Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |||||||||
Een boterzacht bewijs voor leksikale diffusieGa naar eindnoot*
|
(1) | ∂ → ø/ - # |
(2) | d ∂ → ø/V - # |
Bij een bepaald type woorden, bijvoorbeeld weide, kúnnen beide regels werken, maar als één van de twee heeft gewerkt, voldoet de omgeving niet meer voor de werking van de andere regel. Wanneer er nu een Noordhollands dialekt is waarin op woord A regel (1) heeft gewerkt, en op woord B regel (2), en er een naburig dialekt bestaat waarin (1) juist op B heeft gewerkt, en op woord B regel (2), en er een naburig dialekt bestaat waarin (1) juist op B heeft gewerkt en (2) op A, is een keihard bewijs geleverd voor leksikale diffusie. Een dergelijk patroon is immers alleen verklaarbaar, indien we aannemen dat zowel (1) als (2) geruime tijd nodig hadden om het hele leksikon aan zich te onderwerpen.
Verhoeven vond een geschikt woordenpaar in de refleksen van weide en (hij) zeide (ovt. van (zeggen). Aan de hand van de gegevens van deel 13 van de Reeks Nederlandse Dialect Atlassen, dat Noord-Holland bestrijkt, spoorde hij vervolgens de plaatsen op waar weid en zei voorkwam, en de plaatsen waar wei en hij zeit opgegeven werd. Omdat hij beide plaatsen aantrof was het voor Verhoeven mogelijk om te konkluderen dat het bewijs voor leksikale diffusie geleverd was.
2. Is bij hij zeit een [∂] afgevallen?
Het bewijs voor leksikale diffusie staat of valt met de zekerheid dat zowel op weide als op zeide regel (1) en (2) hebben gewerkt, en alleen die. Als voor één van de woorden aannemelijk gemaakt kan worden dat er andere regels in het spel zijn, stort het hele bewijs in elkaar.
Ik zal nu aantonen dat zeit beslist niet ontstaan is door regel (1). Als zeit en weid beide door regel (1) zouden zijn ontstaan is de verwachting dat beide vormen ongeveer over het zelfde gebied van Nederland verspreid zouden zijn: dat gebied zou dan een deel zijn van het gebied waar (1) gewerkt heeft. Het kaartje toont aan, dat dit wél voor Noord-Holland klopt maar helemaal niet voor de rest van Nederland.
Nu kan men beweren dat het grote verschil in verspreiding van de beide vormen al evenzeer een bewijs is voor leksikale geleidelijkheid. Dat is niet juist: op het kaartje staan ook die gebieden aangegeven waarin regel (1) helemaal niet werkt (ontleend aan Weijnen 1966). Binnen de lijnen van deze gebieden komen inderdaad geen weid-vormen voor, maar wél zeit-vormen, vooral in Vlaanderen. Deze vormen kúnnen dus niet door (1) zijn ontstaan. Voor deze vormen hebben we dus een andere theorie nodig. Zo gauw we deze theorie hebben geformuleerd, en hij is ook toepasbaar op de zeit-vormen buiten de lijnen op het kaartje, dan gaat de voorkeur uit naar de nieuwe theorie, omdat die immers een uniforme verklaring voor alle zeit-vormen mogelijk maakt.
3. Wat is hij zeit wél?
Voor een uniforme verklaring van de vorm hij zeit (ovt) is het mijns inziens nodig het paradigma van
zeggen in de beschouwing te betrekken. Het presens enkelvoud van dit werkwoord was immers in een aantal dialekten segge, segges en seit (uit *sagit, met deletie van intervokalische [g]. Daar stond voor de verleden tijd enkelvoud tegenover een uniform zeide (uit *sagida). De verledentijdsuitgang -d -d viel klankwettig af, in tegenstelling tot dezelfde uitgang bij andere werkwoorden. Men neemt aan dat dit gebeuren kom omdat ott en ovt voldoende onderscheiden waren doordat de vokaal van de stam verschillend was: [ɛ] en [ɛl]. Dit laatste gold alleen voor de eerste en de tweede persoon. Bij de derde persoon enkelvoud bestond het verschil slechts uit de al dan niet aanwezigheid van een -t. Dit bracht een verhaspeling van de twee vormen teweeg. Een verhaspeling die des te gauwer ontstond omdat juist in de spreektaal de vormen hij zegt en zegtie uiterst frekwent gebruikt worden bij de weergave van dialogen. Hoewel de vorm dan tegenwoordige tijd is, is de betekenis eerder verleden tijd, het zogenaamde presens historikumGa naar eindnoot2. Zo gebeurde het dat zeit als een verleden tijd werd beschouwd. Veel dialekten hebben zich op de volgende manier van de mogelijke bron van verwarring bevrijd: er werd een nieuwe verleden tijd gemaakt naar het model van de sterke werkwoorden van de eerste klasseGa naar eindnoot3: hij rijt - hij reej = hij seit - hij seej. Dit is in een groot aantal dialekten gebeurd, onder andere in het Zaans, waarvoor Boekenoogen (1971, 1250) als verleden tijd naast zai opgeeft: ik zee, je zeeje en hij zee. Een ander werkwoord waar iets dergelijks is gebeurd is breien: hij breej (ovt).
Een aanwijzing voor de juistheid van de theorie dat zeit (ovt) ontstaan is door verwarring, levert het kaartje: we zien dat uiterst zelden in één plaats voor beide keren (zie noot 3ii) zeit wordt opgegeven (de ‘plussen’ op de kaart); verder is er geen aaneengesloten gebied waar de vormen voorkomen: we treffen ze verspreid aan over alle dialekten. Dat wijst er op dat er niet iets klankwettigs aan de hand is.
4. Konklusies
Deze notitie heeft twee kanten: negatief en positief. Negatief omdat degenen die zich willen verdiepen in leksikale ddiffusie óf weer op Chinese dialekten moeten vertrouwen, of weer op zoek gaan naar een nieuw keihard bewijs ervoor in de Nederlandse dialekten. Zoals wel duidelijk zal zijn is er geen enkele reden om samen met Verhoevens bewijs leksikale geleidelijkheid bij taalverandering af te wijzen, integendeel.
De positieve kant bestaat uit twee punten; (i) indien de verklaring voor zeit die hier voorgesteld wordt, steek houdt, in er meer licht geworpen op het waarom en hoe van het sterk worden van een zwak werkwoord, (ii) uit het voorafgaande blijkt dat het niet verstandig is het te behandelen dialektgebied al meteen heel beperkt te houden. Het is beter om voor alle zekerheid eerst een wat ruimer gebied aan de hand van een wat ruimer materiaal te onderzoekenGa naar eindnoot4. Tenslotte blijkt er uit dat dialektgeografische gegevens zelden of nooit beschouwd kunnen worden als eenduidige feiten die hapklaarliggen voor de linguïst.
Bibliografie
Boekenoogen, G.J. 1971 De Zaansche Volkstaal. Zaandijk 2e dr. (le dr 1898) |
Bree, G. van 1969 De vormen van ‘gezegd’. In: Taal en Tongval 21, 15 e.v. |
Chen, M. en W.S.Y. Wang, 1975 Sound change: actuation and implementation’. In: Lg 51, 255-281 |
Daan, J. 1969 Dialectatlas van Noord-Holland. RNDA nr. 13. |
Kasten, G. 1931 Het dialect van Drechteland. Prmerend. |
Verhoeven, G. 1974 Onregelmatigheid van klankveranderingen als gevolg van lexicale geleidelijkheid. In: Spekt. 4, 29 e.v. |
Weijnen, A. 1966 Nederlandse dialectkunde. Assen 2de dr. |
Zonneveld, W. 1976 Nope 2: D-deletion as Peyton Place. In: Spekt. 6, 27-35. |
- eindnoot*
- Deze notitie is een uitgewerkte versie van een deel van mijn doktoraalskriptie Enkele kenmerken van het Zaans.
- eindnoot1
- De regels van Verhoeven (1974, 33 e.v.) zijn hier licht gewijzigd, voornamelijk omdat een weergave in kenmerken niet zou bijdragen aan het inzicht in de problemen die hier aan de orde zijn. Het is wel nodig iets te zeggen over de verandering van Verhoevens regel 2 in mijn regel 2. De formulering van Verhoeven is een uitvloeisel van het idee dat D-verzwakking (goede wordt goeie) en D-deletie (broeder wordt broer) in principe op hetzelfde proces berusten en daarom door één regel verantwoord zouden moeten worden. Inmiddels heeft over de juistheid van dit idee een diskussie gewoed in Spektator, welke ik hier niet hoef weer te geven. Van belang is alleen dat de argumenten van Zonneveld (zie Zonneveld 1976 en de daar opgegeven literatuur over de diskussie) om de twee processen te onderscheiden mij overtuigend lijken, waardoor ook een maksimaal eenvoudige regel voor D-deletie gewettigd is.
- eindnoot2
- Hier wees Cor van Bree mij op.
- eindnoot3
- Mijn verklaring van de verledentijds-vormen op -ee is dus een andere dan Van Bree (1969) geeft, namelijk uit *seg d waaruit weer de intervokalische [g] is weggevallen. Zijn verklaring is plausibel voor die dialekten waarin naast de ovt-vormen op -ee ook gezeet als participium voorkomt. In de Hollandse dialekten vinden we alleen -ee vormen in de verleden tijd.
- eindnoot4
- Wat Verhoeven betreft, kan nog worden opgemerkt dat hij niet zo heel erg zorgvuldig is geweest bij de presentatie van zijn bewijs: (i) De kruciale dialekten zijn Blokker en Krommenie met seit/wei. Krommenie heeft echter in de zin waar de kaart van is afgeleid [sait dat]. Dat wil zeggen dat de [t] stemhebbend was. Het komt me voor dat een dergelijke [t], waarna meteen een [d] te horen valt, niets als een sterk bewijs kan gelden.
(ii) Er is nog een andere zin in de vragenlijst van de RND, waarin zei (derde persoon enkelvoud ovt) voorkomt: de pater zei dat (nr. 62). Beide dorpen hebben voor deze zin zei (Daan 1969, 44 en 72). De zeit vormen zijn dus hoogstens optioneel, iets wat ook impliciet blijkt uit mijn kaartje.
(iii) De dialektwoordenboeken die beide kruciale dialekten bestrijken, Karsten (1931) voor Drechterland en Boekenoogen (1971) voor de Zaanstreek, laten er geen twijfel over bestaan dat in hun tijd weid bekend was. Misschien mag men daar uit afleiden dat in dit geval de gekonstateerde onregelmatigheid van klankveranderingen eerder wordt veroorzaakt door de onregelmatigheid waarmee dialektwoorden door ABN-woorden vervangen, dan door onregelmatigheid waarmee regels worden toegepast.