Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verkleinwoord in het Westerhovens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingNog slechts enkele tientallen mensen spreken het dialect waar deze studie over gaat.Ga naar eindnoot* Zij vormen de oudste generatie autochtone bewoners van Westerhoven, een dorp in het Oostbrabantse Kempenland (zie fig. 3). Het zijn voornamelijk boerenmensen, die zijn opgegroeid in een omgeving waar maar weinig invloeden van elders in doordrongen. Als zij in hun jeugd al enkele jaren naar school gingenGa naar eindnoot1, dan kwamen zij ook daar in contact met een onderwijzer uit de eigen plaats of streek. In de tijd dat zij hun moedertaal leerden, was de sociale en geografische mobiliteit van hun ouders nogal beperkt, terwijl de nu zo belangrijke invloed van radio en televisie nog niet bestond. Ook latere generaties leefden in een betrekkelijk isolement en hadden er geen behoefte aan de taal van pastoor, dokter of bovenmeester na te volgen. Nog in de veertiger jaren, toen ik in Westerhoven naar de lagere school ging, vonden we Nederlands spreken maar aanstellerij. Wie het probeerde maakte zich belachelijk bij zijn schoolmakkers. In de onderlinge communicatie werd de standaardtaal in die tijd nooit gebruikt. Intussen is de waardering voor het Nederlands duidelijk veranderd. Ouders zijn in toenemende mate geneigd om hun kinderen ‘netjes’ te leren praten. Wat in mijn jeugd nog als ‘gruts (= groots, verwaand) proaten’ werd afgewezen, verdient nu navolging. Met elkaar blijven de ouderen dialect spreken en ook in het spontane taalverkeer met hun kinderen laten ze nog wel eens een steek vallen: hun aktieve beheersing van de standaardtaal blijkt niet altijd optimaal te zijn. Het behoeft ons daarom ook niet te verbazen dat bij een dergelijk wisselend taalaanbod, in de taal van de jongste generatie allerlei mengvormen ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijkbare vorm van taalmenging zien we in situaties waarin jongeren uit de verschillende dialectgemeenschappen elkaar dagelijks ontmoeten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de streekscholen voor voortgezet onderwijs die pas in de laatste decennia tot stand zijn gekomen en die door alle jongeren worden bezocht. Door de onderlinge contacten op deze scholen, treedt een gelijkmaking op, waarbij onderlinge taalverschillen verdwijnen. Geleidelijk aan zie je dan ook een algemeen Kempisch of zelfs Oostbrabants ontstaan. Bij dit proces van gelijkmaking speelt het Nederlands overigens ook een rol. Deze interferentie blijkt o.a. uit het feit dat uit meerdere taalvormen die vorm wordt gekozen, die het meest overeenkomt met de standaardtaal. Zo hebben jongere sprekers van het Westerhovens in woorden als muis, huis, kruis e.d., de traditionele uitspraak met /ɑu/ niet van hun ouders overgenomen maar vervangen door de / oe:/. In de naburige dialecten was de / oe:/-uitspraak (al?) gebruikelijk en ze komt meer overeen met e / oey/ die het Nederlands in deze gevallen kent. Zoals we al zagen, hebben de oudste sprekers van het Westerhovens hun moedertaal verworven onder heel andere omstandigheden dan hun kleinkinderen. Er was toen nog geen sprake van de voortdurende wisselwerking tussen verwante systemen. Als de volwassen taalgebruiker zich, in zijn contacten met sprekers van een naburig dialect al bewust werd van de veelal minieme verschillen die de taalbeschouwer bezighouden, dan was dat voor hem nog geen reden om zijn taal aan te passen. De taal van het ene dorp was niet persé ‘beter’ dan die van het andere. Het kind werd bij het aanleren van zijn moedertaal in elk geval niet gehinderd door vormen uit naburige dialecten. Het kon zich bij het opstellen van zijn regels baseren op een homogeen taalaanbod. Het proces van taalverwerving verliep als in een ‘reincultuur’. In zo'n beschermde omgeving waren taalveranderingen het produkt van het kinderlijk streven naar eenvoud in taalsysteem, perceptie en articulatie enerzijds, en de ouderlijke tolerantie, het toelaten van ongrammaticale vormen anderzijds. Dat in een dergelijke situatie de tolerantie van de ouderen meestal niet zo groot was, zou kunnen blijken uit het feit dat betrekkelijke ingewikkeldheden zich lang kunnen handhaven in zo'n gesloten taalgemeenschap. Ik denk voor het Westerhovens bijvoorbeeld aan de talrijke alternerende vormen en het vokaalsysteem met vier hoogten waar de meeste natuurlijke talen volstaan met minder graden. Verder vormt het Westerhovens, net als andere zuidoostelijke dialecten, minimale paren op grond van de oppositie kort/lang, die zich voordoet in de klasse van ongespannen klinkers. Ik hoop deze zaken te verduidelijken door stil te staan bij de regels voor de vorming van het verkleinwoord in het betreffende dialect. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 DataBij het verzamelen van de gegevens ben ik als volgt te werk gegaan. Vanuit mijn kennis van het (jongere) Westerhovens heb ik een voorlopig overzicht gemaakt van zelfstandige naamwoorden en daarmee corresponderende diminutiefvormen. In gesprekken met een aantal autochtonen die de eeuwwisseling nog hebben meegemaakt, heb ik mijn eigen intuïties geijkt en waar nodig ook bijgesteld. Tijdens deze interviews, die uiteraard in het Westerhovens plaats hadden, heb ik de informanten enkelvoudsvormen van zelfstandige naamwoorden in de mond gegeven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het verzoek de overeenkomstige verkleinwoorden te noemen. Dit gebeurde via vragen als: ‘Een klein huis?’...‘O, dat is een...’. Afgezien van enkele aarzelingen bij de op drift geraakte diminutieven op -elke/-eltje, waar ik nog op terugkom, gebruikten de informanten in alle gevallen dezelfde vormen. In de hierna volgende overzichten (p. 465-7) staan willekeurig gekozen voorbeelden van substantieven, achtereenvolgens met achtermondvokalen en voor/geronde resp. voor/gespreide klinkers met de corresponderende verkleinwoorden. De voorbeelden zijn zo geordend dat van links naar rechts de klinkerhoogte afneemt, terwijl de voorbeelden met diftongen in de laatste kolom zijn vermeld. Hoewel ik de mogelijkheden zo zorgvuldig mogelijk heb nagegaan, is het mogelijk dat een of meer ‘witte vlekken’ in de overzichten ook nog zouden kunnen worden ingevuld. In elk geval bestrijken deze data het hele klinkersysteem van het Westerhovens.
Chomsky en Halle (1968) kunnen bij hun fonologische beschrijving van het Engels volstaan met drie klinkerhoogten. Ook het fonologisch systeem van het Nederlands heeft voldoende aan deze drie niveaus. (verg. b.v. Van den Berg, 1972Ga naar eindnoot6 en De Haan e.a. 1975) Voor een beschrijving van het vokaalsysteem van het Westerhovens zijn vier hoogtegraden nodig. Zoals ik elders hoop aan te tonen (verg. ook Hoppenbrouwers 1975) geldt deze noodzaak ook voor andere zuid-oostelijke streektalen, die hierdoor tot de uitzonderingen behoren. In Schane (1973.14) vinden we b.v.: ‘if there are vowel systems with more than three heights, they are rare’. In hetzelfde werk (Schane 1973.30) wordt gewezen op het feit dat een klinker niet tegelijkertijd +hoog en +laag kan zijn. We kunnen dit probleem omzeilen door gebruik te maken van het kenmerk ‘mid’ of ‘gem’ (-iddeld), zoals werd voorgesteld in Kiparsky (1968.185vv) en Wang (1968.701), een mogelijkheid die inmiddels talrijke navolgers heeft gevonden. Zo hanteert Spa (1971) in zijn beschrijving van het dialect van Vollenhove zelfs vijf klinkerhoogten. De noodzaak van vier klinkerhoogten voor het Westerhovens wil ik illustreren aan de hand van spectrogrammenGa naar eindnoot2 waarin de uitspraak van een vijftal Westerhovense woorden is zichtbaar gemaakt. (fig. 1)FIG 1
In figuur I zijn de klinkers gegeven van [i:t] ‘iets’ en een viertal vormen van het werkwoord [ε:t⁙] ‘eten’ namelijk: [g⁙e.jt⁙] ‘gegeten’, [I:t] (verl. tijd enkelv.), [ε:t](teg. tijd e.v. le pers) en [aet] (teg. tijd e.v. 3e pers.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De frequenties van de formanten (F1) en (F2), de akoestische parameters voor de articulatorische hoogtegraden, liggen het verst uit elkaar bij de /i/en het dichtst bij elkaar bij de / ae /. De formanten die de kleur bepalen van de /I/ en de /ej/ liggen globaal op dezelfde hoogte, met dit verschil, dat de gespannen /ej/ geleidelijk verglijdt of verkleurt in de richting van de /i/ terwijl de ongespannen /I/ evenwijdig lopende formanten heeft. Ook bij de achtermondvokalen zijn deze vier hoogtegraden aanwezig. De voor/geronde klinkers zouden op drie hoogten kunnen worden beschreven: daar ontbreekt immers de lage variant. Zo komen we dan tot het volgende klinkeroverzicht:
Een regelmatig systeem met vier hoogten, aangevuld met de oppositie -/+ gespannen voor de klinkers met de kenmerken +hoog en + gemiddeld. Dat lengte in het dialect van Westerhoven niet alleen een redundant kenmerk van de gespannen vokalen is, blijkt uit het feit dat de ongespannen /I/ en /ɛ/ nog wat langer zijn dan de /ej/. Bovendien zijn er talrijke voorbeelden van minimale paren van het type: [rIp] ‘rib’: [rI:p]‘reep’ en [sxejt]‘wind’: [sxI: t](verl. tijd van ‘schijten’): [sxIt] ‘uitwerpsel van een koe’. Als we de / ae/ in fig. 1 vergelijken met de /I:/ of de /ɛ:/ dan blij ken ze zich globaal te verhouden als 1:2. Deze lengteverschillen blijken nog groter te zijn bij minimale paren als [mIs] (r.k. dienst) en [mI:s] ‘mees’, waar de vokaal wordt gevolgd door een continuant. Zoals we verderop zullen zien, bestaat eenzelfde kwantiteitsverschil tussen de vokalen van substantief en verkleinwoord, in al die gevallen waarin het laatste segment van het basiswoord het kenmerk - continuant heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het suffixUit het voorafgaand overzicht blijkt dat het Westerhovens voor de vorming van het diminutief over de volgende uitgangen beschikt: -tje, -je, -ke, -jke, -ske, en -eke. Bij het zoeken naar de regels die dit taalsysteem beheersen zullen we eerst uit deze uitgangen de basisvorm moeten vinden. Op grond van zijn frequentie dringt de vorm -ke zich op: uit de voorbeelden blijkt dat hij ongeveer even vaak wordt gebruikt als vijf andere vormen tezamen. De grotere frequentie van een bepaalde uitgang kan evenwel bezwaarlijk het definitieve argument vormen bij de keuze van de basisvorm. Ook de overweging ‘omdat dit bij het opstellen van onze regels goed uitkwam’ die gevolgd wordt in Haverkamp-Lubbers en Kooij (1971.4) bij hun beschrijving van het verkleinwoord in het Nederlands, komt voor het Westerhovens uit op -ke. Tenslotte brengt de vraag welke variant van het suffix bij de aanhechting aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minste beperkingen is onderworpen ons ook bij deze vorm. Immers na vokalen, die we als neutraal mogen beschouwen als het gaat om de aanhechting van een suffix dat met een consonant begint, verschijnt in het Westerhovens -ke. Vergelijk in dit verband ook Cohen (1958.42) en van den Berg (1972.68) die op vergelijk bare gronden besluiten tot de keuze van -tje als basisvorm voor het diminutief in het Nederlands. Voor de diminuering in het dialect van Westerhoven kan de volgende woordvormingsregel worden opgesteld:
De overige vormen van het suffix staan in complementaire distributie en hun keuze is afhankelijk van fonologische condities in het grondwoord. Zo heeft er schwa-insertie plaats in gevallen die doen denken aan het Nederlands: maantje: mannetje, baaltje: balletje. Als de laatste vokaal van het grondwoord -lang is, en wordt gevolgd door een van de sonoranten /r/, /l/ of /n/, dan wordt op de woordgrens een neutrale tussenvokaal ingevoegd. Voor het Nederlands wordt de schwa-insertie meestal verbonden met het kenmerk /-gespannen/ in de voorafgaande vokaal. Vergelijk Cohen (1958) en Booij (1977.86). In Van den Berg (1972.68) wordt in dit en andere gevallen uitgegaan van het kenmerk /+kort/. Hoe dit ook zij, in het Westerhovens is de schwa-insertie afhankelijk van de lengte van de voorafgaande vokaal, die zoals ik hiervoor heb laten zien, ook onderscheidend werkt bij ongespannen klinkers. Vergelijk b.v. [bI:n - bIntja] ‘been’, met [pIn - pInaka] ‘pin’ en ook [pɔ:l - pɑlka]‘paal’ met [hɔl - hoeləkə]1 ‘hol’. De schwa-insertie kan als volgt worden geformaliseerdGa naar eindnoot3:
Door regel (2) wordt /hɛnkə/ tot /hɛnəkə/ ‘kipje’ en / vaelkə / tot /vaeləkə / ‘velletje’ etc. Een vergelijkbaar proces doet zich voor bij de diminuering van substantieven die eindigen op /k/, /x/ of /ŋ/. In dit geval wordt er een /s/ ingevoegd die in deze context ongemarkeerd is (verg. Chomsky en Halle 1968.406 en Hyman 1975.149) en die daarom de natuurlijke tussenklank vormt. De insertieregel luidt:
Op grond van de fonetische oppervlaktebeperkingen (Surface Phonetic Constraints)Ga naar eindnoot4 die gelden voor het dialect van Westerhoven zou in een deel van deze gevallen rechtstreekse aanhechting van het basissuffix -ke wel mogelijk zijn, maar dan zou, na de gebruikelijke geminaatdelging, het diminutief samenvallen met de meervoudsvorm: [stʌkə] ‘stukken/stukje’, [strIkə] ‘strikken/strikje’ etc. Verge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jk in dit verband ook Pée (1936.80), die zijn uitvoerige studie over de dialectgeografie van de Nederlandse verkleinwoorden betoogt dat, wanneer deze ‘epenthetische s’ niet werd ingevoegd, de vorm [bɑnka] in een groot deel van de Nederlandse dialecten zou fungeren als pluralis en als diminutief.
Het is bekend dat de generatieve grammatica ambiguïteit kan verantwoorden via onderliggende vormen maar dit impliceert natuurlijk niet dat ambiguïteit bijdraagt tot een optimaal functionerend taalsysteem. Vergelijk in dit verband ook Chomsky en Lasnik (1977): ‘A language would be well-designed if there were not too many ways of associating deep and surface structures’. (p. 465) en verder: ‘...it seems reasonable to assume that a one-one associating of deep and surface structures will be optimal for language processing’. (p. 470). Een voorbeeld waaruit blijkt dat het ontstaan van functionele, of anders gezegd morfologische homonymie wordt vermeden, vinden we in de schwa-deletie aan het woordeinde, een verschijnsel dat zich o.a. voordoet in de geschiedenis van het Nederlands. Middelnederlandse vormen als siele, hare, ik neme etc. verliezen de / ə/. Vergelijk Schönfeld (1970 § 93). Deze vereenvoudiging treedt echter niet op als deze schwa een morfologische functie heeft. Dit is b.v. het geval bij de tegenstelling presens/perfectum van de regelmatige werkwoorden: praat/praatte, leeft- /leefde etc. en ook bij de oppositie adjectief/afgeleid substantief: breed/breedte, groot/grootte. Zie voor nog andere, vergelijkbare gevallen Kiparsky (1972, 197vv). In het Westerhovens wordt het functioneel onderscheid tussen pluralis en diminutief gehandhaafd door regel (3) die bij de betreffende verklienwoorden als [rikskə] een /s/ invoegt. Bij de vorming van diminutieven als [wi:xskə] ‘wiegje’ en [vlaexskə] ‘vlagje’ heeft deze regel nog een andere functie. De fonetische oppervlaktebeperkingen die gelden voor afleidingen in het Westerhovens, laten de opeenvolging /xk/ niet toe. De ingevoegde /s/ zorgt voor diminutieven met een acceptabele structuur. Terwijl substantieven die op /t/ eindigen een afgeleide vorm van het suffix-je hebben (vlgs regels 6) [kaetjə] ‘katje’, [knoetjə] ‘knotje’, blijft bij z.g. d-verzwakking de basisvorm -ke behouden: [drə:t - drce:jkə] ‘draadje’, [brʌ:jkə] ‘broodje’. Hoewel het Westerhovens niet zoveel doubletten kent van het type [vɑdər / vɑjər] als de standaardtaal, is het systematische onderscheid tussen /t/ en /d/ evident. Tegenover [grð:t] ‘groot’ staat als verbogen vorm [grð:tə], maar [dð:t] ‘dood’ heeft als tegenhanger [dð:j(ə)], [brl:t] ‘breed’ staat tegenover [brI:j] maar [hI:t] ‘heet’ tegenover [hI:t] etc. Overigens treedt deze d-verzwakking in het Westerhovens niet alleen op in de buigingsvormen: van adjectieven. We vinden dit verschijnsel ook in werkwoordsvormen: [hɑj] ‘had’, [trɔj] ‘trad’ en in de z.g. uitgangloze meervoudsvormen: [hy:j] ‘hoeden’, [rɔ:j] ‘wielen’. In verband met de diminuering kan voor de verandering van /d/ in /j/ de volgende regel worden opgesteld:
De werking van regel(4) blijkt dan uit vormen als [klI:jkə] ‘jurkje’ dat is afgeleid van [klI:t] met onderliggens /klI:d/ etc. De nu besproken regels (2) (3) en (4) creëren via insertie of d-verzwakking een zo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
danige fonetische oppervlaktestructuur dat het diminutiefsuffix zijn basisvorm -ke kan behouden. In de hierna volgende gevallen wordt, afhankelijk van de context, het suffix zelf gemodificeerd. Op de eerste plaats is er de palatalisering of fronting van de hoge /k/ uit het basissuffix tot een hoge // die in de voorbeelden wordt aangegeven als /tj/. Dit aanpassingsverschijnsel doet zich voor na de coronale /t/ en /n/. In de standaardtaal heeft een dergelijk proces blijkbaar op veel ruimere schaal plaatsgevonden. Het Middelnederlands suffix -kijn, -ke(n) verschijnt in de huidige diminutieven als -tje (verg. Schönfeld 1970.225vv) of daarvan afgeleide vormen (verg. Haverkamp-Lubbers en Kooij 1971).
Dit proces van fronting of dentaalaanpassing kan voor het Westerhovens als volgt worden geformaliseerd:
Tenslotte is er nog een deletieregel die ook in het Nederlands werkt, en die aangrijpt op de output van regel(6). Tussen twee continuante segmenten verdwijnt de /t/ aan het woordeinde:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het diminutief van zelfstandige naamwoorden als appel, vogel, borrel is in het Westerhovens duidelijk op ‘drift’ geraakt. Bij de weinig frequente, in onbruik rakende woorden van het type: [aervəlkə] ‘armpje vol’, [virəlkə] ‘vierde deeltje’ (klein vaatje bier) vinden we nog steeds verkleinwoorden op -ke. Bij de meer frequent gebruikte woorden is er een toenemende aarzeling tussen -ke en -tje. De Bont, (1962) die het dialect van Oerle (zie fig. 3) zo zorgvuldig en uitvoerig heeft beschreven, signaleert in zijn dialect hetzelfde verschijnsel. In een uitgebreide opsomming (p. 370vv) geeft hij 23 voorbeelden met uitsluitend -elke en 32 waarbij wordt geaarzeld tussen -elke en -eltje. Verder wijst hij op borreltje, dubbeltje en nikkertje die alleen met -tje voorkomen en die hij, m.i. terecht als leenwoorden uit de standaardtaal beschouwd. Dat de vorming van deze diminutieven in beweging is, wordt ook duidelijk uit de geografische verdeling van -ke en -tje in fig. 3, waarin gegevens van twee kaarten uit Pée (1936) samen werden gevoegd:Fig.3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het meer frequent gebruikte woord vogelGa naar eindnoot6 is de verbreiding van -tje groter dan bij trommel. Verder blijkt uit deze kaart dat zowel het door De Bont (1962) beschreven dialect van Oerle als dat van Westerhoven, ook ten tijde van Pée's opnamen in de dertiger jaren al in een gebied liggen waar wordt geaarzeld tussen beide uitgangen. Fonologisch gezien is deze ontwikkeling niet zo verbazingwekkend. Uit regel (5) blijkt dat -ke wordt tot -tje na /n/ en /t/, die dezelfde articulatieplaats hebben als de /l/. Bij de jongere sprekers van het Westerhovens, die in andere fonologische contexten nog verkleinwoorden op -ke vormen, zien we ook -tje verschijnen na substantieven met een volle klinker voor /l/: [stultjə], [kceltjə] ‘kuiltje’, [zIltjə] ‘stukje dikker touw’ enz. In deze gevallen gebruikt de oudste generatie steeds -ke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het vokalismeFonetisch onderzoek door Koopmans-van Beinum en Reitsma (1976), naar de invloed van het diminutiefsuffix in het Nederlands op de aard van de voorafgaande klinkers, voerde o.a. tot de conclusie (a) dat de vokalen in de verkleinwoorden worden verkort en (b) dat ze verschuiven in de richting van de [i]. Het gaat blijkbaar om performantische verschillen die in het fonetisch laboratorium aan het licht kunnen worden gebracht maar waar de taalgebruiker geen intuïties over heeft. Wat in de standaardtaal als spraaktendentie aanwezig is, vinden we in het Westerhovens ook op het systematische niveau van het regelsysteem. Dit betekent dat er in dit dialect vokaalwisselingen bestaan tussen zelfstandig naamwoord en verkleinwoord. Lang opponeert met kort: [lI: r/lIrkə] ‘ladder’, [toe:n/toentjə] ‘heg’, en achter met voor: [strð:m/strʌmkə] ‘beek’, en [kɑ:r/koerkə] ‘kar’. De regels voor deze alternanties worden hierna aan de orde gesteld. Een klinker blijft, althans op systematisch niveau, onveranderd als hij het laatste segment van het grondwoord vormt: [moe:w/moe:wkə] ‘mouw’, [wɑ:j/wɑ:jkə] ‘wei’ en [to.w/to.wkə] ‘Cato’. Achtermondvokalen worden gepalataliseerd in een drietal fonologische contexten. De grootste groep wordt gevormd door woorden met een korte klinker in de laatste syllabe van de basisvorm. Op deze woorden werkt de volgende regel:
Deze regel (8) brengt alternanties voort van het type: [stup/stypkə] ‘stoep’. [sxɔp/sxoepkə] ‘open schuur’, [tak/taekskə] ‘tak’. Lange vokalen worden steeds verkort in het diminutief, behalve voor de continuanten /s/, /x/ en /f/ volgens regel:
Het effekt van regel (9) blijkt bijvoorbeeld uit: [tI:n/tIntjə] ‘teen’, [koe:t/koetjə] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘kuit’, [mɔ:t/mɑtjə]‘maat,makker’, [hɔ:r/hɑrkə] ‘haar’, [ko.wp/kʌpkə] ‘(Ja-) cob’ en [sxe.jt/sxItjə] ‘wind’Ga naar eindnoot7. Op de achtermondklinkers waar (9) niet op werkt, d.w.z. de klinkers die het kenmerk lang behouden, is ook een frontingsregel van toepassing:
Door regel (10) onstaan alternanties als: [lɔ:x/loe:xskə] ‘laag’, [gru:ws/gry:skə] ‘grasveld’ en [ð:x/ʌxskə] ‘oog’. De klinkers die door regel (9) wel zijn verkort, hebben afhankelijk van de fonologische omgeving drie mogelijkheden. (a) Ze blijven verder onveranderd, (b) ze worden verlaagd, (c) ze komen alsnog in aanmerking voor fronting. De voorwaarden die gelden voor de laatste mogelijkheid komen tot uitdrukking in de volgende regel:
Regel (11) werkt bijvoorbeeld in: [kɑ:r/kaerkə] ‘kar’, [hð:p/hʌpkə] en [po.wk/pʌkskə] ‘pook’. Een ander deel van de output uit regel (9) wordt verlaagd. De verlagingsregel werkt overigens niet alleen op de achtermondvokalen; ook de klinkers met de kenmerken /+voor/ en /-rond/ ondergaan dit proces bij de vorming van het diminutief:
De werking van regel (12) blijkt b.v. uit: [hɔ:n/hɑntjə]‘haan’, [rɛ:k/raekskə] ‘hooihark’, [bɛ:l/baelkə] ‘bijl’ en [sxɔ:p/sxɑpkə] ‘schaap’. De volgorde waarin deze regels werken wordt verduidelijkt in fig. 4Fig.4
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regel (8) moet voorafgaan aan regel (9): Bij een omgekeerde volgorde zouden immers ook alle verkorte klinkers uit regel (9) het kenmerk /+voor/ krijgen waardoor ongrammaticale vormen zouden ontstaan. De regels (10), (11) en (12) werken op de output van regel (9). Ook onderling zijn (11) en (12) weer aan een strikte ordening gebonden: omkering zou vormen voortbrengen als /sxɔ:p/ (r. 9) → /sxɔpkə/ (r. 12) → /sxɑpkə/ (r. 11) → * [sxaepkə]. Net als bij de eerder besproken suffigering werken ook hier de regels in een strikte volgorde. Bijzondere aandacht vragen alternanties als [hðnt/hyntjə] ‘hond’, die ook optreden bij klont, kont, mond, stront, woorden die in historisch opzicht teruggaan op vormen met een korte /u/. Als we nu een onderliggende vorm met /u/ zouden mogen aannemen, dan zouden deze diminutieven regelmatig zijn volgens (9) /u/ → /y/. In het synchrone Westerhovens zijn echter geen onafhankelijke aanwijzingen voor een dergelijke onderliggende vorm (meer) te vinden. Daarom moet voor deze gevallen, naast een frontingsregel, ook nog een verhogingsregel aan de grammatica worden toegevoegd:
Regel (13) gaat noodzakelijkerwijs vooraf aan regel (9) d.w.z. de verhoging werkt al op de achtermondvokaal /ð/ → /u/→ /y/. Als de fronting n.l. vooraf zou gaan aan de verhoging, dus /ð/ → /ʌ/ → /y/, dan zouden ook vormen als [pʌnt/pʌntjə] ‘punt’, ten onrechte in deze cyclus worden opgenomen. Een laatste groep die nog aandacht vraagt, zijn de alternanties waar diftongen bij betrokken zijn. Een deel van de basisvormen met diftongen blijft in het verkleinwoord onveranderd: [kɑus/kɑuskə] ‘kous’, [mɛin/mɛintjə] ‘Mien’ etc. In een ander deel treedt wel stelselmatige klankwisseling op: [wɛif/wɛ:fkə] ‘wijf’, [dɛ:/ik/daekskə] ‘dijk’,Ga naar eindnoot8 [kroe:/yk/krcekskə] ‘kruik’ en [hous/hce:skə] ‘huis’. Afgezien van de oppositie monoftong/diftong (verg. Hoppenbrouwers, 1975), werken in deze alternanties dezelfde regels die hiervoor werden gegeven voor monoftongen. Op [kroekskə] heeft de verkortingsregel (9) gewerkt, [daekskə] is niet alleen verkort, maar ook nog verlaagd volgens regel (12); de vokaal blijft lang in b.v. [wɛ: fkə] waar hij gevolgd wordt door een continuant, het spiegelbeeld van regel (9); op [hɑus/hce:ska] werkt ook regel (10), de diftong is immers achter, de monoftong voor. In een ander verbandGa naar eindnoot9 hoop ik op deze zaken uitvoerig terug te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 AlternantiesEen van de interessante aspecten van (mor-)fonologische systemen vormt het verschijnsel van de alternanties. Daarom vormen talen als het Engels, die veel systematische klinkerwisselingen vertonen, zo'n dankbaar object van onderzoek. Ook streektalen als die van Westerhoven leveren in dit opzicht meer onderzoeksmateriaal dan het Nederlands dat veel minder alternerende vormen heeft. Welke functie hebben dergelijke alternanties? Voor de klinkerwisselingen in de diminutiefvormen in het Westerhovens dringt zich een fonische verklaring op. Ik wijs nogmaals op de studie van Koopmans-van Beinum en Reitsma (1976), die in verband met de diminuering in het Nederlands hebben aangetoond dat er bepaalde spraaktendenties optreden, die in het Westerhovens op het fonologisch ni- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veau blijken te functioneren. Ook voor alternanties in het Engels als finite/infinite kunnen we een verklaring vinden in het spreken. De aard van de klinkers is in dergelijke gevallen immers afhankelijk van de accentuering. Zoals we reeds zagen, worden ook de wisselingen die optreden in het diminutief-suffix van het Westerhovens bepaald door de fonische omgeving waarin ze optreden. Bij de tussen-s in b.v. [stʌkskə] ‘stukje:: is er blijkbaar meer in het geding dan de eenvoud bij het spreken. De wisseling in het suffix is hier ook morfologisch bepaald omdat het gebruik van de basisvorm van het suffix samenval van meervoud en verkleinwoord zou veroorzaken. De klinkerwisselingen kunnen ook een ondersteunende functie hebben in het onderscheid van substantief en diminutief. Ook elders in het fonologisch systeem vinden we deze alternanties in morfologisch van elkaar onderscheiden vormen. Zo staat in de tegenwoordige tijd van sterke en bepaalde zwakke werkwoorden de 3e persoon enkelvoud tegenover de andere vormen. De alternantie die functioneert in [ho:p/hApkə] ‘hoop’, blijkt ook te werken in [lɔ:p/lʌpt] ‘loop/loopt en zo ook in [rup/rypt] ‘roep’, [mʌ:l/mɑlt] ‘maal’, en [vɛ:n/vaent]. ‘vindt’. Over vergelijkbare wisselingen in het dialect van Nuenen zie Van Bakel (1976.72). Verder vinden we deze alternanties bij substantieven in de oppositie enkelvoud/uitgangloos meervoud: [bðm/bʌ:m] ‘boom/bomen’, [brðt/brʌ:j] ‘brood/broden’, [paert/pɛ:rt] ‘paard/paarden’, [dɑx/dɔ:x] ‘dag/dagen’ en [hɑus/hoe:s] ‘huis/huizen’. Zie voor een uitvoerige opsomming van uitgangloze meervoudsvormen De Bont (1962, p. 335-341). In deze gevallen heeft de alternantie een morfologische functie die niet door de fonologische context wordt bepaald: voor beide vormen is de context immers dezelfde. Op deze alternanties, die ook optreden ter onderscheiding presens en preteritum bij de sterke werkwoorden, hoop ik elders terug te komenGa naar eindnoot9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|