Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OverzichtsartikelGa naar eindnoot1: natuurlijke generatieve fonologie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingIn dit artikel wordt een overzicht gegeven van enkele ontwikkelingen in de generatieve fonologie sinds de standaardisering daarvan in The Sound Pattern of English (Chomsky & Halle 1968; afgekort SPE). De aanleiding tot het opstellen van dit overzicht is het verschijnen van een boek waarin een alternatieve generatieve fonologie gepresenteerd wordt, die een direkt gevolg is van de genoemde ontwikkelingen: J.B. Hooper, Introduction to natural generative phonology. New York 1976 (Acad. Press)Ga naar eindnoot2. Dit artikel is toegespitst op deze alternatieve teorie (omdat ze het best uitgewerkte alternatief is) en beoogt daarom mede een bespreking van de inhoud van dit boek te zijnGa naar eindnoot3. Ik zal niet alleen ingaan op het generatieve model voor zover dit de synchrone staat van het klanksysteem van een taal beschrijft, maar ook op de diachrone pendant hiervan. Voor de behandeling van de wijzigingen in dit diachrone model nemen we King 1969 als vertrekpunt, dat hiervan de standaardversie geeft. In zijn opzet sluit dit overzicht aan bij twee eerder in de Spektator verschenen artikelen, waarvan de inhoud min of meer bekend wordt verondersteld: Booij 1975 (over synchrone generatieve fonologie) en Van Marle 1975 (over diachrone generatieve fonologie). Beide artikelen bieden een inleiding tot de standaardversies. Een uitstekend overzicht vindt men ook in Fischer-Jorgensen 1975, hoofdstuk 9. Dit artikel is als volgt ingericht. Eerst bespreek ik enkele karakteristieke kenmerken van de zogenaamde standaard generatieve fonologie (synchroon). Als uitgangspunt om deze kenmerken te behandelen heb ik de regeltypologie gekozen i.e. de indeling in typen regels die binnen een fonologiese teorie gemaakt wordt. De vraag welke regeltypen onderscheiden moeten worden hangt ten nauwste samen met de vraag naar de nivo's van representatie, zodat deze ook automaties ter sprake zal komen. Daarna geef ik aan welke bezwaren in de natuurlijke generatieve fonologie (NGF) tegen de regeltypologie van de standaard generatieve fonologie (SGF) naar voren zijn gebracht en welk alternatief wordt geboden. Min of meer dezelfde procedure volg ik t.a.v. de diachrone fonologie. De veranderingstypen die beide teorieën toelaatbaar achten worden met elkaar vergeleken, waarbij de nadruk wordt gelegd op de mate waarin het model naast een beschrijvende kracht ook een verklarende kracht bezit. Hier en daar zullen tegenover de SGF bij afwezigheid van of naast het alternatief van Hooper ook andere kritiese geluiden te horen zijn. Soms wordt elke kritiek of elk alternatief op de SGF wel voorzien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het etiket ‘natuurlijke fonologie’ (zie bijv. de belangrijke bundel van Bruck e.a. 1974, getiteld Natural Phonology, met zeer uiteenlopende bijdragen). Het is nuttig met het oog hierop te onderscheiden tussen natuurlijke fonologie in ruime zin (alle kritiek van ‘binnenuit’) en de natuurlijke fonologie in enge zin (Hooper 1976: één specifieke richting in het kritiese kamp). In een slotparagraaf zet ik de verschillende kritiese geluiden nog eens op een rijtje en wijs te onderscheiden elementen aan in de kritiek. Tenzij anders vermeld geef ik in dit artikel het standpunt weer van de natuurlijke fonologie (Hooper) of van de standaard generatieve fonologie (SPE). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Synchrone fonologie1.1. Regeltypologie en nivo's van representatie 1.1.1. De Standaard Generatieve Fonologie (SGF)De funktie van de fonologiese komponent in het generatief taalmodel bestaat in het toekennen van een fonetiese interpretatie aan syntakties gestruktureerde reeksen, die gevormd zijn door de syntaktiese komponent van het model. De syntaktiese operaties bestaan in het aan elkaar hechten en in een bepaalde volgorde plaatsen van leksikale eenheden (de morfemen), die gehaald worden uit het leksikon. Morfemen in het leksikon zijn, wat betreft hun fonologiese vorm, geformuleerd in termen van matrices, waarin de aan- of afwezigheid van fonologiese kenmerken is gespecificeerd; de specifikatie is dus binair. Alle specifikaties die voorspelbaar zijn (op basis van andere specifikaties), en daarom niet distinktief, zijn in de matrices opengelaten en vastgelegd in zgn. redundantieregels. Morfemen zijn opgeborgen in één vaste, invariante, vorm. De uiteindelijke fonetiese vorm kan echter variëren al naargelang de plaats die het morfeem krijgt in het woord of in de syntaktiese struktuur: omringende morfemen kunnen invloed uitoefenen. Uit de invariante onderliggende morfemen worden daardoor soms één of meer ‘positionele’ varianten afgeleid; onderliggende morfemen zijn daarom abstrakt. De afleiding van positionele varianten geschiedt door regels. Deze regels specifiseren (door plussen te veranderen in minnen en vice versa) veranderingen in segmenten van morfemen meestal onder invloed van aangrenzende segmenten van omringende morfemenGa naar eindnoot4 (soms is het ook nodig hele segmenten te deleren of inserteren). In de SGF wordt aangenomen dat na de werking van deze regels, regels werken die de binaire specifikaties in een aantal gevallen omzetten in graduele specifikaties. Bijvoorbeeld [1 nas], [3 nas] ter vervanging van [+ nas]. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat in de fonetiese representatie eerder sprake is van graden van nasaliteit dan de aan- vs. afwezigheid ervan. Samenvattend stellen we vast dat in de SGF drie hoofdtypen onderscheiden worden:
In de SGF zijn regels van het type a en b in twee opzichten verschillend van elkaar (SPE volgt hier Stanley 1967 die een en ander nauwgezet beargumenteert; zie SPE p. 380 e.v.):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(-regels, die zowel binnen als over morfeem grenzenwerken, spelen in de SGF een marginale rol (SPE p. 65). We laten ze voorlopig buiten beschouwingGa naar eindnoot6). Binnen de groep der redundantieregels onderscheiden we twee soorten: segment-struk-tuurregels en morfeem- of sekwentstruktuurregels (MSR's)Ga naar eindnoot7. De eerste vullen waarden in op basis van reeds binnen het segment gespecifiseerde kenmerken (bijv. [+son] → [+stem]). De tweede doen dit op basis van gespecifiseerde kenmerken in omringende segmenten. Voor alleen monosyllabiese morfemen in het Nederlands geeft Melis 1976 hiervan voorbeelden. Men kan denken aan de regels die, gegeven de informatie dat een morfeem begint met drie konsonanten, alle specifikaties van de eerste konsonant aanvullen tot een [s] ontstaat, van de tweede tot een stemloze obstruent ontstaat en van de derde tot een niet-nasale sonorant ontstaat. We kunnen nu de volgende nivo's in schema brengen (hoewel hiermee de SGF nog niet juist getypeerd is):
schema 1
In de SGF worden slechts twee nivo's onderscheiden: A + B = systematies fonologies nivo en C + D = systematies foneties nivo. Tussen B en C zou zich nog het fonematies nivo bevinden, d.i. het nivo waarop alle in een taal distinktieve segmenten (‘fonemen’) zijn gespecifiseerd. In de SGF wordt dit tussenliggende nivo echter niet opgenomen in de teorie omdat het generalisaties in de weg staat (het zgn. Chomsky-Halle argument, zie Booij 1975, 303 e.v.). Ik zal dit argument hier niet herhalen, maar herinner eraan dat de kern ervan is dat de aanname van een fonematies nivo de fonoloog soms dwingt één verschijnsel tweemaal te beregelen, éénmaal met neutralizerend effekt (foneem A valt samen met foneem B) en éénmaal met allofonies effekt (foneem A krijgt een variant A'). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.2. R-regels vs. P-regelsDe vraag die in deze paragraaf centraal staat is of het onderscheid tussen redundantieregels en fonologiese regels (P-regels) gewenst is (of, in termen van schema 1, nivo B gewenst is). De NGF stelt zich op het standpunt dat er redenen zijn om te twijfelen aan het principiële onderscheid tussen beide regeltypen. Het meest indrukwekkende feit dat de scheiding tot wankelen brengt is de observatie dat sommige redundantieregels en P-regels doublures van elkaar zijnGa naar eindnoot8. Dit is natuurlijk een ernstig verwijt aan een teorie die één van de belangrijkste verworvenheden van de fonologie, sinds dat als vak bestaat, nl. het foneem cq. het fonematies nivo, verwerpt omdat het duplikatie van regels veroorzaakt. Een voorbeeld kan ontleend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden aan elk assimilatieproces, dat uitsluitend foneties gemotiveerd is. Zo'n regel is progressieve assimilatie van stem in het Nederlands:
Deze regel verandert kenmerkwaarden wanneer morfemen aaneen gehecht worden (/ɑf/ + /zεɣə3n/ → [afsɣən] ) en is daarom een P-regel. Ook echter binnen morfemen kunnen we een generalisatie opstellen dat een frikatief volgend op een stemloze obstruent altijd stemloos is. Regel 1 is dus ook een MSRGa naar eindnoot9. Het feit dat er processen bestaan die op dezelfde wijze werkzaam zijn binnen morfeemgrenzen als over morfeemgrenzen hoeft ons niet te verbazen. We hebben hier meestal te doen met ko-artikulatieverschijnselen, voortvloeiend uit relatieve of absolute beperkingen op wat artikuleer baar is. Klank A en B passen zich bij direkt opeenvolgende artikulatie bij elkaar aan en dit verschijnsel wordt slechts geremd door de artikulatie van A en B de facto te scheiden, bijv. door een tussenliggende klank C of een pauze. Welnu, een morfeemgrens is een semanties-syntaktiese entiteit, die geen fysiese manifestatie heeft. Het valt daarom niet te verwachten dat, indien de artikulatie van klank A gevolgd door klank B alleen mogelijk is wanneer beide klanken geen tegengestelde waarde hebben voor een kenmerk F1, dit zowel een vereiste is wanneer A en B tot hetzelfde morfeem behoren als voor de reeks A+B (waar ‘+’ een morfeemgrens is). Anders gezegd: het valt niet te verwachten dat een morfeemgrens een foneties proces blokkeert (zie hierover Hyman 1976). Het spreekt natuurlijk vanzelf dat wanneer een morfeemgrens samenvalt met een woord- of syllabegrens hij wel in acht genomen wordt. De opvatting dat +-grenzen geen processen blokkeren wordt ook in SPE verkondigd. En P-regel A → B/C-die in zijn SD geen ‘+’ grens vermeldt werkt toch op strings die deze grens bevatten dus C+A. Omdat het echter binnen de standaardteorie noodzakelijk is dat morfemen voordat ze fonologiese regels ondergaan volledig gespecifiseerd zijn (wat bepaald is door Stanley 1967, en door SPE overgenomen), is het binnen deze teorie onvermijdelijk een verschijnsel dat zowel binnen als over morfeemgrenzen werkt tweemaal te formulerenGa naar eindnoot11. Er lijkt dus reden te bestaan altans een aantal MSR's en P-regels samen te nemen, hetgeen de vraag oproept of nivo B gehandhaafd moet worden. Of zouden er soms regels zijn waarvan de toepassing wel beperkt blijft tot het morfeemGa naar eindnoot12? Die lijken er inderdaad te zijn. We kunnen denken aan de regelmatigheid in het Nederlands dat, in morfemen, een velaire konsonant voorafgegaan door een anlautende s meestal een stemloze frikatief is (dus eerder [# sx-] dan [#sk-] of aan de regelmatigheid dat een stemloze velaire konsonant gevolgd door een auslautende t meestal een frikatief is (dus eerder [-xt#] dan [-kt#]). Ik neem aan dat een ‘standaard-fonoloog’ het de moeite waard zou vinden deze regelmatigheden te formuleren, omdat het aantal ‘blanks’ in de matrices, en dus ook de eenvoud van de grammatika, daardoor toeneemt. Het is echter duidelijk dat deze regels niet tot aktie komen nadat morfemen aaneengehecht zijn, indien daarbij de gewraakte klusters ontstaan (bijv. door de fleksie-t na stammen op k: pakt, mikt enz). Hooper noemt dit soort regels ‘relikten van oude regelmatigheden’, die geen plaats verdienen in de synchrone beschrijving van een taal (Hooper 1975, 538-9). Dit hangt samen met de strenge eis die de NGF stelt aan regels, die de regelmatigheden in de klankstruktuur registreren, nl. dat zij geen uitzonderingen toelaten (zie par. 1.1.3.). Bovenstaande twee regelmatigheden laten wel uitzonderingen toe, voor-Ga naar eindnoot10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst in het leksikon (naakt, takt en skalp, skelet, ski enz.). maar ook na morfologiese operaties (zie boven)Ga naar eindnoot13. Nu is er echter toch nog een groep MSR's, die (a) net als bovengenoemde ‘regels’ niet samenvallen met P-regels maar (b) in tegenstelling daarmee geen uitzonderingen toelaten. Toont dit dan niet aan dat er toch echte uitzonderingsloze MSR's zijn? Ook hierop luidt het antwoord van de NGF negatief. Een regel van dit type is de al besproken regel dat van een morfeem dat met drie konsonanten begint de eerste altijd een s is (enz.). Dit soort beperkingen op toegestane klusters zouden echter geformuleerd dienen te worden op basis van de kleinst uitspreekbare eenheden van segmenten in de desbetreffende taal, nl. syllaben (Hooper, p. 186 e.v.): het gaat hier om oppervlakte-beperkingen en wel speciaal syllabestruktuurregels. Omdat echter het begin van een morfeem meestal samenvalt met het woordbegin (nl. in al de gevallen waarin een morfeem het eerste morfeem van een woord kan zijn) en omdat het woordbegin ook een syllabebegin is lijkt het alleen maar zo dat deze resterende MSR's eigenschappen uitdrukken die specifiek aan morfemen toebehorenGa naar eindnoot14. Het elimineren van MSR's heeft als direkt gevolg dat wat wel en niet een mogelijk woord is in een taal geen kwestie is die in het (morfemen-) leksikon uitputtend behandeld kan worden. Intuïties van taalgebruikers omtrent wat wel en niet uitspreekbare woorden zijn berust niet op kennis van de struktuur van morfemen (leksikale eenheden) maar op kennis van mogelijke en onmogelijke syllaben en syllabecombinaties in het woordGa naar eindnoot15. Samenvattend zou je kunnen zeggen dat de NGF een oplossing probeert te vinden voor de problemen die ontstaan wanneer men een syntakties-semantiese eenheid als het morfeem een belangrijke rol laat spelen in de toepassing van fonologiese regels, die in feite alleen zouden moeten reageren op fonologiese (liever nog fonetiese) informatie. De oplossing wordt gevonden, niet in het verwerpen van de notie morfeem, maar in het zoveel mogelijk herformuleren van regels waarin het morfeemgrenssymbool een rol speelt, om zo de ‘ware’ fonetiese aard van de regels te onthullen. Dit geldt dan bijv. voor de besproken MSR's, die syllabestruktuurregels bleken te zijn maar ook voor sommige fonologiese regels, die in plaats van te verwijzen naar een syllabegrens geformuleerd waren met behulp van een morfeemgrens (zie Kooij 1978). Alle louter fonetiese regels worden als één regeltype beschouwd, hetgeen het aantal nivo's van representatie verkleint. Merk op dat low level regels geen aparte status krijgen en ook dat de, hier grotendeels onbesproken, segmentstruktuurregels tot de groep P-regels gerekend worden: P-regels binnen de NGF zijn dus díe fonologiese regels die in hun SD uitsluitend verwijzen naar fonetiese informatie (zoals kenmerken, woord- en syllabegrenzen) en daarom voluit het best kunnen worden aangeduid met foneties-fonologiese regels.
Schema 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van schema 2 moet nog worden opgemerkt dat de leksikale items een zogenaamde archisegmentele representatie hebben, wat in de NGF dan gedefinieerd is als elke representatie met ‘blanks’Ga naar eindnoot16. In de volgende paragraaf zullen we zien wat Hooper doet met regels die niet anders geformuleerd kunnen worden dan met verwijzing naar niet-fonetiese informatie (naast de fonetiese informatie, die meestal nodig blijft). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.3. P-regels vs. Morfofonologiese regels (MP-regels)In par. 1.1.1. heb ik het voorgesteld alsof in de SGF de regels die wijzigingen aanbrengen in de klankstruktuur van morfemen daarbij uitsluitend rekening houden met de klankvorm van de omringende morfemen. Ik moet dit in twee opzichten relativeren. Op de eerste plaats verwijzen in de SGF niet alle P-regels wat betreft hun motivatie naar de klankvorm van omringende morfemen. De SGF laat regels toe die wat betreft hun motivatie slechts verwijzen naar (de klankstruktuur van) het morfeem zelf. Dergelijke regels zetten een bepaald morfeem in al zijn posities om in een ander morfeem, zodat de invariante grondvorm van dat morfeem zelf nergens aan de oppervlakte verschijnt. Met deze werkwijze wordt het mogelijk voor een aantal morfemen a, b, c,...n, die een uitzondering zijn op een regel A, een andere grondvorm te postuleren, zodat ze niet meer aan de strukturele deskriptie (SD) van regel A voldoen. Nadat A heeft gewerkt verandert men dan door een regel B de morfemen in hun oppervlaktevorm:Een voorbeeld is het proces van ‘tensing’ in open lettergreep in het Nederlands, dat we als volgt kunnen formuleren:
Hierdoor wordt/dɑɣ + ən/ [daɣən] Om nu te vermijden dat het meervoud van /vlaɣ/ * [vlaɣən] oplevert, kan men in het leksik on de grondvorm/vlaɣɣ/aannemen. Indien men daarbij een regel opneemt die geminaten verkort én deze na de rekkingsregel laat werken:
Aan de oppervlakte verschijnen nu vormen die aan de SD van regel (i) voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijke analyse verlangt natuurlijk dat regel (i) nooit na (ii) werkt en dat (i) niet twee maal werkt. Het overgrote deel der generatieve fonologen neemt echter in navolging van Kiparsky 1968 aan dat leksikale representaties als a, b, c enz. té abstrakt zijn. Er is hier sprake van absolute neutralisatie, i.e. twee in de grondvormen verschillende segmenten vallen in alle gevallen samen. Kiparsky argumenteert dat grondvormen die een segment bevatten, dat nergens in van de grondvorm afgeleide vormen verschijnt, vermeden (of misschien verboden) dienen te worden. Eén van de argumenten is dat nooit in de geschiedenis van talen abstrakte vormen aan de oppervlakte zijn verschenen (door regelverlies, in casu verlies van regel B), en dat derhalve aan hun bestaan getwijfeld moet worden. Een ander argument is dat, gezien vanuit het standpunt van het taalverwervende kind, abstrakte grondvormen moeilijk (of misschien onmogelijk) leerbaar zijn. Kiparsky formuleert daarom de konditie dat leksikale representaties geen segmenten bevatten die nergens in het paradigma aan de oppervlakte verschijnen (de zgn. alternantie konditie)Ga naar eindnoot17. Het belang van deze konditie voor het ontstaan van de NGF is dat de NGF getypeerd wordt, altans in zijn eerste versie, door een nog strenger maken van de alternantie konditie (zie par. 3.1.). Kondities als die hier besproken worden leiden tot een konkretere fonologie, hetgeen dan ook door sommige ‘dissidente’ fonologen als naam verkozen wordt (Linell 1974, Goyvaerts 1975, Karlsson 1974): konkrete fonologie. De tweede relativering heeft betrekking op het feit dat niet alle in de SGF toelaatbare P-regels uitsluitend verwijzen naar klankeigenschappen van omringende morfemen. Sommige regels verwijzen ook naar morfologiese, syntaktiese of leksikale eigenschappen ervan of überhaupt niet naar omringende morfemen, maar naar de grammatikale struktuur waar het morfeem in kwestie deel van uitmaakt (dus naar de ‘gelabelde’ haken van de syntaktiese oppervlaktestruktuur). Hooper noemt regels die (mede) verwijzen naar niet-fonetiese zaken morfofonologiese regels (MP's)Ga naar eindnoot18. Anderson 1975 onderscheidt binnen deze groep nog verschillende soorten, die in opklimmende mate naar niet-fonetiese informatie verwijzen. Het gaat hier om regels die naar speciale morfeemklassen (bijv. een bepaald suffiks) of groepjes leksikale items (bijv. de woorden die ‘tensing’-regel (3) ondergaan) verwijzen. Anderson spreekt hier van morfoleksikale regels (waarbinnen ook de zogenaamde minor regels vallen, regels waarvan de klasse uitzonderingen groter is dan de klasse leksikale items die de regel ondergaan). In grotere mate foneties zijn regels die Anderson gewoon fonologies noemt. Dit zijn regels die naar de fonetiese vorm van morfemen verwijzen of naar kategoriale informatie als N(oun), V(erb) enz. Ik vermeld hier Anderson's typologie, om te laten zien dat de MP-regels van Hooper, eigenlijk alleen gemeen hebben dat ze niet uitzonderingsloos zijn, terwijl de tamelijk grote onderlinge verschillen in de NGF niet tot uiting komen (vgl. Kiparsky 1975, 194). Voorbeelden van MP-regels in het Nederlands zijn de in de SGF als ‘fonologies’ aangeduide regels die gepaard gaan met de verledentijdsvorming van sterke werkwoorden. Verledentijdvorming geschiedt d.m.v. aanhechting van een verledentijdsuffiks. Bij sterke werkwoorden heeft dit suffiks zelf geen fonetiese manifestatie en wordt aangeduid door PAST. De verleden tijd van zingen ziet er op een bepaald nivo dus uit als: [ [ zing] + past]. Ten einde te komen tot de oppervlakte realisatie van deze abstrakte representatie moet een regel werken, die van zing + PAST zong maaktGa naar eindnoot19. Het is duidelijk dat deze klinkerwisseling niet veroorzaakt kan worden door een wijziging in de fonetiese omgeving; die is in zing en zong pre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cies gelijk. Regels die een dergelijke vokaalwisseling teweeg brengen ‘fonologies’ noemen impliceert dat men een verandering aanneemt van de ene klank naar de andere. Tegen deze voorstelling van zaken heeft reeds Skousen 1975 bezwaar gemaakt. Hij stelt dat het niet gaat om een verandering, maar om een substitutie. Hetzelfde bezwaar kan men naar voren brengen tegen de al genoemde tensing-regel (een minor regel) waar in Skousen's visie eveneens sprake zou zijn van een substitutie, (zie over Skousen 1975 Booij 1977b.). Andere in de SGF eveneens met de term ‘fonologies’ aangeduide regels, zoals de reeds besproken assimilatieregel (1) verwijzen in hun motivatie uitsluitend naar fonetiese informatie en impliceren wel een verandering: een stemhebbende frikatief wordt automaties stemloos in een bepaalde positie. De regels voor vokaalwisseling en ‘tensing’ zijn helemaal niet automaties. Indien de werking van de regels zou uitblijven levert dat geen vormen op die voor Nederlanders onuitspreekbaar zijn. De NGF heeft zich nu, om duidelijk te kunnen onderscheiden tussen automatiese fonetiese regels enerzijds en alle andere regels anderzijds (d.z. regels die niet uitzonderingsloos zijn), op het tamelijk ekstreme standpunt gesteld dat een zo strenge eis aan P-regels gesteld moet worden dat alleen de eerste groep daaraan kan voldoen. Het gevolg hiervan is, zoals ik al opgemerkt heb, dat de tweede groep een grote diversiteit aan subtypen bevat, hetgeen het inzicht in al die morfofonologiese processen bepaald niet groter maakt. De door de NGF geformuleerde strenge eis is de True Generalization Condition (TGC). De TGC verlangt dat een regel een doorzichtige oppervlakte generalisatie uitdrukt, die opgaat voor alle oppervlaktevormen en die op direkte wijze een relatie aangeeft tussen deze vormen. Dit houdt in dat regels werken op alle vormen die aan hun SD voldoen. Het is derhalve niet toegestaan dat er in de oppervlakte vormen aanwezig zijn die aan de SD van een regel voldoen, zonder dat deze regel erop aangrijpt (Hooper p. 13). Deze konditie heeft, hoe eenvoudig hij ook mag lijken, verregaande konsekwenties voor een teorie als de SGF. Op de eerste plaats wordt ermee tegengegaan dat abstrakte grondvormen gekreëerd worden volgens de taktiek die op pagina 439 is geschetst. Dus wanneer in een taal alle woorden het aksent op de voorlaatste lettergreep hebben, op tien stuks na, die het aksent op de slotlettergreep hebben, dan zou men in de SGF deze tien woorden in de diepte een ekstra slotlettergreep kunnen geven, waardoor het mogelijk wordt alle aksenten d.m.v. één uitzonderingsloze regel toe te kennen. Na werking van de aksentregel zou vervolgens een tweede regel de toegevoegde slotlettergrepen verwijderen. De TGC verbiedt zo'n analyse: de aksentregel zou in zijn SD moeten verwijzen naar de uitzonderingsgroep (vgl. Hooper p. 45 e.v.). Tevens moet de aksentregel beschouwd worden als een MP-regel. De TGC heeft eveneens verregaande gevolgen voor het vraagstuk van de regelordening, waarop we in par. 1.1.4. terugkomen. De TGC trekt dus een scheidslijn in het regelpakket dat in de SGF de fonologiese komponent uitmaakt: enerzijds hebben we regels die er wel aan voldoen (nl. segmentstruktuurregels, een deel van de morfeemstruktuurregels en P-regels met uitsluitend fonetiese motivatie): foneties-fonologiese regels, anderzijds regels die er niet aan voldoen: morfofonologiese regels. Onder verwijzing naar schema 2 kunnen we nu een nivo aan de derivatie in NGF toevoegen, nl. het nivo dat ontstaat na de werking van de MP-regels. Hooper claimt dat alle MP-regels aan P-regels voorafgaanGa naar eindnoot20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema 3
Merk op dat, omdat de P-regels ook de redundantieregels bevatten, de morfofonologiese representatie nog archisegmenteel is (vgl. schema 2). Alle alternanties die door dit type regels verantwoord kunnen worden ontstaan dus pas na nivo BGa naar eindnoot21. Alternanties die morfofonologies bepaald zijn, worden in de NGF niet meer op dezelfde wijze behandeld als door P-regels te beregelen alternanties. P-regels leiden alternanten uit grondvormen af door feature-waarden in te vullen waar blanks staan of door feature-waarden te wijzigen (één P-regel kan beide funkties vervullen; zie Ringen 1977). Omdat Hooper echter van mening is (net als Skousen) dat bij alternanties die door MP-regels beregeld moeten worden geen sprake is van ‘verandering’, maar van ‘substitutie’ kiest ze hier voor een ander model dat ontwikkeld is door Hudson 1974. Hudson redeneert dat het ingeval van een niet produktieve (i.e. niet automatiese) alternantie niet zinnig is één onderliggende vorm te kiezen. Er is immers geen sprake van afleiding van de ene vorm uit de andere, maar van een distributie: in de ene kontekst duikt vorm A op en in de andere kontekst vorm B. Een morfofonologiese alternantie in het Nederlands wordt, zoals we al gezien hebben, veroorzaakt door tensing in open syllabe in een bepaalde groep woorden. Deze regel is niet meer foneties omdat er talloze vormen zijn die in open syllabe geen tensing ondergaan. De regel is ooit (in het Onl.) foneties geweest, maar op een gegeven moment opgehouden dit te zijn. Door een ander proces, geminaatverkorting, ontstonden vervolgens talloze vormen met korte vokalen in open syllabe. Deze ondergingen geen tensing (in het Onl. eigenlijk rekking), omdat de regel reeds improduktief geworden was. In Hudson's model zou een en ander echter op de volgende wijze beregeld worden (ik geef hier ook de Hudsoniaanse regel voor de zing-zong alternantie, zie p. 440):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat een dergelijk model een stap inhoudt van het zgn. item-and-process model naar een item-and-arrangement model (zie Matthews 1974, 225 e.v.): allomorfen worden niet uit elkaar afgeleid (= proces), maar opgesomd op gelijk nivo (vgl. Kiparsky 1975, 191). Een gevolg van een en ander is dat de NGG (Natuurlijke Generatieve Grammatika) moet gaan voorzien in een morfologiese komponent, hetgeen aansluit bij de ontwikkeling die de generatieve grammatika de laatste jaren heeft doorgemaakt (vgl. Booij 1977). Tot slot van deze paragraaf over regeltypologie moeten we nog een innovatie van de NGF noemen, nl. de via-regel. Via-regels leggen een relatie tussen leksikale eenheden zonder dat sprake is van een afleiding of distributie. De gelegde relatie representeert dat een taalgebruiker een relatie (van verwantschap) legt tussen twee vormen, bijv. tussen zingen en zanger, sluiten, slot en sleutel, dag, vandaag en eerdaags, enz. Via-regels hebben bijv. voor de vokaal afwisseling in slot en sleutel de vorm:
Het zijn kontekstloze regels, waarbij de dubbele pijl geen herschrijf-instruktie is, maar een symbool voor ‘is related to’ (Hooper p. 48). Via-regels kunnen van persoon tot persoon verschillen. Het spreekt vanzelf dat een taalkundige meer via-regels in zijn hoofd heeft dan een argeloze taalgebruiker. Van via-regels kan men zeggen dat ze overbodig zijn of niet falsifieerbaar, daar niet wordt geclaimd dat een via-relatie door elke taalgebruiker gelegd wordt. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat het leggen van relaties tussen geleksikaliseerde eenheden van spreker tot spreker kan verschillen. Ze bieden de fonoloog de mogelijkheid naar zijn inzicht te ver uiteenlopende vormen niet meer door P-regels of MP-regels aan elkaar te relateren, zonder de relatie geheel op te geven. Ze drukken zo de onzekerheid uit over wat nu nog wel en wat niet meer beregelbaar is, een onzekerheid die waarschijnlijk een reëel onderdeel is van de competence van taalgebruikers. Men kan zich echter ook afvragen waarom, indien via-regels een plaats verdienen in een taalbeschrijving, dit recht niet toekomt aan regels als de genoemde (p. 437) [#sk-] regel. Hoe weet de fonoloog a priori dat het geen psychologies feit is dat deze kluster ‘gemarkeerd’ is net als bijv. de [#pn] kluster in woorden als pneumatisch. Als er íets pleit voor moeilijk falsifieerbare via-regels, dan is er toch zeker ook voor regels of kondities die gemarkeerde klusters vastleggen iets te zeggen. Het onderkennen van graden van akseptabiliteit inzake konsonantklusters kan van belang zijn voor de juiste formulering van syllabifikatie-regels (zie Kahn 1975, 29). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.4. RegelordeningMet een herindeling van ‘regels waarin fonologiese regelmatigheden zijn vastgelegd’ beoogt men een beter inzicht in de verschillende aard van deze regelmatigheden te verkrijgen, maar dit kan ook gevolgen hebben voor anderen eigenschappen van een fonologiese teorie, zoals bijv. de regelordening. De wijze waarop in de SGF regels geordend zijn kan beschouwd worden als een neveneffekt van haar regeltypologie. Afgezien van subtiliteiten (zie daarvoor Koutsoudas 1976 of Pullum 1976) kunnen we vaststellen dat regels op drie manieren geordend kunnen zijn:Ga naar eindnoot23
Een teorie met opvatting 1 legt zichzelf weinig beperkingen op t.a.v. mogelijke analyses en regelformuleringen, een teorie met 2 sluit reeds een aantal analyses uit, terwijl een teorie met 3 het strengst is. In metodologiese kringen neemt men aan dat de laatste teorie het interessantst is. NGF is zo'n teorie. In de NGF is het echter haast onnodig om een No-Ordering Condition (NOC) als onafhankelijke eis te formuleren, aangezien no-ordering vaak volgt uit de TGC: de bedoeling van ekstrinsieke ordening is P-regels ervan te weerhouden op vormen te werken die aan hun SD voldoen; precies in de gevallen waarin de vorm waarop de regel niet werkt in de oppervlakte verschijnt (en dus niet onderworpen wordt aan andere regels) zal tegen de ware generalisatie eis gezondigd worden. Maar er blijven natuurlijk ook gevallen waarin de betreffende vormen wel andere regels ondergaan. Daarom heeft Hooper ook een No-Ordering Condition nodigGa naar eindnoot25. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien ekstrinsieke ordening geen toelaatbaar middel is dan moeten analyses ook zodanig zijn, regels zó geformuleerd worden dat dit type ordening niet nodig is. In de SGF zijn echter talloze analyses gemaakt die wel gebruik maken van ekstrinsieke ordening. Indien nu de NGF niet een té strenge teorie is, dan moet het mogelijk zijn de feiten die met ekstrinsieke ordening beschreven zijn ook zonder die te beschrijven. In het algemeen gesproken kan men zich van ekstrinsieke ordening ontdoen door derivaties minder lang, grondvormen minder abstrakt en regels meer foneties te maken (deze drie zaken zijn natuurlijk onverbrekelijk met elkaar verbonden). Ter illustratie kies ik een berucht geval van ‘counterfeeding’ volgorde, dat ook Van Marle bespreekt (p. 577). Het Fins kent twee woordvormen die in hun fonetiese vorm luiden vie en tee. Om redenen die ik hier verder niet aan de orde stel worden beide woorden afgeleid uit abstrakte grondvormen d.m.v. twee regels:
De oppervlaktevorm [tee] voldoet aan de SD van regel (i), hetgeen betekent dat regel (i) niet voldoet aan de TGC. Gegeven echter een regel als (i) en een vorm als [tee], waarbij de vorm [twee] regel (i) niet mag ondergaan is het noodzakelijk regel (i) te ordenen vóór de regel die [twee] laat ontstaan. De terapie tegen ordening is in dit geval het afschaffen van de diftongeringsregel (altans in deze vorm) en het konkreter maken van de eerste vorm, nl. als grondvorm /vie/ aannemen. Een andere terapie tegen geordende regelparen is de eerstgeordende regel ontmaskeren als MP-regel en de tweede als P-regel. In dat geval is een ordeningsvoorschrift overbodig, omdat alle MP-regels voorafgaan aan P-regels, hetgeen geen kwestie is van regelordening, maar van ordening der komponenten (zie schema 4). Een dergelijk geval doet zich voor bij een volgens de SGF mogelijke analyse van een woord als lieveling:
De onderliggende representatie voldoet zowel aan de input van regel (i) als (ii). Om de vorm [li. vəlIŋ] af te leiden moeten beide regels dus ekstrinsiek geordend worden. Wanneer we sjwa-insertie echter zien als een MP-regel (zie Kooij 1977 en 1978 voor een uitgebreide argumentatie en juiste formulering van de regels) vervalt de noodzaak daartoe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Eenvoud en psychologiese realiteitDe SGF beoogt niet alleen een elegant stel regels te formuleren, maar wil een hypotese opstellen over de regels die een taalgebruiker hanteert bij het genereren en interpreteren van zijn taal. Fonologiese regels hebben in de SGF dan ook als het goed is psychologiese realiteit. Anders gezegd: er bestaat idealiter ‘de een of ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korrespondentie’ tussen regels enerzijds en mentale processen anderzijds (ik zal niet mijn best doen deze vage aanduiding nader te konkretiseren).
Het is duidelijk dat deze mentalistiese claim ondersteund moet worden door een kriterium op grond waarvan bepaalde regels wel en andere regels niet de status van ‘psychologies reëel’ verkrijgen. De linguïst zou daartoe in staat moeten zijn het kriterium dat de taalgebruiker hanteert te simuleren. In de SGF heeft men nu aangenomen dat dit kriterium het best benaderd wordt door de zgn. eenvoudsmaatstaf: die analyse waarbij gebruik gemaakt wordt van de minste formele apparatuur (fonologiese kenmerken, regels enz.) geldt als de psychologies reële. Dit veronderstelt natuurlijk dat er een korrespondentie (één-op één-verhouding) bestaat tussen de kenmerken, mechanismen enz., die de fonoloog hanteert en de kenmerken enz. die de taalgebruiker hanteert. Het eenvoudskriterium als enige leidraad kan echter leiden tot zeer abstrakte analyses, reden waarom Kiparsky naast deze ‘formal condition’ ook zgn. ‘substantive conditions’ postuleert, waarvan de meest invloedrijke de al genoemde alternantie konditie is (zie Kiparsky 1972 en pag. 440). Indien nu aangetoond zou worden dat zelfs met aanvulling van andere kondities de eenvoudsmaatstaf nog steeds leidt tot analyses waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze relevante overeenkomsten vertonen met de competence van taalgebruikers, wanneer het dus waarschijnlijk niet zo is dat de eenvoudsmaatstaf het kriterium is dat taalgebruikers hanteren bij het selekteren van de beste analyse uit de logies mogelijke, dan dringt de vraag naar het precieze belang van de mentalistiese claim zich op de voorgrond. Kennelijk is hier veel misverstand mogelijk. Een aantal generatieve fonologen hebben de mentalistiese claim serieus genomen in de zin dat ze ernaar streefden analyses te maken die werkelijk psychologiese realiteitswaarde bezaten. Ze stelden belang in het eenvoudskriterium niet omdat het korte en elegante oplossingen uitkoos, maar omdat het een hypotese was omtrent het selektiekriterium dat de taalgebruiker hanteert. Deze fonologen waren dus bereid, toen naar hun inzicht bleek dat de eenvoudigste analyse niet de psychies reële was, de eenvoudsmaatstaf te verwerpen en te zoeken naar een ander kriterium. Zulke fonologen zijn Derwing 1973, Linell 1974, Ohala 1974 en Skousen 1975. Standaard-fonologen wezen er op dat fonologen die de psychologiese claim zoveel belang toekenden niet handelden in de geest van de TGG-filosofie (zie bijv. De Haan 1975 in zijn felle aanval op Derwing 1973). In deze filosofie is nl. bepaald dat de mentalistiese claim niet meer is dan een (De Haan:) ‘tematies aspekt’. Over dergelijke tematiese aspekten kan niet gediskussieerd worden (dan op voor- of onwetenschappelijke wijze) en men is er zeker niet op uit de juistheid, de empiriese waarde, ervan vast te stellen. Mentalisme is een ‘bonus’ bij de teorie. Van onderzoekingen die waarschijnlijk maken dat het tematies aspekt geen waarheid bezit, wordt de relevantie ontkent. Wanneer de mentalistiese claim tot de tematiese aspecten van een teorie behoort wordt er op de eerste plaats gestreefd naar korte en elegante formuleringen binnen het notatiesysteem van de teorie en niet op de eerste plaats naar psychologies reële. De psychologiese realiteit van formuleringen wordt dan gewoonweg gepostuleerd. Men noemt zich in zo'n geval een zwak mentalist. Derwing c.s noemt men sterke mentalisten. Beide typen kunnen met evenveel recht opereren, maar aanvallen over en weer ontaarden in woordenspelletjes of onwetenschappelijke ruzies en zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarom betrekkelijk zinloos. Niets let natuurlijk de een op te merken dat de scherpzinnig opgestelde generalisaties van de ander enkel onverklarende notaties zijn en andersom dat slechts niet bestaande hersenschimmen worden nagejaagd, maar niemand hoeft zich daar iets van aan te trekkenGa naar eindnoot26. De vraag is nu natuurlijk waar de NGF staat. Het uitgangspunt van de NGF is eerder sterk dan zwak mentalisties: het standaardmodel wordt verworpen omdat erbinnen geen ‘realistiese representatie’ mogelijk is van de taalkundige competence (Hooper p. xi). Hooper is er op uit regels te formuleren die sprekers geïnternaliseerd hebben. Uit hoofdstuk 7, p. 116 e.v. blijkt dat dit zo opgevat moet worden dat regels enerzijds de mentale processen die aan de artikulatie ten grondslag liggen representeren (P-regels), men zou hier van realisatieregels kunnen spreken, en anderzijds de regels die oppervlaktevormen, waarvan de taalgebruiker denkt dat ze samenhangen, met elkaar verbinden (MP- en via-regels). De eenvoudsmaatstaf speelt bij de evaluatie van regels een marginale rol. In beide gevallen zijn de regels immers direkt toetsbaar aan de oppervlaktevormen (p. 13). Deze grotere toetsbaarheid is natuurlijk een logies gevolg van het feit dat Hooper's regels niets spekulatiefs bevatten: ze zijn alleen maar deskriptief. De hypotese van de standaard-teorie houdt in dat taalgebruikers ‘dieperliggende’ vormen en min of meer abstrakte regels kunnen leren. Hooper stelt daar de hypotese tegenover dat ze konkrete regels kunnen leren met daarbij een appendiks uitzonderingen. Standaard-fonologen noch Hooper doen serieus hun best deze hypoteses van hun aprioristies karakter te ontdoen. In de praktijk is de NGF dus ook eerder een zwak mentalistiese teorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. SamenvattingHet meest opvallende verschil tussen de SGF en de NGF is dat de eerste een abstrakte en de tweede een konkrete fonologie bedrijft. Konkreetheid volgt uit twee eisen die de NGF stelt aan haar analysesGa naar eindnoot27.
Een tweede opvallend verschil is dat de NGF wel en de SGF niet een onderscheid maakt tussen foneties-fonologiese regels enerzijds en morfo-fonologiese regels anderzijds. Daarbij komt dat in de NGF voor morfo-fonologies bepaalde alternantie het proces-model verlaten is. Tenslotte speelt de in de SGF zeer belangrijke eenvoudsmaatstaf in de NGF een marginale rol. Relevante punten van overeenkomst tussen beide teorieën zijn:
In de volgende paragrafen wil ik uiteenzetten welke konsekwenties de veranderingen binnen de NGF hebben voor een beschrijving van de diachronie. Immers de basis voor een diachrone versie van de generatieve teorie is de aanname dat taalverandering een gevolg is van veranderingen in het taalvermogen dat aan taalgebruik ten grondslag ligt (change is change in competence). Dit betekent dat wat we aan typen regelverandering mogen aannemen bepaald en beperkt wordt door het model van dit taalvermogen. Het betekent echter ook dat indien de linguïst wijzigingen aanbrengt in het model van de competence (als model van taalvermo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen van sprekers), dit konsekwenties heeft voor wat we aan mogelijke veranderingstypen mogen aannemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Diachrone fonologie2.0 InleidingDe generatieve wijze om klankveranderingen te beschrijven is gestandaardiseerd in King 1969. Voor een beknopte uiteenzetting verwijs ik naar Van Marle 1975. Ik vat hier alleen even kort samen welke veranderingstypen onderscheiden worden. Gezien de aard en werking van de fonologiese komponent kunnen we ons voorstellen dat:
Afgezien van deze mogelijkheden kan er nog een verandering optreden in de morfemen waar de regels op werken. (herstrukturering). Omdat regels als ze veranderen bijna altijd eenvoudiger worden noemt men (2) meestal regelvereenvoudiging; of ook wel vereenvoudiging in enge zin tegenover (2) + (3) + (4) + herstrukturering, die men samen vereenvoudiging in ruime zin noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 RegeltoevoegingEen zeer kenmerkende eigenschap van het ‘King-model’ is dus dat klankverandering primair gezien wordt als een verandering in het taalvermogen en derhalve pas in tweede instantie als een verandering in de hoorbare output. De belangrijkste bewijsvoering voor dit standpunt wordt ontleend aan de observatie dat klankprocessen soms gekonditioneerd zijn door niet-hoorbare zaken als woord- of morfeemgrenzen, grammatikale labels (bijv. Substantief, Werkwoord) of abstrakte fonologiese representaties. Indien klankveranderingen zich voltrekken in de fonetiese output, hoe kan men dan verklaren dat ze op genoemde wijze gekonditioneerd zijn? Dat kan men niet, aldus King c.s., en dus zal men de oorsprong van het veranderingsproces moeten zoeken op die nivo's waar genoemde niet-hoorbare informatie nog aanwezig is, d.w.z. in het taalvermogen waarin taal gegenereerd wordt. De NGF vecht deze bewijsvoering aan (Hooper p. 101 e.v.). Het is vanzelfsprekend niet zo dat in de NGF de bewering dat klankprocessen soms niet-foneties gekonditioneerd zijn, wordt tegengesproken. Wat wordt aangenomen is dat klankprocessen niet zo beginnen. De visie van de NGF is de volgende: als gevolg van universeel fonetiese tendenzen ontstaat op een gegeven moment een fonetische regel. Onder een ‘fonetische tendens’ wordt verstaan een veranderingstendens waarvan we op grond van fonetiese gegevens over artikulatie en perceptie verwachten dat ze gemakkelijk kunnen plaatsvinden en die we daarom ook vaak in talen tegenkomen. In de meeste gevallen gaat het om ko-artikulatieverschijnselenGa naar eindnoot28. Op een bepaald moment (waarom is niet precies duidelijk) wordt zo'n tendens in een bepaalde taal sterker (Hyman 1975, 172 zegt dat het effekt van de tendens ‘overdreven’ wordt door taalgebruikers). Dit is het moment waarop het effekt van de fonetiese tendens iets taalspecifieks krijgt en we kunnen zeggen dat een regel aan de grammatika van deze taal is toegevoegd (het taalspecifieke effekt moet nu immers geleerd worden). Nadat de regel is toegepast treedt een eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fase in, waarin de regel optioneel werkt op alle vormen die aan zijn SD voldoen. In een aantal gevallen leidt de werking van de regel tot vernietiging van morfologies relevante informatie, hetgeen ongewenst is. Dit leidt ertoe dat de regel in deze gevallen minder frekwent wordt toegepast. In een volgende fase treedt stabilisering op en wel zodanig dat de regel ophoudt te werken in de minder gewenste gevallen en verplicht wordt in de niet ongewenste gevallen. De regel is nu gekonditioneerd door bijv. een morfologiese kategorieGa naar eindnoot29. Het is van belang op te merken dat dit verschil tussen King-model en NGF niet louter een verschil is voor metodologiese haarklovers. Regeltoevoeging wordt in de NGF gezien als een veranderingsproces dat foneties gemotiveerd is, ondergeschikt aan universeel fonetiese tendenzen. Een teorie die noodgedwongen (omdat het formalisme te kort schiet) volstaat met het beschrijven van klankverandering in termen van regeltoevoeging, leidt tot wat Foley 1977, 4-5 noemt deskriptivisme. De claim dat regeltoevoeging primair gezien wordt als een verandering in de competence suggereert dat we daar ook de verklaring dienen te zoeken en snijdt de weg af tot een werkelijke i.e. fonetiese verklaring (waarover meer in par. 2.2.; zie hierover ook Koefoed 1976 en 1978). Overigens dient te worden opgemerkt dat het optionele stadium natuurlijk t.a.v. veranderingen in een ver verleden gepostuleerd kan worden, maar dat dit veelal geen sporen nalaat (bijv. in de spelling), en derhalve weer moeilijk falsifieerbaar is. De ondersteuning van deze hypotese dient dus ook eerder gezocht te worden in de veranderingen die zich in het hedendaags taalgebruik voltrekken. Onderzoekingen van Labov (Labov 1972) wijzen erop dat een [t]-deletie regel in het Amerikaanse Engels inderdaad op alle vormen werkt die voldoen aan zijn SD, doch met afnemende frekwentie naarmate de t meer morfologiese informatie bevat (bijv. wanneer hij de verledentijdsmarkeerder is). Zie voor Nederlandse gegevens die in dezelfde richting wijzen De Vries e.a. 1976Ga naar eindnoot30. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Regelverandering en regelverliesIn het King-model wordt een formele benadering van het verschijnsel regelverandering gegeven: verandering manifesteert zich in het verlies van kenmerken in de SD en SC van de regels. Verlies van kenmerken impliceert een eenvoudiger notatie, waardoor het mogelijk wordt regelvereenvoudiging te zien als een gevolg van de simplifikatiezucht van taalverwervende kinderen (King 1969, hdst. 4). Hooper konfronteert de lezer met een funktionele benadering van regelverandering. Ze besteedt daarbij eigenlijk alleen uitgebreide aandacht aan wat ze regelmorfologisering noemt, een eerste stap in het regelveranderingsproces. Haar betoog kan ik aldus samenvatten: regels worden aan een taal toegevoegd, waarvan de motivering is ‘the optimalization of the phonetic string’ (p. 85). Indien een fonetiese regel een alternantie veroorzaakt ontstaat daarna de tendens aan de ‘vorm’-verschillen een semantiese interpretatie toe te kennen, zodat deze alternantie een funktieverandering ondergaat, ‘moving from a purely phonetic function to a semantic function’ (p. 86). Een gevolg hiervan is dat taalgebruikers de regels, niet meer in foneties-fonologiese termen formuleren, maar in morfo-fonologiese termen. Regelmorfologisering vindt dus niet plaats, in Hoopers visie, omdat de fonetiese kondities verloren gaan, zoals veelal wordt aangenomen: taalgebruikers formuleren reeds MP-regels, op een tijdstip dat ook P-regels nog mogelijk zijn. Vergelijkbare bevindingen meldt Skousen 1975. Via-regels kunnen ontstaan doordat de door een P-regel teweeggebrachte alternantie niet door een P-regel noch door een MP-regel beregeld kan worden of door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘vervaging’ van een MP-regel. De precieze wijze waarop deze processen zich voltrekken of onder welke omstandigheden, wordt door Hooper maar spaarzaam aangeduid.
Schema 5; (Hooper p. 86)
MP-regels die in de grammatika aanwezig zijn kunnen voorts veranderingen ondergaan, welke korresponderen met wat traditioneel analogie wordt genoemd. Een MP-regel die een duidelijke betekenisalternantie teweeg brengt zal de neiging vertonen zijn toepassingsgebied uit te breiden (extension) en regels die niet zo funktioneren zullen hun toepassinggebied ingeperkt zien en uiteindelijk verloren gaan (leveling). Dit laatste gaat ook op voor via-regels. Ook hier geldt, wat boven is opgemerkt, dat de lezer weinig details krijgt. Het verschijnsel analogie werd indertijd door King 1969 (p. 127 e.v.) als prakties nutteloos verworpen, vanwege de vaagheid waardoor definities of nadere bepalingen van het begrip analogie gekenmerkt worden. In de NGF (maar ook reeds in diverse publikaties van Kiparsky, bijv. 1972) wordt deze notie weer binnengehaald (wat ik op zich juist acht, zie par. 2.4.), maar ook de daaraan klevende bezwaren van vaagheid t.a.v. de precieze kondities waaronder analogie zich voordoet. Hooper besteedt geen aandacht aan het type regelvereenvoudiging dat in de SGF nu juist de meeste aandacht krijgt, nl. de vereenvoudiging in de SD (input en omgeving) waardoor de regel van toepassing wordt op een grotere natuurlijke klasse segmenten. Een voorbeeld levert het proces van Ersatzdehnung dat in de geschiedenis van de Germaanse talen wordt aangetroffen: [-vŋx-]>[-x-]. Nasalering en rekking van korte vokalen vindt eerst alleen plaats vóór nasaal plus velaire stemloze frikatief, later (in een kleiner gebied) ook vóór nasaal plus labiale frikatief; [-vnf-] > [-f-], en nog later (in een nog kleiner gebied) ook vóór dentale frikatief: [-vns, Þ-] > [-s, Þ-].De standaardvisie op dit soort gevallen is dat vereenvoudiging optreedt tijdens het proces van taalverwerving, waarbij kinderen soms regels té algemeen opstellen. Om dit zó te kunnen zien moeten we natuurlijk aannemen dat er een reden is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het taalverwervende kind de regel, die vereenvoudigd wordt überhaupt te leren, m.a.w. er moet een alternantie in het taalaanbod aanwezig zijn op grond waarvan tot een regel besloten wordt, bij het opstellen waarvan een vereenvoudiging t.o.v. de ‘oude regel’ (nl. die van de ouders) wordt aangebrachtGa naar eindnoot31. Deze visie leidt tot de paradoks dat de minst algemene regel en daarmee in de TG-filosofie ook de minst natuurlijke regel het eerst aan de grammatika wordt toegevoegdGa naar eindnoot32. Waarschijnlijk besteedt Hooper geringe aandacht aan dit veranderingstype omdat de beschrijving (én verklaring) ervan niet gezocht moet worden in een vereenvoudiging van de grammatika, maar in een nadere bestudering van de universele fonetiese tendenzen (in termen van schema 5: onder de streep). Het is bekend dat de ene klank meer resistent is tegen verandering (bijv. verzwakking) dan de andere en men kan konstateren dat bepaalde klanken (klanken van een bepaalde artikulatieplaats) vaak als eerste aan een verzwakkingsproces (i.e. een proces dat op deletie kan uitlopen) ten prooi vallen. Schema 6, een zogenaamde ‘strengthschaal’, brengt de progressie van een verzwakkingsproces in beeld. De klank met de grootste ‘strength’ is het meest resistent tegen de verzwakking en handhaaft zich daardoor het langst. (N.b. de artikulatieplaats van de nasaal is gelijk aan de eropvolgende obstruent tussen haakjes). Schema 6
Het blijkt dat in de Germaanse talen in veel klankprocessen die men als verzwakking kan beschouwen de velairen voorop lopen, gevolgd door de labialen en pas daarna de dentalen (Foley 1977 probeert dit een boek lang aan te tonen). In het hier gegeven voorbeeld vinden nasalering van korte vokaal, daarna volgende deletie van nasaal en rekking van de vokaal het eerst plaats vóór een nasaal, die op zijn beurt velair is o.i.v. de volgende velaire konsonant enz. (zie Foley 1977 p. 59). Met deze observatie is natuurlijk nog weinig verklaard. De ontwikkeling van de Ersatzdehnungregel is slechts ondergebracht bij een algemenere klasse veranderingen, die zich alle op ongeveer dezelfde wijze ontwikkelen. Het onderbrengen van één specifiek verschijnsel bij een algemene regel (of wet) is echter een belangrijke stap in het verklaringsproces. De uiteindelijke verklaring moet in dit geval geleverd worden door een fonetikus (een mening die Foley overigens niet is toegedaan). Wanneer men nu de meest algemene regel tevens het meest natuurlijk noemt dan wordt men dus gekonfronteerd met de paradoks dat de minst algemene versie van de regel in de grootste groep talen wordt aangetroffen. Er lijkt me veel voor te zeggen deze specifiekere toepassing het meest natuurlijk te noemen, temeer daar natuurlijkheid (van klanken, vokaalsystemen, enz.) ook op andere punten korreleert met een hoge frekwentie (zie Hyman 1975, 138). Een nadere uitwerking van de rol van universele fonetiese tendenzen wordt in Hoopers boek niet gegeven. Verschillende andere natuurlijke fonologen hebben zich hiermee wel uitgebreid beziggehouden (zie par. 2.4.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Regelordening en herstruktureringEigenlijk zouden we hier kort kunnen zijn. Een teorie waarin regels niet taal-specifiek ekstrinsiek geordend kunnen zijn laat niet toe dat gevallen van taalverandering beschreven worden als een herordening van de regels. Maar zo gemakkelijk komt de NGF er niet af. Immers juist het feit dat veranderingen zo goed beschreven konden worden met herordening van regels was een belangrijk argument voor ekstrinsieke regelordening. Hooper moet dus niet alleen laten zien dat een beschrijving zonder herordening mogelijk is, maar ook dat die beschrijving superieur is. Een verandering in het Nederlands die geldt als schoolvoorbeeld van regelherordening is de overgang van het paar [lɑŋk] - [lɑŋə] naar [lɑŋ] - [lɑŋə]. De standaardbeschrijving hiervan ziet er als volgt uit (zie ook Hooper p. 96 e.v.):
(i) Auslautverscherping, (ii) g-deletie.
De analyse van de NGF verschilt w.b. fase II en III:
Tussen beide analyses zijn drie belangrijke verschillen. Ten eerste hanteert de NGF geen ordeningsvoorschriften. Ten tweede gaat de NGF eerder tot herstrukturering over, wat volgens Hooper nodig is, omdat de output van stadium II' op het moment dat regel (ii') verplicht wordt geen [g] meer bevat: dit segment mag nu ook niet meer voorkomen in de onderliggende representatie. Op zich hoeft dit niet als een voordeel beschouwd te worden. Ten derde maakt de NGF-analyse gebruik van een nieuw veranderingstype: regelomkering, wat het voordeel van de eliminatie van één type (herordening) weer opheft. De werkelijke winst zoekt Hooper vooral in de verklarende kracht van de NGF-analyse: regel (iii) mist elke fonetiese plausabiliteit; bovendien veroorzaakt hij geen betekenisalternantie. Men neemt algemeen aan dat dergelijke regels verloren neigen te gaan, wat neerkomt op analogiese ‘leveling’ in het paradigma (Hooper p. 96-98 en p. 450 van dit artikel). Er zijn echter een aantal bezwaren tegen Hoopers analyse in te brengen. Op de eerste plaats is niet duidelijk waarom in stadium II de onderliggende vorm geen /g/ meer mag bevatten. Hooper rechtvaardigt dit door op te merken dat dit segment nergens in het paradigma aan de oppervlakte verschijnt, maar Kiparsky's alternantie konditie, die de basis van deze opmerking is, heeft Hooper overboord gezet ten gunste van de No-Ordering en True Generalization Condition. Het is niet erg duidelijk of en hoe deze beide kondities de abstrakte grondvorm/lɑŋg/verbie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denGa naar eindnoot33. Op de tweede plaats wordt met de geïnverteerde regel een moeilijk falsifieerbare regel geïntroduceerd. Mogelijke evidentie voor geïnverteerde regels kan komen van gevallen van hyperkorrektie. De gevallen waarin hyperkorrektie kan optreden zijn echter zeer klein in aantal, Bij Onl. vormen *[tɔŋgə] ‘tong enkelvoud’ en[tɔŋgən] ‘tong meervoud’ zou in stadium II in het hele paradigma de [g] verdwijnen, zodat de onderliggende vorm dan/tɔŋ/wordt. De enkelvoudsvorm verliest dan door sjwa-apokope zijn slotvokaal zodat de alternantie [tɔŋ]∼[tɔŋə] ontstaat naast de alternantie[lɑŋk]∼[lɑŋə]. Het wachten is nu op iemand die in een Mnl. tekst de spelling <tonc> tegenkomtGa naar eindnoot34. Een derde bezwaar tegen Hoopers analyse is dat indien er een geïnverteerde regel is, deze minder instabiel is dan zij aanneemt. Verschillende hedendaagse Nederlandse dialekten vertonen nog altijd de alternantie [lɑŋk] ∼ [lɑŋə]. Overigens is het de vraag of de verklaring van het hier beschreven geval van analogiese leveling (waarvoor regelverlies inderdaad het meest logiese beschrijvingsmiddel is, vgl. Koefoed 1974, 288) gezocht moet worden in het verlies van een regel, die in de analyse is gebracht om te voorkomen dat herstrukturering rechtstreeks tot een outputsverandering leidtGa naar eindnoot35. Hoe dan ook, ik geloof toch dat de NGF op de goede weg (terug) is door de analogie, de eenheid in het paradigma (zich manifesterend in verlies van regels) als motivatie voor de veranderingsverschijnselen te plaatsen, die hier besproken zijn. Deze aanpak komt overigens veel eksplicieter ook reeds tot uiting in het werk van Kiparsky (1972). Hieronder geef ik enkele argumenten voor het eerherstel van de analogie (in de één of andere vorm). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 VerklaringenEen teorie streeft niet alleen naar beschrijving maar ook naar een verklaring van de verschijnselen. Hoe verklaart de SGF de door haar aangenomen veranderingstypen? Op de eerste plaats geschiedt dit door de postulatie van een principe dat vastlegt dat taalgebruikers streven naar de eenvoudigste grammatika. Hoe minder kenmerken, regels enz., hoe beter. Aangenomen dat dit principe realiteitswaarde heeft kunnen we verschijnselen die zich laten beschrijven in termen van formele vereenvoudiging (regelverlies, regelvereenvoudiging) als verklaard beschouwen. Met regelherordening komen we natuurlijk in de problemen om nog maar te zwijgen van regeltoevoeging (in welk geval de grammatika in formeel opzicht gekompliceerder wordt). Voor regelordening is door Kparsky de oplossing bedacht dat de ene volgorde van twee regels minder gemarkeerd, natuurlijker is dan de andere en dat dus een herordening ten gunste van een minder gemarkeerde volgorde ‘net zoiets is’ als formele vereenvoudiging: de grammatika gaat erop vooruit (zie het door Van Marle 1975, 579 behandelde opaciteitsbeginsel). Een teorie zonder (her)ordening kampt natuurlijk niet met dit probleem. Binnen de SGF is geen poging gedaan ook regeltoevoeging te vertalen in formele vereenvoudiging of in iets dat bijdraagt tot optimalere grammatika's. Elke poging daartoe zou ook vruchteloos geweest zijn daar de fonetiese kompleksiteit van uitingen in de SGF niet bijdraagt tot de kompleksiteit van de grammatikaGa naar eindnoot36. Toch is er ook weinig aandacht besteed aan het maken van een onderscheid tussen enerzijds veranderingen die op basis van eigenschappen van (het TGG-model van de) grammatika verklaard kunnen worden en anderzijds veranderingen waarbij dit onmogelijk is. De aandacht ging hoofdzakelijk uit naar de eerste soort veranderingen en de tweede soort werd in het kielzog meegezogen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit heeft er m.i. toe geleid dat de eigen aard van veranderingen die beschreven werden in termen van regeltoevoeging onvoldoende benadrukt werd. Wat in de neogrammatiese traditie wel gedaan werd, nl. een onderscheid maken tussen klankverandering (= regeltoevoeging) en analogie (= regelverlies, -vereenvoudiging), wordt in de SGF niet of niet voldoende gedaan ten einde alle veranderingstypen te kunnen herleiden tot eenzelfde uitgangspunt: de grammatika (change is change in competence), daarmee als het ware suggererend dat ook daar voor elk veranderingstype de verklaring gezocht moet worden. Dat dit een onmogelijkheid moet zijn volgt uit het tegengestelde karakter van klankverandering enerzijds en analogie anderzijds: het gevolg van klankverandering kan zijn dat alternanties in het paradigma optreden, terwijl van analogie (speciaal regelverlies) in ieder geval dit vaststaat: alternanties worden erdoor geëlimineerd (zie Bhat 1976 die op dit punt uitgebreider ingaat). Een adekwate beschrijving van regeltoevoeging kan dan ook niet verwacht worden van een teorie als de SGF. De NGF biedt hier duidelijk meer perspektieven omdat (a) onderkend wordt dat toegevoegde regels in eerste instantie slechts foneties gemotiveerd zijn en derhalve ondergeschikt zijn aan een klasse van (natuurlijke) fonetiese tendenzen en (b) dergelijke regels in de synchrone grammatika gescheiden worden van regels met morfo-fonologiese informatie, waarvan de verandering korrespondeert met analogie. Het eerste punt opent de weg tot een beschrijving van regeltoevoeging op basis van een teorie over universele fonetiese tendenzen (die men meta-regels zou kunnen noemen) en punt (b) maakt het mogelijk door de grammatika gemotiveerde veranderingen (regelmorfologisering en analogie) als afzonderlijke groep te beschouwen, waarin de speciale interaktie tussen ‘form’ en ‘meaning’ leidt tot bepaalde veranderingsprocessen (zie verder Van der Hulst 1978). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 SamenvattingDe diachrone versie van Hoopers model wordt in nog sterkere mate dan de synchrone versie gekenmerkt door een terugkeer naar oude koncepten. Men zou haast geneigd zijn het een neogrammaties model in een generatief jasje te noemen. De voordelen van het generatieve jasje dienen niet onderschat te worden. De voordelen volgen uit de visie op taal als een regelsysteem, dat onderliggende vormen omklapt in fonetiese vormen, waarbinnen diachrone veranderingen geformuleerd kunnen worden volgens strenge eisen t.a.v. ekspliciteit én waarmee het mogelijk is verschillende typen veranderingen te herleiden tot verschillende wijzigingen in het regelsysteem. De belangrijkste punten waarop de NGF afwijkt van het standaardmodel zijn: de beperking van toegevoegde regels tot een klasse van fonetiese processen, de meer funktionele benadering van regelverandering, de principiële scheiding tussen foneties gemotiveerde en grammatikaal gemotiveerde veranderingen, en de ruimere mogelijkheden tot een inzichtelijke, verklarende beschrijving van taalverandering. Ondanks de ‘programmatiese’ behandeling van het verschijnsel regelverandering en de ongeloofwaardigheid van geïnverteerde regels zoals gebruikt in Hoopers analyses, biedt het NGF model zeker voor een beschrijving van de diachronie betere perspektieven dan het standaardmodel van King 1969. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Natuurlijke fonologie in ruime en in enge zin3.1 Histories overzichtGa naar eindnoot37Een histories overzicht van de natuurlijke fonologie moet beginnen met Postal's Naturalness Condition, welke stelt dat de afstand tussen onderliggende en fonetiese representaties niet groter moet zijn dan nodig is en dat beide nivo's verbonden zijn door het systeem van foneties-fonologiese kenmerken waarmee op beide nivo's segmenten beschreven zijn (Postal 1968, 53 e.v.). Een tweede stap wordt genomen door Kiparsky 1968, die verlangt dat onderliggende vormen geen fantasie-segementen bevatten (reeds besproken op p. 440). Kiparsky noemt zichzelf weliswaar nergens een ‘natuurlijk fonoloog’, maar in feite bevat zijn publikatie van 1968 de wezenlijke aanzet daartoe. Een derde stap zet Vennemann, die het grootste en belangrijkste aandeel heeft in de in dit artikel besproken teorie (Hooper is een leerling van Vennemann): zie Vennemann 1974. Vennemann, konstaterend dat een generatieve teorie verrijkt met Kiparsky's alternantiekonditie nog steeds meerdere analyses van één verschijnsel toelaat, trekt de broekriem nog strakker aan en bepaalt dat onderliggende vormen gelijk moeten zijn aan één van de alternanten (dus niet alleen bevat het leksikon nu geen abstrakte segmenten, het bevat ook geen abstrakte morfemen meer, samengesteld uit de segmenten van de alternanten); zie Vennemann 1974, 347 voor wat hij noemt de Strong Naturalness Condition. Tezamen met een No-Ordering Condition heeft Vennemann nu een zeer konkrete fonologiese teorie, waarvan geclaimd wordt dat ze telkens slechts één analyse mogelijk maakt. In Vennemann's leksikon bevatten morfemen zelfs al hun fonetiese details, zodat de meeste P-regels als een soort redundantieregels gaan fungeren. Deze grote strengheid plaatst Vennemann echter voor het volgende probleem: soms verschillen twee alternanten A en B van elkaar in meerdere opzichten en wel zodanig dat men voor het ene verschil uit moet gaan van morfeem A en voor het andere van morfeem B. Als voorbeeld kan de alternantie dag - dagen dienen. Indien we aan dit alternantenpaar één invariante vorm ten grondslag willen leggen dan doen zich de volgende mogelijkheden voor:
In beide gevallen echter is de grondvorm gelijk aan één van beide alternanten zodat er twee mogelijke analyses zijn, waaruit Vennemann niet weet te kiezen. Hieruit trekt hij de konklusie dat beide alternanten in het leksikon opgenomen dienen te worden. Hooper acht deze konsekwentie te verstrekkend en zij doet weer een stap terug: onderliggende morfemen mogen zijn samengesteld uit de segmenten van de oppervlakte vormen. Bovendien behoeven de grondvormen niet alle fonetiese informatie te hebben: ze zijn archisegmenteel. Bailey 1976 begint zijn overzicht met Stampe (zie Stampe 1973). De teorie van Stampe vertoont veel overeenkomst met die van Vennemann en Hooper. Ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stampe onderscheidt slechts tussen fonetiese regels (natural processes) en regels met morfo-syntaktiese informatie (learned of acquired processes). Een belangrijk verschil is dat Stampe toestaat dat sommige fonetiese regels ekstrinsiek geordend zijn. Een tweede belangrijk verschil is dat Stampe de natuurlijke regels als aangeboren beschouwt. Hieruit volgt dat in talen waarin een natuurlijk proces niet werkt, dit proces onderdrukt moet worden. In Stampe's teorie kan regeltoevoeging derhalve gezien worden als een vereenvoudiging van de grammatika, nl. de opheffing van een blokkade. Een derde ‘groep’ (naast die van Vennemann en die van Stampe) verzamelt zich rond Chen en Wang (Chen & Wang 1975). Op basis van de observatie dat klankprocessen soms onverklaarbare uitzonderingen hebben wordt vastgesteld dat het mogelijk is dat verschillende klankprocessen tegelijk aan het werk zijn (competing changes) en wel zodanig dat ze elkaars input aantasten. Dit leidt vanzelf tot een visie dat klankprocessen stapsgewijs de de leksikale items van een taal bewerken en dus niet in één klap het hele leksikon (teorie van de leksikale diffusie; zie noot 30). Dit type fonologie, gekenmerkt door een zeer gedetailleerde studie van de voortgang van klankveranderingen, kan men volgens Bailley ook weer konkrete fonologie noemen. Konkreet is dan zeker ook de fonologie van Labov (bijv. Labov 1972), die eveneens klankprocessen ‘onder de mikroskoop’ bekijkt en zodoende ruime aandacht besteedt aan de diversiteit van faktoren die bepalend zijn voor klankprocessen en de geleidelijke voortgang ervan. Tot slot noem ik nog een richting die hierdoor gekenmerkt wordt dat regels van een hoger, abstrakter, nivo dan fonologiese regels, opgesteld worden, natuurlijke (meta)-regels genoemd. Deze regels komen tot stand op basis van de ‘intuïties’ van de fonoloog (Schane 1972), op basis van fonetiese studie (Reimold 1974) of op basis van de studie van klankveranderingen in zeer veel talen(Lass 1976, Foley 1977) of op een kombinatie van één en ander (Chen 1973). Hooper 132 e.v. stelt voor, bij wijze van werkhypotese, de verzameling fonetiese synchrone regels die in talen worden aangetroffen als meta-regels te beschouwen. Het zal, na bovenstaande opsomming duidelijk zijn, dat één definitie van natuurlijke fonologie niet gegeven kan worden. Wat er natuurlijk is aan de teorieën van genoemde fonologen wordt door iedereen verschillend uitgelegd in relatie tot verschillende karaktertrekken van de SGF. Een omschrijving van ‘natuurlijkheid’ valt daarom uiteen in een aantal komponenten al naargelang de tegenstelling die uitgedrukt moet worden: Natuurlijkheid vs. abstraktheid: een reaktie op de ‘diepe’ derivaties in de SGF met zeer abstrakte grondvormen. Hiertegenover worden zeer konkrete (oppervlakte) vormen gesteld en regels die oppervlaktegeneralisaties zijn (Hooper, Linell, Skousen). Natuurlijkheid vs. ‘deskriptivisme’: een reaktie op de zeer formele benadering van de SGF t.a.v. de natuurlijkheid van regels (nl. door de eenvoudsmaatstaf). Een grotere aandacht voor funktionele aspekten (Hooper) en fonetiese aspekten (Ohala, Reimold) van regels moet dit kompenseren. Natuurlijkheid vs ‘simplisme’: een reaktie op de te makroskopiese kijk op zaken als regeltoevoeging. Labov en Chen & Wang plaatsen hiertegenover een minuskule bestudering van ‘sound change in progress’. Natuurlijkheid vs ‘simplisme’: een reaktie op de te makroskopiese kijk op zaken gen als losstaande gebeurtenissen, zonder onderling verband. De hierboven laatst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besproken groep tracht deze onvolkomenheid te ondervangen door een ekstra komponent met meta-regels. Het is opvallend dat minstens drie tegenstellingen hun voedingsbodem vinden in de studie van taalverandering. Bailey wijst de in 1969 gehouden UCLA konferentie (proceedings: Stockwell & Macaulay 1972) over transformationele en historiese linguïstiek dan ook aan als ‘a revolt against generative phonology’. De reden hiervoor lijkt me dat de fonoloog die taalverandering bestudeert, meer dan de fonoloog die zich bezighoudt met synchrone taalstadia, naar verklaringen zoekt voor de verschijnselen die hij waarneemt. De beschrijver van synchrone taalstadia, gekonfronteerd met een toevallige momentopname, kan, als hij zich wil beperken tot de synchrone feiten (wat men synchronisme zou kunnen noemen) in veel gevallen ook niet veel meer doen dan beschrijven wat hij waarneemt. Hij legt zich daarbij toe op een zo elegant mogelijke notatie, wat leidt tot een beschrijvingsapparaat dat gekenmerkt wordt door een ingewikkeld formalisme. Baseert men nu op dergelijke beschrijvingsapparaten een formalisme om de diachronie te beschrijven dan zal vroeger of later de histories taalkundige (zoals dat in de generatieve fonologie gebeurd is) in opstand komen. Het verdient misschien aanbeveling te proberen het beschrijvingsapparaat voor de synchronie mede te baseren op dat van de diachronie (in plaats van andersom). De mogelijkheid ontstaat dan om in synchrone beschrijvingen diachrone noties en daarmee historiese verklaringen binnen te halen. Zo zou afgerekend kunnen worden met een ‘semi-taboo’ (Kiparsky 1975, 204), dat de generatieve taalkunde geërfd heeft van het strukturalisme, nl. de strikte scheiding tussen synchrone en diachrone taalkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|