Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
De ontvangst van Richardson in NederlandGa naar eindnoot* (1750-1800)
| |
[pagina 143]
| |
taalde Clarissa (1752-1755)Ga naar eindnoot6 een belangrijke bijdrage aan dit doorbraakproces heeft geleverd: even though Pamela was translated in Dutch and published in 1742-44, there was no real Richardson vogue until Stinstra's translation of Clarissa, which appeared in 1752-55Ga naar eindnoot7. Helemaal correct is dit niet (waarover straks) doch het is ongetwijfeld waar dat Stinstra een belangrijke rol heeft gespeeld. Dat laat zich o.a. afleiden uit het feit dat nederlandse critici later zich voortdurend op zijn autoriteit beroepen door naar zijn voorredes op Clarissa te verwijzen, waarin Stinstra krachtig optreedt als pleitbezorger van de zedenkundige roman. Wanneer de Boekzaal der Geleerde Waerelt voor het eerst aandacht aan Richardson besteedt, nl. in 1752 bij het verschijnen van het 1e deel van de nederlandse vertaling van Clarissa, dan ziet de recensent af van een eigen oordeel doch in plaats daarvan verwijst hij naar Stinstra's voorredeGa naar eindnoot8. De Nederlandsche Spectator verwijst in 1753 de heer Lugthart, die weten wil of er ook zedenkundige lessen in romans voorkomen, eveneens naar StinstraGa naar eindnoot9. In 1763 schrijft de Vaderlandsche Letter-Oefeningen dat de werken van Richardson een plaats verdienen by de beredeneerde verhandelingen over de waarde en het gebruik deezer schriften, welke ons de begaafde Heer Stinstra in zyne Voorredens voor de vertaalde Clarissa heeft gegeeven en welke meer in een aaneengeschakelden en bezadigden Nederlandschen denkingstrant bevat zyn.Ga naar eindnoot10 De auteur vervolgens, die in 1788 zijn artikel Gedachten over 't Leezen van Vercierde Geschiedenissen en Romans schrijft, is, na de voorredes van Stinstra gelezen te hebben, van mening, dat er nauwelijks iets aan diens visie toe te voegen valtGa naar eindnoot11. In 1796, bij de heruitgave van de nederlandse vertaling van Grandison (1797-1802)Ga naar eindnoot12, wordt nog eens in een recensie van de Nieuwe Algemeene Konst- en Letterbode gewezen op de lezenswaardige aanpryzende Voorredens (van J. Stinstra), zo over den aart en het doel, als het nut en gepast gebruik der Zedelyke Romans in 't gemeen, en van deze Geschiedenis in 't byzonder (...).Ga naar eindnoot13 Intussen moet men voorzichtig zijn, Stinstra als promotor van Richardson in Nederland te beschouwen zoals W.C. Slattery doet. Vóór dat Stinstra nl. ook nog maar één letter van zijn voorredes op papier had gezet was de belangrijkste slag rond de aanvaarding van de zedenkundige roman al geleverd. Immers, vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van Richardson's Pamela en de franse vertalingen daarvanGa naar eindnoot14 werd in de franstalige tijdschriften stevig gedebatteerd tussen de voor- en tegenstanders van de (zedenkundige) roman. En die tijdschriften werden niet alleen in Nederland gedrukt maar ook gelezenGa naar eindnoot15. Hoe nu de ontvangst van de Pamela in deze tijdschriften is verlopen, daarover komt men niets te weten bij Slattery en Van Betten. Doch zó moet het ongeveer gegaan zijn: Het eerste tijdschrift dat van de Pamela melding maakt is de Bibliothèque Raisonnée. In de aflevering van januari-maart 1741 wordt het verschijnen van de 2e engelse druk aangekondigd. De recensent vermeldt dat de auteur zó goed de eenvoudige en gemeenzame stijl van het gewone volk heeft getroffen, dat de eerste druk in drie maanden uitverkocht wasGa naar eindnoot16. Een aanbeveling! In de aflevering van april-mei 1741 laat ditzelfde tijdschrift zijn lezers weten dat men kritiek geleverd heeft op Pamela. | |
[pagina 144]
| |
De recensent beperkt zich verder tot het noemen van Pamela CensuredGa naar eindnoot17. Tegelijkertijd verschijnt in de Bibliothèque Britannique een uitvoerige bespreking van de 2e engelse druk van Pamela. De recensent memoreert hoe gretig het werk wordt afgenomen en dat allen die het gelezen hebben er met lof over spreken, waarna hij over gaat tot het leveren van een gedetailleerd uittreksel. Hij eindigt met de mededeling dat dit werk zich met plezier laat lezen en dat hij zich daarom niet verbaast dat het hier (Nederland?) goed is ontvangen. Een franse vertaling, die spoedig zal verschijnen, kan hij zijn lezers in het vooruitzicht stellenGa naar eindnoot18. Klinkt dit al niet ongunstig, in dezelfde aflevering van dit tijdschrift wordt er in de rubriek ‘Nouvelles Litteraires’ nog een schepje bovenop gedaan. Men wijst opnieuw op de goede ontvangst van dit werk bij het publiek, op een franse vertaling die binnenkort zal verschijnen en op Pamela Censured, één van de kritieken die op het werk is geleverd. Verder weet de recensent te vertellen dat er een vervolg zal komen op Pamela, nl. Pamela in High-LifeGa naar eindnoot19. En wat de lezers misschien wel het meest aangesproken zal hebben is de mededeling dat een Londense predikant openlijk vanaf de preekstoel het lezen van Pamela heeft aanbevolen: ‘Le Public ne sera peut-être pas faché de sçavoir (...) que la Critique dont nous venons de parler, est dédiée en forme à Mr. le Docteur Slocock, Ministre de St. Sauveur dans Southwark, qui, à ce que l'on dit, avoit recommandé publiquement en Chaire la lecture de PamelaGa naar eindnoot20.’ Een predikant die het lezen van romans aanbeveelt, dat moet voor de lezers een krachtige stimulans geweest zijn. Zou de criticus van de Bibliothèque Raisonnée geen aanstoot genomen hebben aan deze aanbeveling? Zeer vijandig in ieder geval is zijn commentaar op de franse vertaling van Pamela dat in het voorjaar van 1742 in dit tijdschrift staat. Zijn kritiek raakt vooral aan de zedenkundige waarde van de roman: L'Auteur a beau donner Paméla, pour un modèle de Vertu, le Lecteur ne la regardera, je m'assure, que comme une copie de cent mille rusées, qui n'ont résisté aux attaques de leurs Amans, que pour en faire des Maris. Hij beticht Pamela van hypocrisie. Achter het masker van haar deugdzaamheid gaat geraffineerde verleiding schuil. De recensent meent daarom, dat het werk een andere titel behoort te dragen: je conclus que si le titre doit donner aux Lecteurs une idée de ce qu'il contient, l'Auteur en auroit donné un plus juste à son Ouvrage, en l'intitulant: l'Affectation & le Déguisement récompensés. En zijn vonnis laat zich raden: Ce livre est très pernicieux (curs. van mij, Th.M.), & je ne sonseillerois pas à des filles qui aiment la Vertu de le lire. Ronduit vervelend vindt deze recensent dat de brieven van Pamela aan haar ouders zo weinig handeling vertonen. Elle ne leur écrit pas moins de trente-deux Lettres pour leur répéter la même chose. Elles sont d'ailleurs si remplies de minucies qu'elles en sont ennuieuses.Ga naar eindnoot21 Ook de Bibliothèque Françoise besteedt in 1742 royaal aandacht aan de eerste franse vertaling van de PamelaGa naar eindnoot22. | |
[pagina 145]
| |
Vous avés lû Paméla. Presque toute la France l'a lû. L'Angleterre qui a produit cet ingénieux Roman, l'a admiré la prémière. Plusieurs Journaux en ont parlé, & toujours avec éloge. Lijkt dit veel op het begin van een lofrede, in het verdere verloop van zijn kritiek legt hij voldoende nuchterheid aan de dag om zich niet te laten inpakken door het enthousiasme waar de lucht van zwanger is. Hij memoreert even zakelijk de uitspraak van de Londense predikant in de Bibliothèque Britannique als het verschijnen van Pamela Censured. Is dit kritische werk wat overdreven, het valt z.i. niet te ontkennen dat Pamela duidelijk tekens van onbeschaamdheid vertoont die men niet kan tolererenGa naar eindnoot23. Doch even later laat hij weten que les caractères des personnages y sont soutenus & la plûpart intéressants, qu'enfin le but de l'Auteur est loüable, & parôit tendre à la correction des moeurs. Zo slijpt hij de scherpe kantjes van de commentaren van voor- en tegenstanders af en eindigt met te zeggen: Voilà, Monsieur, quel est mon sentiment sur un Roman ingénieux, dont j'ai lû plusieurs morceaux avec un grand plaisir; mais qui ne mérite, je crois, ni les Critiques amères qu'il a essuyées, ni les Eloges magnifiques qu'il a reçûs, ni peut-être toute l'attention que le Public semble lui avoir prêtée. In het voorjaar van 1744 verschijnt er in de Bibliothèque Britannique een bespreking van de franse vertaling van de Anti-PamelaGa naar eindnoot24. De recensent geeft een uittreksel van het boek. Wat het commentaar betreft beperkt hij zich tot het onderstrepen van enkele passages uit het voorwoord, waarin o.a. gezegd wordt dat in de Pamela de regels der waarschijnlijkheid zeer slecht betracht zijn. Pamela is een soort Phoenix die men nergens tegenkomt, Syrene is iemand die men in ieder land en in alle steden van de wereld kan vindenGa naar eindnoot25. Genoemde Londense predikant mocht dan het lezen van Pamela aanbevelen, de autoriteiten van de katholieke kerk dachten daar anders over. Op 15 april 1744 vaardigde het H. Officie een decreet uit, overeenkomstig welke een franse uitgave van de Pamela werd verboden. Het decreet werd volgens de Index Librorum Prohibitorum (editie 1758, p. 204) pas op 22 mei 1745 door publikatie van kracht. Gelijktijdig hiermee werd ook een franse uitgave van de Anti-Pamela verbodenGa naar eindnoot26.
Uit het voorafgaande moge blijken dat de franse tijdschriften in Nederland in eerste instantie de weg gebaand hebben die leidde tot aanvaarding van de zedenkundige roman. Dat de nederlandse tijdschriften met geen woord reppen over de Pamela, ondanks de drie nederlandse vertalingen die hier tussen 1741 en 1744 verschenen, is een curieuze zaak en weerspiegelt de afwachtende houding die de nederlandse critici tijdens de eerste fase van de ontvangst van Richardson in Nederland aannamenGa naar eindnoot27. De opmerking van A.D. McKillop - ‘Paméla got little formal notice in Holland, though doubtless it was read both in the French and Dutch versions.’ - bewijst, dat hij aan de betekenis van de franse tijdschriften voor Nederland voorbij is gegaanGa naar eindnoot28. Ook W.C. Slattery en H. van Betten maakten van dit materiaal geen gebruik, hetgeen hun beeld van de receptie van Richardson in Nederland enigszins vertekent. Nog vóór J. Stinstra in 1752 zijn partij gaat meeblazen, was Richardson al bekend en aanvaard binnen een kleine kring van lezers die zich via de franse tijdschriften op de hoogte hadden gesteld. | |
[pagina 146]
| |
Vanaf 1752 is Richardson's reputatie ook in Nederland definitief gevestigd. De nederlandse boekverkopers althans zien wel brood in de uitgave van zijn werk. In 1753 kan Stinstra, informerend naar de vorderingen van Grandison, Richardson laten weten hoezeer men hier op zijn nieuwe werk zat te wachten: How goes that offspring which we are eagerly expecting, The Fine Gentleman? A certain Amsterdam bookseller long ago announced publicly that he would publish a Dutch and French translation of it, from which you can judge how greatly your writings are appreciated by our countrymen.Ga naar eindnoot29 Bedoelde boekverkoper was Isaac TirionGa naar eindnoot30. Hij was overigens niet de enige uitgever die belangstelling had voor de Grandison, blijkens een advertentie van Folkert van der Plaats in de Amsterdamse Courant van 14 augustus 1753Ga naar eindnoot31. Stinstra was zéér ingenomen met dit nieuwe werk. Op 23 mei 1754 schrijft hij aan Richardson: Will you permit me to add, that whosoever will indeavour to imitate you in this kind of writing, Mr. Richardson shall be the Homer thro' all the succeeding generations.Ga naar eindnoot32 Ook al staan de brieven die tussen Richardson en Stinstra gewisseld worden vol van wederzijdse hoffelijkheidsbetuigingen, de vergelijking met Homerus is niet mis! Stinstra was overigens niet de enige die op de onbetwistbare superioriteit van Richardson heeft gewezen. ‘O Richardson, Richardson, onvergelykelyk mensch in myne oogen!’ roept Diderot in zijn Lofrede op den Heer Richardson pathetisch uit en stelt hem vervolgens, evenals Stinstra, op één lijn met HomerusGa naar eindnoot33. Richardson en Fielding, zo meent een recensent van de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen in 1769, hebben de wereld geleerd hoe een roman geschreven moet wordenGa naar eindnoot34. Ook Baron de Bielfeld, wiens brief uit Londen in 1769 wordt afgedrukt in de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen, moet, ondanks de kritiek die hij op Richardson's werk heeft, erkennen, dat Richardson en Fielding de smaak voor romans hebben doen herlevenGa naar eindnoot35. De positie van Richardson als renovator maakte, dat de redakteur van De Onderzoeker in 1771 kon refereren aan een reputatie toen hij over de werken van Richardson sprakGa naar eindnoot36. Eveneens, dat de vertaler van De Hoogduitsche Clarissa in 1772 kon opmerken, dat iedereen die enig werk van lezen maakte de werken van ‘den beroemden RICHARDSON’ kendeGa naar eindnoot37. Een uitspraak die nog eens letterlijk door de redakteur van De Opmerker in 1775 herhaald werdGa naar eindnoot38. Een goede graadmeter voor Richardson's populariteit in Nederland is de publikatie van een biografische schets die in 1786 in de Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen verscheenGa naar eindnoot39. Dat de reputatie van Richardson zich hier tot na 1800 krachtig handhaafde, blijkt uit het verschijnen van de nederlandse vertaling van zijn correspondentie, waarvan het eerste deel in 1805 uitkwamGa naar eindnoot40. De faam die Richardson in Nederland genoot moet men nu ook weer niet overdrijven. Toen de Amsterdamse kunstschilder J.G. Waldorp in 1779 d.m.v. een intekenbericht het publiek bekend maakte dat hij bij voldoende intekening 118 illustraties wilde maken voor Richardson's Pamela, Clarissa en Grandison, voor de prijs van f. 35,40 per serie, moest hij, ondanks een drukke advertentiecampagne, van dit plan afzien, kennelijk door gebrek aan belangstellingGa naar eindnoot41. Hoe groot het publiek was dat Richardson's werk las, valt moeilijk te schatten. Bibliografisch materiaal kan hier wellicht enig zicht op geven. In de periode tussen c. 1740-c. 1800 werden hier gedrukt: 14 nederlandse en 27 franse vertalingen van het oorspronkelijk werk van Richardson, 12 oorspronkelijke nederlandse navolgingen en 27 nederlandse vertalingen van buitenlandse navolgingen en ten slotte 4 nederlandse vertalingen | |
[pagina 147]
| |
van kritische reakties op Pamela. Bij elkaar 84 werken, herdrukken incluisGa naar eindnoot42. Dat men in Nederland vanaf 1752, zowel van de kant van de lezers als die van de officiële kritiek belangstelling had voor het werk van Richardson en diens navolgers staat vast. In het volgende zal worden nagegaan welke argumenten door de critici in de nederlandse tijdschriften voortdurend naar voren geschoven worden om de werken van Richardson c.s. te rechtvaardigen. | |
Literaire kritiek: de argumenten van de criticiEen van de punten waarvoor de schrijvers van recenserende en spectatoriale tijdschriften geijverd hebben was, dat zij de zedenkundige roman aanvaardbaar maakten o.a. door deze scherp te onderscheiden van andere categorieën romans - de heroïschgalante romans bijvoorbeeld - die zich kenmerkten door hun onnatuurlijkheid, onwaarschijnlijkheid en vooral verderfelijkheid. Een noodzakelijk onderscheid. Voor de leek waren alle romans uit hetzelfde hout gesneden en het is voor te stellen dat hij de opvattingen over de laatste categorie romans overplantte op de eerste. Wie hem terecht wilde wijzen stond niet voor een gemakkelijke taak omdat het morele gehalte van sommige zedenkundige romans aanvechtbaar was. De Bibliothèque Raisonnée had in 1742 de Pamela ‘pernicieux’ genoemd, de vertaler van De Nieuwe Clarisse schreef nog in 1768 in zijn voorwoord Dat een Autheur, die voor de Zedelykheid eenige achting bezit, in het schryven van Romans, geene zodaanige gevaarlyke Omstandigheden behoort te verhaalen, met welke de Clarisse en de Pamela van den Heer Ritsharsond (sic!) doorkneedt zyn (...).Ga naar eindnoot43 Hoe zou een leek dan een andere houding tegenover de zedenkundige romans kunnen aannemen dan die van wantrouwen? Gelukkig waren er de tijdschriften die zijn onderscheidingsvermogen wat nuanceerden. In De Denker van 1763 vertelt Dorothea, een meisje dat vroeg haar ouders verloren heeft en nu opgevoed wordt door haar oom en tante, dat haar oom met genoegen ziet dat zijn pupil behagen schept in het lezen van preken van engelse theologen. Hy ziet ook met vermaak, dat ik de Engelsche en Hollandsche Spectators, den Philantrope, de Historie van Clarisse Harlove (sic!) en Charles Grandison, en diergelyke boeken leze; daar ik, zo ik meen, zeer veel nut uit trekke.Ga naar eindnoot44 De vanzelfsprekendheid waarmee deze Dorothea preken en spectatoriale gesschriften naast romans opnoemt, zou door de heer Lugthart in vroegere jaren niet zonder scepsis zijn ontvangen. In een brief aan De Nederlandsche Spectator van 1753 vertelt hij hoe Kootje, de dochter van zijn kostjuffrouw, met schier religieuze aandacht een roman leest. Laatst vond ik het kindt zeer aandagtig, als of ze in de Bybel las, zitten studeeren in een Roman nou nieuws uitgekomen, behelsende na 't my voorstaat het leven van een voorname Engelse Dame, en ik hoorde naderhand haar aan haar nigt verhalen, hoe leersaam dit boek was, en hoe overlezenswaardig. En met evenveel verbazing als wantrouwen schrijft deze Lugthart vervolgens dat nota bene een predikant deze roman - Clarissa, zoals later uit het antwoord op zijn brief blijkt - vertaald heeft! Kan men Dorothea rekenen tot de ‘welingelichten’, Lugthart is duidelijk een vertegenwoordiger van de ‘leken’ die alle romans op één hoop vegen. Zie hoe hij zijn brief afsluit: | |
[pagina 148]
| |
Het komt my hoe langer hoe vreemder voor, dat men zedelesjes uit Romans zou halen, die worden immers geschreeven om dofgeestige luiden vrolyk te maken en de jonge luy galant te maken.Ga naar eindnoot45 De redakteur van dit tijdschrift probeert het misverstand weg te nemen door naar Stinstra's voorredes op Clarissa te verwijzen. Romans bleven iets verdachts houden. Maar wie op de hoogte was las ze en liet zich er soms zelfs op voorstaan, zoals Lucinde. In haar brief aan De Philosooph van 1767 schrijft ze: Ik behoor tot een klein getal van Burger Juffrouwen (...) die geenzints bloozen (...) onze ledige uuren, aan het leezen van aangenaame en nuttige Boeken te besteeden. Ze is zelfs al bezig met haar vriendinnen een bibliotheekje op te zetten en er wordt zorgvuldig overwogen welke boeken er op de plank komen te staan. De Ridderlyke Historien, Don Quichot niet uitgezonderd, zyn geheel onze zaak niet, wy zullen ons derhalven (...) alleen tot Pamela, Clarissa en Grandison bepaalen. De keuze van de dames is, te oordelen naar het antwoord van De Philosooph, voorbeeldig: De Ridderlyke Romans verwerp ik met Lucinde volstrektelyk; Zy zyn, buiten Don Quichot, onnatuurlyk, en bedoelen geen oogmerk van Leering of Verbetering; Onder de nieuwer Schryvers van Verdigte Levens-gevallen zyn' er zelfs weinigen die ik durf aanpryzen; Ik raade egter gerustelyk Solyman en Almena, Julia Mandeville en George Ellison (...) naast Pamela, Clarissa en Grandison te plaatsen (...).Ga naar eindnoot46 De verschillende benamingen waarmee hier de onderscheiden soorten romans worden aangeduid, komen we later vaker tegen. De Onderzoeker van 1771 maakt eveneens een duidelijk onderscheid tussen ‘verdigte Leevensgevallen’ en de traditionele ‘Romans’. De belangstelling voor de eersten is groeiende. Het tijdschrift constateert met tevredenheid dat de vroegere voorkeur voor romans in deeze eeuw plaats heeft begonnen te maaken voor dat verstanndiger soort van verdigte Leevensgevallen, waarin de Engelschen, en onder deezen RICHARDSON en FIELDING (...) zo zeer uitmunten. Inderdaad, Karel Grandison, Pamela, Clarissa zijn eigenlyk geen Romans, welker eigenschap is vol te zyn van buitenspoorige en wonderlyke gevallen. Het lijkt er op dat men de term Verdigte Levens-Gevallen reserveert voor de nieuwe zedenkundige roman. In romans daarentegen gaat de auteur zich niet alleen te buiten aan ‘wonderlyke’ maar ook verderfelijke ‘gevallen’: Dit soort van werken kan, myns bedunkens, (...) niemant behaagen, dan die reeds gek is of het staat te worden; ook zyn zy, volgens myn oordeel regt geschikt om taamelyk goede harssenen, geheel in wanorder te brengen. Wat het bezadigder soort van Leevensgevallen aanbelangt, men kan zig van de algemeene begeerte om dezelven te leezen met een voortreffelyk nut bedienen, om de beginsels van godsdienst en deugd op eene aangenaame en behendige wys algemeen te maaken. (...) Voortreffelyk wel is RICHARDSON daarin geslaagd. Geen werk van deezen aard is geschikter tot dat einde dan zyn Charles Grandison.Ga naar eindnoot47 | |
[pagina 149]
| |
Voor de recensent van de Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-Oefeningen (1772) is zijn prijzend commentaar op De Hoogduitsche Clarissa pas rond nadat hij heeft opgemerkt dat in ‘Levensgevallen’ als deze beslist niets verkeerds steekt.Ga naar eindnoot48 Het tijdschrift De Vaderlander richt zich in 1776 speciaal tot de critici. Een nieuwe romansoort vereist nieuwe beoordelingscriteria. En daar de regel altoos op het meesterstuk gevolgd is, geven hem, by voorbeeld, CLARISSE en GRANDISON gelegenheid tot nieuwe regelen.Ga naar eindnoot49 Zo dan, de ‘verdigte Leevensgevallen’ van de ‘Romans’ onderscheidend, probeerden de tijdschriften een breder publiek ontvankelijk te maken voor de nieuwe zedenkundige roman, waarbij die van Richardson steeds ten voorbeeld worden gesteld. De naam RICHARDSON werd sjibbolet voor een categorie romans die men geaccepteerd had. Pieter Nieuwland kon dan ook in 1791 veilig beweren: Noch Göthe, noch Rousseau, noch Fielding, hebben immer bedoeld, om Werther en Charlotta, of St. Preux en Julia, of Thomas Jones als modellen voor ieders gedrag, als gepersonifieerde stelsels van Zedekunde voor te stellen, gelyk dit het oogmerk was van den schryver van GrandisonGa naar eindnoot50. | |
Nuttige Lering - Aangenaam VermaakToen de Vaderlandsche Letter-Oefeningen in 1762 De Postkoets recenseerde, kreeg het boek een tweevoudig compiment: ‘Men mag dit geschrift den Liefhebberen van zedekundige Romans, als nut en vermaaklyk aanpryzen.’Ga naar eindnoot51 En wanneer dit tijdschrift in hetzelfde jaar commentaar levert op Sidney Bidulph, dan meent de recensent dat deze Historie of Levensbeschryving met regt geteld mag worden onder die zedekundige Romans, welke met vermaak en tot nut gelezen konnen worden: dezelve is geschreven in den smaak van de Pamela, Clarissa en Grandison (...).Ga naar eindnoot52 Nuttige lering gepaard aan aangenaam vermaak, dát was wat de heren critici in Richardson's werk beviel. In 1753 schreef de Journal Britannique al over Richardson: ‘L'Auteur possède à un haut degré d'amuser & d'instruire.’Ga naar eindnoot53 De recensent die Het Pad der Deugd in de Vaderlandsche Letter-Oefeningen van 1766 bespreekt denkt er niet anders over: De Geschiedenissen van PAMELA, CLARISSA en GRANDISON, over bekend en hoog geacht in ons Vaderland, by alle de genen, die smaek hebben in 't lezen van wel opgestelde Romans, welken strekken om de lessen der Deugd op eene innemelyke wyze in te boezemen, worden in dit stukje Miniatuur, voor oogen gesteld, of in een beknopt verhael te zamen gebragt.Ga naar eindnoot54 De Opmerker die in 1773 een vertoogje over het lezen van boeken schrijft, volgt geheel de lijn van de Vaderlandsche Letter-Oefeningen. Een boek, 't welk te lezen wy zouden aanraden, moet te gelyk vermaaklyk en nuttig zyn, dat is te zeggen, het moet den geest op ene aangename wys bezig houden, zonder hem te vermoeijen, en te gelyk het verstand verligten, of het hart verbeteren. | |
[pagina 150]
| |
Tot dit soort boeken behoren z.i. de ‘historien’ én de ‘goede romans, of liever verdigte levensgevallen’ (curs. van mij, Th.M.). In dit opzigt dingt Richardson met Tacitus om den Prys. Pamela, Clarissa, Karel Grandison, de Freule van Sternheim, met aandagt gelezen, kunnen de plaats vervullen van een zedenkundig zamenstel (...).Ga naar eindnoot55 Het feit dat er in kritieken steeds weer gehamerd wordt op het ‘nut’ en ‘vermaak’ van deze of gene roman, reflekteert de pragmatische instelling van de 18e-eeuwse auteur. Dat komt nog eens duidelijk tot uitdrukking in de recensie van De kleine Grandison welke in 1782 in de Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen verscheen: De manier, op welke Mevrouwe De Cambon het zelve uitgevoerd heeft, is bevallig voor de Jeugd; zeer wel geschikt om derzelver leeslust gaande te houden; en den geest vroegtydig te verryken met eene aanmoedigende kennis van beredeneerde pligtsbetragting; welke, bij het toeneemen der jaaren, niet dan van een heilzaam gevolg kan weezen (...).Ga naar eindnoot56 De karakters, voorgesteld in een zedenkundige roman, moesten opwekken tot navolging en uiteindelijk resulteren in een gedragsverbetering van de lezer. En aangezien die van Richardson het meest voorbeeldig zijn, worden zijn romans in de praktijk van het dagelijks leven gebruikt. En hoe! De criticus citeert Richardson gelijk een predikant uit zijn bijbel. Is het verstandig jonge lieden, ter voltooiing van hun opvoeding, lange reizen te laten maken? Even de Grandison er op naslaan. Dan zegt ‘T.U.’ in De Denker resoluut: Het is den jonge Lieden alleen, ter volmaaking hunner opvoeding, volstrekt te ontraaden, omdat volgens de aanmerkingen van Juffrouw Byron, en den Bisschop de Porretta (...) ‘de voordeelen van het reizen niet kunnen opweegen tegen het verlies van geld, tyd, gezondheid, en zelfs gevaar des Levens: van tien jonge Loshoofden, die men laat reizen, zouden misschien zes Redelyke Mannen hebben kunnen groeijen, zo zy hunne Ouderen en Vrienden de zorg hadden willen overlaaten van het Hen te maaken (...).’Ga naar eindnoot57 De plaats waar men deze passage in de Grandison kan vinden, wordt nauwkeurig opgegeven. De Grandison, zo lijkt het, heeft evenveel gezag als de Bijbel en de eerste is niet minder een moraalleer dan de laatste. De zware ernst waarmee een gewoon boek als Grandison gehanteerd wordt werkt natuurlijk provocerend op lieden die wat luchtiger door het leven gaan. Het meisje dat zich niet door haar moeder een voordelig huwelijk laat aanpraten, krijgt spottend te horen: Ha daar hebben wy het; die gekke boeken zullen u Meisjes noch van al uw verstand beroven. Tegenwoordig wenscht gy alle, dat uwe Mannen Grandisons mogten zyn, en gy doet uw best ook even als Mejuffrouw Byron, maar op eene veel ongelukkiger wyze, steets te zugten, want zo veel weet ik door U van deze Zottin. Ik heb reeds lang dit gevolg van uwe Pamelaa's, Clarissen, Amaliaa's en Grandisons gevreesd en ze alle voor zeer gevaarlyk gehouden.Ga naar eindnoot58 De Denker vervolgens, die een ‘honnête homme’ op één lijn wil stellen met een waarachtig Christen, beroept zich daarbij op GrandisonGa naar eindnoot59. Ook de Pamela werd als een spiegel der zedenkunde gebruikt. Een vrouw vertrouwt De Gryzaard toe, dat ze tijdens het doorsnuffelen van de correspondentie van haar man een voor-echtelijke | |
[pagina 151]
| |
verhouding op het spoor gekomen is, waaruit vermoedelijk een kind is voortgekomen. Zo het Kind nog leeft, kan ik niet rusten voor dat ik weete of het wel bezorgd en opgetoogen word. Hoe gaarne zoude ik het nooit genoeg geroemde voorbeeld van Pamela navolgen en dit arme Kind (...) gelukkig maaken, wanneer my dit vergund wierd.Ga naar eindnoot60 Een andere vrouw, Grietje, heeft moeite met inslapen. Voortdurend wordt haar verbeelding geprikkeld door de brieven die haar man ontvangt welke zij niet mag lezen. De Gryzaard weet raad: Eene deugdzaame Vrouw begeert zig niet in de zaaken van haaren Man te mengen. Grietje moet derhalven de brieven leggen laaten, 't mag haar zo zuur vallen als het wil. Kan zy den eersten nagt niet slaapen, laat ze gaan zitten naaijen, breijen, laat ze den Gryzaard, den Denker, den Philosooph of Pamela leezen, maar boven al het XXXIste hoofdstuk van Salomons Spreuken.Ga naar eindnoot61 Nu, als Grietje braaf de wijze raad van De Gryzaard opvolgt dan vindt ze in de bijbel de passage over ‘De lof der degelijke huisvrouw’. Ook hier weer wordt, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, in één adem de bijbel naast spectatoriale geschriften en romans opgenoemd! Het is begrijpelijk dat, gezien het praktische gebruik van deze romans, men eisen stelde aan het waarschijnlijkheidsgehalte en de morele strekking van de roman. Twee twistappels voor de critici. | |
Pragtmatisme: een maat voor ‘waarschijnlijkheid’Moesten de critici enerzijds de ‘natuurlijkheid’ van de zedenkundige romans verdedigen tegen de ‘onnatuurlijkheid’ van bijvoorbeeld galante- of avonturenromans, anderzijds moesten zij er voor waken dat het waarschijnlijkheidskarakter van de zedenkundige romans geen geweld werd aangedaan. Hun overwegingen daarbij waren uiterst pragmatisch. Mevrouw Le Prince de Beaumont kreeg in 1770 van een criticus te horen dat ze in De nieuwe Clarisse de deugd zeer verheven had voorgesteld. Na dit pluimpje een standje: Ze brengt dit zlefs zo ver, dat ze ons in ene soort van Utopia leid; 't welk, schoon niet volstrekt te wraken, onzes oordeels nochtans een nuttigen Roman niet eigen is, vermits de zedeleeringen, uit hare kracht getrokken, natuurlyk haren invloed verliezen.Ga naar eindnoot62 Aan De kleine Grandison hapert precies hetzelfde: Men heeft meermalen aangemerkt, dat in het werk van RICHARDSON het karakter van den heer GRANDISON te volmaakt getekend is, dat dit karakter geheel onnavolgbaar is. Dit zelfde kan men ook van dit Werkjen zeggen.Ga naar eindnoot63 Men heeft inderdaad Richardson verschillende malen op dit punt gekritiseerd. De Gryzaard stelde in 1769 Richardson en Fielding tegenover elkaar als vertegenwoordigers van respectievelijk idealisme en realiteit: Engeland kan op twee genies, in onze tyden, roemen, welke eenen gantsch nieuwen smaak | |
[pagina 152]
| |
van dergelyke schriften (lees: ‘Romans) ingevoerd hebben. Men zal het ligtlyk raaden, dat ik van Richardson en Fielding spreeke. De eerste nam voor de waereld af te schilderen, zo als ze zyn moet; niet zo als de daadlyk is. Zyne Pamela, Clarissa en Grandison maalen ons zulke proeven van deugd af, als nimmer gegeeven zullen worden. Fielding in tegendeel toont ons de menschen, zo als zy weezenlyk zyn, en is des te leerzaamer, naar maate de waarschynlijkheid zyner verhaalen grooter is.Ga naar eindnoot64 Niet alle critici waren het hier mee eens. Men heeft het als een fout in dat uitmuntend werk (lees: Grandison) willen doen aanmerken, dat het karakter van deszelfs Held onwaarschynlyk is. Sir Charles, zegt men, is een volmaakt man, en zulk een man is onmooglyk. Aldus De Onderzoeker in 1771. In zijn antwoord hierop sluit hij zich aan bij het argument dat destijds bij het verschijnen van Grandison ook gehanteerd werd door de Republyk der Geleerden: ‘Wanneer men een voorbeeld ter navolging geeven zal, behoortmen dan dat voorbeeld niet zo volmaakt te maaken als men kan (?)’Ga naar eindnoot65 Ook De Opmerker meldt te hebben vernomen dat men de held van de Grandison al te volmaakt vindt. Zijn verweer klinkt nogal onhandig: Maar indien men een karakter vinden kon, dat wezenlyk bestond, een karakter zo deugdzaam en verheven als het een RICHARDSON kon verdigten, en men kon zulk een karakter schetsen (...). Zulk een boek (...) zou vooral ons leren, dat ene zo verhevene deugd, ene zo verhevene godvrugt, niet boven het vermogen van den mensch is (...).Ga naar eindnoot66 | |
Zedenkundige roman: morele gehalteDat ons geen 18e-eeuwse nederlandse vertaling is overgeleverd van John Cleland's Fanny Hill noch van P.A.F. Choderlos de Laclos' Les liaisons dangereuses, geeft te denken, want het waren bepaald niet de slechtste werken die de Verlichte Eeuw ons nagelaten heeft. Waren ze soms te immoreel om voor vertaling in aanmerling te kunnen komen? De moraal van een roman was voor de heren critici in ieder geval een teer punt. De deining rond Pamela in de franse tijdschriften is een stille getuige in dit opzicht en de naklank daarvan vinden we terug in de nederlandstalige tijdschriften. In 1754 schreef iemand: Enige verstandigen, die de Engelsche met de Hollandsche Pamela, naauwkeurig vergeleken hebben, zyn eenparig van beoordeling geweest, dat de Engelsche Pamela de Hollandsche in de kunst van veinzen overtroffen heeft; dog dit is geenzints een bewys, dat de Engelsche daarom de Hollandsche in schoonheid, deugd en verdiensten heeft overtroffen: In tegendeel (...).Ga naar eindnoot67 Veinzen! Pamela was niet zo afkerig van de avances van Mr. B. als ze wel deed voorkomen. En mocht Richardson dit niet zo bedoeld hebben, het kwam in ieder geval bij de lezer zo over. Dergelijke ambivalente gedragingen schijnen ook in Clarissa voor te komen. Richardson, aldus de recensent van de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen in 1769, gaf in zijn Clarissa ‘lessen van ondeugden, die hy meende te bestryden’, een fout, zo vervolgt hij, die in De nieuwe Clarisse is vermeden ‘vermits de Ondeugd zich hier niet dan in het uiterst haetlyk licht vertoont.’Ga naar eindnoot68 | |
[pagina 153]
| |
De ondeugd werd in de zedenkundige roman getolereerd, zolang ze geen aanleiding gaf tot misverstanden. Voor zo veel de Roman geschikt is om invloed op de zeden te hebben, behoort de Ondeugd, in 't geheele beloop van 't verhael, als haetlyk en de Deugd in tegendeel als beminlyk voor te komen (...).Ga naar eindnoot69 Dát was de formule waaraan iedere zedenkundige roman steeds weer getoetst werd. Bij het verschijnen van De Hoogduitsche Clarissa in 1772 gold het als een compliment toen de recensent zei: Zag men ooit, in eenig Roman, de Deugd op 't luisterrykste afgemaald, en de Ondeugd op 't haetlykste ten toon gesteld, 't is in deeze Geschiedenis van de Freule van Sternheim.Ga naar eindnoot70 | |
VerteltechniekDe Franse vertaling van Grandison verscheen hier in 1755, ongeveer een jaar vroeger dan de nederlandseGa naar eindnoot71. De vertaling werd zeer gunstig ontvangen door de Bibliothèque des Sciences et des beaux Arts. De recensie, prijzend, legt toch een kleine onvolkomenheid bloot. Quoique un peu long, ce Roman, où tout respire & fait aimer la vertu, a quelque chose de si attachant, qu'on languit d'un Tone à l'autre dans l'impatience de lire le tout.Ga naar eindnoot72 De gedetailleerde beschrijvingsmethode, die Richardson's romans zo volumineus maakte, werd niet door iedereen gewaardeerd. Baron de Bielfeld vond Pamela te ‘langwylig’Ga naar eindnoot73, evenals de auteur van De Hollandsche PamelaGa naar eindnoot74. Mevrouw Le Prince de Beaumont, auteur van De nieuwe Clarisse meent, Dat men zyn geduld verliest, het Werk (Clarissa Harlowe) te lezen, ofschoon het met fraaije Zedelessen als doorzaaid is: Dat deszelfs Autheur een Engelschman, van goede hoedaanigheden en deugden, maar tot verveelens toe wydloopig is.Ga naar eindnoot75 Maar de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen laat op zijn beurt m.b.t. De nieuwe Clarisse weten: Men ontmoet 'er nu en dan uitweidingen (...), die van geen wezenlyk gewicht zyn, welken vele Lezers ongetwyfeld gaerne opgekort zouden zien (...).Ga naar eindnoot76 Oók een bezwaar tegen de verteltechniek, maar een ander dan de vorige: terwijl dit tijdschrift protesteert tegen niet ter zake doende details in het verhaal, maken De Bielfeld c.s. bezwaar tegen de verteltechniek waarbij de auteur voortdurend passen op de plaats maakt om zijn microscopische observaties te noteren. En zo blijven beide partijen om beurten klagen. De Onderzoeker stelt in 1771 nog eens duidelijk dat wat volstrekt tot de fraaiheid van eene Zeedekundige Vertelling gevorderd wordt, is eene zeedekundige waarheid, om de welke door een voorbeeld aantetoonen de gantsche vertelling moet aangelegd zyn. (...) Niets overtolligs moet 'er inkomen, het welk niet medewerkt tot dat einde.Ga naar eindnoot77 | |
[pagina 154]
| |
En als in de Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen in de biografische schets van Richardson verschillende buitenlandse critici de gelegenheid krijgen zich af te zetten tegen de ‘wydloopigheid’ van Richardson's werk, betuigt de redaktie van dit tijdschrift toch haar spijt over de vorm van The Paths of Virtue: Wegens deeze Verkortingen, schoon zeer wel gemaakt, moeten wy zeggen, dat ze wel een geleideliyk begrip der Geschiedenissen geeven, en met vermaak geleezen kunnen worden; doch missen al dat treffende, al dat uitmuntende van RICHARDSON. En bij de verschijning van de nederlandse vertaling van dit werk, was de houding van dit tijdschrift al niet anders: ‘Het is onbetwistbaar dat zulk een ingekort verhael in fraeiheit niet kan evenaren met de uitgebreide geschiedenissen zelven (...)’Ga naar eindnoot78
|
|