Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Extrapositie van vrije relatieve zinnen in het DuitsGa naar eindnoot*
|
(1) | Ken jij de jongen met wie zij flirt? |
De korresponderende vrije relatieve zin (2), waar het antecedent dus ontbreekt, blijkt ongrammatikaal omdat het relativum een PP is terwijl de matrixzin een NP vereist.
(2) | *Ken jij met wie zij flirt? |
Is bij de zelfde matrix het relativum echter een NP, dan is de vrije relatieve zin weer grammatikaal:
(3) | Ken jij wie ze net kuste? |
De zinnen (1) tot (3) illustreren het kategoriale identiteitseffekt bij vrije relatieve zinnen. Alvorens verder in te gaan op de verantwoording van het identiteitseffekt dienen we stil te staan bij de twee hypotheses waarop zo'n verantwoording zou kunnen worden gebaseerd. Die twee hypotheses kunnen schematisch als volgt worden weergegeven.Ga naar eindnoot4
Bij deze twee strukturen moeten diverse dingen worden aangetekend. In de eerste plaats is het aannemelijk dat de theorie over de basisregels, de -theorieGa naar eindnoot5, afdwingt dat het hoofd van de relatieve zin (XP) identiek is, kwa kategorie, aan de knoop die de hele konstruktie domineert. Met andere woorden, de notie ‘hoofd van een woordgroep’ specificeert dat strukturen als (4) wel mogelijk zijn, maar [YP S']XP niet. Uit deze alleszins redelijke aanname volgt automatisch dat onder de hoofdhypothese (4b) het identiteitseffekt niet hoeft te worden gestipuleerd maar een konsekwentie is van onafhankelijk gemotiveerde principes van de basiskomponent. Echt voordeel is daarmee natuurlijk pas bereikt als ook de keuze tussen (4a) en (4b) door de linguistische theorie wordt bepaald.
Wel moet hierbij worden opgemerkt dat de hoofdhypothese (4b) moet worden aangevuld met een mechanisme dat ervoor zorgt dat de wh-konstituent in de positie van het hoofd en de open plaats in S (ei) dezelfde kategoriale status hebben. Dit kan worden bereikt door aan te nemen dat wh-verplaatsing eerst werkt, gevolgd door een regel die de wh-konstituent van de COMP naar het lege hoofd brengt (cf. Vergnaud (1974)), of door een ongebonden deletieregel aan te nemen die slechts op identieke kategorieën kan werken (cf. Bresnan & Grimshaw (1978)). Onder de COMP-hypothese (4a) echter zijn in principe beide mogelijkheden (XP en YP) toegestaan en zou er een andere manier moeten worden gevonden om één van de twee mogelijkheden, namelijk YP, uit te sluiten.
Verschillende recente bijdragen (Bresnan & Grimshaw (1978), Daalder (1977)) leiden uit de hierboven in abstracto omschreven stand van zaken af dat de hoofdhy-pothese (4b) voor vrije relatieve zinnen respektievelijk in het Engels en het Nederlands geldig moet zijn. Terwijl die konklusie nogal voor de hand ligt, verdient de erin verwerkte logika enige nadere toelichting. De keuze voor de hoofdhypothese is namelijk nog op een tweede aanname gebaseerd:
(5) | Aan de matrix-eisen kan uitsluitend door het hoofd van de relatieve zinskonstruktie worden voldaan. |
(5) is zonder meer in overeenstemming met de gang van zaken in gewone relatieve zinnen en daarom niet onredelijk. Toch is het alternatief voor (5), (6), ook niet onredelijk te noemen.Ga naar eindnoot6
(6) | Als het hoofd lexikaal leeg is telt het voor matrix-eisen niet mee en is de COMP van de vrije relatieve zin toegankelijk voor de regels die de matrix-eisen effektueren. |
Gegeven (6) wordt in een struktuur als (4a) het lege hoofd door de matrixregel (in casu subkategorisatie) overgeslagen en is het de wh-konstituent in de COMP van de vrije relatieve zin die hieraan moet voldoen. Daarmee is ook (6), gekoppeld aan de COMP-hypothese, in staat om het identiteitseffekt te verantwoorden.
Onredelijk is (6) om twee redenen niet te noemen. In de eerste plaats is onafhankelijk aantoonbaar dat een gesubordineerde COMP toegankelijk moet zijn voor matrix-subkategorisatie.Ga naar eindnoot7 Zo zijn werkwoorden bij voorbeeld vaak gesubkategoriseerd voor finiete vs. infiniete komplementszinnen, en met Den Besten (1979) kan worden aangenomen dat finiet vs. infiniet mede een kenmerk van COMP is. In de tweede plaats is het overslaan van of de (on-)gevoeligheid voor lege posities een frekwent verschijnsel. Met name kan hier worden gedacht aan de in Chomsky (1973) voorgestelde kwalifikatie van de subjacentiekonditie in termen van L-containmentGa naar eindnoot8 en aan de hoofdkonditie,Ga naar eindnoot9 die differentiëert tussen lexikaal gevulde en lege hoofden. In het laatste geval is de kwalifikatie noodzakelijk en voldoende om de COMP van vrije relatieve zinnen wel, maar die van gewone relatieve zinnen niet toegankelijk te maken voor matrixregels.
Vreemd genoeg is een aanname als (6) in de literatuur over vrije relatieve zinnen nooit overwogen en heeft men zich blind gestaard op het identiteitseffekt en de daaruit schijnbaar voortvloeiende keuze voor de hoofdhypothese (4b). Als we er (6) echter bij betrekken blijkt duidelijk dat de keuze tussen de twee hypotheses niet kan worden gebaseerd op het identiteitseffekt. Andere verschijnselen moeten de doorslag geven.
In de volgende sekties zal ik een argument presenteren ten gunste van de COMP-hypothese (4a) in het Duits. Hoewel het argument ook in het Nederlands opgaat heb ik voor het Duits gekozen, onder meer omdat het identiteitseffekt zich in het Duits ook uitstrekt tot de naamvallen.Ga naar eindnoot10
2. Het identiteitseffekt in het Duits
Het hedendaags DuitsGa naar eindnoot11 kent, net als het Nederlands, het identiteitseffekt bij vrije relatieve zinnen. Op observationeel niveau wil dat zeggen dat de wh-konstituent van de vrije relatieve zin kwa kategorie, naamval en getalGa naar eindnoot12 moet kloppen met de eisen van de matrixzin waar de vrije relatieve zin deel van uitmaakt. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van tripels met de volgende struktuur:Ga naar eindnoot13
(7) | Waar de matrix XP vereist geldt | |
a | ...[XP [XP lex] [S' YP....]]... | (X ≠ Y) |
b | *...[XP [XP e] [S' YP....]]... | (X ≠ Y) |
c | ...[XP [XP e] [S' XP....]]... |
De volgende tripels zijn allen volgens dit model gekonstrueerd.
(8) | a Leute, auf die du wartest, kommen selten rechtzeitig |
b | *Auf wen du wartest, kommt selten rechtzeitig |
c | Wer erwartet wird, kommt selten rechtzeitig |
(9) | a Der Hans hat das Geld, von dem er sprach, gestohlen |
b | *Der Hans hat, von was/wovon er sprach, gestohlen |
c | Der Hans hat, was er gestohlen hat, zurückgegeben |
(10)a | Ich habe mich sehr gefreut über die Sachen, mit denen er zurückkam |
b | *Ich habe mich sehr gefreut über mit was/womit er zurückkam |
c | Ich habe mich sehr gefreut über was er zurückbrachte |
In deze gevallen vereist de matrixzin een NP, en wel respektievelijk een subjekt, een objekt, en een objekt van een voorzetsel. Een wh-konstituent van de kategorie PP, zoals in de b-zinnen, maakt de vrije relatieve zin dan ook ongrammatikaal, terwijl een wh-konstituent van de kategorie NP blijkens de c-zinnen wel een grammatikaal resultaat oplevert. Soortgelijke situaties ontstaan ook als de matrixzin een PP vereist.
(11)a | Er steht immer am Ort, den sie auswählt |
b | *Er steht immer, was sie auswählt |
c | Er steht immer, wo sie sich hinstellt |
Dit type PP-gevallen leveren echter bepaalde komplikaties op die in dit verband niet relevant zijn en waar we eldersGa naar eindnoot14 nader op ingaan.
De naamvallen vertonen hetzelfde patroon. De naamval van de wh-konstituent in een vrije relatieve zin moet zowel kloppen met de eisen van de relatieve zin als met de eisen van de matrix. Als hij maar aan een van de twee eisen voldoet is de vrije relatieve zin ongrammatikaal.Ga naar eindnoot15
(12)a | Wer (nom) nicht stark ist, muss klug sein |
b | *Wen (akk)/wer (nom) Gott schwach geschaffen hat, muss klug sein |
c | *Wem (dat)/wer (nom) Gott keine Kraft geschenkt hat, muss klug sein |
(13)a | Ich nehme, wen (akk) du mir empfiehlst |
b | *Ich nehme, wem (dat)/wen (akk) du vertraust |
c | *Ich nehme, wer (nom)/wen (akk) einen guten Eindruck macht |
(14)a | Ich vertraue, wem (dat) du vertraust |
b | *Ich vertraue, wen (akk)/wem (dat) du mir empfiehlst |
c | *Ich vertraue, wer (nom)/wem (dat) einen guten Eindruck macht |
Ook deze identiteitseffekten zijn in principe neutraal ten opzichte van de keuze tussen de COMP-hypothese ((4a) annex (6)) en de hoofdhypothese ((4b) annex (5)). Wel moet worden opgemerkt dat in het geval van de hoofdhypothese de deletievariant niet erg plausibel is omdat relatiefdeletie in gewone relatieve zinnen geen naamvalsidentiteit vereist.Ga naar eindnoot16 Wh-verplaatsing plus verplaatsing naar het hoofd zou echter wel voldoen als de naamvalsregels cyklisch opereren en geordend zijn na de verplaatsing naar het hoofd.
Samenvattend kan worden gesteld dat het Duitsop tweefrontenduidelijk identiteits-effekten vertoont. De keuze tussen de COMP-hypothese en de hoofdhypothese blijft echter vooralsnog open.
3. Extrapositie van vrije relatieve zinnen
Het SOV-karakter van het Duits brengt een scherpere afbakening van extrapositie-verschijnselen met zich mee. Grof gezegd komt het erop neer dat PPs en S's wel rechts van het werkwoord kunnen staan, maar NPs en APs niet, zelfs niet als ze ‘zwaar’ zijn:
(15)a | Du solltest dich nicht vertiefen in diesen Kram |
b | Er hat uns gesagt, dass er morgen kommt |
c | *Willst du uns nicht leihen das Buch, von dem du sprachst? |
d | *Er hat geheult so laut, dass man es im ganzen Dorf hören konnte |
Het kontrast is buitengewoon scherp, al moet worden aangetekend dat met name konstrukties van het type (15c) een enkele keer voorkomen in sterk stylistisch gemarkeerde konteksten, vooral in juridisch ambtsjargon. Dit soort stijl is echter vrij gemakkelijk aan te voelen, vandaar dat het kontrast er niet door wordt vertroebeld. En zelfs als men een ‘liberale’ houding wil innemen en zeggen dat geëxtraponeerde NPs altijd grammatikaal zijn, maar tegelijk stylistisch gemarkeerd, blijft het kontrast staan. Het is dan een kontrast tussen stylistisch gemarkeerd en stylistisch ongemarkeerd.
Dit kontrast geeft ons een middel in de hand om tot een keuze tussen de COMP-hypothese en de hoofdhypothese te komen. Het blijkt namelijk dat vrije relatieve zinnen vrijelijk geëxtraponeerd kunnen worden, waar de korresponderende volledige NPs dat niet of slechts stylistisch gemarkeerd kunnen.Ga naar eindnoot17
(16)a | Der Hans hat das Geld, das er gestohlen hat, zurückgegeben |
b | Der Hans hat das Geld zurückgegeben, das er gestohlen hat |
c | *Der Hans hat zurückgegeben das Geld, das er gestohlen hat |
d | Der Hans hat zurückgegeben, was er gestohlen hat |
(17)a | ...dass du immer die Leute, die man dir empfiehlt, anstellst |
b | ...dass du immer die Leute anstellst, die man dir empfiehlt |
c | *...dass du immer anstellst die Leute, die man dir empfiehlt |
d | ...dass du immer anstellst, wen man dir empfiehlt |
Het bovengenoemde kontrast is tussen de c-zinnen en de d-zinnen. De a-zin geeft de volledige NP in de interne positie, en de b-zin maakt het patroon kompleet: de relatieve zin, zonder het hoofd, kan wel worden geëxtraponeerd. Dat is volkomen volgens de verwachting, want de relatieve zin is een S'. Uit het feit dat de vrije relatieve zin zich hier gedraagt als een gewone relatieve zin, en niet als een NP, kunnen we afleiden dat hetgeen in de d-zin rechts van het werkwoord staat een S' is en niet een NP. Anders gezegd, de regel die de d-zinnen afleidt is de relatieve zinsextrapositieregel, die ook opereert in de b-zinnen.
Het centrale feit is nu dat het relatieve pronomen in de vrije relatieve zin, net als in de gewone relatieve zin, meedoet aan de extrapositie. Daaruit volgt, gegeven de analyse in termen van verplaatsing van S', dat het relatieve pronomen deel uitmaakt van die S', en daarmee dat het in COMP staat en niet in de positie van het hoofd. Deze konklusie kan nog worden versterkt door de observatie dat het relatieve pronomen ook niet kan worden achtergelaten (in de positie van het hoofd) door de extrapositieregel.
(18)a | *Der Hans hat was zurückgegeben er gestohlen hat |
b | *...dass du immer wen anstellst man dir emfiehlt |
Op basis van dit extrapositieargument kan, althans voor het Duits, definitief worden gekozen voor de COMP-hypothese ((4a) plus (6)). Voor het Nederlands kan, mutatis mutandis, hetzelfde argument worden gekonstrueerd. Daarmee zouden we over kunnen gaan tot de konklusie en enkele spekulaties naar aanleiding van de rol van een principe als (6) in de linguistische theorie, ware het niet dat er twee haken en ogen zitten aan het extrapositieargument. Uit nadere analyse zal echter blijken dat deze ogenschijnlijke problemen geen afbreuk doen aan de geldigheid van het extrapositieargument.
4. Extrapositie vanuit het subjekt
De voorbeelden in sektie 3 waaruit blijkt dat extrapositie van vrije relatieve zinnen parallel is aan de extrapositie van gewone relatieve zinnen en niet aan NP-verplaatsing betreffen allen verplaatsing vanuit de positie van het direkt objekt. Extrapositie vanuit andere posities zou echter het zelfde patroon moeten opleveren. Dat is echter niet het geval bij extrapositie vanuit de subjektspositie. Vanuit het subjekt kunnen gewone relatieve zinnen (soms) wel, maar vrije relatieve zinnen nooit worden geëxtraponeerd:
(19)a | Leute, die erwartet werden, kommen selten rechtzeitig |
b | Wer erwartet wird, kommt selten rechtzeitig |
c | *Kommen selten rechtzeitig Leute, die erwartet werden |
d | *Kommt selten rechtzeitig wer erwartet wird |
e | *Leute kommen selten rechtzeitig, die erwartet werden |
(20)a | Die Hypothese, die du darlegst, ist unsinnig |
b | Was du darlegst, ist unsinnig |
c | *Ist unsinnig die Hypothese, die du darlegst |
d | *Ist unsinnig, was du darlegst |
e | Die Hypothese ist unsinnig, die du darlegst |
In deze voorbeelden is het kontrast tussen de c-zin en de d-zin verdwenen. In (19) is extrapositie van de gewone relatieve zin (die met hoofd) echter ook niet mogelijk blijkens (19e), zodat een onafhankelijke reden aanwezig kan worden geacht voor de ongrammatikaliteit van (19d). Deze reden kan worden gezocht in principes van meer semantische aard die beperkingen opleggen aan de interpreteerbaarheid van onder meer dit type extrapositieverschijnselen (cf. Guéron (1978), Verhagen (1979)).
Uit (20) blijkt echter dat deze principes geen afdoende verklaring bieden voor de onmogelijkheid van de extrapositie van vrije relatieve zinnen vanuit het subjekt. In (20) wordt extrapositie van de gewone relatieve zin namelijk niet uitgesloten, (20e) is grammatikaal. Het lijkt er dus op dat vrije relatieve zinsextrapositie hier werkt als NP-verplaatsing en niet als S'-verplaatsing. Als we echter nu toch aannemen dat NP-verplaatsing in het spel is doen zich twee problemen voor. In de eerste plaats valt dan de verklaring voor de extrapositieverschijnselen vanuit de objektspositie weg. In de tweede plaats blijft de vraag bestaan waarom de relatieve zinsextrapositieregel, die duidelijk deel uitmaakt van de Duitse grammatika, niet zou kunnen
werken op vrije relatieve zinnen, bij voorbeeld zoals in (18).
Terwijl voor het kontrast dat zich voordoet bij extrapositie vanuit het object geen plausibele alternatieve verklaring lijkt te kunnen worden gevonden, is zo'n alternatieve verklaring voor de subjektsgevallen wel beschikbaar. Het belangrijkste feit ten aanzien van (19d) en (20d) is dat deze zinnen geen lexikaal subjekt meer hebben omdat het hoofd leeg is en de relatieve zin geëxtraponeerd. Behoudens enkele specifieke afbakenbare uitzonderingen zoals imperatieven is het echter zo dat elke finiete Duitse zin een lexicaal subjekt moet hebben. In de recente linguistische literatuur worden verschillende principes voorgesteld die min of meer dit effekt hebben, bij voorbeeld het *NP-filter van Rouveret & Vergnaud (1979) en de Nominative Island Constraint (NIC) plus het Case Filter van Chomsky (1978). Op de details van deze voorstellen hoeft hier niet te worden ingegaan. De strekking ervan is, simpelweg, dat in het ongemarkeerde geval een finiete zin een lexikaal subjekt moet hebben, terwijl een infiniete zin een niet gelexikaliseerd subjekt (PRO) heeft. Zo'n principe maakt het vereiste onderscheid tussen (20d) en (20e), en aangezien het principe onafhankelijk nodig is in de Duitse grammatika gaat deze hulpverklaring niet gepaard met de invoering van ad hoc mechanismen.
Er zijn verscheidene aanwijzingen dat de voorgestelde verklaring juist is. In de eerste plaats is de afwezigheid van een lexikaal subjekt niet uitgesloten als een andere konstituent voorop wordt geplaatst.
(21) | Morgen wird e }verurteilt, was heute noch für richtig gilt |
*e wird morgen }verurteilt, was heute noch für richtig gilt |
Ook es-insertie maakt op deze wijze extrapositie van een (subjekts-) vrije relatieve zin grammatikaal:
(22) | Est ist e }nun endlich getan worden, was getan werden musste |
*e ist }nun endlich getan worden, was getan werden musste |
En in ja/nee vragen, waar het werkwoord voorafgaat aan het subjekt, doet zich hetzelfde verschijnsel voor:
(23) | Muss denn e unbedingt immer richtig sein, was die Zeitung schreibt? |
Tenslotte is extrapositie van de vrije relatieve zin ook mogelijk vanuit het subjekt van een infinitiefkonstruktieGa naar eindnoot18 als in (24).
(24)a | Ich habe, was noch übrig war, stehen lassen |
b | Ich habe stehen lassen, was noch übrig war |
Extrapositie van vrije relatieve zinnen vanuit de subjektsplaats levert dus weliswaar niet, zoals de objektsgevallen, een argument op voor de hier voorgestelde analyse, maar tegelijk doen de subjektsgevallen ook geen afbreuk aan het extrapositieargument.
5. Extrapositie vanuit een voorzetselkonstituent
Als een vrije relatieve zin objekt is van een voorzetsel kan hij, in tegenstelling tot
de gewone relatieve zin, niet worden geextraponeerd. Opnieuw krijgen we daarmee een patroon waarin het lijkt alsof de extrapositie van de vrije relatieve zin zich gedraagt als NP-verplaatsing.
(25)a | Ich habe mich sehr über die Sachen, die er zurückbrachte, gefreut |
b | Ich habe mich über was er zurückbrachte sehr gefreut |
c | *Ich habe mich sehr über gefreut die Sachen, die er zurückbrachte |
d | *Ich habe mich sehr über gefreut, was er zurückbrachte |
e | Ich habe mich sehr über die Sachen gefreut, die er zurückbrachte |
(26)a | ...dass er an Leute, die er nicht kennt, nicht gedacht hat |
b | ...dass er an wen er nicht kennt nicht gedacht hat |
c | *...dass er an nicht gedacht hat Leute, die er nicht kennt |
d | *...dass er an nicht gedacht hat, wen er nicht kennt |
e | ...dass er an *Leute/die Leute nicht gedacht hat, die er nicht kennt |
Ook hier spelen semantische faktoren soms een rol, zoals blijkt uit (26e). Maar ook als we van die faktoren abstraheren blijft het probleem staan waarom extrapositie van de vrije relatieve zin niet kan worden toegepast in de d-zinnen. Maar ook hier is een alternatieve verklaring beschikbaar. Zoals in dit artikel wordt betoogd is het hoofd van de vrije relatieve zin leeg in die zin dat het relatieve pronomen in de COMP van de relatieve zin staat en niet in de positie van het hoofd. De standaard-aanname ten opzichte van ongelexikaliseerde posities binnen de EST is dat ze niet zomaar kunnen blijven staan, maar dat ze moeten worden geïnterpreteerd op grond van, gekontroleerd door, of gewoon verbonden met elementen in de kontekst. Niet gelexikaliseerde subjekten van bijzinnen worden bij voorbeeld gekontroleerd (onderhevig aan bepaalde kondities) door een NP uit de matrixzin. Deze kontrole wordt tot uitdrukking gebracht door identieke indices aan te brengen op de kontrolerende en gekontroleerde (lege) NP. Dit zelfde mechanisme wordt ook in alle andere gevallen van grammatikale lege posities gebruikt. We kunnen dan gewoon stellen dat strukturen die niet-gekoindiceerde lege posities bevatten onwelgevormd zijn. Hoe komt nu het lege hoofd van de vrije relatieve zin aan zijn index? Het meest voor de hand liggend is de gedachte dat dezelfde regel hiervoor verantwoordelijk is die er ook voor zorgt dat in gewone relatieve zinnen het hoofd en het relatieve pronomen altijd koreferentiëel zijn. Er van uitgaande dat deze regel de index van het relatieve pronomen toekent aan het hoofd van de relatieve zin, krijgen de lege hoofden van vrije relatieve zinnen op deze wijze automatisch een index. De regel in kwestie is een regel van logische vorm (cf. Chomsky (1978)) en werkt daardoor op de output van de transformationele komponent. In tegenstelling tot Chomsky (1978) ga ik er van uit dat extrapositie deel uitmaakt van de transformationele komponent, zodat de koindexeringsregel kan werken op strukturen waar het hoofd en de relatieve zin gescheiden zijn.
Op zichzelf biedt deze regel nog geen uitkomst omdat hij niet differentiëert tussen lege en gevulde hoofden. Wel is het echter zo dat een konditie waar de koindexe-ringsregel aan onderhevig is gevoelig is voor dit verschil. Deze konditie, de hoofd-konditie (cf. Van Riemsdijk (1978)), is als volgt geformuleerd.Ga naar eindnoot19
(27) | Geen regel mag op Xi (Xj) en Y betrekking hebben in de struktuur
...Xi...[α...Y...]α...Xj... als Y wordt ge-c-kommandeerd door het lexikale hoofd H (N, V, A, P) van α, waar α = N''', V''', A''', P''' |
De relevante toepassing van deze konditie is het geval waar een regel (de koindexeringsregel) een element buiten P''' (het relatieve pronomen in de geëxtraponeerde relatieve zin) relateert aan een element dat wordt ge-c-kommandeerd door het voorzetsel (de N''' of een onderdeel ervan, zoals het hoofd van de N'''). Ook in deze formulering maakt de konditie het relevante verschil nog niet. Maar aan de hoofdkonditie moet een onafhankelijk gemotiveerde kwalifikatie worden toegevoegd:Ga naar eindnoot20
(28) | De hoofdkonditie werkt op het niveau van koindexering in de logische vorm, maar slechts op nul-anaforen (niet gelexikaliseerde elementen) en niet op lexikale elementen. |
In (27) moet Y dus konform (28) worden vervangen door [e]Y. Met deze kwalificatie bereiken we het gewenste effekt: geëxtraponeerde vrije relatieve zinnen kunnen ten gevolge van de hoofdkonditie niet, maar geëxtraponeerde gewone relatieve zinnen kunnen wel aan hun hoofd worden gerelateerd. Zodoende krijgt het lege hoofd van een geëxtraponeerde vrije relatieve zin in een voorzetselkonstituent geen index en wordt de struktuur als onwelgevormd uitgesloten.
De motivatie voor de kwalifikatie (28) vloeit voort uit het gedrag van andere regels. Zo verwachten we op grond van (28) dat de regel die reciproke pronomina aan hun antecedent relateert niet gevoelig is voor de hoofdkonditie, hetgeen korrekt is:
(29) | Jan en Pieti lijken [P''' [P' op elkaari]] |
De regel echter die het kwantitatieve er relateert aan een lege N' (cf. Bennis (1978)) kan wel worden geblokkeerd door de hoofdkonditie.
(30)a | Ik heb eri al [N''' drie [N' e]i] opgegeten |
b | *Ik heb eri al [P''' [P' met [N''' drie [N' e]i]]]] gesproken |
De kwalificatie (28) van de hoofdkonditie is dus onafhankelijk gemotiveerd, en daarmee vervalt ook het voorzetselkonstituentprobleem als mogelijke tegenwerping tegen het op extrapositie vanuit objekten gebaseerde argument voor de COMP-hypothese en tegen de hoofdhypothese.
6. Konklusie
In de voorafgaande drie sekties heb ik een argument gepresenteerd ten gunste van de COMP-hypothese (4a) ten aanzien van de analyse van vrije relatieve zinnen in het Duits. Het argument, dat op zich heel simpel is, moest wel uitvoerig worden afgeschermd tegen mogelijke tegenwerpingen. Maar de strekking van het argument kan worden gehandhaafd. Vrije relatieve zinnen zijn extraponeerbaar, net als gewone relatieve zinnen en in tegenstelling tot volledige NPs zoals hoofd plus relatieve zin. Omdat het relatieve pronomen meeëxtraponeert moet het in COMP staan en niet in de positie van het hoofd. En aangezien het Duits identiteitseffekten vertoont, zowel op het gebied van (kategoriale) subkategorisatie als op het gebied van naamvalsselektie, kunnen we konkluderen dat de COMP van de vrije relatieve zin toegankelijk is voor dit type regels. Kwalifikatie (6) van de COMP-hypothese is dus noodzakelijk. Deze konklusie heeft enkele verdergaande theoretische konse-
kwenties. Met name volgt hieruit dat een vrije relatieve zin niet funktioneert als een komplexe NP in de zin van de komplexe NP konditie, althans niet ten opzichte van subkategorisatie- en naamvalsregels. Als S (in tegenstelling tot S') de bindende kategorie is voor subjacentieGa naar eindnoot21 is er geen sprake van dat deze konditie hier geschonden wordt. De andere in aanmerking komende konditie, de hoofdkonditie (27), is expliciet zo geformuleerd dat hij niet werkzaam is bij niet-gelexikaliseerde hoofden. Onder deze interpretatie is het dus absoluut niet verwonderlijk dat de COMP van de vrije relatieve zin toegankelijk is voor bepaalde grammatische processen.
De vraag die resteert is waarom deze regels naar de inhoud van COMP moeten kijken en niet gevoelig mogen zijn voor het lege hoofd: het lege hoofd moet worden overgeslagen. Het antwoord op deze vraag lijkt gelegen te zijn in intrinsieke eigenschappen van dit soort regels. Het lijkt intuïtief heel aanvaardbaar om te stellen dat subkategorisatie en naamvalsselektie gevoelig moeten zijn voor lexikale informatie. Subkategorisatie blijft niet beperkt tot het vermelden van een syntaktische kategorie maar specificeert vaak klasses van lexikale elementen of zelfs unieke lexikale items. En naamvalsselektie is in wezen gevoelig voor de vorm van lexikale elementen. Een interessante aanwijzing voor deze laatste observatie kan juist worden gevonden in het gedrag van vrije relatieve zinnen in het Duits. Het relatieve pronomen was is zowel nominatief als akkusatief neutrum. En juist in dit geval van synkretisme kan de identiteitseis worden doorbroken:
(31) | Was (nom/akk) du mir gegeben hast, ist prächtig |
Was is hier tegelijk akkusatief voor de vrije relatieve zin en nominatief voor de matrixzin. Het is dus eerder de vorm van het woord zelf dan de abstrakte naamvalskategorie waar het toe behoort waar het om gaat.
Toch blijkt deze eigenschap van regels zoals subkategorisatie en naamvalsselektie (en in sommige gevallen ook subjekt-werkwoord getalskongruentie) niet een absolute eigenschap te zijn. In sommige talen blijkt het identiteitseffekt juist te kunnen worden doorbroken. Dat geldt onder meer voor archaïscher vormen van het Duits, waar het volgende type zinnen blijkens een reeks voorbeelden in Paul (1920) en Behaghel (1928) mogeljk waren:
(32) | (*)Mit wem man umgeht hängt einem an (Hensler: Judenmädchen 113, uit Paul (1920) IV, p.202) |
(33) | (*)Ich liebe wer gutes thut und hasse wer mich verletzt (Schiller: Jungfrau 1862, uit Paul (1920) IV, p.202) |
Soortgelijke verschijnselen doen zich voor in diverse andere talen, waaronder het klassiek Grieks. Deze stand van zaken leidt ertoe, de gevoeligheid voor lexikale elementen niet als absolute eis te beschouwen, maar als parameter die voor dit type variatie verantwoordelijk is. In een uitvoeriger studie (Groos & Van Riemsdijk (1979)) hopen we voorgaande analyses van vrije relatieve zinnen te herinterpreteren in het licht van deze parameter, en de parameter zelf en zijn status in de linguistische theorie verder uit te werken.
Bibliografie
Behaghel, O. (1928) Deutsche Syntax III, Heidelberg: Carl Winter |
Bennis, H. (1978) ‘Comparative deletion is subdeletion’, UvA (ongepubl.) |
Besten, H. den (1979) Movement and Deletion, diss. UvA (in voorb.) |
Bresnan, J. (1972) Theory of complementation in English Syntax, Ph.D. diss., MIT |
Bresnan, J. (1973) ‘Headless relatives’, MIT (ongepubl.) |
Bresnan, J. (1976) ‘On the form and functioning of transformations’ Linguistic Inquiry 7,1. 3-40 |
Bresnan, J. & J. Grimshaw (1978) ‘The syntax of free relatives in English’ Linguistic Inquiry 9,3. |
Chomsky, N. (1973) ‘Conditions on transformations’ in Anderson & Kiparsky eds. A Festschrift for Morris Halle, New York: Holt, Rinehart, & Winston. |
Chomsky, N. (1977) ‘On wh-movement’ in Akmajian, Culicover, & Wasow eds. Formal Syntax, New York: Academic Press |
Chomsky, N. (1978) ‘On binding’ MIT (ongepubl.) |
Daalder, S. (1977) ‘Over relatieve zinnen met ingesloten antecedent’ Spektator 1976/1977 nr. 7/8. |
Gee, J. (1974) ‘Notes on free relatives’ Stanford University (ongepubl.) |
Grimshaw, J. (1977) English wh-constructions and the theory of grammar Ph.D. diss., University of Massachusetts, Amherst. |
Groos, A. & H. van Riemsdijk (1979) ‘On matching effects in free relatives’ UvA (in voorb.) |
Guéron, J. (1978) ‘The grammar of PP extraposition’ Université de Paris-Vincennes (ongepubl.) |
Haan, G. de (1975) ‘On transparency’ in Kraak ed. Linguistics in the Netherlands 1972-1973, Assen: Van Gorcum. |
Hirschbühler, P. (1978) The semantics and syntax of wh-constructions, Ph.D. diss., University of Massachusetts, Amherst. |
Jackendoff, R. (1977) X-syntax, Linguistic Inquiry Monograph nr. 2. |
Koster, J. (1978) Locality principles in syntax, Dordrecht: Foris Publications. |
Paul, H. (1920) Deutsche Grammatik IV, Halle a.S.: Max Niemeyer. |
Reinhart, T. (1976) The syntactic domain of anaphora, Ph.D. diss. MIT. |
Riemsdijk, H. van (1978) A case study in syntactic markedness, Dordrecht: Foris Publications. |
Rouveret, A. & J.R. Vergnaud (1979) ‘Specifying reference to the subject’ Linguistic Inquiry (te verschijnen). |
Vat, J. (1979) ‘Dative as an unmarked case in German’ UvA (in voorb.). |
Vergnaud, J.R. (1974) French relative clauses, Ph.D. diss., MIT |
Verhagen, A. (1979) ‘Fokusbepalingen en grammatikale theorie’ in dit nummer. |
Walraven, C. van (1978) ‘Enkele opmerkingen over de vrije relatieve zin in het Nederlands’ UvA (ongepubl.). |
- eindnoot*
- Een eerdere versie van dit artikel werd gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de North Eastern Linguistic Society (NELS IX) in New York, November 1978.
Het onderzoek dat eraan ten grondslag ligt maakt deel uit van een groter onderzoek maar vrije relatieve zinnen in samenwerking met Anneke Groos.
- eindnoot1
- Ik gebruik hier de term ‘vrije relatieve zinnen’. Hieronder versta ik wat ook vaak wordt aangeduid met ‘hoofdloze (headless) relatieve zinnen’ of ‘relatieve zinnen met ingesloten antecedent’.
- eindnoot2
- Cf. Bresnan (1973), Bresnan & Grimshaw (1978), Daalder (1977), Gee (1974), Grimshaw (1977), Hirschbühler (1978), Van Walraven (1978).
- eindnoot3
- Deze term is, voorzover mij bekend, afkomstig uit Grimshaw (1977).
- eindnoot4
- XP en YP hanteer ik als variabelen over NP, AP, PP. S' staat voor , ‘ei’ voor het door wh-verplaatsing achtergelaten spoor en ‘e’ voor een lege, geen lexikaal materiaal bevattende positie. Een derde denkbare hypothese, waar S' niet bevat is in een XP, laat ik hier verder buiten beschouwing.
- eindnoot5
- Zie b.v. Jackendoff (1977).
- eindnoot6
- Een derde alternatief, de door Hirschbühler (1978) voorgestelde konditie die de identiteit van de wh-konstituent inCOMP en het lege hoofd door stipulatie afdwingt, laat ik hier buiten beschouwing.
- eindnoot7
- Het is opmerkelijk dat dit een van de centrale claims was in Bresnan (1972).
- eindnoot8
- Zie ook De Haan (1975).
- eindnoot9
- Cf. Van Riemsdijk (1978), en sektie 5.
- eindnoot10
- Voor een recente studie op het gebied van de syntaxis van naamvallen in het Duits, zie Vat (1979).
- eindnoot11
- In archaïscher vormen van het Duits kon het identitietseffekt worden doorbroken, zie sektie 6.
- eindnoot12
- De problematiek omtrent de getalskongruentie laat ik hier verder buiten beschouwing. Mede in verband daarmee beperk ik me ook tot vrije relatieve zinnen met w-woorden. Die met d-woorden vertonen geen wezenlijke afwijkingen.
- eindnoot13
- Voor illustratieve doeleinden gebruik ik hier, vooruitlopend op de uiteindelijke keuze, strukturen van het type (4a).
- eindnoot14
- Cf. Groos & Van Riemsdijk (1979).
- eindnoot15
- Genitieven laat ik op grond van hun erg beperkte distributie buiten beschouwing.
- eindnoot16
- Cf. Bresnan (1976).
- eindnoot17
- Voor de volgende voorbeelden kan ‘*’, worden geïnterpreteerd als systematisch ambigu tussen ongrammatikaal en stylistisch gemarkeerd.
- eindnoot18
- Het gaat hier dus, konform het bovengenoemde principe, om een gemarkeerde konstruktie. Overigens is de mogelijkheid niet geheel uitgesloten dat de NP in kwestie direkt objekt van lassen en niet subjekt van de komplementsinfinitief is.
- eindnoot19
- Voor de notie c-kommanderen zie Reinhart (1976). In het onderhavige geval komt het principe er op neer dat het hoofd H (N, V, A, P) alle konstituenten c-kommandeert die worden gedomineerd door de eerste vertakkende knoop boven H: H' (N', V', A', P'). De versie van de -theorie die hier wordt gehanteerd is die van Jackendoff (1977), Van Riemsdijk (1978) en Koster (1978).
- eindnoot20
- (28) houdt een lichte afwijking in ten opzichte van Van Riemsdijk (1978). Zie ook Koster (1978) voor de aparte status van nul-anaforen.
- eindnoot21
- Cf. Chomsky (1977), Van Riemsdijk (1978).