q] zijn, terwijl definiete inherent [+ Q] zijn. Maar ook zinnen als (1) vertonen wel degelijk interpretatieverschillen. Om dit uit te werken herhaal ik hier de zinnen (lb) en (lc) als resp. (43a) en (43b)Ga naar eindnoot17, met aanduiding van de meest natuurlijke posities van het zinsaksent in die zinnen.
Deze zinnen hebben niet in alle opzichten gelijke interpretaties. Voor (43a) kunnen we de parafrases (44) geven.
Terwijl (43a), in termen van dit soort parafrases, twee interpretaties heeft, heeft (43b) er slechts één, (45).
Ook zin (1b) kan de interpretatie (45) hebben, maar dan niet met het aksent zoals in (43a), maar zoals in (46).
De omstandigheid dat de in (43) aanwezige interpretatieverschillen aangegeven kunnen worden met behulp van parafrases in de vorm van gekloofde zinnen, en dat de zinsbepaling dan bij het linkerlid hoort, maakt duidelijk wat er aan de hand is: de zinsbepaling ‘slaat op’ iets dat er rechts van staat en dat ‘iets’ is de kern van de in de zin vervatte mededeling, de fokus van de zin. Zin (lc) (vgl. (43b)) heeft kennelijk minder interpretatiemogelijkheden dan (1b) (vgl. (43a) en (46)), omdat er in (lc) minder materiaal rechts van de bepaling staat. Een en ander kunnen we als volgt uitdrukken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanwege (47) zou ik zinsbepalingen bij deze willen herdopen in ‘fokusbepalingen’Ga naar eindnoot18. Ik wijs er op dat het volgens (47) niet noodzakelijk is dat de fokus zich onmiddellijk rechts van de bepaling bevindt; dat is zo omdat (46) de interpretatie (45) kan hebben en daarbij bevindt zich een presuppositioneel element tussen de fokusbepaling en de fokus. Het zou een interessante vraag zijn of (47) afgeleid kan worden uit andere principes en zo ja, uit welke, maar daar ga ik niet op in; ik behandel (47) hier dus zelf als een principe. Waar het me nu om gaat is dat op basis van (47), in samenhang met enkele andere principes, diverse verschijnselen verantwoord kunnen worden, waaronder de problematische uit par. 2. Alvorens daartoe over te gaan is het nuttig om een ander punt te bespreken, aangezien dit nog tamelijk direkt verband houdt met het probleem van NP promotie. Guéron (1976) toont aan dat een voorwaarde voor Extrapositie vanuit NP is, dat de betreffende NP ‘in fokus’ isGa naar eindnoot19 (zie ook van Zonneveld (1978)). In samenhang hiermee volgt uit (47) dat geen Extrapositie mogelijk is vanuit een NP links van een fokusbepaling, aangezien die volgens (47) tot de presuppositie moet behoren. Dat dit uitkomt blijkt uit het verschil tussen (48a) en (48b).
Dit kontrast volgt dus uit twee onafhankelijk van elkaar gemotiveerde principes. Het belang van deze vaststelling ligt in het feit dat volgens De Haan (pers. comm.) hierin een argument gevonden kan worden voor NP preposing. Aanname van NP verplaatsing zou verklaren waarom Extrapositie niet mogelijk is in (48b), gegeven nl. de Antecedent Konditie (vgl. Huybregts 1976, 346) die (o.a.) verplaatsing vanuit een verplaatste konstituent verbiedtGa naar eindnoot20. Het is duidelijk dat het kontrast tussen (48a) en (48b), aangezien het al volgt uit onafhankelijke principes, irrelevant is voor de kwestie wel-of-geen NP preposing. Overigens lijkt het niet eens volledig waar te zijn dat Extrapositie verboden is vanuit iedere NP ter linkerzijde van een fokusbepaling; vgl. (49).
Zin (49a) is, zoals verwacht, net zo slecht als (48b). Maar (49b), met het zinsaksent niet in het Extrapositie-komplement, is veel beter. Dit verschil lijkt mij een onoverkomelijk probleem voor de genoemde opvatting, die impliceert dat Extrapositie nooit mogelijk is vanuit een NP links van een fokusbepaling. Daarentegen lijkt een oplossing in het kader van Guéron zeer wel mogelijk. Men kan zich nl. afvragen waarom de konditie op Extrapositie luidt zoals hij luidt. Veronderstel dat we de konditie terugleiden op de - voor de hand liggende - eis dat een voorwaarde voor het kunnen opereren van de interpretatieregel die Extrapositie-komplement en NP verbindt, is dat deze beide in de ‘informatiestruktuur’ dezelfde status hebben, d.w.z. òfwel beide tot de fokus behoren, òfwel beide tot de presuppositie. In het ongemarkeerde geval zal het eerste gelden, aangezien de fokus zich normaliter aan het zinseinde bevindt (zie ook hieronder, par. 4.3.). Beschouw nu opnieuw (49). In (49a) moet de geëxtraponeerde S tot de fokus behoren, omdat hij het zinsaksent bevat; de relevante NP, het boek, kan niet tot de fokus behoren, omdat hij zich links van een fokusbepaling bevindt. Bijgevolg is ‘linking’ onmogelijk. In (49b) kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter het deel ‘(nog niet) gelezen’ als fokus genomen worden. De geëxtraponeerde S behoort dan, net als de betreffende NP, tot de presuppositie, en ‘linking’ is toegestaan. Als we het fokus-element aanduiden door een omgetrokken lijn, kunnen we de situatie van (48b) en (49a) weergeven door (50) en die van (49b) door (51)Ga naar eindnoot21. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. onbepaalde en pronominale NP'sZoals al duidelijk is geworden, is een belangrijke konsekwentie van (47) dat elementen ter linkerzijde van een fokusbepaling ondubbelzinnig tot de presuppositie behoren. Hieruit volgt eigenlijk al onmiddellijk het verschil tussen (20a) en (20b), zoals beschreven in par. 2.
Uit (47) volgt dat een vriend van me in (20b) tot de presuppositie moet behoren en dat staat in feite natuurlijk gelijk met de bewering dat de identiteit ervan vast moet staan. Er hoeven dan ook helemaal geen features als [± specific] gebruikt te worden om een en ander uit te drukken. Over de generieke onbepaalde NP's zoals in (17) en (19) moet iets meer uitgeweid worden.
Onbepaalde NP's zijn de middelen bij uitstek - ze staan ook als zodanig bekend - waarmee nieuwe, nog niet bekende (althans nog niet besproken), entiteiten in het ‘discourse’ geïntroduceerd wordenGa naar eindnoot22. Ze behoren dus natuurlijkerwijze tot de fokus. We zouden dit als volgt uit kunnen drukken:
Aangezien (47) vereist dat de fokus zich rechts van een fokusbepaling bevindt, volgt uit (52) en (47) samen dat indefiniete NP's in het ongemarkeerde geval rechts van fokusbepalingen staan; het voorkomen van indefiniete NP's links van een fokusbepaling en dus niet in fokus, is gemarkeerd (het komplement van (52)) en daarmee alleen onder bijzondere omstandigheden akseptabel. Onbepaalde NP's ter linkerzijde van een fokusbepaling behoren volgens (47) tot de presuppositie en kunnen dan dus niet opgevat worden als dienend ter introduktie van een nieuwe entiteit. De betreffende NP's in (17) en (19) bevatten geen uitdrukkingen die een verband leggen met hoorder, spreker, plaats of tijd van de uiting, geen ‘indexical expressions’. Kennelijk draagt dit er toe bij dat er niet gemakkelijk een specifieke interpretatie, zoals in (20b), beschikbaar is in (17) en (19) (zie voor dit verband ook Nunberg & Pan (1975))Ga naar eindnoot23. Iets wat echter met betrekking tot iedere onbepaalde NP altijd wel bekend is, is de betekenis ervan als zodanig, d.w.z. de definitie van een klasse, bijvoorbeeld van auto's. Als er geen specifiek verband met de kontekst onderhouden wordt, blijft de generieke interpretatie van een onbepaalde NP dus als het ware als enig mogelijke over wanneer de NP tot de presuppositie behoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naarmate de kontekst, zowel binnen als buiten de betreffende zin, deze ‘laatste’ interpretatiemogelijkheid van een onbepaalde NP in de presuppositie minder toelaat, resulteert meer oninterpreteerbaarheid van de zin, zoals het geval was in (15b).
De eis in (47) dat de fokus zich recht van de fokusbepaling bevindt, brengt met zich mee dat naast de plaats van het zinsaksent ook de plaats van een fokusbepaling een middel is voor de spreker om de bedoelde informatiestruktuur duidelijk te maken en voor de hoorder om die struktuur te rekonstrueren. Een konsekwentie van (47) is nl. dat elementen rechts van een fokusbepaling zowel tot de fokus als tot de presuppositie kunnen behoren, maar dat alles wat aan zo'n bepaling voorafgaat in ieder geval niet tot de fokus behoort. Vanuit het standpunt van de spreker gezien bereikt deze een maximaal haalbare, zij het niet absolute, duidelijkheid bij een zodanige volgorde dat het gedeelte voor de bepaling en ook niet meer dan dat presuppositie is en dus de bepaling de fokus introduceert (de bepaling is dan zo ver mogelijk ‘naar rechts opgeschoven’). De hoorder zal er van zijn kant in het algemeen ook van uit kunnen gaan dat de spreker de minst dubbelzinnige volgorde kiest, dus dat een fokusbepaling de fokus introduceert; dit volgt eigenlijk direkt uit tamelijk algemene konversatieprincipes, zoals de bekende maximen van Grice (1975)Ga naar eindnoot24. Dat wil zeggen dat, hoewel (47) zelf niet strikt vereist dat de fokus onmiddelijk volgt op een fokusbepaling, deze volgorde wel als de ongemarkeerde kan worden aangemerkt:
In het voorafgaande is gesteld dat onbepaalde NP's standaard-middelen zijn voor de introduktie van nieuwe entiteiten in een discourse. Voor persoonlijke voornaam-woorden geldt precies het omgekeerde: die worden typisch gebruikt voor referenten die, om zo te zeggen, dusdanig bekend zijn dat er niet eens een omschrijvende (definiete) NP voor nodig is om ze zonder misverstand aan te duiden. Deze pronomina behoren dus juist natuurlijkerwijze tot de presuppositie:
Als gevolg van (54) is de volgorde fokusbepaling-pronomen in strijd met (53). Dit is in feite wat we in par. 2 aantroffen:
In (14a) bevindt zich dus een presuppositioneel element, hem, tussen de fokusbepaling en de fokus. Er bestaat natuurlijk altijd een mogelijkheid voor de spreker om uitdrukkelijk te doen uitkomen dat het de bedoeling is dat het pronomen tot de fokus behoort, nl. door het zinsaksent te geven. Dan grenst de fokus wel aan de fokusbepaling en is de informatiestruktuur in overeenstemming met (53). Zo was (16) in par. 2 akseptabel, zij het kontrastief in verband met het in fokus staan van een pronomen.
Uit (53) volgen direkt nog enkele in par. 2 genoemde verschijnselen. Daar werd naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanleiding van (20a) en (21) vermeld dat een indefiniete NP rechts van een fokusbepaling wel specifiek of generiek kon zijn, maar dat die volgorde bij zo'n interpretatie bepaald niet de meest natuurlijke was. Om in (20a) en (21) de objekt NP's als specifiek, resp. generiek te interpreteren moet aangenomen worden dat ze tot de presuppositie behoren, zodat dan een volgens (53) gemarkeerde volgorde aanwezig is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. andere NP'sIn de vorige paragraaf is een verantwoording gegeven van de problematische verschijnselen uit par. 2 in termen van fokus-associatie en enkele andere, bekende, principes m.b.t. de normale funktie van onbepaalde en pronominale NP's. Dat dit niet alleen een alternatief is voor een ‘strukturele’ analyse in de trant van Kerstens (1975), maar ook een betere oplossing, wordt al gesuggereerd door het feit dat verschillen als tussen (14a) en (16) er direkt uit volgen.Ga naar eindnoot25 Maar er is meer. Aan het eind van par. 4.1. is reeds gewezen op het feit dat de beperkingen op Extrapositie vanuit NP ook volgen uit de analyse van zinsbepalingen als fokusbepalingen. In deze paragraaf wil ik laten zien dat er nog diverse andere feiten onder de hier gegeven analyse vallen.
Dat de positie van de zinsbepaling links van het subjekt, zoals in (2a), enigszins gemarkeerd is wordt reeds door Booij (1974) in een noot opgemerkt (ook Koster 1978, 15), echter zonder dat daar een verklaring voor gegeven wordt.
We kunnen dit niet zonder meer toeschrijven aan het feit dat de fokusbepaling direkt gevolgd wordt door een eigennaam, zoals het verschil tussen (55a) en (55b) laat zien.
In Blom & Daalder (1977) wordt uiteengezet dat de niet kontrastieve informatie-struktuur die is, waarbij op de fokus geen presuppositie-elementen meer volgen:
Zij zien daar een perceptueel principe achter, nl. dat de kern van een mededeling aan het eind van een zin verwacht wordt (Blom & Daalder 1977, 80). (56) generaliseert over zinnen met en zonder presuppositie. Als we in eerste instantie even afzien van gevallen zonder presuppositie volgt uit (53) en (56) onmiddellijk:
Zin (55b) kan hieraan op eenvoudige wijze voldoen, maar (2a) en (55a) niet, omdat daarin de fokusbepaling geheel links staat en er dus geen presuppositieelement aan vooraf kàn gaan. In (2a) en (55a) volgen dus presuppositie-elementen direkt op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fokusbepaling, wat gemarkeerd is volgens (53). Echter, net als het geval was bij de pronomina, kan deze situatie opgeheven worden door het subjekt van (2a) het zinsaksent te laten dragen:
Nu grenst de fokus weer aan de fokusbepaling en is de zin ongemarkeerd volgens (53); (58) is echter gemarkeerd volgens (56), d.w.z. konstrastief in de zin van Blom & Daalder (1977); dit is inderdaad het geval. Er lijkt toch een verschil in akseptabiliteit te bestaan tussen (2a) en (58) dat niet door deze anlyse verantwoord wordt: beide schenden één ‘ongemarkeerdheidsklausule’, nl. (53), resp. (56), maar (2a) lijkt slechter dan (58). Dit zou samen kunnen hangen met het volgende. In (58) is er, in zekere zin, een reden om af te wijken van (56): het subjekt kan niet in fokus gebracht worden door het achter in de zin te plaatsen, omdat het om grammatikale redenen aan z'n plaats gebonden is; daarom moet het aksent wel naar voren; de gemarkeerde volgorde kan dan ‘funktioneel’ genoemd worden. In (2a), met de fokus achterin, is er geen reden om af te wijken van (53), want de bepaling is niet om grammatikale redenen aan een bepaalde plaats in de zin gebonden; er is niets tegen om de bepaling meer naar rechts te plaatsen. De gemarkeerde volgorde in (2a) is dus niet funktioneel. Het verschil in akseptabiliteit tussen (2a) en (58), voorzover vaststelbaar, zou dan teruggeleid kunnen worden tot (59).
Naast het naar voren halen van de fokus is er nog een manier om de fokus onmiddellijk te doen volgen op een geheel links staande fokusbepaling, nl. de hele (rest van de) zin als fokus te nemen. Zonder aanwezigheid van presuppositie volgt immers uit (56) en (53) niet (57), maar:
Om een zin in zijn geheel als fokus te kunnen nemen is het, zoals Blom & Daalder (1977,87) uiteenzetten, wel een voorwaarde dat de mededeling gemakkelijk als één ‘nieuwsfeit’, een informatie-eenheid met ‘onmiddellijk relevante implikaties’ opgevat kan worden. Dit biedt volgens mij de verklaring voor de opmerkingen van Booij (1974) en Koster (1978), dat de mate van aanvaardbaarheid van zinnen met de volgorde van (2a) mede afhangt van de aard van het subjekt. Hierboven is een verklaring gegeven voor het feit dat (2a) zelf niet zo akseptabel is. Kiezen we als subjekt echter iets als iedereen, iemand of niemand, dan zijn de zinnen niet twijfelachtig (vgl. ook (3a), (11)):
Bij een dergelijke vulling van het subjekt is het relatief gemakkelijk de zin op te vatten als de uitdrukking van één ‘nieuwsfeit’ in de bovenbedoelde zin, en dus om de zin in zijn geheel als fokus te nemen. Ze zijn dan in overeenstemming met (60), dus zowel met (53) als (56). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. de onderlinge volgorde van bepalingenIn par. 4.2. werd (53) afgeleid van (47) en algemene pragmatische principes, zoals ‘wees relevant’ en ‘vermijd dubbelzinnigheid’. Nu zijn bepalingen nooit om redenen van taalsystematische aard in een zin nodig en als ze er wel zijn, kan dus op grond van deze zelfde pragmatische principes gekonkludeerd worden dat de spreker ze blijkbaar nodig had, dat ze relevant moeten zijn voor de bedoelde boodschap; zo zullen ze dan ook, als ze (bijvoorbeeld in verband met hun betekenis; zie ook hieronder) niet een bijzondere plaats in de informatiestruktuur innemen, natuurlijkerwijze als onderdeel van de fokus geïnterpreteerd worden. Aangezien hier aangenomen wordt dat zinsbepalingen associatie met fokus ondergaan, geldt een en ander met name voor predikaatsbepalingen. Laten we daarom formuleren:
De konsekwentie hiervan, gegeven dat de fokus zich volgens (47) rechts van een fokusbepaling bevindt, is dat predikaatsbepalingen zich in het ongemarkeerde geval rechts van een fokusbepaling bevinden. Dat wil zeggen dat de interaktie van fokus-interpretatie met pragmatische principes, waarvan o.a. (63) een konsekwentie is, tenminste een deel van de feiten kan verantwoorden die aangevoerd werden ter ondersteuning van een syntaktisch onderscheid tussen zins- en predikaatsbepalingen (vgl. het kommentaar bij (13) in par. 1). Als het (63) is dat in feite de achtergrond vormt van de beperkingen op de onderlinge volgorde van zins- en predikaatsbepalingen, verwachten we gemarkeerde gevallen te kunnen vinden waarin predikaatsbepalingen zich links van fokusbepalingen bevinden. Een bijzondere manier waarop een predikaatsbepaling voor de mededeling van de spreker relevant kan zijn, zonder tot de eigenlijke kern daarvan te behoren, is dat de bepaling het belangrijkste (althans een bijzonder belangrijk) onderscheidend kenmerk noemt van de situatie waar de mededeling ‘over gaat’, met andere woorden wanneer de bepaling topic is en dient om de betrefffende situatie (uitdrukkelijk) te onderscheiden van andere situaties. En in die funktie kunnen we predikaatsbepalingen inderdaad ter linkerzijde van een fokusbepaling aantreffen.
In overeenstemming met een voorstel van Salverda (te versch.) vinden we dat de als topic funktionerende predikaatsbepalingen in (64) - (66) gekenmerkt worden door een aksent dat niet het zinsaksent (t.w. het laatste aksent in de zin, vgl. noot 5) is. De nu onmiddellijk rijzende vraag is natuurlijk of predikaatsbepalingen ook niet onder vergelijkbare omstandigheden links van het subjekt kunnen voorkomen. Als we er van uitgaan dat deze volgorde wel funktioneel moet zijn (vgl. (59)) kunnen we als het ware uitrekenen in welke situatie deze volgorde op kan treden. Dat zijn le) de predikaatsbepaling is topic, het subjekt is fokus, en 2e) de predikaatsbepaling is topic, en de rest van de zin, inklusief het subjekt, is fokus. In deze gevallen zit er niets anders op dan de predikaatsbepaling links van het subjekt te plaatsen, zodat de volgorde ‘predikaatsbepaling-rest van de zin’ dan funktioneel genoemd kan worden. In de praktijk kan het lastig zijn, of zelfs onmogelijk, om deze twee situaties te onderscheiden, maar ze komen volgens mij inderdaad beide voor; vgl. (67) - (70). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit verband is het volgende, uit de Groene Amsterdammer (30-8-1978, p. 20), ook een fraai voorbeeld.
In verband met de relatie ‘vragen - antwoorden’ ligt het voor de hand om aan te nemen dat met de antwoorden funktioneert als topic waarover de rest van de zin een mededeling doet (of liever: een hoop uitspreekt). Nu zijn dergelijke zinnen zeker sterk kontrastief. Dat ligt ook besloten in de hiervoor gegeven analyse. Zinnen met fokusbepalingen links van het subjekt (vgl. (58), (61), (62)) vertonen volgens deze analyse één bijzonderheid: het subjekt is fokus, wat gemarkeerd is volgens (56), of de hele zin is fokus, wat slechts onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Zinnen als (67) - (71) vertonen deze bijzonderheden ook, maar daar komt dan nog bij dat de predikaatsbepalingen niet tot de fokus behoren, wat gemarkeerd is volgens (63); ze zijn dus ‘dubbel gemarkeerd’Ga naar eindnoot26.
Zoals gezegd funktioneren de predikaatsbepalingen in (64) etc. als topic; over een situatie die gekenmerkt wordt met ‘machinaal’, ‘met pijl en boog’, etc., wordt gezegd dat je zo helaas geen bomen kunt kweken, resp., dat men zo waarschijnlijk op konijnen joeg. Anders gezegd: in deze funktie definiëren de bepalingen een ‘interpretatiedomein’ waarin de rest van de mededeling (volgens de spreker) geldig is. Zo ook in bijvoorbeeld (67), waar de mededeling dat iederèèn een koe kan melken geldig is in een door machinaal gedefinieerd interpretatiedomein. We kunnen dan ook zeggen dat predikaatsbepalingen in dit (gemarkeerde) gebruik funktioneren als domeinbepalingen in de zin van Bellert (1977, 347). ‘Echte’ domeinbepalingen zijn gevallen als empirisch, theoretisch, observationeel, logisch, etc. (al dan niet gevolgd door gesproken of gezien); ze kunnen met groot gemak links van fokusbepalingen staan:
In dit kader laten tenslotte ook tijd- en plaatsbepalingen zich vrij eenvoudig inpassen. Enerzijds geldt hiervoor een zelfde redenering als hierboven voor predikaatsbepalingen, nl. dat ze als niet struktureel noodzakelijke konstituenten natuurlijkerwijze tot de fokus kunnen behoren, anderzijds ‘plaatsen’ dergelijke bepalingen meegedeelde zaken in ruimte en tijd, zodat ook de funktie van domeinbepaling er niet vreemd aan zal zijn. Inderdaad kunnen tijd- en plaatsbepalingen zonder dat er een indruk van kontrast optreedt zowel links als rechts van fokusbepalingen optreden, waarbij, mede afhankelijk van intonatie, zich verschillen van interpretatie kunnen voordoen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieruit komt duidelijk naar voren dat noties als ‘fokusbepaling’ en ‘domeinbepaling’ van meer direkt belang zijn voor de volgordemogelijkheden van bepalingen dan traditionele semantische onderscheidingen; het blijkt met andere woorden dat beperkingen op de plaatsingsmogelijkheden van bepalingen wel samenhangen met hun betekenis, maar daar niet rechtstreeks uit afgeleid kunnen worden, doch slechts in samenhang met andere principes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Syntaxis: basisregelsIn het voorafgaande, met name in par. 4.4., is naar voren gekomen dat predikaatsbepalingen in weliswaar gemarkeerde maar wel degelijk mogelijke konstrukties links van fokusbepalingen en links van het subjekt kunnen voorkomen, d.w.z. in posities die volgens een systeem als in par. 1 voor ‘zinsbepalingen’ gereserveerd zouden moeten zijn; de beperkingen op de plaatsingsmogelijkheden van bepalingen ten opzichte van NP's en ten opzichte van elkaar zijn niet absoluut. Vooral is het van belang om vast te stellen dat voorzover er dan beperkingen op volgordemogelijkheden bestaan, deze verantwoord worden in termen van fokusassociatie en daarmee interagerende pragmatische principes. Deze beperkingen op mogelijke volgordes vormen dus geen argument meer om in de syntaxis te onderscheiden tussen verschillende soorten bepalingen; d.w.z. dat het onderscheiden van verschillende specifieke basisposities voor specifieke soorten bepalingen, zoals in het algemeen gebruikelijk (vgl. par. 1), in wezen niet gemotiveerd is: in principe kunnen alle bepalingen in alle posities staan, zij het niet allemaal onder dezelfde voorwaarden. Er zijn dus syntaktisch geen argumenten tegen aan te voeren dat alle bepalingen direkt in alle in principe beschikbare posities gegenereerd worden. Natuurlijk bestaat er dan evenzeer niet langer een argument om wat voor verplaatsing dan ook aan te nemen om van de volgordes ‘bepaling-NP’ en ‘NP-bepaling’ de ene van de andere af te leiden. Niet alleen is dus gebleken dat aanname van NP verplaatsing niet nodig is om een aantal verschijnselen van intonatie en interpretatie te verklaren, maar het alternatief hiervoor maakt zelfs iedere vorm van verplaatsing, dus ook Postposing zoals in par. 1, overbodig. Ook problemen met betrekking tot het ‘downgrading’ karakter van Postposing komen dan niet meer op (vgl. par. 3.2.2.).
De vraag doet zich nu voor hoe zonder transformaties de grote vrijheid van distributie van bepalingen uitgedrukt kan worden. Als zou blijken dat nu in de basis een relatief groot aantal tamelijk willekeurige posities voor bepalingen gespecificeerd moet worden, tegenover een relatief gering aantal vroeger, dan is weliswaar aangetoond dat bepaalde komplikaties in de syntaktische theorie overbodig en ongemotiveerd zijn, maar we hebben daarmee nog niet tegelijk een inzichtelijke syntaktische verantwoording van de distributie van bepalingen. Nu zou dat op zichzelf nog niet zo'n probleem zijn. PS regels, voorzover tot nu toe ontwikkeld, stipuleren in het algemeen slechts, dat bepaalde kategorieën in bepaalde posities voorkomen; er wordt niet verklaard waarom een en ander zo is, c.q. moet/kan zijn (vgl. Koster 1978, 11). Maar als aangetoond kan worden dat het afschaffen van verplaatsingsregels in verband met bepalingen niet zozeer een verzwaring van de basiskomponent oplevert, maar dat juist stappen gezet kunnen worden naar een meer verklarende theorie over basisstrukturen, wint de analyse natuurlijk wel aan plausibiliteit. In deze sektie wordt daarom toch nader ingegaan op de vraag wat dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de basisregels voor bepalingen zouden moeten zijn, zij het voor een deel schetsmatig; het kan natuurlijk ook niet om een enigszins definitieve oplossing gaan omdat er nog niet zoveel inzicht is in de richting waarin onderzoek zich op dit punt zou moeten bewegen. De generalisatie waar het om gaat is zelf tamelijk eenvoudig:Ga naar eindnoot27
De eis van c-kommanderen dient om te garanderen dat een bepaling niet kan voorkomen in konstruktie met NP's die ook door andere maximale kategorieën dan S bevat zijn (bijvoorbeeld NP's die objekten zijn van preposities); de eerste vertakkende knoop boven zo'n NP is dan niet S of een (ander) deel van de V-projektie, zodat de NP V niet c-kommandeert. Om nu de basisregels aan een nadere beschouwing te kunnen onderwerpen, moeten eerste enkele, gedeeltelijk willekeurige, afspraken vastgelegd worden. Laten we aannemen dat S de maximale projektie van V is en dat iedere projektie 3 nivo's kent (vgl. Jackendoff 1977); veronderstel verder dat het (niet omschreven) indirekt objekt superieur is aan het direkt objekt (vgl. Daalder & Blom 1976); gezien (76) betekent dit dat strukturen van de volgende vorm gegenereerd moeten kunnen worden:Ga naar eindnoot28 De generalisatie ligt voor de hand, maar er doen zich enkele problemen voor, die het in eerste instantie onmogelijk maken om één basisregelschema voor Vi (3 ≦ i ≦ 1) te maken; de regel voor V1 moet voorzien in nog enkele andere posities met name voor infinitiefkomplementen (V3 (= S)Ga naar eindnoot29, in komplementaire distributie met het direkt objekt) die Extrapositie of V-raising ondergaan, en voor predikatieve konstituenten (die niet beperkt zijn tot een subklasse van kategorieën; vgl. van Riemsdijk 1978, 33/34). We zouden dus de volgende regels krijgen:
Verder is het feature [-subj] in (77) en (78) eigenlijk verdacht, aangezien de feature-representatie van syntaktische kategorieën in feite in de syntaktische theorie nauwelijks een rol speelt (vgl. Williams 1978; van Riemsdijk 1978, 114-119). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarmee staan we voor de vraag of de plaats van [-subj]3 eventueel ingenomen kan worden door de algemene variabele voor kategorieën, X3, of dat teruggekeerd moet worden tot notatie van elke kategorie apart (AP, PP, eventueel AdvP). Ik zal nu achtereenvolgens ingaan op het feature-probleem, het predikatieve-konstituenten-probleem en het infinitief-probleem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.1. adverbiale kategorieën?De specifikatie ‘[-subj]’ staat gelijk met de stelling dat de kategorieën N3 (= NP) en V3 (= S/) niet de funktie van bepaling kunnen vervullen. We kunnen ons nu zowel afvragen of deze uitsluiting wellicht reeds op andere gronden verantwoord wordt, alsook of de uitsluiting wel terecht is; in het eerste geval hoeven niet de basisregels het onderscheid tussen N/V enerzijds en andere kategorieën anderzijds te maken, in het andere had het niet eens gemaakt mogen worden.
Dat NP's niet de rol van bepaling kunnen vervullen volgt eigenlijk al uit Chomsky's (1978) verklaring voor de struktuurbehoudendheid van NP verplaatsing (zie par. 3.2.2.). Deze verklaring bestaat immers uit de volgende punten:
Uit 1), 2) en 3) volgt echter niet alleen dat NP's niet door verplaatsing in andere dan voor NP gespecificeerde posities terecht mogen komen, maar natuurlijk ook dat dat evenmin mogelijk is door lexikalisering. Het is dan dus niet nodig om in de basisregels zelf te stipuleren dat in de positie van bepalingen geen NP's mogen voorkomen, zodat wat NP's betreft [-subj] in (78) vervangen kan worden door X. Een andere manier om de zojuist ontwikkelde gedachtengang weer te geven is: NP's die niet in NP-posities staan kunnen niet als argument funktioneren (de inhoud van de stappen 2 en 3). Men kan zich dan afvragen of er soms bepaalde soorten NP's zijn die, strikt genomen, niet altijd als argument hoeven te funktioneren (vgl. stap 1), en dan wèl zouden kunnen optreden als realisatie van X. Koster suggereert dat zoiets gezegd kan worden van bepaalde tijds- en duuraanduidingen (vgl. Koster 1978, 196). Zie bijvoorbeeld (79) tegenover (80).
De konstituent iedere minuut is in (79) een argument, maar in (80) een bepaling. Als bepalingen alleen van de kategorie PP of AP (AdvP) kunnen zijn, zal (80) afgeleid moeten worden door deletie van een prepositie of iets van dien aard; behalve dat zoiets ongewenst is, is het ook nogal onduidelijk welke prepositie dat in (80) zou moeten zijn. Andere gevallen zijn de hele morgen en de volgende keer in (81) en (82).
Vervanging van [-subj] door X biedt een oplossing voor het probleem: X3 kan in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
principe ook ‘uitgespeld’ worden als NP, maar die NP kan geen argument zijn; daarmee wordt tegelijk de funktie van iedere minuut in (80) e.d. verantwoord (zonder dat er sprake is van een andere syntaktische kategorie dan in (79)), alsmede het feit dat NP's niet in het algemeen als bepalingen kunnen voorkomen. Laten we dus veronderstellen dat (78) vervangen kan worden door (83).
Deze veronderstelling impliceert dat ook een zin (V3) als adverbiale bepaling kan optreden met in principe dezelfde distributie als andere bepalingen. Bij een poging tot beantwoording van de vraag of dit zo is, doen zich echter weer enkele problemen voor. Om te beginnen zijn bijzinnen relatief ‘zware’ konstituenten, zodat eigenlijk te verwachten valt dat ze niet met hetzelfde gemak midden in een zin kunnen voorkomen als een enkel adverbium, maar een neiging zullen vertonen achter in de zin te gaan staan (vgl. Dik 1978, ch. 9). In de tweede plaats zijn uit de traditionele grammatika natuurlijk wel vele soorten ‘bijwoordelijke bijzinnen’ bekend, maar vele daarvan kunnen beter beschreven worden als preposities met een zinsobjekt of als een konstruktie met een adverbium (of ‘pronominale prepositiegroep’) als hoofd en een relatieve zin als komplement (vgl. Zwarts 1978, noot 8; overigens ook reeds Den Hertog 1973, 238-244). Toch lijken er wel konstrukties te zijn die zich niet tot één van deze kategorieën laten reduceren en het beste als van de kategorie V3 beschreven kunnen worden. Zo kan gedacht worden aan bijzinnen ingeleid door alsGa naar eindnoot30; vlg. (84).
Tenslotte kan gewezen worden op infinitiefkonstrukties als te beginnen in 1979 in (86).
Hoewel er nog wel een aantal onduidelijkheden zijn, lijken de genoemde gevallen toch de veronderstelling te steunen dat X3 in (83) in principe gerealiseerd kan worden als V3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.2. predikatieve konstituentenEen duidelijke anomalie in (83) is het voorkomen van de sekwentie ‘X3* X3’ in de regel voor V1, wat natuurlijk redundant is. De vraag is dus of er een aparte positie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor predikatieve konstituenten onderscheiden moet worden, althans door de basisregels. Nu wordt de predikatieve funktie noch gedefinieerd door een aparte kategoriale status van de betrokken konstituent (juist omdat iedere kategorie predikatief kan zijn), noch door de dominantierelaties (er worden meerdere knopen direkt door V1 gedomineerd), maar wel door de plaats ervan: alleen die X3 onder V1 kan predikatief zijn die het dichtst bij V staat. Of zo'n konstituent ook predikatief is, is een kwestie van het betrokken werkwoord.Ga naar eindnoot31 Zo is het in feite geen probleem (en ter vermijding van redundantie zelfs gewenst) om de aparte vermelding van een specifieke positie voor predikatieve konstituenten te laten vervallen.Ga naar eindnoot32 Een zin als (87) vertoont dan geen strukturele ambiguïteit; de lexikale ambiguïteit van schijnen (‘zelfstandig werkwoord’: licht verspreiden, tegenover ‘koppelwerkwoord’: zich voordoen) is niet alleen een noodzakelijke maar ook een voldoende voorwaarde voor de ambiguïteit van de zin, dus van feller (‘bepaling van hoedanigheid’ of ‘naamwoordelijk deel’).
Overigens wordt hiermee nog een potentieel probleem voor de verplaatsingsanalyses ondervangen, nl. dat de b-zinnen van (88) en (89) ongrammatikaal zijn.
Als er bij de distributie van bepalingen verplaatsing in het spel was, hetzij Adv-Postposing, hetzij NP-preposing, waarom zouden dan de b-zinnen niet van de a-zinnen afgeleid mogen worden? Als we echter geen verplaatsing aannemen, doet deze vraag zich niet eens voor. Alleen die X3-konstituenten kunnen immers predikatief zijn die het dichtst bij het werkwoord staan, zodat in de b-zinnen morgen en helaas predikatief zouden moeten zijn en de dader, resp. de grote boosdoener als adverbiale bepalingen zouden moeten funktioneren; en er is geen regel waarmee de b-zinnen van de a-zinnen afgeleid zouden kunnen worden. We kunnen (83) nu dus verder vereenvoudigen tot (90).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3. infinitiefkomplementenHet enige wat een volledige generalisatie van de regels voor de verschillende nivo's van de V-projektie nu nog in de weg lijkt te staan, is het voorkomen van V3 in (90c). We kunnen deze laatste ‘horde’ nemen als we aannemelijk kunnen maken dat er andere principes zijn die verklaren dat inifinitiefkomplementen alleen voor mogen komen in de in (90c) gespecificeerde positie. Ik bied het volgende ter overweging aan. Zoals bekend moet een infinitiefkomplement òf Extrapositie òf V-raising ondergaan; het ‘achterblijven’ van een infinitiefkomplement zonder dat daaruit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoord verwijderd is, leidt tot onwelgevormdheid. Stel dat dit op de één of andere wijze in de grammatika verantwoord wordt (vgl. van Riemsdijk 1978, 34 en 125, noot 6). Nu maken zowel V-raising als Extrapositie kruciaal gebruik van de knoop V; beide regels kunnen beschouwd worden als adjunkties aan V. Stel nu dat de kondities op het binden van sporen niet beperkt zijn tot het nivo van de logische vorm (vgl. par. 3.2.2.), maar algemene kondities op ‘lege knopen’ zijn (vgl. Koster 1978, bijvoorbeeld 66). Dan geldt voor iedere konstituent, en niet alleen voor NP's, dat verplaatsing ‘naar beneden’ verboden is, tenzij het achtergebleven spoor door een latere regel uitgewist wordt. Gegeven het bovengenoemde karakter van Extrapositie en V-raising (adjunktie aan V) impliceert dit dat deze regels alleen kunnen opereren op een infinitief-komplement dat direkt gedomineerd wordt door V1 en niet op komplementen die zich op een hoger nivo bevinden; immers, in dat laatste geval zou de V van de infinitief, c.q. de hele infinitief zelf, naar beneden verplaatst worden en na verplaatsing door V1 gedomineerd worden, zodat het spoor niet ge-c-kommandeerd wordt door de verplaatste konstituent en dus niet korrekt ‘gebonden’ wordt.Ga naar eindnoot33 Gegeven deze aanname zijn V-raising en Extrapositie dus verboden voor infinitiefkomplementen die niet door V1 gedomineerd worden; aangezien anderzijds het effekt van één van deze regels verplicht is (zoals zojuist gesteld), betekent dit niet anders dan dat infinitiefkomplementen direkt gedomineerd door V2 of V3 onmogelijk zijn, wat het gewenste resultaat is. Als dit (of een ander idee met hetzelfde resultaat) stand kan houden, zouden de regels voor alle drie de nivo's van de V-projektie samengevat kunnen worden in het ene basisregelschema (91).Ga naar eindnoot34
Zeker blijven hier de nodige vraagtekens over en zeker kan niet gesteld worden dat het loslaten van het idee dat er specifieke posities voor bepalingen in de dieptestruktuur zijn, direkt gelijk staat met een vereenvoudiging van de basisregels. Maar wat deze paragraaf in ieder geval wel duidelijk maakt, is dat zonder het loslaten van dat idee geen uitzicht geboden wordt op stappen vooruit. Het voorstel om af te zien van gespecificeerde posities voor bepalingen werd mogelijk doordat een tamelijk gedétailleerd onderzoek aantoonde dat allerlei beperkingen op de distributie van bepalingen verantwoord konden worden in termen van de informatiestruktuur van zinnen en pragmatische principes. Het inzicht dat het taalsysteem interageert met andere systemen, dat de komplexiteit van taalverschijnselen verklaard kan worden uit de interaktie van verschillende autonome, op zichzelf tamelijk eenvoudige, deelsystematieken (ten dele van niet-grammatikale aard), is dus niet alleen iets wat men kan belijden, maar het kan ook een vruchtbare onderzoekstrategie zijn, mits men het serieus neemt en pragmatiek niet als een verbanningsoord gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|