Spektator. Jaargang 8
(1978-1979)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat moet ik voor mijn neus betalen? Over twee achttiende-eeuwse ‘neusboekjes’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Journael, Op dat Jaer na der gheboorte ons Heren Jesu Christi. M.D.LXXXVI. (...) Ghedruckt tot Amstelredam by Cornelis Claesz. Van deze almanak is op de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam nog een fragment van drie bladen aanwezig (sign. 976 G 491). Naast een allegorische titelprent met berijmde verklaring en een cisiojanus (d.i. een rijmpje om heiligendagen te onthouden) zijn hier zes berijmde fabels, toepasbaar op de spannende situatie van die jaren, te vinden. Ook in latere almanakken van Cornelis Claesz staan teksten opgenomen: vooral veel korte beschrijvingen van ontdekkingsreizen (Claesz was ook uitgever van reisverhalen) en van gebeurtenissen met een relatief aktueel aspekt als de dood van Willem van Oranje, het leven van Filips II en het beleg van Oostende, met daarnaast spreuken, fabels en ‘cluchten’ (moppen)Ga naar eindnoot2. Verschillende andere almanakken bestemd voor gebruik als kantooragenda, zoals de Comptoir- en Schrijf-almanakken, nemen deze gewoonte over. Rond 1620 is het een vrij algemeen gebruik om in dit soort almanakken van een groot (kwarto) formaat teksten op te nemen. Wanneer almanakken van een kleiner formaat (16o, 24o) voor het eerst teksten opnemen valt niet precies na te gaan. In ieder geval gebeurt dat al vanaf 1630, want uit dat jaar is een almanakje bewaard gebleven waarachter een kluchtboekje is gevoegdGa naar eindnoot3. Aan het einde van de zeventiende eeuw maken sommige almanakuitgevers er een gewoonte van in hun almanakken teksten op te nemen. Dit doen bijvoorbeeld de leden van het bekende Amsterdamse geslacht Stichter - van wie de naam nog steeds verbonden is aan de Enkhuizer Almanak - in hun Borger Wacht-Almanach die vanaf ± 1690 verschijntGa naar eindnoot4. Teksten zijn op verschillende plaatsen te vinden in een almanak. Soms staan ze op de verso-zijde van het titelblad, of in een aparte kolom naast de kalender. Ook komen ze voor als opvulling in een katern dat in eerste instantie gevuld is met praktische informatie (b.v. de opgave van aanlegplaatsen van beurtschepen in Amsterdam). Vaak ook worden teksten ondergebracht in een apart katern en voorzien van een afzonderlijke titelpagina. Op deze wijze ontstaan er kleine boekjes, die - gezien de katernsignering die niet altijd klopt met de plaats die het katern in de almanak inneemt - zeker ook bestemd zijn geweest voor losse verkoop en/of achtervoeging in andere almanakken. Deze katernen dragen vaak zeer fraaie titels en een impressum ontbreekt vaak of wordt gefingeerdGa naar eindnoot5. Herhaaldelijk komen dezelfde teksten in verschillende almanakken voor. Dit wijst op een zekere populariteit van deze teksten, maar meer nog op de gewoonte van drukkers elkaars werk na te drukkenGa naar eindnoot6. De teksten waren trouwens meestal niet oorspronkelijk. Veel materiaal, dat overwegend bestaat uit moppen, gedichten en liedjes, is ongetwijfeld terug te vinden in de talloze bundels waaraan de zeventiende en achttiende eeuw zo rijk waren. Wat niet aan dergelijke bundels werd ontleend, heeft andere voorbeelden gehad die wellicht nog te vinden zijn of reeds lang geleden verloren zijn gegaan. Misschien dat ook oorspronkelijk werk in almanakken verscheen, maar het lijkt er op dat dit tot �� 1750 maar weinig voorkomt. Later zal dat wel gebeuren in allerlei almanakken op speciaal gebied, zoals de negentiende-eeuwse MuzenalmanakkenGa naar eindnoot7. Een inventarisatie van teksten in oude almanakken kan zodoende gegevens opleveren over de populariteit van bepaalde teksten. Tevens zouden zo nieuwe teksten ontdekt kunnen worden. En ook worden op die manier teksten weer voor ons bereikbaar die op andere wijze moeilijk achterhaald kunnen worden. Dit laatste is het geval bij de neusboekjes, zoals uit het volgende zal blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bovenstaande gegevens zijn afkomstig uit een scriptie die ik gewijd heb aan ‘literaire’ teksten in oude almanakken tot 1750. Tijdens de werkzaamheden voor deze scriptie kwam ik de volgende titels tegen:
Ook de laatste twee werkjes waren volgens opgave afkomstig uit almanakken. Omdat ik mij bijzonder weinig kon voorstellen bij deze titels heb ik mij verder in deze materie gestort. Uit de beschrijvingen bij de titels bleek dat het ging om boekjes waarin houtsneden voorkwamen van allerhande misvormde en monsterachtige neuzen. Daardoor werd ik op het idee gebracht dat er mogelijk een verband bestond tussen deze teksten en bepaalde volksprenten, waarop eveneens een aantal houtsneden met gekke neuzen voorkomen. De Meyer geeft in De volks- en kinderprenten in de Nederlanden van deze prenten, die hij ‘Karikaturen van neuzen’ noemt, een overzicht op p. 472. Uit dit overzicht blijkt dat deze prenten gedurende de zeventiende tot en met de negentiende eeuw voortdurend in produktie waren en dat er in de achttiende eeuw verschillende nieuwe prenten van deze soort werden ontworpen. Afbeeldingen van deze prenten zijn te vinden bij het overzicht van De Meyer en eldersGa naar eindnoot13. Voor de herkomst van dit type volksprent verwijst De Meyer naar De Uithangteekens van Van Lennep en Ter Gouw. Daar is sprake van een ‘gildbrief uit de 17e eeuw’ waarop plaatjes van neuzen staan afgebeeldGa naar eindnoot14. Maar De Meyer heeft de gildebrief niet terug kunnen vinden. Mevr. B. Sierman wees mij op het bestaan van een artikel dat Ter Gouw in De oude tijd, p. 225-229 ook aan deze gildebrief heeft gewijd. In dit artikel geeft hij een summiere beschrijving van de tekst met enkele citaten. Het gaat om een publieke bekendmaking van het feit dat ‘Jonckheer DOMPHOORN, Vrijheer tot Nazareth, Marckgrave van Snuytenborg ende PRINSE van de Neusen’ zijn ‘Bailliu, den Heere van Snavelborg’ volmacht geeft om de jaarlijkse bijdrage voor het neuzengilde te innen. Het grootste gedeelte van de tekst bestaat vervolgens uit een opsomming van het tarief voor allerhande neuzen. Ter Gouw noemt daar een aantal van, maar: ‘Enkele neusbeschrijvingen echter, die al te schilderachtig zijn, laat ik weg’. ‘Eens omtrent St. Jan, ofte ten alderuytersten acht dagen daer naer’ moet het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gildegeld voldaan zijn. Het stuk is gedateerd op de ‘twee en veertighsten dach deser loopende maend.’ Dan volgt nog een supplement van een jaar later waarin nog een aantal neuzen staan opgesomd, die daar voor vergeten waren, ondertekend door ‘STAR NEUS’ en ‘NEUS NIEUSGIERIG’. Het stuk werd ‘Ghedruckt in Flora, op Goede Vrijdag onder de Maaltijd.’ Bij de tekst stonden in houtsnede de portretten van een aantal gildeleden. Boven het artikel heeft Ter Gouw de eerste twee laten reproduceren, met daarbij de afbeelding van de gildebode, die ook bij de tekst stond afgebeeld. Het is jammer dat Ter Gouw niets meedeelt over de vorm waarin de tekst gepresenteerd werd, noch over de vind- of bewaarplaats van het exemplaar dat hij onder ogen heeft gehad, terwijl ook een titelbeschrijving ontbreekt: daardoor is de tekst praktisch onvindbaar geworden. De eerste van de vijf gevonden titels van neusboekjes doet vermoeden dat het om dezelfde tekst gaat: er is immers ook sprake van een gilde van jonker Domphoorn. Maar een speurtocht naar een exemplaar van Haringhuysens Nieropper Almanach op 1690 leverde slechts een negatief resultaat opGa naar eindnoot15. Gelukkig is een exemplaar van de Nieuw Worckumer Almanach over 1718 wel bewaard gebleven. Het is aanwezig in de Stedelijke Bibliotheek van Leeuwarden. De almanak bevindt zich daar in een convoluut (Cat. Visscher B 224) als zevende van veertien verschillende almanakken uit datzelfde jaar en van dezelfde uitgever, de Leeuwarder stadsdrukker Gerrit Koumans. De almanak meet 7 × 9,5 cm. De eerste twee katernen bevatten de kalender en de vaste gegevens, terwijl het derde wordt gevormd door het neusboekje waarvan de volledige titel luidt: Neusboekje, ❘ Uan Mannen, Urouwen, ❘ Vrijers en Vrysters, waer in men ❘ sien kan, wat yder voor sijn ❘ Neus-gelt moet geven. ❘ (houtsnede met portret van welbeneusd persoon) ❘ Gedruckt voor Swinkswank. Het katern draagt signatuur C en telt acht bladen. De neuzentekst loopt van fol. C 1verso tot en met fol. C 6verso. De rest van het katern wordt gevuld met een Kluchtige Toe-gift, bestaande uit het liedje Bommelalire van Starter. In totaal bevat het katern veertien houtsneden: op de titelpagina een van 5 × 5 cm, vanaf fol. C 2recto tot en met fol. C 4verso komen bovenaan de pagina telkens twee aan twee houtsneden met portretten van gildeleden voor van 3 × 3 cm. Op fol. C 6verso komt ten slotte nog een houtsnede voor van 3 × 3 cm met een afbeelding van de gildebode. Onder de houtsneden bevinden zich twee-regelige rijmpjes als bijschrift. Deze bijschriften zijn gezet in romein, terwijl voor de neuzentekst en het liedje een gotisch lettertype gebruikt is. De tekst in het Neusboekje is in oorsprong dezelfde als die welke Ter Gouw citeert. Het is zogenaamd een ‘Placcaet, of Ordonnantie’ van het neuzengilde over het neuzengeld. Maar er zijn nogal wat verschillen. Jonk-Heer Domphoorn is in het Neusboekje geen vrijheer van ‘Nazareth’, maar van ‘narriset’. Hij is geen ‘Prinse’, maar ‘Amman’ van het neuzengilde. De formuleringen aan het begin en eind zijn sterk ingekort. Ook de beschrijvingen van de neuzen zijn iets korter geworden: zo wordt een ‘Neus vol pockputten ende cleyn gecarbonkelde peerelen’ in 1718 ‘Neus vol Pokputten, gekarbonkelt met peerlen’Ga naar eindnoot16. De gildebrief die Ter Gouw citeert kent slechts een onderscheiding naar vorm, kleur en ontsieringen van neuzen, maar het Neusboekje maakt ook nog onderscheid naar beroep en plaats van herkomst. In plaats van omstreeks St-Jansdag, moet het gildegeld op 1 April voldaan zijn. Het stuk van 1718 werd afgegeven op ‘het Slot van Snatsenburgh’ en niet ‘in onse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootmachtigste ende seer wijdvermaerde Koopstad Nazareth, gestaen ende gelegen bij onze Hofstad Snuytenborg’. Het werd niet ondertekend. Omdat Ter Gouw de gildebrief slechts gedeeltelijk heeft weergegeven en vanwege deze verschillen, is de volledige tekst van het Neusboekje hierachter te vinden in Bijlage I. Een zoek-aktie naar Het Nieuwe en Vermaakelyke Neus-boeckje ben ik niet begonnen omdat de titel zozeer leek op die van 1718, dat ik vermoedde dat de tekst een even grote overeenkomst zou vertonen. Wel heb ik de Nauwkeurige Friessche Almanach op 1795 bekeken. Van deze almanak zijn nog twee exemplaren bekend: een in de collectie van het Friesch Genootschap, een tweede in de Universiteitsbibliotheek te Leiden; het laatste heb ik gezien (sign. 1106 F 24). Het formaat van deze almanak is volgens opgave 16oGa naar eindnoot17. De afmetingen zijn 7,5 × 9,5 cm. De katemen tellen acht bladen. De eerste twee katernen bevatten de kalender en de vaste gegevens. Het derde katern, met signatuur D(!), is een Korte beschryving en afbeeldingen van 's Lands Zee-magazyn uitgegeven ‘t'Amsterdam, by de Erve de Wed. C. Stichter’, Het vierde katern bevat NIEUWE VROLYKE GEZANGEN, voor de SPEELENDE JEUGD [...] Gedrukt voor Kinderen, bly van zinnen, Die, speelende, het zingen minnen. Het vijfde katern, dat net als het vorige geen signatuur heeft, bevat de ‘ORDONNANTIE ❘ Van den ❘ TAX op de NEUZEN ❘ Van eene buitengewoone Gestalte. ❘ Gesteld door den Koning van het on- ❘ bekende Eiland MONTENAZANO. ❘ Wie in dit Eiland wil verkeeren, ❘ Moet aller Neuzen Koning eeren. ❘ [houtsnede van het portret van de Neuzenkoning, gesigneerd: AR[obyn]] ❘ Gedrukt in Neuzenkroonstad. ❘ Daar Brommerneus ten Troon zat. ❘’ Deze titel is dus gelijk aan die van het vijfde neusboekje dat hierboven genoemd wordt. De tekst loopt van fol. lverso tot en met fol. 8verso. Dit is niet een iets gewijzigde versie van de gildebrief, maar een geheel nieuwe tekst, die echter wel volgens hetzelfde principe is gemaakt: gebruik maken van de vaste formuleringen van waarschijnlijk contemporaine officiële publikaties. Brommerneus, koning van het eiland Montenazano kondigt in deze ordonnantie de heffing aan van een speciale belasting op opvallende neuzen, die zich van buitenaf op het eiland komen vestigen. Vijftien verschillende soorten neuzen worden opgesomd met het tarief dat ze moeten betalen. Van elke neus wordt in houtsnede een afbeelding gegeven. Bij de houtsneden staan ook hier twee-regelige rijmpjes, maar die zijn dit keer boven de plaatjes geplaatst. De in totaal zestien houtsneden zijn op het eind van de achttiende eeuw gemaakt door de Amsterdamse houtsnijder A. Robyn in opdracht van de firma Stichter. De firma Stichter gaf met deze houtsneden tot 1805 ook een kinderprent uit: nr. 213 uit hun prentenfondsGa naar eindnoot18. De Ordonnantie blijkt dus net als de Korte beschryving en afbeeldingen van 's Lands Zee-magazyn afkomstig uit de drukkerij van de Erve de Wed. C. Stichter te Amsterdam. Er hebben dus twee verschillende neuzenteksten bestaan. De jongste uit het eind van de achttiende eeuw, de oudste, de gildebrief, wordt door Ter Gouw gedateerd op het begin van de zeventiende eeuw. Hij geeft daarvoor in zijn artikel als enig argument dat de zeventiende-eeuwers zo dol waren op autoriteit en deftigheid, dat ze komische teksten daarom de vorm van gildebrieven en plakkaten gavenGa naar eindnoot19, een weinig steekhoudend argument, omdat dit net zo goed in later tijd voorkwam. Vermoedelijk heeft Ter Gouw zich ook laten leiden door de kleding die op de hout- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sneden te zien is en die inderdaad rond 1600 gedateerd kan worden, zonder er echter rekening mee te houden dat de tekst best jonger kan zijn dan de houtblokken. Wanneer de Ordonnantie van 1795 spreekt van ‘het oude Gilde, of Neusbroederlijke Societeyt’ dan bedoelt ze daar ongetwijfeld het gilde van Jonkheer Domphoorn mee, dat in de almanak van 1690 als ‘Nieuwe Broederschap’ wordt aangeduid. De Ordonnantie vermeldt van dit gilde, dat de bijdrage ervoor ‘voor byna een Eeuw geleden’ werd vastgesteldGa naar eindnoot20. De schrijver van de Ordonnantie vermoedt dus dat de gildebrief niet ouder was dan eind zeventiende eeuw. In het Neusboekje van 1718 wordt een bijdrage gevraagd voor ‘de Neusen van de Vrouw-luy die t'Uytregt van de Franse gesnooten zijn’Ga naar eindnoot21. Hiermee wordt zeker gedoeld op vrouwen die tijdens de bezetting van Utrecht in 1672 door Franse troepen intieme omgang met de vijand hadden. Daardoor is althans deze versie van de gildetekst niet ouder dan 1672 en zal waarschijnlijk kort daarna ontstaan zijn, omdat het voorval toen nog aktueel was. Daarnaast moet echter in aanmerking worden genomen, dat de gildebrief zoals Ter Gouw die heeft gezien, heel goed ouder kan zijn. Door de onvolledige weergave is niet meer na te gaan of hier ook sprake is van de vrouwen te Utrecht. Waarschijnlijk staat deze versie veel dichter bij het origineel dan de tamelijk verbasterde versie van 1718, misschien is het zelfs wel de originele tekst. Dan zou het des te betreurenswaardiger zijn, dat er niet meer van bekend is. Maar een juiste datering valt niet te geven: de tekst bestond in ieder geval kort na 1672 en wellicht is hij veel ouder. Het is jammer dat de juiste leeftijd van de tekst niet valt vast te stellen, want het is nu niet uit te maken wat er eerst was: de neuzentekst, of de neuzenprent. Sommige prenten echter dateren van de zestiende eeuw, zodat het toch waarschijnlijker is dat er eerst prenten bestonden en dat daarna pas een neuzentekst ontstond. Zeker is wel, dat het vermoeden van De Meyer, dat de houtsneden bij de gildebrief als voorbeeld hebben gediend voor prent *26 van Johannes Kannewet of prent 25 van J. Seydel, ongegrond is. Slechts acht van de veertien houtsneden van het Neusboekje (waarvan de plaatjes wel niet veel zullen verschillen met die van de gildebrief die Ter Gouw gezien heeft) vertonen enige gelijkenis met houtsneden van prent *26 van Kannewet. Slechts één houtsnede vertoont gelijkenis met een houtsnede op prent 25 van Seydel. Ook lijken vijf plaatjes van het Neusboekje op afbeeldingen op prent 45 van Noman. Dit bleek uit een vergelijking van het Neusboekje met deze prentenGa naar eindnoot22. Hiermee wordt de noodzaak geboren om een andere theorie op te bouwen over het ontstaan van de neuzenprenten. Gedacht zou kunnen worden aan een afkomst uit het buitenland. Ook wil ik in dit verband wijzen op de Nasentanz zu Hümpelsbrunn, een houtgravure van Nicolaus Meldemann naar een tekening van H.S. Beham uit de zestiende eeuw. Hier dansen een aantal forsbeneusde personen rond een staak, waaraan bovenin een vrouwenmuts, een neus en een krans hangen. Zeker zal de prent iets te maken hebben met het ontstaan van de neuzenprentenGa naar eindnoot23. De humoristische werking van neuzentekst en neusprenten is gelegen in het feit dat hier een positieve waardering wordt toegekend aan opvallende neuzen, terwijl iedereen op de hoogte is van de juist negatieve implikaties van bepaalde vormen: men kende vroeger de mens (o.a.) aan zijn neus. Al sinds de oude Grieken was men er van overtuigd dat het uiterlijk van de mens direkt in verband gebracht kon worden met zijn karakter. Diverse klassieke schrijvers lieten hun gedachten gaan over deze materie en hun werken (bijvoorbeeld de Physiogomonica, eertijds toegeschreven aan Aristoteles, Physiognominia- van Polemo, of werk van Adamantius, om maar een paar van de bekendste te noemenGa naar eindnoot24) werden in de middeleeuwen en daarna vlijtig bestu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deerd. De uitspraken van de verschillende schrijvers werden met elkaar vergeleken en met elkaar in overeenstemming gebracht waarna ze bijeengevoegd werden om een zo kompleet mogelijk overzicht te krijgen van de verschillende varianten in het menselijk uiterlijk en de betekenis daarvan voor het karakter. Zo ontstonden de fysiognomische handboeken, waarvan ik er een paar heb ingekekenGa naar eindnoot25. De neus wordt daarin behandeld als een van de onderdelen van het gelaat. De verschillende vormen van de neus wijzen op allerlei eigenschappen: zo is iemand die dikke neusvleugels heeft ‘seer leuye ghelijck de Koeyen’Ga naar eindnoot26 en is iemand met een ‘grote noes, beteykent goet: Een cleyne, een bedriegher’Ga naar eindnoot27. Maar vooral zegt de vorm van de neus iets over iemands sexuele aanleg. Iemand met een lange neus is ‘wel ghestelt van mannelickheyt, gheneygcht om metten vrou persoonen te doen te hebben’, terwijl het lui persoon met de dikke neusvleugels ook nog een ‘onmatelicke begeerte tot den vrouwen’ heeftGa naar eindnoot28. De drager van een ‘oopen noes’ is onkuisGa naar eindnoot29. Naast de uit de oudheid overgenomen kennis levert ook eigentijds ervaring gegevens op. De gevolgen van iemands gedrag zijn soms duidelijk zichtbaar aan zijn neus: ‘So wanneer si lootachtich vael is ofte root, oft te minsten doergeweeft met roode draeykens in dat eynde, ofte met stipkens, mercket daer wt een heerlick dronckaert, een suiper, dorstich, werm van leuere, gheneygcht tot doetslaginghe, doer oueruloedicheyt’Ga naar eindnoot30. Als straf voor hoereloperij en ander onkuis gedrag werden beschouwd de neuzen die de symptomen van syfilis vertoonden: de ‘Neuzen vol Pokputten’. Deze neuzen werden synoniem met syfilislijders. Men dacht overigens in die dagen dat alle geslachtsziekten vormen van syfilis warenGa naar eindnoot31. Drankneuzen, versierd met karbonkels, syfilisneuzen, geile neuzen en neuzen van domme en onaangename personen vullen de neuzenprenten en het neuzengilde. Op deze manier werd kritiek uitgeoefend op ontuchtig en losbandig gedrag. (Misschien dat in deze richting ook de interpretatie van de Nasentanz gezocht moet worden.) Het zijn waarschijnlijk dit erotisch en losbandig aspekt die hebben bijgedragen aan de populariteit van dit soort publikaties. Gedurende de achttiende eeuw verwaterde de kritische funktie en komt het accent meer te liggen op het eigenaardige en vreemde van sommige neuzen, wat resulteerde in fantasieneuzen zoals in de Ordonnantie van 1795. Tot zover dan dit stukje over neusboekjes, afkomstig uit oude almanakken. Hierachter volgt in de Bijlagen de weergave van de twee beschreven teksten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IDe tekst is gezet met een gotisch lettertype. Cursief wil hier zeggen: gezet in romein.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIHet cursieve is in de oorspronkelijke tekst in romein gezet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|