Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
De doorluchtige comedianten en hun manager
| |
[pagina 120]
| |
Marc Antoine La Lauze, ‘een Arlequyn van Professie, een Dronkaart door Gewoonte en een Direkteur zonder Order noch Bewindt’Ga naar eindnoot2, was afkomstig uit Frankrijk. Vanaf 1700 maakt hij deel uit van de groep van de gebroeders Alard, evenals zijn vrouw, de koorddanseres Agathine Anthony. In 1708 en 1709 krijgt hij een zoon. Hoewel voornamelijk in Frankrijk reizend, vinden we hem in 1718 met de groep van Claude Rosidor in Praag. Deze groep bestond - zoals dat veelal het geval was - uit vogels van divetse pluimage: Franse, Engelse en Italiaanse springers en comedianten die in het hele ‘Saint Empire Romain’ al diverse keurvorsten en prinsen vermaakt hebben. Hoewel ze verzekeren met hun optreden geen enkel ongerief te zullen veroorzaken, worden er al spoedig enige arrestaties verricht, omdat Claude Rosidor aan Corneille Bon een slag met het zwaard in hand en buik zou hebben gegeven. Boete voor dit toegebrachte ongemak is 50 daalders en de troep reist weer verder. Teruggekeerd in Parijs kan La Lauze zich volop in de al jaren durende strijd met de Comédie Francaise gooien. De kermisgroepen met hun commedia dell'arte stukken werden een steeds grotere concurrentie voor de Comédie Francaise, die steun van de koning kreeg en daar ook terdege gebruik van maakte. De uitvaardigingen van verbod tot spelen van kluchten en comediën volgden elkaar op. Maar de kleinere theaters lieten zich er niet zo snel onder krijgen en kwamen met inventieve oplossingen, waarbij het publiek zich kostelijk vermaakte. Het invoeren van zang en muziek, en de musicanten van de Academie Royale de Musique (die zware schulden had en er op deze wijze probeerde bovenop te komen) resulteerde in een verbod van spraak en zang op het toneel. Maar nu werden de teksten op grote rollen uitgeschreven en door de acteurs aan het publiek getoond, waarop enkele gehuurde mensen in de zaal de bijbehorende melodie (meestal een populair deuntje) begonnen te zingen. Langzaam ontstond de opéra comique, waarvoor La Lauze in april 1720 toestemming met nog enkele anderen krijgt om deze op te voeren. Niet helemaal zonder baatzucht van de Comédie Française, want deze hoopte zo een concurrentie te scheppen voor het heropende Théâtre Italien. Maar de hele onderneming verliep niet zo succesvol als gehoopt en wanneer de vrouw van La Lauze in 1721 ook nog overlijdt, keert hij Parijs de rug toeGa naar eindnoot3. In april 1722 vinden we La Lauze in Den Haag betrokken bij een conflict tussen de Magistraat en het Hof van Holland. Al jaren is het de gewoonte dat comedianten die willen optreden op hofgrond (Voorhout) daarvoor toestemming moeten hebben van het Hof van Holland, anderen krijgen toestemming van de Magistraat. Wanneer echter ditmaal de plaatsen op de kermis worden toegewezen aan de diverse groepen, maakt de onderschout van Den Haag bezwaar tegen de mensen die uitsluitend toestemming van het Hof van Holland hebben. Tot deze mensen behoort de groep Franse koorddansers onder leiding van La Lauze en Jullien La Vigne. Na hun vraag aan het Hof van Holland of ze zich inderdaad alsnog tot de Magistraat met een verzoek moeten richten - zoals de onderschout verzocht heeft - krijgen ze ontkennend antwoord en ondernemen verder geen actie. Intussen wordt het conflict zonder enig succes besproken tussen de twee partijen, waarbij van de zijde van de Magistraat op een gegeven moment bewijsstukken komen, als zou La Lauze inderdaad alsnog aan hen hebben gevraagd om te mogen optreden. Verontwaardigd beveelt het Hof van Holland hierop aan de timmerlieden die bezig zijn met het opbouwen van de houten tent van de koorddansers hiermee op te houden, en dit terwijl de kermis voor de deur staat! De beide Direkteuren van de troep schrijven daarop een request aan het Hof van Holland, benadrukken dat ze alleen om toestemming van het Hof van Holland hebben gevraagd en bekennen hun verwondering toen de onderschout hen meldde | |
[pagina 121]
| |
een request van hen ontvangen te hebben. Dit is beslist niet door hen geschreven. De nieuwe maatregel bevreemdde hen ook al, terwijl ‘de opgemelte Troupe voor heene in veele verscheyde Jaaren, op de kermissen alhier hebbende gespeelt, sodanigen Voorstel aan deselve nooyt was gedaan’. Deze opmerking wijst op eerdere optredens, waarvoor echter nog geen bewijs gevonden is. De timmerlieden krijgen toestemming de tent verder af te bouwen en het konflict wordt na zeer lang praten tot een oplossing gebrachtGa naar eindnoot4. La Lauze huwt datzelfde jaar tweemaal in Den Haag, op 26 april met Maria Francoise StuaartGa naar eindnoot5 uit Parijs (voor wie geen overlijdensacte in Den Haag is te vinden) en op 25 oktober met de Brielse herbergiersdochter Catharina Elisabeth HogerwaardGa naar eindnoot6, een dame van niet geheel onbesproken gedrag, zoals aan de tijdgenoot haarfijn uit de doeken werd gedaan door Jacob Campo Weijerman, die trouwens de hele groep van La Lauze regelmatig de nieuwsgierige aandacht van een broodschrijver schenkt, met alle middelen om het publiek te verlokken van dien. Hetgeen bewijst dat La Lauze een redelijk bekende figuur bij het publiek moet zijn geweest. Niet alleen in Nederland geniet hij enige bekendheid, vanaf 1726 zien we hem ook optreden in Londen, waar hij met zijn zoon in het Haymarket theater onder meer optreedt voor Mohamet Ben Ali Abgali, de ambassadeur van Marocco. Hij wordt dansmeester in Covent Garden en woont ‘at the Widow Gwinn's, a silk Dyer in Drury Lane, near the Castle Tavern’. In januari 1742 beschadigt hij een pees tijdens het dansen en is enige maanden niet op het toneel. Of hij daarna nog terugkeert in Covent Garden is niet bekend, maar zeker is dat vanaf 1744 zijn zoon Charles daar dansmeester wordt, die op zijn beurt zijn dochtertje weer in het vak opleidt, zo dat er tot diep in de zeventiger jaren een La Lauze op de planken danstGa naar eindnoot7. Daarna volgt een periode van stilte rondom La Lauze en sterft hij zeer waarschijnlijk in 1751.De Prinsengracht in Den Haag, waar Bernardus Ketelaar en Paulus Hilverding woonden. Kaart uit 1729 door G. van Giessen en R. Boitet. Gemeente-archief Den Haag.
| |
[pagina 122]
| |
Van Bernardus Ketelaar is heel wat minder bekend. Als jongeman afkomstig uit Utrecht huwt hij in 1721 in Den Haag Suzanna HilverdingGa naar eindnoot8, en als hij voordien nog niet met het theaterleven had kennisgemaakt, kwam hij daar nu beslist mee in aanraking, want zijn vrouw was er van jongs af aan mee opgegroeid. Haar vader was Paulus Hilverding, glasslijper in Den Haag, die aan het eind van de 17e eeuw rondtrok met de tent ‘De Vier Cronen’, dat was ‘een seer schoon koninklijk gebouw (met pijlaren) bestaet in veelen soorten van dierbare gesteenten en gesleepen glasen, waer in haer verthoonene eenige wasse postuerenGa naar eindnoot9’. Na zijn overlijden nam rond 1720 Suzanna's tweede vader Jacobus Freese het spul over. Uit geen van de acten bij notaris Van Dansioo is op te maken welk beroep Bernardus Ketelaar had. Dat hij inkomen had, blijkt uit zijn aankoop van een huis in 1723Ga naar eindnoot10 (hetzelfde jaar waarin hij voor het eerst een overeenkomst met La Lauze sluit) aan de Zuidzijde van de Prinsengracht in Den Haag, naast dat van zijn schoonvader. Het jaar daarop vinden we Ketelaar op de Haagse kermis staan met ‘eenige beweegelycke gemaeckte postuurenGa naar eindnoot11’, dit doet denken aan een marionettentheater. Misschien beheerde hij voor een keer ‘De Vier Cronen’ die in hun requesten ook altijd de omschrijving ‘marionettentheater’ hebben staan. In elk geval wordt in dat jaar niet door Jacobus Freese om toestemming om te mogen optreden gevraagd. Dat Ketelaar een zekere veelzijdigheid in zijn kunste bezat, blijkt uit het feit dat we hem twee jaar later als postuurmaker op de Haarlemse kermis terugvindenGa naar eindnoot12. Haalde hij hier dezelfde kunsten uit als de Engelsman Jan Riner enkele jaren daarvoor op de Haagse kermis? ‘Hy staet op een stoel, en smyt zyn Lichaem agterover, zoo dat zyn Hooft lager hangt als zyn Voeten, en neemt met zyn mond een stuk Geld van de Vloer op’ en ‘hy trekt zyn Ingewant uyt zyn Buyk in zyn Borst en draagt de swaerste Persoon op zyn Heupe door de KamerGa naar eindnoot13’. Nadien komen we Ketelaar in 1730Ga naar eindnoot14 nog met een Olifant op de kermis in Den Haag tegen. In 1727 kocht hij een erf aan de Prinsengracht, één huis verderGa naar eindnoot15. Was dit bedoeld als opslagruimte voor de te verhuren tenten, of plaatste hij hier ook zijn olifant? Ketelaar's overlijdingsdatum is nog niet bekend, maar moet liggen tussen 1733 en 1738Ga naar eindnoot16.
Op 24 maart 1723 wordt voor notaris Cornelis van Dansioo in Den Haag een contract gesloten tussen Bernardus Ketelaar aan de ene kant en Marc Antoine La Lauze, Pierre du Brocq, Nicolaas Roland en Violante La Rini ‘alle fransche comedianten’ aan de andere kantGa naar eindnoot17. Door Ketelaar zal het aldus beschreven tent of spul lang over de vijff en tseventigh voeten, en breedt over de dertigh voeten, ende dat met desselfs gallerije, en twee hoog banken ten wederzyden daar op, sullende het Theater van agteren verlengt worden met een loop van tien voet, ende zal onder t Theater werden afgeschooten een klyn apartementje omme te dienen tot kleeden, en ontkleeden, ende sal voorts de voorsegden Tent, of Spul voor de eene helfte wel gedeckt werden met planken, en voorts de rest met een goed Zeyl wel gespannen voor zijn kosten en risico naar de plaatsen waar La Lauze en de anderen op de kermis willen staan, als Leiden (of Den Haag, dit wordt aan de keus van de groep overgelaten) en Utrecht, gebracht, tot gebruik opgesteld en daarna weer afgebroken worden. De prestatie die de groep van La Lauze hier tegenover stelt is dat zij ‘yeder in solidum, en voor t geheel onder renuntiatie van het benefitium de duobus vel pluribus | |
[pagina 123]
| |
debendi’ aan Ketelaar f. 350, - zal betalen per kermis uit de ‘eerste ontfangene penningen’. Dit houdt in dat ieder van de genoemde groepsleden persoonlijk door Ketelaar voor het geld aansprakelijk kan worden gesteld, en dat afgezien wordt van de andere mogelijkheid die door bepaalde regels van het Romeinse Recht (toen veel gebruikt) bestaat, namelijk dat bij een veelheid van debiteuren - waar in dit geval sprake van is - ieder slechts voor een deel van de schuld kan worden aangesproken. Het blijkt dat de groep nog geen zekerheid heeft over de te bezoeken steden, mochten zij besluiten ook naar de kermis te Haarlem te willen, dan zijn zij verplicht dit twee weken van te voren schriftelijk aan Ketelaar mee te delen, waarna zij boven anderen voorrang hebben op het verkrijgen van de tent. Als ze niet besluiten om naar Haarlem te gaan, of zo lang op de Haagse en Leidse kermis blijven staan, dat er geen tijd meer voor is, en zij niet waarschuwen, dan zijn zij verplicht behalve de f. 350, - ook nog de helft van die f. 350,- moeten betalen, een soort boetebeding dus. De volgende alinea in de acte geeft interessante informatie, en is een slotformule die ook in alle navolgende acten wordt gebruikt, ik zal het hiema niet meer apart opmerken. Tot nacominge van tgeene voorsegd staat verclaerden sy comparanten yeder in syn reguard te verbinden hunne persoonen, en goederen geene van dien gereserveert subject allen regten en regteren, en specialijk den genoemde hove van Hollandt consenteerende in den innehouden deeses by gemelte hoven ofte deesen Edel agtbare geregte van s Gravenhage goetwilligh te werden gecondemneert tot dien eynde onwederroepelijk constitueerende Paulus van Brakel, Mr. Abraham Vrolyk, en Willem Hoyer, alle procureurs voor gemelte hove, mitsgaders Carel van Belle, Abraham Mens, en Pieter van Schagen, alle procureurs voor gemelte geregte, tesamen, en elk van hun in 't bysonder, soo omme de voorsegde condemnatie te versoeken, als daar inne te consenteeren (...) Het komt er op neer dat La Lauze en de anderen niet alleen met hun persoon en al hun goederen aansprakelijk zijn, maar dat tevens al bepaald wordt voor welk gerecht een eventueel geschil zal worden gebracht, namelijk het Hof van Holland of het gerecht van Den Haag. Ook de namen van de rechters zijn al afgesproken. Een dergelijke clausule is natuurlijk niet zo verwonderlijk; het is een reizende groep en langer dan een aantal weken vertoeven ze niet in dezelfde plaats. Daarbij zijn het buitenlanders, en zouden ze kunnen weigeren zich aan de Nederlandse wetten en voorschriften te onderwerpen. Mocht er dus bijvoorbeeld tussen de comedianten en Ketelaar in Leiden een geschil ontstaan, dan kan de zaak niet voor het gerecht in Leiden gebracht worden, maar moet in Den Haag afgehandeld worden. De inhoud van de hele acte ten slotte wordt door notaris Dansioo in het Frans aan de comedianten meegedeeld; bij de acte van 3 september 1723 zit een Franse vertaling gevoegd, maar - misschien mede door het huwelijk van La Lauze met Catharina Hoogerwaard - bij latere acten wordt van een eventuele uitleg in het Frans niet meer gerept. Blijkbaar heeft hun optreden in Nederland zoveel succes dat ze besloten ook op de kermis in AmsterdamGa naar eindnoot18 op te treden, die de twee laatste weken van september gehouden werd. Zij willen dan gebruik maken van Ketelaar's ‘grootste Tent of Spul, soo als die voorlede jaar tot Amsterdam gestaan heeft’ ‘geduurende soo lange haar permissie van borgermeesteren is streckende’. In dit geval is La Lauze vergezeld van Pierre du Brocq en Nicolas Roland, en zijn het dus deze drie die ieder persoonlijk tegenover Ketelaar aansprakelijk zijn voor de betaling van de afgesproken f. 350, -. Pierre Dubrocq en Nicolas Roland stellen La Lauze aan als degene die dagelijks het | |
[pagina 124]
| |
geld, wat overblijft na aftrek van de kosten, aan Ketelaar zal overhandigen, net zolang tot de schuld is afgedaan. Het blijkt dat de afspraak uit de vorige acte, namelijk dat het bedrag uit de eerst ontvangen penningen aan Ketelaar zou worden betaald, toch niet nauwkeurig genoeg was.
Samen met Arnould Harvey vinden we La Lauze op 15 april 1724Ga naar eindnoot19 weer bij notaris Dansioo terug en de plaatsen waar ze van plan zijn hun toneel en dans te brengen zijn aanzienlijk uitgebreid: Den Haag, Leiden, Haarlem, Delft, Gouda, Utrecht en Amsterdam. Ketelaar zal hen de tent ‘die voorledene somer tot Leyden gestaan heeft, hun laatste comparanten bekent’ leveren. Uit de beschrijving die volgt blijkt dat het om dezelfde tent gaat als genoemd in de acte van 24 maart 1723. Ditmaal zal het verschuldigde bedrag op een andere manier worden bepaald. Voor wat betreft de aanstaande Haagse kermis, zal Ketelaar dagelijks ‘het juste vierendeel van het suijvere provenue van het spelen na aftrek van de oncosten daar op gevallen, en van de bediendens en musicanten tot de societeyt gehoorende’ ontvangen. In dit geval deelt Ketelaar dus in de winst, terwijl hij voordien eerst zijn geld ontving, pas daarna was de groep in staat eventuele onkosten te betalen en lonen uit te keren. Het is aan Ketelaar zelf om te beslissen of hij deze regeling ook bij de andere kermissen wil toepassen, maar dit moet hij wel schriftelijk meedelen voor het eind van de Haagse kermis. In het geval dat hij niet de eenvierde deel-regeling toepast, zal de groep per kermis het volgende moeten betalen, te weten: Leiden f. 200, -. Haarlem f. 200, -, Gouda f. 150, - en Rotterdam f. 250, -. Voor de Utrechtse kermis moet f. 250, - worden betaald, maar indien Harvey en La Lauze slechts f. 200, - willen betalen is dat ook goed, maar sy alsdan sullen gehouden syn te betalen het sleepen ende Transporteeren, mitsgaders passagiegeld, Tollen, Sluysgeld, trecken van paarden en appendentien van dien deselve Tent oft Spul in syn eerste comparants (Ketelaars) schuijt tot Utregt toe, volgens de reeckeninge daar van te geeven. Nieuwe personeelsIeden mogen alleen worden aangesteld na goedvinden van alle drie de comparanten, en als één van hen iemand buiten deze regeling aanstelt, zal hij het uit zijn eigen beurs moeten betalen. Ketelaar krijgt dus een steeds grotere invloed op de groep.
Op 13 juni 1725Ga naar eindnoot20 verschijnt een groot aantal personen voor notaris Dansioo, waar La Lauze niet bij is, maar wel Pierre Du Brocq (ook bij de acten van 1723 aanwezig), Laura de Graaff, Gerard Harvey, Jacobus Hill, Pieter Marcell, Daniel de Graaff, Genois du Pon, Valentyn de Graaff en Jean Baptiste Gallois. Dat het toch de groep is waar La Lauze toe behoort wordt onder meer waarschijnlijk uit het feit dat hij dit jaar met een groep koorddansers in Haarlem op de kermis staatGa naar eindnoot21. De kermissen die de groep met Ketelaars ‘kleyne Tent, of Spul sodanig als deselve deese haagsche kermis alhier gestaan en by de laatste comparanten gebruykt is geworden’ zal bezoeken, worden niet gespecificeerd, maar voor de Amsterdamse kermis zal de grote tent weer gebruikt worden. Wat de betaling aan Ketelaar betreft, zal de groep yeder in solidum, en voor 't geheel belooven te betalen uyt de eerste, en gereetste penningen het geregte vierdendeel van het dagelycx provenue van het gemelte spul, na aftreck van alle de ordinaire oncosten, waar van alle daagh reeckeningen sal werden gedaan, en het juste vierdendeel aan hem eersten comparant sal werden betaalt, uytgenoomen dat voor de | |
[pagina 125]
| |
kermisse van Amsterdam boven het voorsegde vierendeels noch voor af, en proferablement sal werden betaalt een hondert en vijftig gulden eenmaal. En is noch geconditioneert dat de tweede comparanten niet en sullen vermoogen eenige oncosten te maken, nog eenige bediendens aan te neemen, als met gemeene consent, en sal den eersten comparent (Ketelaar) de vrijheyd hebben, om aan de posten daar geld werd ontfangen, yemant van synent weegen te stellen, tot gemeene Costen. Kennelijk had Ketelaar niet zulke goede ervaringen met de strikt eerlijke overdracht van het binnenkomende geld. Ook wat het gedrag van de spelers betreft zal er wel het een en ander aan gemankeerd hebben in voorgaande jaren, want wat is anders de reden dat het navolgende zo expliciet wordt vermeld? Dat de laatste comparanten op de gestipuleerde wijs op de repetitie soo voor 't dansen, als voor de comedie sullen compleet syn en geeft die geene, die daar niet gevonden werd by deesen als voor die absentie te sullen betaalen drie gulden, d'eene helft voor den armen, en d'andere helft voor de Troup, gelyk ook die geene die door dronkenschap onbekwaam bevonden werd syn exercitie te kunnen doen by deesen overgeeft syn portie niet te sullen genieten en daar en boven nog te betalen ses gulden d'eene helft van die ses gulden voor de armen en d'andere helft voor de Troup. En is wel expresselyk geconditioneert dat niemant de Troup sal mogen quiteren ofte contravenieren tegen dit contract off sig by een ander engageeren, geevende den selven in sodanigen gevals of alsdan op staande te sullen betalen de somma van vijf hondert gulden de eene helft ten behoeve van de armen ende d'andere helft ten behoeve van de genoemde comparanten, en dat sonder eenige Treyn of forme van proces. Al heel erg vroeg, op 5 januari 1726Ga naar eindnoot22 komen La Lauze en Ketelaar bij elkaar, misschien is La Lauze wel even uit Londen overgestoken. Hij heeft nog geen zekerheid met welke mensen hij die zomer de kermissen zal bezoeken, maar hij belooft ‘de troupen, die by hem sullen werden aangenoomen dit contract notariaal te doen approbeeren en hun tot prestatie van dien te obligeeren’. Als van de stadsbesturen toestemming verkregen wordt, zal Ketelaar de tent in de navolgende plaatsen tegen de gemelde prijs gereed maken voor gebruik: Den Haag (een vierde deel van het ‘suyvere provenue’ plus f. 60, - de eerste week), Leiden (f. 350, -), Gouda (f. 250, -), Haarlem (f. 250, -), Utrecht (f. 350, -), Delfshaven (f. 350, -), Rotterdam (f. 300, -) en Amsterdam (f. 700, -). Uit de zin ‘En in cas den eersten comparant ergens geen permissie mogte becoomen om te speelen soo belooft hy tweeden comparant denselven syn Reycosten, verteeringen en andere oncosten daar omtrent by hem gedaan, proferablement te sullen betalen’ kunnen we meerdere dingen opmaken, waarvan mij het meest voor de hand liggende lijkt, dat Ketelaar nu al begint persoonlijk naar de diverse steden te reizen, om toestemming te vragen. De bedragen voor de kermissen zijn hoger geworden, maar ook in de betalingsregeling is weer een kleine wijziging gekomen. La Lauze belooft het bedrag bij iedere kermis in twee termijnen te betalen, namelijk de ene helft voor het eindigen van de eerste week, en de andere helft voor het eindigen van de tweede kermisweek. Mocht La Lauze nu op een van de kermissen zo lang blijven, dat hij daardoor een volgende in het contract vermelde kermis mist, dan dient hij aan Ketelaar de helft van het voor die kermis afgesproken bedrag te betalen. Een clausule, die kennelijk gemaakt is om eerdere onenigheid hierover te voorkomen is ‘omtrent het vercoopen van limonade, Liqueurs en andere saken in 't Spul sal syn ter dispositie en profytte van den tweeden comparant (La Lauze) alleen.’ | |
[pagina 126]
| |
De laatste acte die ik bij notaris Dansioo vóór 1730 heb kunnen vinden wordt afgesloten op 10 mei 1727Ga naar eindnoot23 tussen Bernardus Ketelaar en Robert Eubens, Pierre Marcelli, Marques Anthoine La Lauze, Francois Teste, Jan Felix le Duc, Guilbert Borgue, Crepin Boulanger, Philip Cavallier en Mademoiselle Francoise Chaumont. Veel verandert er niet: de ‘groote Tent of Spul soo als den comparant La Lauze daar in al eenige jaren heeft gespeelt’ wordt weer gebruikt. Alleen als de groep besluit meer mensen te engageren of mee te nemen, ‘soo sal sulq voor haar reeckeninge en voor haar drievierden parten (het bedrag wat overblijft na betaling aan Bernardus Ketelaar) sonder dat den verhuyrder daar in sal draagen off syn vierde part daar om eenigsints sal werden vermindert.’ Vermeld wordt nog dat er niet meer onkosten mogen worden gemaakt als op de Haagse kermis, kennelijk zijn ze daar dan al opgetreden. Nu volgen nog optredens in Leiden, Delft, Haarlem, Utrecht, Gouda, Rotterdam en Amsterdam.
Hoewel ik nog niet via archieven enig bewijs heb gevonden dat La Lauze ná 1727 nog optreedt, moeten we dat wel concluderen naar aanleiding van bijvoorbeeld de tijdschriften van Jacob Campo Weyerman, die het in 1729 nog over hem heeftGa naar eindnoot24. Het is mogelijk dat hij niet langer bij Bernardus Ketelaar een tent huurde, of dat de acten niet meer voor notaris Van Dansioo werden gesloten, maar in beide gevallen zou alleen via toeval of tijdrovend zoekwerk een spoor teruggevonden kunnen worden, aangezien in het Gemeente-archief in Den Haag niet het gehele notarieel archief is geklapperd. Mijn nieuwsgierigheid naar deze groep is echter nog lang niet bevredigd. |
|