Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Wh-verplaatsing en Cl-verplaatsing in het Nederlands.Ga naar eindnoot*)
|
(1) | Loes is mooi om te zien. |
(2) | *Loes is mooi om Jan te zien. |
Een zin als (2) is onwelgevormd, zowel bij een interpretatie waar Jan begrepen wordt als het subject van zien en Loes als het object, als bij een interpretatie waar Jan begrepen wordt als het object van zien en het subject ongespecificeerd is. De tweede interpretatie zal buiten beschouwing blijven: de onmogelijkheid daarvan heeft, nemen we aan, dezelfde oorzaak als de onmogelijkheid om (1) een andere interpretatie te geven dan die waarbij Loes als het object van zien wordt begrepen, terwijl, ook als die mogelijkheid er is zoals in een zin als (1'), bovendien een fonologische realisatie van dat object uitgesloten is, getuige de onwelgevormdheid van (1').
(1') | *Loes is mooi om haar te zien. |
We nemen aan dat de principes die voor die eigenschappen verantwoordelijk zijn, onafhankelijk zijn van de principes die hier onder aan de orde zullen komen.
In Chomsky en Lasnik (1977) wordt beargumenteerd het contrast tussen (de Engelse pendanten van ) zinnen als (1) en (2) als volgt te verantwoorden. Een zin als (1) krijgt een dieptestructuur toegekend als (la):Ga naar eindnoot1
(la) | Loes is mooi om [ [S PRO wie te zien ]] |
Wh-verplaatsing verplaatst wie naar de COMP-positie van de ingebedde zin. Aangenomen wordt dan een optionele regel die elementen, die zich in COMP bevinden deleert.Ga naar eindnoot2 Toepassing van Wh-verplaatsing leidt tot (1b). Daarop volgend COMP-deletie geeft (lc).
(lb) | Loes is mooi om [ wie [S PRO te zien ]] |
(1c) | Loes is mooi om [ Ø [S PRO te zien]] |
(3) | *[NP te VP]Ga naar eindnoot3 |
(2a) | Loes is mooi om [ Jan wie te zien] |
(2b) | Loes is mooi om [ wie Jan te zien] |
(2c) | Loes is mooi om [ Ø Jan te zien] |
Anders dan bij de afleiding van zin (1) het geval was, levert de afleiding van (2) noch in de vorm van (2b), noch in de vorm van (2c) een oppervlaktestructuur op die door filter (3) wordt toegestaan: in (2b) is wie de lexicale NP die de onwelgevormdheid veroorzaakt, in (2c) is Jan dat. Aldus is de onwelgevormdheid van (2) verantwoord en daarmee het contrast tussen (1) en (2).
In deze verantwoording van Chomsky en Lasnik spelen twee aannames een belangrijke rol: 1o. dat de regel Wh-verplaatsing in het geding is; en 2o. dat een filter als (3) correct is. De tweede aanname, of liever de correctheid ervan, is inmiddels ook door tenminste één van de auteurs in twijfel getrokken (vgl. Chomsky (1978)). Om die reden, en omdat hieronder een alternatief voor het filter zal worden voorgesteld, zal hier verder geen aandacht aan de gemotiveerdheid van (3) besteed wordenGa naar eindnoot4. Van de eerste aanname, nl. dat Wh-verplaatsing in het spel is, wordt in Van Riemsdijk (1978a) beweerd dat er redenen zijn ze voor het Nederlands over te nemen. Hieronder echter zal worden betoogd dat het contrast tussen de Nederlandse zinnen (1) en (2) op een andere wijze verantwoord moet worden, en wel als volgt. Een zin als (1) krijgt een dieptestructuur toegekend als (1d).
(1d) | Loes is mooi om [ [S PRO1 [VP PRO2 te zien ]]] |
Een regel Cl-verplaatsing, die clitische NP's als het en er uit de VP extraheert en in een positie brengt die door S onmiddellijk gedomineerd wordt, verandert (1d) in (1e). Van PRO-NP's wordt aangenomen dat Cl-verplaatsing er op van toepassing is.
(1e) | Loes is mooi om [ [S PRO1 PRO2 [VP Ø te zien ]]] |
Een interpretatieregel, die niet ongelijk is aan de regel die in een zin als Jan beloofde te komen bepaalt dat Jan begrepen wordt als het subject van komen, specificeert dat PRO2 gecontroleerd wordt door Loes. Om nu het contrast tussen zin (1) en zin (2) te verantwoorden, moeten we (1e) vergelijken met de analoog afgeleide oppervlaktestructuur van (2), te weten (2d).
(2d) | Loes is mooi om [ [S Jan PRO2 [VP Ø te zien ]]] |
Het is gemakkelijk in te zien dat filter (3), toegepast op (le) en (2d), correct het contrast tussen (1) en (2) verantwoordt. Wij zullen echter aannemelijk proberen te maken dat niet filter (3) verantwoordelijk is voor het contrast tussen (1) en (2), maar een onafhankelijk gemotiveerde conditie op de interpreteerbaarheid van PRO-elementen, de zgn. samentrekkingsconditie (SC), hier geformuleerd als (4).
(4) | *[[Sϕ1PROϕ2], waar ϕ1, ϕ2 ≠ ØGa naar eindnoot5 |
Deze conditie, of filter zo men wil, eist van PRO-elementen dat ze alleen in zgn. ‘perifere’ omgevingen optreden. In (1e) zijn PRO1 en PRO2 ‘perifeer’ in de zin van (4). In (2d) evenwel is PRO2 niet ‘perifeer’: ϕ1 = Jan en ϕ2 = te zien. Daarom is (2) onwelgevormd.
Om te laten zien dat deze, laten we zeggen, Cl-verplaatsingsanalyse de voorkeur verdient boven de Wh-verplaatsingsanalyse van Chomsky en Lasnik, is het niet voldoende de Wh-verplaatsingsanalyse in discrediet te brengen. Daarom zal hieronder, behalve dat, ook beargumenteerd worden dat de Cl-verplaatsingsanalyse empirisch adequater is, en wat meer is, recht doet aan, wat verondersteld worden essentiële verschillen tussen het Engels en het Nederlands te zijn. In zekere zin vormt de Cl-verplaatsingsanalyse voor het Nederlands steun voor de aannemelijkheid van de Wh-verplaatsingsanalyse voor het Engels.
2. Wh-verplaatsing en de gespecificeerd subject conditie (SSC)
De Wh-verplaatsingsanalyse van Chomsky is voornamelijk door de volgende twee overwegingen ingegeven:
(i) | bepaalde problemen die bij de verantwoording van zinnen als (1) en (2) ontstaan door aanname van de SSC, kunnen worden opgelost als aangenomen wordt dat Wh-verplaatsing een rol speelt. |
(ii) | (schijnbare) schendingen van het zgn. principe van subjacentie, die in de Engelse pendanten van zinnen als (1) optreden, kunnen verklaard worden. |
Om de waarde van de overwegingen goed te kunnen appreciëren, is het nodig eerst een korte omweg te maken door de zgn. condities-theorie zoals voorgesteld in Chomsky (1973).Ga naar eindnoot6 We zullen hieronder, samengevat weergeven waardoor met name condities als de SSC en Subjacentie zijn gemotiveerd. Daarna zullen we laten zien hoe de aanname van de SSC en Subjacentie er toe leidt voor zinnen als (1) een Wh-verplaatsingsanalyse voor te stellen.
2.1. De motivatie voor de SSC
In Chomsky (1973) figureren drie (veronderstelde) grammatica-regels als de voornaamste motivatie voor de SSC: een reflexief/reciproque regel (hier verder ‘reflexief regel’ genoemd), een zgn. ik/mij-ster regel, en Wh-verplaatsing.
2.1.1. De reflexief regel
De zinnen (5) en (6), hoewel structureel niet ongelijk, verschillen in welgevormdheid.
(5) | de mannen beloofden haar elkaar te doden |
(6) | *de mannen bevalen haar elkaar te doden |
In (5) wordt de mannen begrepen als het antecedent van elkaar. In (6) is die
interpretatie uitgesloten. Wel komt haar als antecedent in aanmerking, maar omdat haar en elkaar verschillen in ‘getal’ is de antecedentschapsrelatie niet wel mogelijk, en is de zin onwelgevormd. In zin (5) komt haar niet als antecedent in aanmerking. In Chomsky (1973) krijgt de verantwoording van het contrast tussen (5) en (6) de vorm van een antwoord op de vraag: waarom kan de mannen in (6) niet optreden als antecedent van elkaar. Het antwoord op die vraag is de SSC, hier gegeven als (7).
(7) | geen enkele grammaticaregel kan betrekking hebben opX,Y in...X...[α...Z...WYV...]...
waar Z het gespecificeerd subject is van WYV in α, en α = NP of S |
Onder een gespecificeerd subject wordt verstaan een fonologisch gespecificeerd subject of een subject dat niet door X gecontroleerd wordt. Nemen we aan dat de zinnen (5) en (6) onderliggende structuren hebben als (5a) en (6a).
(5a) | de mannen beloofden haar [S PRO elkaar te doden] |
(6a) | de mannen bevalen haar [S PRO elkaar te doden] |
Zeggen we nu dat de reflexiefregel die in (5) mannen en elkaar relateert, betrekking heeft op de mannen (X) en elkaar (Y). In (5a) is PRO (Z) geen gespecificeerd subject, omdat PRO gecontroleerd wordt door de mannen (X), en de toepassing van de regel wordt niet geblokkeerd. In (6a) evenwel kan de regel geen betrekking hebben op de mannen en elkaar omdat PRO daar niet door de mannen wordt gecontroleerd. De regel wordt geblokkeerd, d.i. de mannen kan niet het antecedent van elkaar zijn. In (6a) kan haar wel als X optreden, want PRO wordt door haar gecontroleerd: het verschil in getal steekt echter een spaak in het wiel, en de zin is, omdat elkaar antecedentloos blijft, onwelgevormd. Omdat in (5a) haar niet PRO controleert, kan haar niet het antecedent zijn van elkaar. Het verschillend gedrag van de reflexiefregel in (5) en (6) wordt aldus door de SSC voorspeld, en in die zin vormt de reflexiefregel een argument voor de aanname van de SSC.
2.1.2. De ik/mij-ster-regel
De zinnen (8) en (9), hoewel structureel niet ongelijk, verschillen wat betreft hun interpretatiemogelijkheden.
(8) | de mannen beloofden haar haar te doden |
(9) | de mannen bevalen haar haar te doden |
Anders dan zin (8), kan (9) niet zo begrepen worden dat haar en haar op dezelfde persoon betrekking hebben. Er wordt aangenomen dat er een regel is (de ik/mij-ster-regel) die van NP's bepaalt dat ze niet op dezelfde entiteit(en) betrekking kunnen hebben. Die regel wordt verondersteld verantwoordelijk te zijn voor de onwelgevormdheid van zulke zinnen als (10).
(10) | *ik zie mij |
Nemen we aan dat (8) en (9) onderliggende structuren hebben als (8a) en (9a).
(8a) | de mannen beloofden haar, [S PRO haar2 te doden] |
(9a) | de mannen bevalen haar, [S PRO haar2 te doden] |
Wanneer de ik/mij-ster regel in (8a) betrekking heeft op haar1 (X) en haar2 (Y) vormt PRO, dat niet door haar1 wordt gecontroleerd, een gespecificeerd subject. Derhalve blokkeert de SSC de toepassing van de regel. D.w.z. dat van haar1 en haar2 niet wordt bepaald dat ze niet op dezelfde persoon betrokken kunnen zijn: haar1 en haar2 mogen dus coreferentieel geïnterpreteerd worden.
In (9a) wordt PRO door haar1 gecontroleerd, is dus geen gespecificeerd subject, de regel wordt niet door de SSC geblokkeerd, en van haar1 en haar2 wordt bepaald dat ze niet op dezelfde persoon betrokken mogen zijn. Het verschillende gedrag van de ik/mij-ster regel in (8) en (9) wordt aldus door de SSC voorspeld, en in die zin vormt de ik/mij-ster regel een argument voor de aanname van de SSC.
2.1.3. Wh-verplaatsingGa naar eindnoot7
Wh-verplaatsing is een regel die zich schijnbaar niet aan de SSC stoort, getuige de zinnen (11) en (12), waar wie geïnterpreteerd kan worden als het object van doden.
(11) | wie beloofden ze mij te doden |
(12) | wie bevalen ze mij te doden |
Anders dan in de vorige gevallen doet zich geen contrast voor tussen de zinnen, noch in welgevormdheid, noch in interpretatiemogelijkheden. Nemen we aan dat (11) en (12) met de betreffende interpretatie afgeleid worden uit diepte-structuren als (11a) en (12a).
(11a) | ze beloofden mij [S PRO wie te doden] |
(12a) | ze bevalen mij [S PRO wie te doden] |
Als we aannemen dat wie in één stap naar de meest linkse positie van de zin verplaatst wordt, is niet te begrijpen waarom de SSC de toepassing niet blokkeert: X (d.i. de meest linkse positie in de zin, ofwel COMP) en Y (d.i. de oorspronkelijke positie van wie) worden in zowel (11a) als (12a) gescheiden door een subject, dat weliswaar niet fonologisch gespecificeerd is, maar evenmin door X gecontroleerd wordt (COMP lijkt per definitie uitgesloten als controleur). Ook successief cyclisch toepassen van Wh-verplaatsing (wat in feite wordt aangenomen) lijkt geen uitkomst te bieden. Zin (11) wordt dan via (11b) uit (11a) afgeleid.
(11b) | ze beloofden mij [ wie [S PRO Ø te doden]] |
(11c) | [ wie [S beloofden ze mij [ Ø [S PRO Ø te doden]]]] |
(13) | waar zag Jan een foto van |
(14) | *waar zag Jan Henks foto van |
Aangenomen wordt dat Henk in Henks foto waarvan het subject is van foto waarvan. Voor (13) en (14) wordt een onderliggende structuur aangenomen als resp. (13a) en (14a).
(13a) | Jan zag [NP een foto waarvan] |
(14a) | Jan zag [NPHenks foto waarvan] |
2.1.4. Conclusies
Bij de in paragraaf 1 geschetste Wh-verplaatsingsanalyse voor zinnen als (1) lijkt de SSC geen rol te spelen. Uit 2.1.3. is duidelijk geworden, waarom dat zo is: Wh-verplaatsing is door z'n successief-cycliciteit en door de aanname dat in de SSC (7) α gelijk is aan , alleen onderworpen aan de SSC als het extracties uit NP's betreft. Een analyse van zinnen als (1), zonder beroep op Wh-verplaatsing, zou strijdig zijn met de SSC (in welke versie dan ook), tenminste zolang aangenomen wordt (zoals hier gebeurt) dat het complement van om in zinnen als (1) een is en niet bij voorbeeld een S (zoals in Faraci (1974) op instigatie van Chomsky overwogen wordt) of een VP (zoals door b.v. Bresnan (1971) wordt beargumenteerd). We mogen dan ook de conclusie trekken dat de eerste in paragraaf 2. genoemde overweging zijn grondslag verliest, zodra aannemlijk gemaakt kan worden dat de SSC (voor het Nederlands althans) niet bestaat, én dat het contrast tussen zinnen als (11) en (12) enerzijds en zinnen als (13) en (14) anderzijds op een andere wijze verantwoord kan worden. M.a.w. als de SSC in discrediet gebracht kan worden en voor het verbod van extractie in (14) een andere verklaring gegeven kan worden. Voor we hiertoe overgaan, moet echter, zoals in paragraaf 2. beloofd, eerst het principe van subjacentie geïntroduceerd worden.2.2. Subjacentie
2.2.1. De motivatie van Subjacentie
Naast de SSC bevat de condities-theorie van Chomsky (1973) het principe van subjacentie, hier gegeven als (15).
(15) | geen enkele grammaticaregel kan betrekking hebben op X,Y in...X...[α...[β...Y...]...]...X...
als α en β cyclische categorieën zijn (d.i. en NP) |
Aanname van dit principe maakt het mogelijk het contrast tussen zinnen als (16) en (17) te verantwoorden.
(16) | wat hoorden ze mij beloven dat ik zou doen |
(17) | *wat hoorden ze mijn belofte dat ik zou doen |
Aangenomen wordt dat (16) en (17) onderliggende structuren hebben als (16a) en (17a).
(16a) | ze hoorden mij [ PRO beloven [ dat ik wat zou doen]] |
(17a) | ze hoorden [NP mijn belofte [ dat ik wat zou doen]] |
Eenmaal toepassing van Wh-verplaatsing geeft (16b) en (17b).
(16b) | ze hoorden mij [ PRO beloven [ wat dat ik Ø zou doen]] |
(17b) | ze hoorden [NP mijn belofte [ wat dat ik Ø zou doen]] |
Een tweede maal kan Wh-verplaatsing alleen nog in (16b) worden toegepast, met als resultaat (16c), waarna een derde toepassing de oppervlaktestructuur van (16) geeft.
(16c) | ze hoorden mij [ wat PRO beloven [ Ø dat ik Ø zou doen]] |
2.2.2. Schending van Subjacentie
De Engelse pendanten van zinnen als (1) laten in principe onbeperkte inbedding toe, getuige de welgevormdheid van een zin als (18).
(18) | this violin is good for you to try to play on |
Nemen we voor (18) een dieptestructuur aan als (18a).
(18a) | this violin is good [ for you to try [ PRO to play on what]] |
Successief-cyclisch toepassen van Wh-verplaatsing levert via (18b) (18c) op als de structuur vóór deletie van what.
(18b) | this violin is good [ for you to try [ what PRO to play on]] |
(18c) | this violin is good [ what for you to try [ PRO to play on]] |
Hadden we voor (18) een dieptestructuur aangenomen als (18d) dan had toepassing van de regel die this violin relateert aan PRO2 (anders dan in het geval dat de regel this violin relateert aan what in (18c)) het principe van subjacentie geschonden.
(18d) | this violin is good [ for you to try [ PRO1 to play on PRO2]] |
We zien dus dat aanname van de Wh-verplaatsingsanalyse voor zinnen als (18) verklaart waarom Subjacentie ‘geschonden’ wordt. Gegeven principe (15), lijkt een Wh-verplaatsingsanalyse onvermijdelijk.
2.2.3. Conclusie
Schijnbare schending van het principe van subjacentie vormt dus evidentie voor het aannemen van een Wh-verplaatsingsanalyse voor zinnen als (1). We zullen nu eerst laten zien dat het principe van subjacentie niet bestaat, en dat de gevallen die door het principe van subjacentie verantwoord worden, verklaard worden door een algemener principe, nl. het kleinste afstand principe (KAP). Het principe van subjacentie zal blijken in zekere zin een ‘effect’ te zijn van het KAP. Daarna zullen we laten zien hoe de aanname van het KAP ons in staat stelt de SSC te elimineren.
3. Het Kleinste Afstand Principe (KAP).
In Chomsky (1973) is een van de fundamentele uitgangspunten dat regels, en dan met name transformaties, tenzij anders gestipuleerd, ongebonden zijn. Om te verhinderen dat een transformatie, als in alle relevante opzichten aan de structurele beschrijving voldaan is, over een of meer S-grenzen wordt toegepast ‘it would require an extra condition on the transformation’ (noot 15). Chomsky's condities-theorie, en dus het principe van subjacentie, is bedoeld ter verklaring van die gevallen waarin een transformatie ‘gebonden’ is in z'n toepasbaarheid. Hier wordt voorgesteld het tegengestelde als uitgangspunt te nemen: regels zijn, tenzij anders aangegeven, gebonden. Dit uitgangspunt wordt tot uitdrukking gebracht in het volgende principe.Ga naar eindnoot9
(19) | geen regel kan betrekking hebben op X en Y als de afstand tussen X en Y niet de kleinste afstand is. |
Onder de afstand tussen twee categorieën X en Y wordt verstaan het aantal S-haakjes dat X en Y van elkaar scheidt. De afstand tussen X en Y is het kleinst als het aantal S-haakjes niet meer bedraagt dan door de structurele beschrijving (al dan niet expliciet) vereist wordt. Voor een regel,waarvan de structurele beschrijving geen S-haakjes tussen X en Y vereist, is de kleinste afstand nul: het KAP maakt van zo'n regel een zins-interne (of: clause-mate) regel. Vereist de structurele beschrijving van een regel één S-haakje tussen X en Y dan is de kleinste afstand één:
zo'n regel kan alleen betrekking hebben op X en Y als er zich tussen X en Y één en niet meer dan één S-haakje bevindt. Etc.
Deze formulering van het KAP veronderstelt dat de kleinste afstand tussen X en Y op een of andere wijze uit de structurele beschrijving van een regel is af te leidenGa naar eindnoot10. Zo volgt uit de structurele beschrijving van een regelals Cl-verplaatsing, zeg (e, Cl), dat de regel zins-intern kan, en dus moet worden toegepast, terwijl uit de structurele beschrijving van Wh-verplaatsing, zeg (COMP, Wh), volgt, op grond van de herschrijfregel →COMPS, dat de regel bij toepassing één (maar niet meer dan één) S-haakje moet passeren.Ga naar eindnoot11De aanname dat regels in principe ongebonden zijn, maar wel onderworpen aan de beperkingen opgelegd door het principe van subjacentie, wettigt de vraag waarom dat principe nu juist verbiedt dat een regel betrekking heeft op X en Y als het aantal S-haakjes (of cyclische haakjes) dat X en Y scheidt groter is dan één. Waarom legt subjacentie de grens niet bij 2, of 5, of 10, of welk willekeurig getal dan ook? Een antwoord op deze vraag die kans maakt om door de linguistische theorie als legitiem erkend te worden, lijkt, vooralsnog althans, niet te geven. Het KAP geeft geen aanleiding tot het stellen van de zojuist geformuleerde vraag, maar wettigt wel een andere vraag: waarom is de kleinste afstand waarvan in het KAP sprake is, nooit groter dan één. Het interessante, nu, is dat op deze vraag wel een, binnen het kader van de linguistische theorie legitiem antwoord mogelijk is: regels kunnen iteratief worden toegepast. Door die eigenschap maakt de grammatica het in principe mogelijk dat een X en een Y op een afstand groter dan één aan elkaar gerelateerd worden, zonder dat er regels zijn die een grotere actie radius hebben dan een afstand van één. De grootste kleinste afstand die nodig is, is één.
Het KAP voorspelt dat de reflexiefregel die een reflexief/reciproque pronomen aan een antecedent koppelt, en die, getuige (20), binnen een S kan worden toegepast, niet over een S-grens heen kan worden toegepast: de kleinste afstand is 0. Het KAP voorspelt aldus correct de onwelgevormdheid van een zin als (21).
(20) | zij ontzien elkaar |
(21) | *zij beloven dat elkaar thuiskomen |
Aangenomen wordt, als steeds, dat de reflexiefregel bij falen de zin als onwelge-vormd markeert. Vgl. de onderliggende structuur van (21):
(22) | [S2 zij beloven [S1 dat elkaar thuiskomen]] |
Op de S1-cyclus faalt de reflexief regel: er is geen antecedent. Om dat de regel, blijkens (20) in principe binnen S1 kan worden toegepast, mag hij op grond van (19) niet buiten S1 worden toegepast. Daarom kan zij niet als antecendent van elkaar dienen. Hetzelfde geldt voor de ik/mij-ster regel. Deze regel opereert, getuige de onwelgevormdheid van (23) zins-intern.
(23) | *ik zie mij |
Het KAP verbiedt de regel daarom over zinsgrenzen heen te opereren. Dat verklaart waarom een zin als (24) welgevormd is: de regel kan geen betrekking hebben op ik en mij.
(24) | ik zie dat hij mij groet |
Als we aannemen dat niet S de categorie is in termen waarvan de afstand tussen categorieën gemeten wordt, maar dat cyclische categorieën die rol spelen, én als we aannemen dat S en NP de cyclische categorieën zijn, dan kunnen we m.b.v. het KAP het contrast tussen zinnen als (25) en (26), gegeven onderliggende structuren als (25a) en (26a), verantwoorden.
(25) | wie zag je |
(26) | *wiens zag je boek over Zeeland |
(25a) | [ COMP [S je zag wie]] |
(26a) | [ COMP [S je zag [NP wiens boek over Zeeland]]] |
De kleinste afstand voor Wh-verplaatsing is 1 cyclische categorie: in (25a) wordt er 1 cyclische S-grens gepasseerd, maar in (26a) worden er twee cyclische grenzen gepasseerd, NP en SGa naar eindnoot12. Evenzo wordt d.m.v. tweemaal (successief-cyclische) toepassing van Wh-verplaatsing de welgevormdheid van (27), gegeven een onderliggende structuur als (27a), verantwoord.
(27) | wie zei je dat een boek over Zeeland had |
(27a) | [ COMP [S je zei [ dat/COMP [S wie had een boek over Zeeland]]]] |
We zien dus dat de gevallen waarvoor het principe van de subjacentie geïntroduceerd is, ook verantwoord worden door het KAP, evenals de gevallen die het subjacentieprincipe lijken te schenden. Laten we daarom het KAP i.p.v. het principe van subjacentie aannemen. Als we het in het vervolg over Subjacentie hebben, doelen we op het effect van het KAP.
4. Geen SSC
Zoals in paragraaf 2.1.4. gezegd, zal het in discrediet brengen van de SSC en het bepleiten van een alternatieve verantwoording voor het verbod op extractie uit NP's, één van de twee overwegingen die tot een WH-verplaatsingsanalyse leidden, z'n grondslag ontnemen. We beginnen met de SSC. Eerst zullen we laten zien dat het gedrag van de reflexiefregel en de ik/mij-ster regel zoals in 2.1.1. en 2.1.2. opgevoerd, zonder beroep op de SSC verantwoord kan worden, en in feite verantwoord moet worden gegeven de geldigheid van het KAP.
4.1. Nog eens de reflexief regel
Bij de verantwoording van het contrast tussen de zinnen (5) en (6), met de structuren (5a) en (6a), hier herhaald, moest de SSC in (6) verhinderen dat de mannen als antecedent van elkaar optreedt.
(5) | de mannen beloofden haar elkaar te doden |
(6) | *de mannen bevalen haar elkaar te doden |
(5a) | de mannen beloofden haar [S PRO elkaar te doden] |
(6a) | de mannen bevalen haar [S PRO elkaar te doden] |
In paragraaf 3 hebben we uiteengezet dat, gegeven het KAP, de mannen niet het antecedent van elkaar kan zijn, netzomin als haar. En dat zowel in (5) als in (6). Het probleem is dus omgedraaid: nu moet verantwoord worden waarom de mannen
in (5) wel als antecedent van elkaar kan optreden. Het antwoord is even simpel als voor de hand liggend: zowel in (5) als in (6) is PRO het enig mogelijke antecedent van elkaar. Omdat in (5) PRO gecontroleerd wordt door de mannen, wordt de mannen begrepen als antecedent van elkaar. Omdat in (6) PRO gecontroleerd wordt door haar, kan alleen haar als antecedent begrepen worden: het getalsconflict leidt daar tot de onwelgevormdheid. We zien dus dat de aanname van het KAP niet alleen de motivatie voor de SSC in het geval van de reflexief regel ondermijnt, maar die motivatie zelfs uitsluit.
4.2. Nog eens de ik/mij-ster regel
Hetzelfde geldt in het geval van de zinnen (8) en (9). Getuige de onwelgevormdheid van (23) is de ik/mij-ster regel een S-regel. Het KAP (19) voorspelt dat de regel in de gevallen (8) en (9), gegeven de structuren (8a) en (9a), hier herhaald, alleen betrekking heeft op resp. PRO en haar2, dan wel op de mannen en haar1, maar niet op b.v. haar1, en haar2.
(8) | de mannen beloofden haar haar te doden |
(9) | de mannen bevalen haar haar te doden |
(8a) | de mannen beloofden haar1 [S PRO haar2 te doden] |
(9a) | de mannen bevalen haar1 [S PRO haar2 te doden] |
De regel die betrekking heeft op PRO en haar2 eist dat ze niet op dezelfde persoon betrokken zijn. Omdat PRO in (9) door haar1, gecontroleerd wordt, kan haar2 niet begrepen worden als betrekking hebbend op dezelfde persoon als waar haar1, betrekking op heeft: PRO zou anders via controle wel op haar2 betrokken zijn, maar via ik/mij-ster niet. Een contradictie. In (8) wordt PRO gecontroleerd door de mannen: de ik/mij-ster regel zegt via die controle dat haar2 en de mannen niet op dezelfde personen betrokken kunnen zijn, maar zegt niets over haar1 en haar2. De interpretatie dat haar1 en haar2 op dezelfde persoon betrekking hebben wordt door de ik/mij-ster regel niet verboden. Ook hier blijkt de aanname van het KAP niet alleen de motivatie voor de SSC te ondermijnen, maar zelfs uit te sluiten.
4.3. Wh-verplaatsing
In 2.1.3. leidde de schijnbare schending van de SSC door Wh-verplaatsing er toe de SSC te modificeren: niet S, maar was de waarde van α. Als er geen gevallen waren als (13) en (14), hier herhaald, dan zou Wh-verplaatsing een echt tegenvoorbeeld tegen de SSC vormen.
(13) | waar zag Jan een foto van |
(14) | *waar zag Jan Henks foto van |
Als we aannemen dat (13) en (14) de structuren (13a) en (14a) hebben en we nemen het KAP aan (waarbij S en NP de cyclische categorieën zijn), dan komt het probleem m.b.t. het contrast tussen (13) en (14), zoals we hiervoor al zagen, er anders uit te zien.
(13a) | [S Jan zag [NP een foto waarvan]] |
(14a) | [S Jan zag [NP Henks foto waarvan]] |
Niet langer is de onwelgevormdheid van (14) het probleem, maar de welgevormdheid van (13). Wh-verplaatsing is zowel in (13a) als in (14a) verboden door het KAP. Om een beslissing te kunnen nemen welk probleem het correcte probleem is (dat wat door de SSC wordt opgeroepen of dat wat door het KAP wordt gecreëerd), moeten de volgende, ook door b.v. Bach en Horn (1976) opgemerkte verschijnselen in de beschouwing betrokken worden. Vgl. de volgende zinnen.
(28) | *waar zag Jan deze foto's van |
(29) | *waar lagen foto's van in de kast |
(30) | waarvan zag Jan een foto |
(31) | een foto zag-ie er niet van |
(32) | *waarvan zag Jan Henks foto |
(33) | *Henks foto zag-ie er niet van |
Als we de SSC aannemen moet een onafhankelijke verantwoording gevonden worden voor de onwelgevormdheid van (28) en (29). Het kontrast tussen (30) en (31) enerzijds en (32) en (33) anderzijds is een raadsel. Nemen we daarentegen het KAP aan, en nemen we aan dat er in de onderliggende structuur van (13), (30) en (31) geen sprake is van één NP waarin de PP bevat is, maar van twee onafhankelijke constituenten NP en PP, dan volgt het patroon automatisch: alleen in (14), (28), (29), (32) en (33) schendt Wh-verplaatsing het KAPGa naar eindnoot13. Het probleem is nu verschoven naar de vraag: waarom kunnen de NP' s van (14), (28), (29), (32), en (33) niet als NP PP geanalyseerd worden? We zullen hier niet proberen die vraag te beantwoordenGa naar eindnoot14. Laten we concluderen dat aanname van het KAP er toe leidt dat de problemen rond zinnen als (13) en (14) een veelbelovende vorm krijgen, een vorm die in ieder geval veelbelovender is dan die welke ontstaat door aanname van de SSC. Daarom besluiten we dat ook Wh-verplaatsing niet alleen geen evidentie vóór de SSC oplevert, maar zelfs evidentie er tegen.
4.4. Conclusies
Samenvattend lijkt het gerechtvaardigd het KAP aan te nemen en de SSC overboord te zetten. Dit betekent dat één van de twee overwegingen van paragraaf 2. om een Wh-verplaatsingsanalyse aan te nemen ter verantwoording van het contrast tussen (1) en (2) is komen te vervallen. Maar hoe zit het met de tweede, de (schijnbare) schending van het principe van subjacentie? In Van Riemsdijk (1978a) wordt opgemerkt dat het in het Nederlands, anders dan in het Engels, niet mogelijk is schendingen van het principe van subjacentie te construeren. Vgl. b.v. de onwelgevormdheid van zinnen als (34) en (35).
(34) | *deze brug is gevaarlijk om te kunnen beklimmen |
(35) | *dit meisje is mooi om te proberen te zien |
Van Riemsdijk houdt het er op dat de onwelgevormdheid het resultaat is van wat hij noemt ‘a fairly complex type of bridge condition’ (p. 197). Hier, echter zullen we de onwelgevormdheid van zinnen als (34) en (35) opvatten als een aanwijzing dat ‘subjacentie’ niet geschonden kan worden. M.a.w. de beide redenen die voor het Engels leidden tot de aanname van een Wh-verplaatsingsanalyse ontbreken in het Nederlands: er is geen SSC en ‘subjacentie’ wordt niet geschonden. Alle reden dus om geen Wh-verplaatsingsanalyse voor te stellen. In de volgende paragrafen zullen
we laten zien hoe het contrast tussen zinnen als (1) en (2) zonder Whverplaatsingsanalyse verantwoord kan woren. De Cl-verplaatsingsanalyse die we er voor in de plaats stellen heeft het voordeel dat ze onafhankelijk gemotiveerd is en verklaart waarom in het Nederlands ‘subjacentie’ niet geschonden wordt. Daarom eerst een korte excursie naar paragraaf 5.
5. Samentrekking
5.1. De Samentrekkingsconditie (SC)
In Kerstens (1976) wordt voorgesteld de interpretatie van zinnen als (36) te verantwoorden met een conditie op de interpreteerbaarheid van fonologisch ongespecificeerde elementenGa naar eindnoot15.
(36) | omdat hij een appel eet en zij een citroenGa naar eindnoot16 |
Van (36) wordt aangenomen dat-ie een structuur heeft als (36a), waar PRO staat voor het in het rechterconjunct ‘gedeleerde’ eet.
(36a) | omdat [S hij een appel eet] en [S zij een citroen PRO] |
De al in paragraaf 1 geïntroduceerde Samentrekkingsconditie, hier herhaald als (37), zegt dat een PRO-element alleen toegankelijk is voor interpretatie als dat PRO-element ‘perifeer’ is.
(37) | *[S ϕ1 PRO ϕ2], waar ϕ1,ϕ2 ≠ ØGa naar eindnoot17 |
(38) | hij eet een appel en zij een citroen |
(38a) | [ hij eet een appel] en [ zij PRO een citroen] |
Op het moment dat (37) wordt toegepast heeft (38) nog een structuur als (36a). Evenzo wordt de onwelgevormdheid van een zin als (39) verantwoord: (37) wordt toegepast op een moment dat (39) een structuur heeft als (39a).
(39) | *hij eet een appel en zij schilt |
(39a) | [S hij een appel eet] en [S zij PRO schilt] |
Laten we de SC daarom als onafhankelijk gemotiveerd aannemen.Ga naar eindnoot19
5.2. De hoofdconditie (HC)
In Zwarts (1975) wordt voor het eerst geopperd voor het Nederlands i.p.v. de SSC, de zgn. hoofdconditie aan te nemen. We geven hem hier als (40).
(40) | geen enkele grammaticaregel kan betrekking hebben op X, Y in...X...[Hn...[Hl...H...Y...]]...X...(n ≠)
waar H het fonologisch gespecificeerd hoofd is en H gelijk is aan N, V, A of P. |
In (40) staat Hn voor de maximale projectie van H, en Hl voor H met 1 bar. Evidentie voor de HC wordt gegeven in Van Riemsdijk (1978b). Daar wordt beargumenteerd dat het feit dat zgn. R-pronomina als er en waar wel, maar ‘gewone’ NP's niet uit PP's geëxtraheerd kunnen worden, zoals blijkt uit het contrast tussen (43) en (44), verklaard kan worden bij aanname van de HC.
(43) | waar hield hij een praatje over |
(44) | *welke boeken hield hij een praatje over |
De redenering komt er op neer dat dezelfde regel (Cl-verplaatsing) die het R-pronomen in een zin als (45) kan verplaatsen naar een positie onmiddellijk rechts van het subject, zoals in (45a), ook R-pronomina in PP's verplaatst, en wel zodanig dat ze links van de prepositie komen te staan, zodat een structuur als (46b) ontstaat uit (46a).
(45) | omdat hij een doos er tegenaan zette |
(45a) | omdat hij er een doos tegenaan zette |
(46a) | [pn [pl op er]] |
(46b) | [pn er [pl op Ø]]Ga naar eindnoot20 |
Het aannemen van de HC maakt het nu mogelijk te verantwoorden waarom naast een zin als (45a), waar er door CL- verplaatsing onmiddellijk rechts van het subject gekomen is, en die welgevormd is, een zin als (47), waarvoor een dieptestructuur als (47a) aannemelijk is, niet welgevormd is.
(47) | *omdat hij hem tegen aan liepl |
(47a) | omdat hij [pn [pl tegen hem]] aan liep |
Omdat hem in (47a) geen R-pronomen is, kan hij niet door CL-verplaatsing binnen de Pn, maar links van de P en buiten de Pl terechtkomen, netzomin als een zin als (48), met hem als direct object en mij als indirect object, afgeleid kan worden uit een structuur als (48a).
(48) | *omdat hij hem mij aanraadde |
(48a) | omdat hij [VP mij hem aanraadde] |
We nemen dan aan dat Cl-verplaatsing in zinnen het R-pronomen uit de VP (= Vl) haalt en in een positie brengt zoals in het geval van P in (46).
Zin (47) afleiden uit (47a) zou neerkomen op schending van de HC, zoals blijkt uit (47b).
(47b) | omdat hij X [pn [pl tegen hem]] aan liep |
Verplaatsing van hem naar X uit Pl, terwijl P fonologisch gespecificeerd is, wordt door de HC verboden.
6. De Cl-verplaatsingsanalyse
Laten we nu terugkeren naar de in paragraaf 1 voorgestelde alternatieve verantwoording van het contrast tussen zinnen als (1) en (2). We geven zin (1) een dieptestructuur als (ld)), hier herhaald.
(ld) | Loes is mooi om [S PRO1 [VP PRO2 te zien]] |
De controle-regel die Loes en PRO2 aan elkaar relateert, wordt in (1d) geblokkeerd door de HC, omdat S = Vn. Daarom moeten we aannemen dat Cl-verplaatsing wordt toegepast, met (le) als resultaat.
(le) | Loes is mooi om [S PRO1 PRO2 [VP Ø te zien]] |
Het aannemen van de HC verantwoordt waarom (49a) onwelgevormd is en (50b) niet.
(49) | *Loes is geschikt om met samen te werken |
(50) | Loes is geschikt om mee samen te werken |
De ‘dieptestructuur’ van (49) is (51a).
(51a) | Loes is geschikt om [S PRO1 [VP met PRO2 samen te werken]] |
De regel die Loes aan PRO1 relateert zou in (51a) tweemaal de HC schenden. Na tweemaal Cl-verplaatsing (eenmaal uit de P1, eenmaal uit de VP) is de structuur (51b). Daar kan de controle regel, niet door de HC gehinderd, opereren. Structuur (51b) is de structuur van (50).
(51b) | Loes is geschikt om [S PRO1 PRO2 [VP Ø mee Ø samen te werken]] |
Ook verantwoordt de aanname van de HC plus Cl-verplaatsing dat een zin als (52) welgevormd is. Zin (52) wordt via (52b), na eenmaal Cl-verplaatsing, en (52c) na nog eenmaal Cl-verplaatsing afgeleid uit (52a).
(52) | deze boom is geschikt om in te klimmen |
(52a) | deze boom is geschikt om [S PRO [VP[p1, PRO in]] te klimmen]]Ga naar eindnoot21 |
(52b) | deze boom is geschikt om [S PRO [VP [pn PRO [p1 in]] te klimmen]] |
(52c) | deze boom is geschikt om [S PRO [VP [pn [p1 in]] te klimmen]] |
Wat het contrast tussen (1) en (2) betreft, lijkt het er op dat filter (3) en de SC (37) even adequaat zijn. Maar behalve dat de SC onafhankelijk gemotiveerd is, is er reden om aan te nemen dat hij ook adequater is, al zijn de oordelen in de cruciale gevallen uiterst precair. Vgl. het contrast tussen de zinnen (53), (54) en (55).
(53) | deze doos is te klein om in te liggen |
(54) | deze doos is te klein om eieren in te doen |
(55) | *deze doos is te klein om het in te doen |
De zinnen (53) en (54) worden op de inmiddels bekende wijze afgeleid. Maar hoe wordt de afleiding van (55) geblokkeerd? Nemen we een dieptestructuur aan als (55a).
(55a) | deze doos is te klein om [S PRO [VP het [PP in PRO] te doen]] |
Tweemaal Cl-verplaatsing geeft, echter, niet structuur (55b) maar structuur (55c). Net zoals zin (56) het resultaat is van Cl-verplaatsing in (56a), en niet een zin als (56b).
(55b) | deze doos is te klein om [S PRO PRO het in te doen] |
(55c) | deze doos is te klein om [S PRO het PRO in te doen] |
(56) | omdat hij het er niet in deed |
(56a) | omdat [S hij [VP het niet er in deed]] |
(56b) | *omdat hij er het niet in deed |
Dit contrast tussen (54) en (55) kan niet verantwoord worden door filter (3). Door de SC wordt het voorspeld.
Dezelfde redenering geldt voor het wellicht wat duidelijker contrast tussen (57) en (58).
(57) | zij is te aardig om een spelletje mee te spelen |
(58) | *zij is te aardig om het mee te spelen |
Daarnaast blijkt uit zinnen als (59) en (60) dat ‘subjacentie’ in sommige gevallen wel degelijk geschonden kan worden.
(59) | hij is te oud om dat hele eind te kunnen lopen |
(60) | hij is ijdel genoeg om te proberen iets later te komen |
Een verschil met de gevallen (34) en (35) is, dat hier geen sprake is van controle van het object van het complement, maar het subject. Een vergelijking van de structuur van een zin als (34), nl. (34a), met die van een zin als (59), nl. (59a), kan duidelijk maken waarom dit verschil er is.
(34a) | deze brug is gevaarlijk om [S PRO1 te kunnen [S PRO2 PRO3 beklimmen]] |
(59a) | hij is te oud om [S PRO1 te kunnen [S PRO2 dat hele eind lopen]] |
In (34a) zou deze brug het antecedent van PRO3 moeten zijn, en de regel die beide posities aan elkaar moet relateren moet dan 2 S-en passeren: de regel die PRO aan een antecedent relateert echter heeft een kleinste afstand van 1. Vandaar de onwelgevormdheid. In (59a) is er, anders dan in (34a) de mogelijkheid van successieve toepassing van de PRO-regel: hij is het antecedent van PRO1 en PRO1 is het antecedent van PRO2: in beide gevallen is de toepassing in overeenstemming met het KAP. Vandaar de schending van ‘subjacentie’. De NP-verplaatsingsanalyse voorspelt dus correct het contrast tussen (34) en (35) enerzijds en (59) en (60) anderzijds. Ditzelfde contrast blijft een raadsel bij aanname van de door Van Riemsdijk bepleite Wh-verplaatsingsanalyse. Q.e.d.
7. Conclusie en speculatie
De hier voorgestelde analyse leidt tot een interessante vraag: hoe komt het dat het contrast in het Engels tussen zinnen als (1) en (2) met een Wh-verplaatsingsanalyse verklaard kan, en zelfs moet worden, gelet op de schending van ‘subjacentie’ die
optreedt, maar dat zo'n analyse, hoewel mogelijk, voor het Nederlands tot onjuiste voorspellingen leidt?
Een speculatie lijkt hier op z'n plaats. Gegeven is dan dat het Nederlands van 2 opties, nl. een Wh-verplaatsingsanalyse en een Cl-verplaatsingsanalyse, die kiest die gebruik maakt van een regel waarvan de afstand het kleinst is, nl. nul. Het Engels kan niet kiezen.
In het kader van de condities-theorie, zou je kunnen zeggen, zijn toepassingen van regels over de kleinst mogelijke afstand in zekere zin ‘gemarkeerd’. Bij aanname van het KAP evenwel, moeten regels met de kleinste afstand als de ongemarkeerde gevallen worden opgevat. In termen van een of andere markeringstheorie leidt de aanname van het KAP of de condities-theorie dus tot tegenovergestelde voorspellingen.Ga naar eindnoot22
Niet onredelijk lijkt het, voorzover daar iets zinnigs over gezegd kan worden, om aan te nemen dat als een taal kan kiezen tussen twee opties, het die optie zal kiezen die in termen van markering het minste kost. In het Nederlands wordt gekozen voor een Cl-verplaatsingsanalyse. Bij aanname van de condities-theorie zou dat betekenen dat de duurste optie zou zijn gekozen. Aanname van het KAP leidt tot een omgekeerde conclusie. Voorzover daarom aan dit soort overwegingen gewicht toegekend moet worden, lijkt het er op dat e.e.a. pleit voor de hierboven gedane voorstellen. Maar meer nog pleit het voor verder onderzoek.
Bibliografie
Bach en Horn (1976). ‘Remarks on “Conditions on transformations”’. In: Language 47, 257 ev. |
Chomsky (1973). ‘Conditions on transformations’. In: Anderson &Kiparsky (eds). A festschrift for Morris Halle. New York. |
Chomsky (1976). ‘Conditions on rules of grammar’. In: Linguistic Analysis 2.4, 303 ev. |
Chomsky (1978). ‘On binding’. (ongep. MIT). |
Chomsky & Lasnik (1977). ‘Filters and control’. In: LI 8,3. |
Faraci (1974). Aspects of the grammar of infinitives and for-phrases. (ongep.MIT diss.). |
Kerstens (1975). Over afgeleide structuur en de interpretatie van zinnen. (ongep. UvA Amsterdam). |
Kerstens (1976). Over Gapping. (ongep. RU Utrecht). |
Kerstens (in voorbereiding). Over de Predikaatconditie. |
Koster (1978a). ‘Why subject sentences don't exist’. In: Keyser (ed.) Transformational studies in European languages. MIT Press. |
Koster (1978b). Locality principles in syntax. Dordrecht. |
Van Riemsdijk (1978a). ‘On the diagnosis of Wh movement’. In: Keyser (ed.) Transformotional studies in European languages. MIT Press. |
Van Riemsdijk (1978b). A case study in syntactic markedness. Dordrecht |
Rosenbaum (1970). ‘A principle governing deletion in English sentential complementation’. In: Jacobs & Rosenbaum (eds.). Readings in English transformational grammar. Waltham Mass. |
Williams (1974). Rule ordering in syntax. (ongep. MIT diss.). |
Zwarts (1975). ‘Some remarks on the linear cycle in Dutch syntax’. (ongep. ATW Amsterdam). |
Zwarts (1978). ‘Extractie uit prepositionele woordgroepen in het Nederlands’. (ongep. RU Groningen). |
- eindnoot*)
- Het onderzoek waar dit artikel verslag van doet, is mogelijk gemaakt door Z.W.O. (project 30-58).
- eindnoot1
- Overal waar dat mogelijk is worden Nederlandse voorbeelden gegeven. Ook wordt alleen die structurele informatie gegeven die relevant is.
- eindnoot2
- Het Nederlandse om kan anders dan het Engelse for niet gedeleerd worden. Deze complicatie gaan we hier verder uit de weg, menend dat ze niet relevant is. We nemen aan dat om buiten de zit.
- eindnoot3
- Voor het Nederlands zou dit filter eigenlijk een vorm moeten hebben als [NP X te V] of iets dergelijks. Vgl. hiervoor gevallen als (i) hij verbood [S PRO het te doen ] die ten onrechte door (3) uitgefilterd zouden worden. Merk echter op dat deze wijziging het zgn. locale karakter van het filter geweld aandoet, en daarmee strijdig is met de gedachte dat filters per definitie locaal zijn.
- eindnoot4
- Het lijkt er overigens op dat de problemen waartoe de aanname van (3) leidt opgelost kunnen worden door enkele van de aannames in het betoog van Chomsky en Lasnik te veranderen. Veranderingen die bovendien onafhankelijk gemotiveerd lijken. Het zou echter te ver buiten de perken van het hier betoogde voeren om dieper op deze kwestie in te gaan.
- eindnoot5
- We moeten, gegeven de formulering in de tekst, aannemen dat (4) alleen op de ‘minimale’ S wordt toegepast. Dus in het geval van de structuur van zin (1), hier gegeven als (i), op S2- en niet op S1-niveau. Anders wordt de zin ten onrechte als ongrammaticaal aangemerkt.
(i) [S1 Loes is mooi om [S2 PRO PRO te zien]]
- eindnoot6
- Amenderingen op de condities-theorie, zoals voorgesteld in Chomsky (1978), worden als niet relevant, buiten de beschouwing gelaten.
- eindnoot7
- Talloze details, problemen en complicaties blijven, voorzover ze niet relevant lijken, buiten beschouwing.
- eindnoot8
- Er worden verschillende oplossingen overwogen, maar deze lijkt de voorkeur te genieten.
- eindnoot9
- Het KAP moet niet verward worden met het Minimal Distance Principle, voorgesteld in Rosenbaum (1970).
- eindnoot10
- Er zijn redenen om aan te nemen dat de kleinste afstand van een regel door andere, algemene principes voorspeld wordt, maar daar kan hier niet verder op in gegaan worden.
- eindnoot11
- Evenals het A-boven-A principe in Chomsky (1973), is het KAP een relatief principe, dat voor z'n toepasbaarheid afhankelijk is van de structurele beschrijving van regels. Het subjacentie principe is voorgesteld als een absoluut principe. Zolang het niet opgevat wordt als een welgevormdheidsconditie op structuren (mogelijk gemaakt door de sporentheorie), kan het natuurlijk ook als een relatief principe worden opgevat.
- eindnoot12
- Zie echter paragraaf 4.3.
- eindnoot13
- Aangenomen dat PP geen cyclische categorie is.
- eindnoot14
- Er zijn talloze aanwijzingen dat e.e.a. niet helemaal juist is. Vgl. bij voorbeeld de zinnen (i) t/m (iv).
(i) zij kochten elkaars foto' s (ii) *waar heeft hij mee die deur geopend (iii) waarmee heeft hij die deur geopend (iv) waar heeft hij die deur mee geopend
Als de afstand tussen categorieën of posities waarop regels betrekking hebben gemeten wordt in termen van cyclische categorieën, en als wordt aangenomen dat S en NP cyclische categorieën zijn, dan wordt ten onrechte voorspeld dat (i) ongrammaticaal is: de kleinste afstand voor de reflexief regel is 0, terwijl de afstand tussen zij en elkaar in (i) I is, nl. de NP-grens van de NP elkaars foto's. Daarnaast dwingt de welgevormdheid van (iv) tot de aanname dat PP geen cyclische categorie is. Wh-verplaatsing zou dan in strijd met de eis van de kleinste afstand zijn toegepast. De onwelge-vormdheid van (ii) blijft dan echter een raadsel. Deze gevallen kunnen worden verantwoord m.b.v. de zgn. predikaatconditie, die luidt:(v) extractie is alleen mogelijk vanuit constituenten die deel zijn van het predikaat
Hier zullen we het predikaat, een notie die een rol speelt op het niveau van de logische vorm, identificeren met de VP vóór de toepassing van enige -regel, zoals Wh-verplaatsing en Extrapositie (vanuit NP). De conditie maakt het mogelijk het contrast tussen (ii) en (iii) te verklaren: in (ii) is de PP waarmee niet in de VP bevat, in (iii) wel. Hetzelfde geldt voor het contrast tussen (13) en (14): in (13) is de PP waarvan deel van de VP, maar in (14) heeft de NP Henks foto waarvan door NP-verplaatsing de VP verlaten, en wordt extractie van waar geblokkeerd. In (29) is foto's waarvan het subject en is extractie onmogelijk. Op dezelfde wijze wordt de extractie van waar uit de niet in de VP bevatte NP deze foto's waarvan in (28) verhinderd. Idem voor de PP waarvan in de NP Henks foto waarvan in (32) en de NP (?) Henks foto in de NP Henks foto ervan in (33). Ook het contrast tussen (25) en (26), in paragraaf 3 opgevoerd als steun voor de cyclische interpretatie van het KAP met NP en S als cyclische categorieën, wordt door het predikaatsprincipe verantwoord. Een voordeel van deze oplossing is dat alle zgn. schendingen van ‘subjacentie’ verantwoord worden zonder dat aangenomen hoeft te worden dat NP een cyclische categorie is. Die aanname maakt de welgevormdheid van (i) (voor de predikaatsconditie geen probleem) problematisch en laat de onwelgevormdheid van (ii) onverklaard. Bovendien lijken deze feiten op een inzichtgevende wijze in verband te kunnen worden gebracht met het verschijnsel dat Extrapositie vanuit NP alleen is toegestaan vanuit een NP die door de VP bevat is, getuige het contrast tussen (vi), (vii) en (viii).(vi) *een meisje sprak mij aan dat ik kende (vii) ik sprak een meisje aan dat ik kende (viii) er kwam een meisje aan dat ik kende
Ook het contrast tussen zinnen als (ix) en (x) kan m.b.v. de predikaatsconditie verantwoord worden.(ix) omdat hij een foto van haar niet graag zag (x) *omdat hij een foto van haar niet graag maakte
Het is hier niet de plaats verder op deze problematiek in te gaan (vgl. voor details en discussie Kerstens (1975) en (in voorbereiding). Hoe het zij, de problemen die (i) t/m (iv) opleveren bij aanname dat NP en S de afstand van posities waarop regels betrekking hebben bepalen, kunnen op een, naar het zich laat aanzien, veelbelovende wijze worden opgelost als er van wordt uitgegaan dat alleen S die afstandbepalende rol speelt.
- eindnoot15
- Een andere conditie wordt hier als niet relevant buiten beschouwing gelaten. (Zie Kerstens (1976).
- eindnoot16
- Merk op dat de welgevormdheid van (36) strijdig is met de SSC en dus opnieuw een tegenvoorbeeld oplevert.
- eindnoot17
- Aannemen dat het filter ook van toepassing is op NP's maakt het mogelijk het contrast tussen de volgende uitdrukkingen op uniforme wijze te verantwoorden.
(i) de rode bloemen en de blauwe PRO (ii) *de rode bloemen en de PRO kleden (iii) de rode bloemen en PRO blauwe kleden (iv) de rode bloemen en PRO PRO kleden (v) deze rode bloemen en die PRO PRO
- eindnoot18
- Ook van de reflexiefregel en de ik/mij-ster regel wordt aangenomen dat het S-regels zijn in de zin van Williams (1974).
- eindnoot19
- De onwelgevormdheid van een zin als (i) lijkt, gegeven de relevante structuur (ii) een tegenvoorbeeld (vgl. Zwarts (1978)).
(i) *slaat zij honden en aait katten? (ii) [Szij honden slaat] en [S PRO katten aait]
We nemen, echter, aan dat de onwelgevormdheid van (i) niet een gevolg is van onjuiste, want in strijd met de SC uitgevoerde, samentrekking, maar veroorzaakt wordt door dezelfde omstandigheid als welke de grond vormt voor de onwelgevormdheid van een zin als (iii), naast de welgevormde (iv).(iii) *hij probeert de afwas (te) doet (iv) hij probeert de afwas te doen
De omstandigheid die de onwelgevormdheid van (iii) veroorzaakt is de schending van de conditie dat de regel die het werkwoord naar persoon en getal verbuigt, alleen toegepast kan worden als de subjects-NP waarmee de V moet congrueren, gespecificeerd is voor persoon en getal. PRO-NP' s zijn niet zodanig gespecificeerd. Daarom zijn infinitief-complementen infinitief-complementen, en worden imperatiefconstructies gekenmerkt door een infiniete of anderszins gemarkeerde werkwoordsvorm (vgl. loop niet weg; niet weglopen). Dat naast (i) een zin als (v) wel welgevormd is, moet worden toegeschreven aan het feit dat de voor de SC relevante onderliggende structuur van (v) zoiets is als (vi), waar die het subject is dat later, na verplaatsing in COMP, gedeleerd wordt (vgl. Koster (1978a)).(v) zij slaat honden en aait katten (vi) [E zij [S' [S die slaat honden] en [S' [S die aait katten]]]
Omdat die wel voor persoon en getal gespecificeerd is, kan in (vi) vóór deletie van die de congruentieregel worden toegepast. Een analyse als (vi) is voor (i) niet mogelijk. Het zou, echter, te ver voeren hier dieper op deze en verwante kwesties in te gaan.
- eindnoot20
- Zie voor details en discussie Van Riemsdijk (1978b).
- eindnoot21
- Of: [p [p1 in PRO]]. De zin is nl. ambigue.
- eindnoot22
- Curieus in dit verband, overigens, is dat in Van Riemsdijk (1978b), binnen het kader van de condities-theorie, voorspeld wordt dat ‘sentences (...) are islands in the unmarked case’ (p.280). Wat Van Riemsdijk eigenlijk voorspelt, echter, is dat zinnen eilanden zijn in het ongemarkeerde gemarkeerde geval, want in het ongemarkeerde geval zijn regels ongebonden, en zinnen dus geen eilanden. In dezelfde geest moet, lijkt het, de opmerking in Koster (1978b), dat het een natuurlijke aanname is dat ‘a full clause is an island in core grammar, and that extraction is a more peripheral phenomenon’ (p.62) geapprecieerd worden: zo'n aanname ligt besloten in het KAP, maar niet in de uitgangspunten van de condities-theorie.