Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
Appositie en de interne struktuur van de NP
| |||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe aanleiding voor dit artikel was de reaktie van E. Wiers op het proefschrift van M. Klein, Appositionele constructies in het Nederlands (1977), verschenen in Spektator, jrg 8, nr. 1-2. Hoewel ik het met Wiers eens ben dat Kleins proefschrift op allerlei punten niet zo overtuigend is, ben ik het met haar alternatieve oplossing ook niet altijd eens. Vandaar dat ik gepoogd heb beide analyses te vergelijken, soms een keuze tussen beide te doen, maar meestal op mijn beurt weer een analyse te geven die van de andere twee verschilt. Werkend binnen het model van de Generatieve Grammatika, zoals die zich de laatste jaren heeft ontwikkeld (Core Grammar, Filters etc.) kom ik tot de konklusie dat gegeven de aanname dat NP's ook als komplement kunnen optreden binnen NP's, de appositionele konstruktie beschreven kan worden zonder essentiële uitbreiding van respektievelijk herschrijfregels, transformaties en kondities op regels en tevens zonder dat daardoor de semantische komponent extra belast wordt. Ik zal eerst de partitief-konstruktie en de konstruktie van woordgroepen als een glas wijn en een emmer bramen bespreken, voordat ik toekom aan de appositionele konstruktie in strikte zinGa naar eindnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||
1. De partitief-konstruktieHet probleem dat hier aan de orde komt, heeft betrekking op Extrapositie van prepositionele konstituenten uit nominale konstituenten. Zoals blijkt uit (1)-(6) treedt daarbij een verschil op tussen partitieve NP's en ‘gewone’ NP's:
Als we subjacentieGa naar eindnoot2 als een konditie op verplaatsingsregels willen handhaven en als we extrapositie als een verplaatsingsregel beschouwen dan zijn zinnen (2) en (3) problematisch. In zin (1) is de PP van Sinterklaas op het eerste gezicht een PP die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
ingebed is in de NP de boten, die op zijn beurt weer ingebed is in de hele NP. Verplaatsing van deze PP uit de hele NP zou over meer dan één cyclische knoop gaan en dus subjacentie schenden. Toch is (2) een grammatikale zin en (3), waar subjacentie niet overtreden wordt, ongrammatikaal. Omdat hij subjacentie wil handhaven verklaart Klein dit verschil door verschillende strukturen aan te nemen:
Aangenomen dat deze strukturen korrekt zijn dan zijn er geen problemen met subjacentie bij extrapositie van PP's. In (7) kan de PP van Sinterklaas zonder probleem geëxtraponeerd worden en in (8) alleen de hoogste PP. Dit levert dus alleen de grammatikale zinnen op. Naast dit voordeel zijn er nogal wat nadelen verbonden aan een struktuur als (7) voor partitieven. Wiers voert in haar bespreking van Kleins proefschrift zeer terecht een aantal bezwaren aan tegen een dergelijke struktuur. Met vijf van de zes bezwaren die zij geeft, ben ik het volkomen eens:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
Op grond van deze bezwaren konkludeer ik, met Wiers, dat Kleins analyse niet houdbaar is. Het zesde bezwaar van Wiers tegen een struktuur als (7) heeft te maken met het woordje er in zinnen met partitieve konstrukties. Op dit punt zal ik straks uitvoerig ingaan. Dat zal leiden tot een analyse die lijkt op die van Wiers, maar die op een essentieel punt afwijkt, zodanig dat vervolgens het subjacentie-probleem, dat Klein er toe bracht om een struktuurverschil te postuleren en dat bij Wiers een intuïtief-semantische verklaring krijgt, op een eenvoudige manier wordt opgelost. Om genoemde bezwaren te ondervangen, stelt Wiers voor in de NP één van de boten van Sinterklaas niet boten het hoofd te laten zijn, noch de kwantor, zoals ook al vaak is voorgesteld, maar een fonologisch leeg element van de kategorie N. Dit doet zij in navolging van onder andere Emonds (1976) en Blom (1977). Dit resulteert in de volgende struktuur:
Bij vergelijking van (8) en (9) blijkt dat beide NP's dezelfde struktuur hebben, met als verschil dat partitieven een leeg hoofd hebben. Dat partitieven een struktuur als (9) hebben lijkt zeer aannemelijk, alleen worden wij nu weer gekonfronteerd met het subjacentie-probleem, zoals uiteengezet aan de hand van (1)-(6). Wiers wil de overtreding van de subjacentie konditie zoals in (2) toeschrijven aan een soort semantische herinterpretatie, waardoor kern en bepaling opgevat kunnen worden als eenheid zodat een bepaling bij die bepaling opgevat kan worden als een bepaling bij die eenheid. Bezwaren tegen een dergelijke analyse zijn de volgende:
We hebben nu dus twee analyses. Klein lost het subjacentie-probleem op maar krijgt daarvoor in de plaats een aantal problemen terug. Behalve de reeds eerder genoemde bezwaren tegen struktuur (7) zijn er nog twee: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||
Aan de andere kant hebben we Wiers' analyse die alle bezwaren tegen Klein vermijdt, maar die in problemen komt met subjacentie. Er is echter een beschrijving van partitieven mogelijk die lijkt op die van Wiers en ook alle voordelen daarvan heeft, maar waarin de subjacentie konditie op verplaatsingsregels gehandhaafd kan worden en waarin geen sprake hoeft te zijn van semantische herinterpretatie. Deze oplossing is gebaseerd op de observatie dat in een NP als één van de boten van Sinterklaas de PP van Sinterklaas niet een PP bij de NP boten hoeft te zijn, maar ook een zusterkonstituent van de PP van de boten kan zijn en dus een PP bij het lege hoofd. In dat geval zou bij extraktie van de PP geen schending van subjacentie optreden. Laten we eens kijken naar de volgende zinnen:
Zoals duidelijk zal zijn gaat het in deze zinnen om het getal van het finiete werkwoord in de relatieve bijzin. Uit (11) en (12) blijkt dat dat getal zolang de relatieve zin ingebed is in de NP, kan variëren. Aangezien bij relativisatie van het subjekt het getal van het werkwoord in de bijzin altijd korrespondeert met het getal van het antecedent, heeft (11) dus een meervoudig antecedent en (12) een enkelvoudig. Dit is te verklaren door aan te nemen dat in (11) de NP voetballers het antecedent van de bijzin is en dat in (12) het lege hoofd, dat blijkens zijn specifikator één enkelvoudig is, het antecedent is. Deze NP's hebben dan de volgende strukturenGa naar eindnoot3Ga naar eindnoot4: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||
Als we aannemen dat extrapositie een verplaatsingsregel is, en dus onderhevig aan subjacentie, dan zouden we verwachten dat alleen uit de tweede struktuur, korresponderend met (12), de S' geëxtraponeerd kan worden. Uit zinnen (13) en (14) blijkt inderdaad dat alleen de S' die gedomineerd wordt door een kategorie op de projektielijn van de hoogste N''' verplaatst kan worden. (13) is ongrammatikaal omdat extrapositie van de S' vanuit een ingebedde N''' subjacentie schendt, terwijl in (14) de S' zonder subjacentie te schenden geëxtraponeerd kan worden. Dit verschil in positie wordt nog duidelijker als we de partitieve PP topikaliseren:
In (16) is de partitieve PP, inklusief de ingebedde S' getopikaliseerd. In (17) daarentegen zijn twee konstituenten, nl. beide zusterkonstituenten (PP en S'), getopikaliseerd, zodat een ongrammatikale zin het gevolg is. (18) en (19) zijn om dezelfde reden ongrammatikaal resp. grammatikaal als (13) en (14). Op dezelfde manier kan aangetoond worden dat het naast S' ook voor PP aannemelijk is dat deze op twee plaatsen binnen de partitieve konstruktie aangehecht kan worden:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt me dat uit deze gegevens duidelijk blijkt dat PP's en S''s in een partitieve konstruktie op verschillend nivo moeten worden aangehecht, overeenkomend met een verschil in interpretatie en een verschil in verplaatsingsmogelijkheden. Dus uitgaande van de normale NP struktuur voor partitieven (met als kenmerk een leeg hoofd van de kategorie N') hoeven we niet in problemen te komen met subjacentie als we gebruik maken van de mogelijkheden die de X-bar theorie biedt om komplementen op verschillende nivo's aan te hechten. Alvorens in te gaan op een vergelijkbaar verschil in struktuur tussen beperkende en uitbreidende bijstellingen, moet eerst nog het woordje er in de partitief konstruktie aan de orde komen om de ongrammatikaliteit van (28) (=(3)) te verantwoorden
| |||||||||||||||||||||||||||
2. er in de partitief konstruktieKlein beargumenteert zijn partitieve struktuur (7) met de observatie dat (29) grammatikaal is in tegenstelling tot (30):
Zoals ook Wiers opmerkt is daarentegen de volgende zin wel grammatikaal:
Voor Klein is een dergelijke zin problematisch. De PP van de boten van Sinterklaas moet bij hem als afzonderlijke konstituent buiten de NP worden gegenereerd. De moeilijkheid is dan dat zijn principiële onderscheid tussen NP's die PP's bevatten enerzijds en partitieve NP's anderzijds, zoals tot uiting komt in zijn verschil in struktuur ((7) en (8)), aanzienlijk verzwakt wordt, aangezien (31) wel een konstruktie met een partitieve PP is maar desondanks een niet-partitieve struktuur moet krijgen. Hoe kunnen we nu het verschil in grammatikaliteit tussen (30) en (31) verklaren? Het er in zinnen als (31) is het kwantitatieve er, d.w.z. het er dat vergezeld gaat of kan gaan van een telwoord en gebonden is aan een lege N' (vgl. Blom 1977, Bennis 1978), bijv.:
In Bennis (1978) heb ik laten zien dat het optreden van lege nominale hoofden (nul-anaforen) beperkt is en gebonden aan een aantal oppervlakte-restrikties. Deze | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
restrikties moeten worden uitgedrukt door regels die werken als een filter en dus de konteksten specificeren waarin een nul-anafoor kan optreden. Ik heb daar uiteengezet dat een nul-anafoor van de niet-leksikale kategorie N', in het nederlands kan voorkomen in twee konteksten: - direkt voorafgegaan door een adjektief:
of (exklusief of) - vergezeld van (ge-c-commandeerdGa naar eindnoot5 door) het kwantitatieve er
Indien een nul-anafoor aan geen van beide of aan beide konteksten voldoet, dan resulteert dat in ongrammatikaliteit:
Zoals blijkt bij de analyse van partitieven in 1., treffen we ook in de partitief-konstruktie nul-anaforen van de kategorie N' aan. We dienen dus de kontekstspecifikatie van nul-anaforen uit te breiden met de konstruktie waarin een lege N' direkt gevolgd wordt door een partitieve PP. We krijgen dan een filter dat inhoudt dat over het algemeen nul-anaforen ongrammatikaliteit opleveren (het ongemarkeerde gevalGa naar eindnoot6), uitgezonderd in bovengenoemde drie konstrukties, waar de nul-anafoor gebonden wordt aan A''', er, of P''' [+partitief]Ga naar eindnoot7. In het kader van Filters & Control zou zo'n filter er ongeveer als volgt uitzien:
Op grond van dit filter is zin (29) grammatikaal want er is voldaan aan de tweede ‘tenzij’-konditie, is zin (30) ongrammatikaal en is zin (31) grammatikaal gegeven de derde ‘tenzij’-konditie. Die filter voorspelt tevens de ongrammatikaliteit van de volgende zinnen:
De reden hiervoor is dat de nul-anafoor slechts één keer gebonden mag worden, vandaar het exclusieve of in het filter. Duidelijk is in ieder geval dat bij extrapositie van de partitieve PP aan één van de andere twee ‘tenzij’-kondities voldaan moet zijn.
Met behulp van bestaande regels en kondities, die onafhankelijk gemotiveerd zijn en met een kleine uitbreiding van de eveneens onafhankelijk gemotiveerde konditie op nul-anaforen van de kategorie N', is het dus mogelijk een verklaring te geven | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
van het gedrag van partitieve PP's, zonder gebruik te maken van gekompliceerde, slecht te beargumenteren strukturen en zonder een krachtig en vooralsnog onduidelijk mechanisme als semantische herinterpretatie te gebruiken om problemen met subjacentie te verklaren. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Een glas wijn en een emmer bramenVoordat ik overga naar echte apposities van het type mijn broer Peter en mijn broer, Peter, wil ik eerst nog konstrukties als een glas wijn en een emmer bramen aan de orde stellen. In Putter (1976) ‘Enige overwegingen naar aanleiding van een emmer bramen’ worden dergelijke konstrukties besproken. Omdat dit een goed overzicht biedt van de voorstellen die gedaan zijn om een dergelijke konstruktie te beschrijven en omdat het uiteindelijk resulteert in een interessant voorstel, zal ik een kort overzicht ervan geven, waarna ik doorga op de door hem gesuggereerde oplossing. Putter voert argumenten aan tegen twee typen beschrijvingen:
Putter doet dan in eerste instantie het voorstel om in plaats van de eerste NP in de specifikator van de tweede of een N-PP struktuur, deze konstrukties op te vatten als een N-N' struktuur, zodat de tweede nominale konstituent een N' is in het komplement van het hoofd van de eerste. Een N' om te verantwoorden dat het tweede nomen geen specificerend element kan krijgen, maar wel adjektieven:
Met een dergelijke analyse kunnen de problemen van de twee genoemde analyses | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||
voorkomen worden. Een probleem is echter dat gegeven de X-bar theorie iedere leksikale kategorie X (X=N, V, P, A) ook een maximale projektie X''' moet hebben. Als we op grond daarvan aan een kistje sigaren de volgende struktuur toekennen:
dan moet op één of andere manier verklaard worden waarom de N''' in het komplement van N geen specifikatoren mag bevatten. Putter lost dit op door aan te nemen dat er een semantische konditie is die dubbele kwantifikatie uitsluit. De semantische regels interpreteren de N-N''' konstruktie zodanig dat de eerste N''' beschouwd wordt als kwantificerend over de ingebedde N'''. Als die ingebedde N''' nog eens een kwantor zou bevatten dan ontstaat er dubbele kwantifikatie. Argumenten voor deze opvatting zijn: - N-N''' konstrukties kunnen voorkomen als de N''' een adjektief bevat, maar alleen als het adjektief niet kwantificerend is:
- Het kwantitatieve er mag niet gerelateerd zijn aan een lege N' in de ingebedde N'''. Dit kunnen we verklaren door aan te nemen dat de relatie tussen er en de nul-anafoor niet over meer dan één cyclische kategorie (N''') tot stand mag komen. Dit geldt voor de N-N''' oplossing maar niet voor de N-N' oplossing.
(zin (47) is tevens een argument tegen de analyse van de eerste N''' in de specifikator). Dat er een interpretatieregel nodig is, die aan de eerste N''' een kwantificerende betekenis toekent, blijkt uit het feit dat N''''s die niet of nauwelijks kwantificerend zijn, toch een kwantificerende betekenis opgedrongen krijgen als ze in die positie staan:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt mij dat deze analyse verreweg de beste is zowel in theoretisch als in deskriptief opzicht. De belangrijkste konklusie, in verband met de analyse van apposities, is dat gegeven deze analyse het mogelijk is om N''' in het komplement van N te hebben in het nederlands. Dit is geenszins een triviale observatie. Jackendoff's (1977) Uniform Three-Level Hypothesis maakt het in principe mogelijk om op elk nivo elke leksikale kategorie hetzij als komplement hetzij als specifikator in te voeren:
Jackendoff voert echter allerlei beperkingen in op kategorieën, die op een bepaald nivo in het komplement van een bepaalde kategorie kunnen voorkomen. Eén daarvan is dat in het komplement van N alleen een N''' kan voorkomen, als die voorafgegaan wordt door een grammatikaal formatief (in het engels of). Uitgaande van de juistheid van Putters analyse, betekent dit dat we in ieder geval in het nederlands wel een N''' moeten kunnen genereren in het komplement van N. Dit houdt in dat dergelijke beperkingen zoals Jackendoff die voorstelt een taalspecifiek karakter hebben. Willen we de algemene gedachte van de Core Grammar handhaven dan lijkt het verstandig om zulke taalspecifieke kondities niet in de basisregels te verantwoorden maar als beperkingen op subkategorisatie op te vatten.
Wiers besteedt in haar artikel ook aandacht aan konstrukties als een glas wijn. Het feit dat deze konstruktie ambigu lijkt te zijn, zoals blijkt uit de volgende twee zinnen:
Afgezien van het feit dat een dergelijk verschil niet of nauwelijks korreleert met een verschil in syntaktische eigenschappen, zijn er een aantal argumenten aan te voeren tegen dit struktuur-verschil: - Aangezien in (52) wijn het hoofd van de N''' is zou je verwachten dat het getal van het finiete werkwoord korrespondeert met het getal van het hoofd als de N''' subjekt is. Dit is echter niet het geval: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bovendien korrespondeert in een struktuur als (52) het getal van de speficikator niet met het getal van het hoofd. Merkwaardig is dat Wiers dit argument hanteert om te laten zien dat Kleins analyse van partitieve konstrukties niet klopt, en vervolgens dezelfde tegenargumenten mogelijk maakt bij haar analyse van een glas wijn.
Gegeven Wiers analyse (afgezien van de fakir-lezing, korresponderend met (53)) zou hier hetzij sprake moeten zijn van een losse QP in objektspositie hetzij van een N''' met een leeg hoofd.
De eerste mogelijkheid is uitgesloten omdat het toestaan van een QP in objekts-positie, en dus in een NP positie, de grammatika aanzienlijk zou kompliceren. De tweede mogelijkheid is uitgesloten vanwege de afwezigheid van het kwantitatieve er, dat verplicht is bij een leeg hoofd met een gevulde QP:
Konkluderend lijkt het me terecht om te zeggen dat konstrukties als een glas wijn bestaan uit een N''' met in het komplement van N ook een N'''. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het verschil in betekenis zoals in zinnen (50) en (51) hoeft niet te resulteren in een verschil in struktuur, maar is veeleer afhankelijk van het feit dat N''''s als glas en emmer zowel als fysiek objekt als als aanduiding van hoeveelheid gebruikt kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||
4. AppositiesEr zijn twee soorten apposities: de uitbreidende appositie (61) en de beperkende appositie (62):
In deze sektie zal ik argumenten geven dat struktuur (64) de juiste struktuur is voor beperkende apposities maar dat, hoewel ik het met Klein eens ben dat er sprake moet zijn van verschil in struktuur, (63) vervangen moet worden door een struktuur waarin de uitbreidende appositie een N''' in het komplement van N' is: Argumenten waarom de beperkende appositie een N''' in het komplement van N moet zijn (64)):
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
- beperkende apposities kunnen niet voorkomen met het kwantitatieve er:
(uitbreidende apposities kunnen daarentegen wel met het kwantitatieve er voorkomen:
De ongrammatikaliteit van (67) volgt uit het feit dat beperkende apposities aangehecht zijn onder de N'. In Blom (1977) en Bennis (1978) is aangetoond dat het lege hoofd in konstrukties met het kwantitatieve er een N' is; daardoor is expansie van de N' onmogelijk en dus kan het kwantitatieve er niet voorkomen in konstruktie met een N''' die een beperkende appositie bevat.
Kleins voornaamste argument om onderscheid te maken tussen de twee verschillende appositionele konstrukties berust op observaties van het gedrag van apposities in partitief-konstrukties. Het gaat om de verschillen in acceptabiliteit van de volgende zinnen:
We hebben dus een uitbreidende appositie in de hoogste N''' (1) en een uitbreidende (2) en beperkende (3) appositie in de ingebedde N'''. Deze drie posities zouden moeten korresponderen met drie verschillende lezingen. Laten we nagaan in hoeverre dit juist is. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het is uit de struktuur duidelijk dat positie (1) valt onder de kwantifikatie van de QP. Positie (2) en (3) zijn echter blijkbaar onbereikbaar voor de kwantor twee (vgl. (72)). Het lijkt me aannemelijk dit te verklaren door aan te nemen dat kwantifikatie aan domeinbeperkingen onderhevig is. Een verdere konditie is dat in partitieven de kardinaliteit van de kwantor van de ingebedde N''' groter moet zijn dan die van de dominerende N'''. Gegeven deze beperkingen is zin (69) grammatikaal aangezien de appositie in positie (1) staat en het aantal nichtjes in de appositie overeenkomt met het aantal van de kwantor. (70) is ongrammatikaal omdat het aantal nichtjes in de beperkende appositie (en dus positie (3)) niet groter is dan twee. (71) is ongrammatikaal omdat het aantal nichtjes in de uitbreidende appositie (positie (1)) niet kongrueert met dat van de kwantor. (72) is grammatikaal omdat het aantal nichtjes in de beperkende appositie groter is dan twee. Het verschil tussen uitbreidende en beperkende apposities in de zinnen (69-72) komt alleen tot uitdrukking in de pauze tussen het hoofd van de ingebedde N''' (nichtjes) en de appositie. Deze pauze kan echter niet zo genuanceerd worden dat alleen op grond daarvan een driedeling mogelijk wordt. Geen of een hele korte pauze worden geïnterpreteerd als een beperkende appositie (3) en een duidelijke pauze als een uitbreidende appositie bij de hogere N''' (1). Dat er toch een derde nivo noodzakelijk is (2) blijkt uit de volgende observaties:
Het is duidelijk dat de apposities in (74) en (75) uitbreidende apposities zijn: er is een kommapauze, er staat een prepositie tussen de appositie en het hoofd. Als deze bijstellingen uitbreidende apposities in positie (1), dwz bij de hoogste N''', zouden zijn dan zou de regel die zegt dat apposities in die positie in getal moeten overeenkomen met de specifikator, er voor zorgen dat deze zinnen uitgefilterd zouden worden, op dezelfde manier als (71) uitgefilterd wordt. Hierdoor wordt de aanname dat er een positie (2) moet zijn voor apposities (een aanname die op grond van strukturele uniformiteit tot stand gekomen is) bevestigd. In Kleins systeem zouden zinnen als (74) en (75) als beperkende apposities opgevat moeten worden, terwijl dezelfde apposities uitbreidend zouden zijn wanneer in zinnen (74) en (75) de eerste twee woorden weggelaten zouden wordenGa naar eindnoot10.
Zoals uit het voorgaande blijkt spelen er in partitieven met apposities twee kriteria een rol:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het volgende wat aan de orde moet komen is de argumentatie voor struktuur (65) voor uitbreidende apposities en tegen struktuur (63). (63) heeft een struktuur die kenmerkend is voor nevenschikking. Desondanks wenst Klein de uitbreidende appositie niet te beschouwen als nevengeschikt aan het hoofd, maar daarentegen als ondergeschikt. Dat een struktuur die kenmerkend is voor nevenschikking gebruikt wordt om een onderschikkende relatie te beschrijven, is mijns inziens een onaantrekkelijke oplossing. Dit zou betekenen dat allerlei grammatikale relaties niet langer kunnen worden uitgedrukt aan de hand van de syntaktische struktuur. Jackendoff (1977) beschouwt koördinatie als een uitzondering op de algemene vorm van herschrijfregels zoals gegeven in (49) en zegt daar dan ook onmiddellijk bij: ‘This [coordination, H.B.] violates even the hierarchic arrangements of categories predicted by the phrase-structure schema. Furthermore, no constituent of a coordinate construction can be identified as its head.’ Kleins struktuur is dus in strijd met de X-bar theorie en aangezien er geen duidelijke argumenten voor een dergelijke opvatting zijn, lijkt het mij beter om de restrikties op basisregels zoals gegeven in de X-bar theorie te handhaven en struktuur (63) zodanig te wijzigen dat hij met de theorie in overeenstemming is. Alle andere argumenten tegen struktuur (63) zijn te herleiden tot het argument dat een nevengeschikte struktuur niet de onderlinge afhankelijkheid kan uitdrukken. Omdat de X-bar theorie de mogelijkheden schept om komplementen aan te hechten op verschillend nivo, korrelerend met een verschil in syntaktisch en semantisch gedrag, ligt het voor de hand de uitbreidende appositie op te vatten als een N''' in het kompement van N', en zodoende een struktureel verschil tussen de twee soorten apposities te handhaven binnen de theorie.
Wiers komt in navolging van Burton-Roberts (1975) tot de konklusie dat er twee soorten uitbreidende appositionele N''''s onderscheiden moeten worden: de echte bijstelling die noch onderschikkend noch nevenschikkend met de NP verbonden is en die ook niet verwant is aan uitbreidende relatieve bijzinnen, én attributieve NP's die net als AP's en VP's wel aan uitbreidende relatieve bijzinnen verwant zijn en daar eventueel van afgeleid kunnen worden. Dit verschil dient volgens haar niet alleen semantisch maar ook syntaktisch tot uitdrukking te komen. Het genoemde verschil komt tot uiting in de volgende zinnen:
Uit het feit dat in konstrukties als (77) de eerste NP drager van het Thema moet zijn en de tweede van de Lokatie, terwijl dat in (76) precies andersom is, konkludeert zij dat beide zinnen een verschillende dieptestruktuur moeten hebben. De argumentatie voor een verschil in dieptestruktuur is mijns inziens bijzonder twijfelachtig. Dat er een semantisch verschil is tussen (76) en (77) lijkt me duidelijk. Hoe een dergelijk verschil tussen specificerend en predicerendGa naar eindnoot11 semantisch gepresenteerd zou moeten worden is mij onduidelijk maar dat dit soort verschillen zouden korresponderen met verschillende dieptestrukturen lijkt me onjuist. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||
(77) met de volgorde Thema-Lokatie, noemt Wiers een konstruktie met attributieve NP's en deze moet in verband gebracht worden met uitbreidende relatieve bijzinnen zoals (79). (76) is dan een konstruktie met een echte bijstelling waarvoor het kenmerkend is dat beide NP's koreferentieel zijn en dezelfde funktie hebben t.o.v. dezelfde konstituenten. Uit voorbeeldzinnen (76) en (77) blijkt al dat wat betreft koreferentialiteit en funktie er geen verschil is tussen beide zinnen, ondanks het feit dat (77) een attributieve appositie heeft. Bovendien is het vaak niet duidelijk welk van beide NP's Thema en welke Lokatie is, vgl.:
Kenmerkend voor konstrukties met attributieve NP's is dat zij in tegenstelling tot echte bijstellingen parafraseerbaar zijn door middel van een uitbreidende relatieve bijzin.
Volgens Wiers' redenering zou (84) een echte bijstelling zijn en (85), waar de appositie vervangen kan worden door een uitbreidende relatieve bijzin, een attributieve NP.
Ik kan niet inzien wat de voordelen zouden zijn van het genereren van twee verschillende strukturen voor uitbreidende apposities. Wiers zegt dat de tweedeling de volgende voordelen heeft:
Verder maakt zij verschil in het voorkomen achteraan de zin: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||
Naar mijn oordeel zijn er geen verschillen in grammatikaliteit tussen deze zinnen.
- haar analyse kan aangeven dat alleen echte bijstellingen vergezeld gaan van woordjes als namelijk, te weten, in casu. Dat selektie van zulke woordjes afhankelijk kan zijn van semantische eigenschappen van de konstruktie waarin ze optreden, is zeker geen ongebruikelijke stelling. Het voorkomen van allerlei adverbiale konstrukties is afhankelijk van semantische kwesties als scope, fokus en kwantifikatie, dus waarom zouden we ze hier relateren aan syntaktische strukturen. De bovengenoemde bepalingen geven alle drie aan dat wat volgt een deel moet zijn van wat voorafgaat, dus dat wat volgt een appositie moet zijn die geïnterpreteerd moet kunnen worden als specificerend.
In het bovenstaande heb ik beargumenteerd dat Kleins struktuur voor apposities aangepast moet worden, zodanig dat die binnen het kader van de X-bar theorie valt en verder dat Wiers' argumentatie voor een tweedeling binnen de uitbreidende apposities syntaktisch ongemotiveerd is. Het resultaat is dat apposities beschreven kunnen worden als N''''s in het komplement van N (beperkend) of van N' (uitbreidend)Ga naar eindnoot12. Gegeven deze analyse zijn er twee konstrukties die een N''' in het komplement van N hebben: de in de vorige sektie besproken konstruktie een emmer bramen en de beperkende appositie. Ondanks het feit dat deze twee veel gemeen hebben, zoals onscheidbaarheid van het hoofd door andere komplementen, onmogelijkheid van extraktie, semantische eenheid van hoofd en komplement (deze drie punten wijzen op de juistheid van de gegeven analyse binnen het kader van de X-bar theorie), zijn er ook verschillen tussen beide konstrukties:
- beperkende apposities kunnen voorkomen met determinator:
- de beperkende appositie heeft dezelfde referent als de hele N'''.
Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen dat deze verschillen aanleiding zouden moeten geven tot een struktureel onderscheid. De overeenkomst in struktuur verantwoordt de hoge mate van overeenkomst in syntaktisch gedrag, terwijl de verschillen verantwoord kunnen worden door interpretatieregels, die aan een N-N''' struktuur een passende interpretatie toekennen:
De verdere uitwerking van dit soort interpretatieregels is afhankelijk van een theorie | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||
die uitspraken doet over de vorm van en mogelijke beperkingen op semantische regels. Een verder uitgewerkte semantiek voor wat betreft onderwerpen als kwantifikatie, referentie, bereik en de relatie hoofd-komplement zou een duidelijker beeld kunnen geven van dit soort verschillen. Voor het ogenblik lijkt het mij voldoende om aan te geven wat de funktie van deze regels zou moeten zijn. | |||||||||||||||||||||||||||
5. KonklusieDe bedoeling van dit artikel is om te laten zien dat de twee typen appositie, beperkende en uitbreidende, op een uniforme manier te beschrijven zijn, namelijk als komplement van N respektievelijk N'. De algemene herschrijfregel zoals Jackendoff die formuleert (49) maakt een dergelijke analyse mogelijk. Afzonderlijke evidentie voor het feit dat het nederlands een NP kan hebben in het komplement van een N, komt van de konstruktie een emmer bramen, die zoals uiteengezet syntaktisch niet onderscheiden hoeft te worden van een NP met een beperkende appositie. De partitief-konstruktie is aan de orde gekomen omdat een aantal problemen die optreden bij apposities in partitieve konstrukties alleen opgelost kunnen worden als een plausibele beschrijving van deze konstruktie gegeven is. De hier verdedigde oplossing, dat een partitieve konstruktie bestaat uit een partitieve PP bij een leeg hoofd, leidt tot zeer acceptabele resultaten bij de analyse van appositieven. Wat algemener zou ik willen opmerken dat een beschrijving van konstrukties zoals de hier behandelde, afhankelijk is van een theorie over mogelijke strukturen. De X-bar theorie is voorlopig de meest uitgewerkte en meest restriktieve theorie over basisgegenereerde strukturen. Gebruik makend daarvan, blijkt het mogelijk om de behandelde konstrukties binnen het kader van die theorie te analyseren, zonder een ongemotiveerd beroep te hoeven doen op andere komponenten van de grammatika. Dat de behandelde konstrukties een aantal semantische problemen opleveren zoals specificerend vs predicerend, dubbele kwantifikatie, is iets dat alleen vanwege de relatieve onuitgewerktheid van de semantische komponent onbevredigend is. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|