Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vooropplaatsing van PP's
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingIn het zgn. squibnummer van Spektator (jaargang 6, nr. 7/8) geven Kooij en Wiers (1977) enkele argumenten voor de opvatting dat op structuren als (l)a een transformatieregel kan werken die de PP van Vestdijk vooropplaatst, waardoor (1)b wordt afgeleid:
Dit betekent, aldus deze auteurs, dat de PP Van Vestdijk in (1)b niet opgevat moet worden als een bijwoordelijke bepaling en dus kennelijk wel als bijvoeglijke bepaling bij een roman. Voorts menen de auteurs dat een syntaktische aanpak van deze vooropplaatsing geen bevredigende verklaringen biedt, omdat de faktoren die deze verplaatsing mogelijk of onmogelijk maken, gedeeltelijk semantisch van aard zijn, en met name thematisch in de zin van Kuno (1976). Ook Paardekooper heeft betrekkelijk veel aandacht aan het verschijnsel van de vooropgeplaatste PP besteed. In zijn Voorstudies II (Paardekooper 1958, 27-28) signaleert hij het feit dat niet alleen een zinsdeel, maar ook een zinsdeelstuk voor de pv kan staan. Als voorbeeld geeft hij:
met een kleine jongen van jouw oudste broer heb ik nog gespeeld | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tien jaar later brengt Paardekooper dezelfde feiten ter sprake in een artikel over patroonsplitsingen (Paardekooper 1968). Als voorbeeld compareert hier: (ik) (heb) van jouw broer naar ik meen een jongen in de klas Hier wordt het type behandeld met een groot aantal andere verschijnselen, die alle onder de noemer patroonsplitsing vallen, zoals: wat waren er toch voor mensen op bezoek En tenslotte compareren dezelfde of soortgelijke voorbeeldzinnen weer in de Beknopte ABN-syntaksis (Paardekooper 1977, 860 e.v.). Naar aanleiding van de vraag welke volgorde de gesplitste elementen van een patroon in kunnen nemen, heet het daar dat die volgorde die van de ongesplitste pendant is, ‘maar sommige types kennen er twee’ en dan volgen: [van jouw broer] (heb) (ik) [die oudste jongen] {gehad} Paardekoopers werk bevat zoals altijd veel interessante observaties, maar geen pogingen tot verderstrekkende verklaring. Gezien het feit dat de vooropplaatsing van van jouw broer vanuit het zn-patroon die oudste jongen van jouw broer de éénzinsdeelproef, een hoeksteen in Paardekoopers beschrijvingswijze inhoudsloos maakt, mist men een dergelijke verklaring te meer. Volgens Van den Toorn (1977,44; ook in de oudere drukken) moet echter in de traditionele zinsontleding Van Vestdijk in een zin als (1)b Van Vestdijk heb ik een roman gelezen als bijwoordelijke bepaling opgevat worden, terwijl deze PP in (1)a Ik heb een roman van Vestdijk gelezen een bijvoeglijke bepaling bij een roman moet heten. Wij willen in dit artikel aantonen dat in (1)b geen sprake is van extractie van een PP uit een NP (of, zo men wil, van patroonsplitsing), en dat het onjuist is de structuren (1)a en (1)b transformationeel aan elkaar te relateren. Wij steunen met andere woorden de in Van den Toorn (1977) gehuldigde opvatting waarin de vooropgeplaatste PP in (1)b als een zinsdeel wordt beschouwd en wel als een bijwoordelijke bepaling (van beperking, met de betekenis wat betreft, aangaande, etc.), terwijl wij voorts van mening zijn dat van Vestdijk in (1)a een deel van een zinsdeel kan zijn en wel een bijvoeglijke bepaling die bezit of herkomst uitdrukt of, net als in (1)b, een bijwoordelijke bepaling. We zullen uitvoerig stilstaan bij de Chomsky-/Bach & Horn-discussie, om na te gaan wat daarvan voor de Nederlandse grammatica bruikbaar is (vgl. Chomsky 1973, 1976; Bach & Horn 1976; Horn 1974). | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Chomsky versus Bach & HornChomsky (1973) stelt een aantal condities voor op de toepassing van regels, waarvan onder meer de gespecificeerde subject-conditie, de subjacentie-conditie en de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
subject-conditie deel uitmaken. Deze condities zijn o.a. gebaseerd op observaties ten aanzien van structuren als:
‘Wh-movement’ zet deze structuren om tot (4) a - d:
Chomsky (1973) meent dus, dat de vraagwoorden who en what naar de COMP-knoop verplaatst worden vanuit een NP. Als een Nederlands equivalent van bijv. (3)c en (4)c zou men (5) kunnen beschouwen:
(‘Agreement’ hebben we hier, net als in andere voorbeelden, verwaarloosd). We hebben in dit voorbeeld aangenomen, dat er een regel ‘Prepositie Permutatie’ bestaat (zie De Haan, Koefoed en Des Tombe 1974) die over wat transformeert tot waarover. ‘Wh-movement’ verplaatst in het Nederlands het element waar in de COMP-knoop. Horn (1974) en Bach & Horn (1976) trekken Chomsky's analyse in twijfel. Zij zijn van mening dat who en what in deze gevallen geen constituenten zijn die deel uitmaken van een NP a picture of who, articles of what etc. maar veeleer met de prepositie of een PP vormen die in de VP een zusterconstituent is van de NP. Hun voorstel zou aan het Nederlandse voorbeeld (5) een onderliggende structuur toekennen als (6):
‘Wh-movement’ is op deze structuur toepasbaar en plaatst waarover (het door ‘Prepositie-Permutatie’ omgevormde over wat) of alleen waar in de COMP-knoop, wat resulteert in de tussenliggende structuren (7) en (8):
Na een aantal transformaties die we hier onbesproken laten, resulteert resp:
Chomsky (1976) is het met deze kritiek op zijn analyse maar gedeeltelijk eens. In gevallen als Who did John write a book about? etc. acht hij een afleiding à la Bach & Horn uit (11): | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
heel plausibel, maar hij handhaaft zijn hypothese waarin sprake is van extractie uit een NP in gevallen als (12):
(waarin t het spoor is dat who resp. what books achterlaat.) Chomsky (1976, 65): Base-generability seems to me plausible only in such cases as (187) [= John wrote[NP a book][about who]], where ‘write a book’ is treated virtually as a verb [...] Chomsky (p. 66) blijft echter met een probleem zitten: The conditions on the choice of the matrix verb are obscure; thus the rule can apply to see, find, but not destroy. There appears to be some vacillation and disagreement in informant judgment on this matter, as one might expect in the case of a marginal rule such as this.Ga naar eindnoot2 De visie van Bach & Horn is nauw verbonden met een in Horn (1974) ontwikkelde beperking op de toepassing van transformaties, de zgn. NP-Constraint:
No constituent that is dominated by NP can be moved or deleted from that NP by a transformational rule. Bach & Horn zien een NP blijkens (13) dus als een ‘eiland’ in de zin van Ross (1967), d.w.z. als een deel van de zin dat geen transformationele contacten onderhoudt met andere gedeelten van de zin. Wij menen dat Bach & Horn gelijk hebben voorzover het linkswaartse verplaatsingen betreft; allerlei (rechtswaartse) extrapositieregels ontkrachten (13), als men tenminste aanneemt dat extrapositieregels syntactische regels zijn.Ga naar eindnoot3 In hun theorie is de keuze van het moederwerkwoord niet duister, zoals in Chomsky's opvatting. Immers, in hun analyse worden werkwoorden als schrijven, lezen, zien, vinden etc. in het lexicon zo gesubcategoriseerd, dat zij kunnen voorkomen in één van de twee volgende kaders:
terwijl werkwoorden als vernietigen, verliezen, weggooien alleen in een kader als (15) voor kunnen komen:
Wij willen in het nu volgende gedeelte 3 aantonen, dat de visie van Bach & Horn ook voor het Nederlands zeer plausibel is. Naar onze mening is het standpunt in Kooij & Wiers (1977), dat in feite aansluit bij het inmiddels door Chomsky zelf verlaten standpunt van Chomsky (1973), niet houdbaar voor het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3 Argumentatie tegen het ‘Extractie-uit-NP’-voorstelWe willen onze argumentatie beginnen met het citeren van een gedeelte uit Kooij & Wiers (1977):Ga naar eindnoot4
‘Vergelijk nu nogmaals
Deze zin kan het antwoord zijn op de vraag: Wat heb je gisteren gedaan? De woordgroep een roman van Vestdijk is dan in z'n geheel deel van het focus van de zin. Het accent op Vestdijk is niet emfatisch. De PP kan niet uit de NP gelicht worden, tenzij het gaat om extrapositie. In de nu volgende zinnen ligt dat anders:
Van Vestdijk is in deze zinnen thema, terwijl de NP een roman dat niet echt is. We kunnen deze zinnen dan ook niet als mogelijke antwoorden beschouwen op de vraag: Wat heb je gisteren gedaan?, maar wel bijvoorbeeld op de vraag: Wat heb je van Vestdijk gelezen? De PP hoeft hierbij niet emfatisch of contrastief geïntoneerd te zijn - dan is er meestal nog veel meer mogelijk met vooropplaatsing. Ook een roman hoeft niet van een contrastief accent voorzien te zijn, maar het kan wel. De zinnen zijn dan bijvoorbeeld antwoorden op de vraag: heb je een novelle van Vestdijk gelezen?’
Met de observaties in dit citaat zijn wij het van harte eens, maar andere conclusies dan die welke Kooij en Wiers trekken zijn heel goed mogelijk. Men zou in deze observaties ook een aanwijzing kunnen zien, dat we in (16)a te maken hebben met van Vestdijk als bijvoeglijke bepaling bij een roman, terwijl we in (16)b-d te maken hebben met een PP die fungeert als bijwoordelijke bepaling. Deze mogelijkheid wordt niet door Kooij en Wiers overwogen. Toch zijn er goede argumenten om aan te nemen, dat de focusverschillen gepaard gaan met structurele verschillen in de hier genoemde zin. In de eerste plaats kan erop gewezen worden, dat werkwoorden die uitsluitend in het kader (14)a [- NP] VP kunnen voorkomen (bijv. vernietigen, weggooien) niet in de niet-emfatische vorm van (16)b-d kunnen voorkomen. De vraag: Wat heb je van Vestdijk weggegooid? heeft een sterk echoachtig effect en de bijpassende antwoorden: Ik heb een román van Vestdijk weggegooid, Ik heb van Vestdijk een román weggegooid, en Van Vestdijk heb ik een román weggegooid hebben juist een sterk emfatisch karakter. Dit in tegenstelling tot een roman in (16)b-d, zoals door Kooij en Wiers geconstateerd is (zie citaat). Vergelijk voor hetzelfde ook nog het wellicht iets duidelijker vraag/antwoordpaar: Wat heb je over Vestdijk weggegooid? (alleen met echo-effect correct), Ik heb een boék over Vestdijk weggegooid, Ik heb over Vestdijk een boék weggegooid, Over Vestdijk heb ik een boék weggegooid. De antwoorden lijken ons alleen acceptabel wanneer zij zeer emfatisch geïntoneerd worden. Waarom is in (16)b-d mogelijk wat in de voorbeelden met weggooien niet goed mogelijk is? Kooij en Wiers zoeken het antwoord in de notie thema, waarover zij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
opmerken dat deze notie niet scherp gedefinieerd is; ten aanzien van de vooropplaatsingen waar het hier om gaat kan er het volgende over gezegd worden: een PP die in de zin door een NP gedomineerd wordt. mag naar links verplaatst worden. wanneer hij gespreksonderwerp is, of voldoende zelfstandigheid bezit om als zodanig geïntroduceerd te worden (Kooij & Wiers, 1977, 448). Met deze hypothese worden de problemen echter alleen maar verschoven, want wat eens thema genoemd werd, heet nu in de hypothese ‘gespreksonderwerp’. Er had even goed weer ‘thema’ kunnen staan. Bovendien, wanneer heeft iets voldoende zelfstandigheid? Kooij en Wiers geven geen criteria, maar presenteren in feite alleen een verandering in terminologie (thema → gespreksonderwerp). Wij zoeken het antwoord op de hierboven gestelde vraag in het structurele vlak. In de voorbeelden met lezen in (16) b-d hebben we te maken met een PP van Vestdijk die de functie heeft van bijwoordelijke bepaling. Als dit juist is, dan ondersteunen deze voorbeelden de NP-Constraint (13), want linkswaartse verplaatsing blijkt alleen goed mogelijk te zijn bij PP's met een functie van bijwoordelijke bepaling. Er zijn gemakkelijk andere voorbeelden te vinden die de juistheid van deze gedachte bevestigen. Zin (17) is ambigu in die zin dat in de tuin opgevat kan worden als een bijvoeglijke bepaling bij het meisje, of als bijwoordelijke bepaling:Ga naar eindnoot5
Vooropplaatsing levert op:
In deze beide zinnen heeft de PP in de tuin uitsluitend de functie van bijwoordelijke bepaling. Dit feit kan niet door Kooij en Wiers verklaard worden. Hun theorie (‘Extractie-uit-NP’) doet verwachten dat ook (17)b en c ambigu zijn. Dat is echter niet het geval. Dit feit vloeit logisch voort uit de NP-Constraint: in de bijvoeglijke bepaling-lezing is de PP in de tuin in (17)a een constituent op het NP-ei-land; in de bijwoordelijke bepaling van plaats-lezing is in de tuin een zusterconstituent van de NP het meisje, gedomineerd door de VP-knoop. Er zijn natuurlijk ook PP's te vinden die uitsluitend als bijvoeglijke bepaling kunnen worden begrepen, bijvoorbeeld:
De NP-Constraint voorspelt dat vooropplaatsing hier tot onwelgevormdheid leidt:
Omgekeerd is daarmee in overeenstemming dat een onverdachte bijwoordelijke bepaling (immers een zinsdeel) wèl voor de pv kan staan, maar niet samen met een NP die ook zinsdeel is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeeldzinnen (17), (18) en (19) ondersteunen Horn's NP-constraint. Chomsky (1976, 67) noemt de werkwoorden to see en to find als voorbeelden van werkwoorden waarvoor een [- (NP) (PP)]vp analyse niet plausibel is. Hij handhaaft zijn hypothese waarin sprake is van extractie uit een NP in gevallen als (12) (hier herhaald):
(waarin t het spoor is dat who resp. what books achterlaat). Het is erg onwaarschijnlijk dat vergelijkbare zinnen in het Nederlands een ondersteuning kunnen vormen voor deze ‘Extractie-uit-NP’-hypothese. Gesteld dat zin (20)a een onderliggende structuur heeft als (20)b:Ga naar eindnoot7
Na ‘Prepositie-Permutatie’ (over dat → daarover) kan het element daar verschoven worden naar links, bijv. tot in de COMP-knoop. Na V-plaatsing verkrijgen we (20)a. Naast (20)a komt ook (20)c voor:
Deze zin kunnen we genereren met behulp van ‘PP-over-V’ (Koster 1974, 1975). We onderscheiden hier de volgende stappen:
Het resultaat is (20)c. De stappen (a) - (e) zijn alle goed gemotiveerd. De ‘Extractie-uit-NP’-hypothese van Kooij en Wiers (1977) en Chomsky (1973, 1976) voor PP-vooropplaatsingen zou aan (20)a een structuur toekennen als (21)a:
Op deze structuur zou ‘Prepositie-Permutatie’ (over dat → daarover) toegepast worden, en daar zou naar de COMP-knoop verplaatst kunnen worden (bijv. door ‘Topicalisatie’); V-plaatsing tenslotte zorgt voor de structuur:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(21)b is echter in wezen (20)c. Hoe zouden we (20)a kunnen afleiden? Alleen een regel als ‘Extrapositie van PP’ zou [PP - over] naar het zinseinde kunnen verplaatsen, maar dat geeft wel complicaties: de PP is niet volledig meer door de verplaatsing van daar; in feite werkt de transformatie alleen om een voorzetsel op een mogelijke plaats te brengen. Deze moeilijkheid is op te vangen door daar-verplaatsing (d.w.z. bijvoorbeeld ‘Topicalisatie’) extrinsiek te ordenen achter ‘Extrapositie van PP’. Maar deze oplossing heeft als verwerpelijke consequentie dat een constituent eerst naar het zinseinde verplaatst wordt, door ‘Extrapositie van PP’, om vervolgens weer naar voren verplaatst te worden, door ‘Topicalisatie’. Het lijkt ons een heel onnatuurlijke beschrijvingswijze als men deze ‘van links naar rechts en van rechts weer naar links’-verplaatsingen zou toestaan. Onze bijwoordelijke bepaling-hypothese heeft een dergelijk verplaatsingsprincipe niet nodig. Hoe dan ook, zij die de ‘Extractie-uit-NP’-hypothese voorstaan en derhalve dit curieuze verplaatsingsprincipe niet kunnen ontberen, zijn niet in staat de derivatie te verhinderen van bijzinnen als:
ontstaan door resp. ‘Extrapositie van PP’, ‘Prepositie-Permutatie’ (over dat → daarover) en ‘daar-verplaatsing’ (hier eerder ‘er-hopping’ dan ‘Topicalisatie’, omdat ‘Topicalisatie’ een root-transformatie is (Emonds 1976) en omdat daar hier vervangbaar is door het onbeklemtoonde er) De door ons voorgestelde grammatica, die bovengenoemd verplaatsingsprincipe niet nodig heeft, genereert geen zinnen als (21)c: deze grammatica zou [PP daarover] naar het zinseinde kunnen verplaatsen met behulp van ‘PP-over-V’, maar zou daar verder niet meer verplaatsen. De juiste distributie van daar en over voorspelt onze grammatica correct met onafhankelijk gemotiveerde regels en zonder ad hoc-principes. De ‘Extractie-uit-NP’-hypothese zit met nog een moeilijkheid: bepaalde bijzinnen zijn door deze grammatica in het geheel niet te genereren, Wij doelen hier op zinnen van het type (21)d:
Er is ons geen (extractie-)transformatie bekend die de distributie van over in (21)d correct kan beschrijven. Het zou een transformatie moeten zijn die, in tegenstelling tot ‘Extrapositie van PP’, de PP niet uit de NP verplaatst over het werkwoord naar het zinseinde, maar juist tot precies voor het werkwoord. Zo'n transformatie is in de literatuur niet bekend en zou dus volkomen ad hoc gecreëerd worden. Onze grammatica beschrijft ook zin (21)d zonder ad hoc-toevoegingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Andere argumentenIn zijn artikel over ‘Wh-movement’ geeft Chomsky (1976) nog een schijnbaar tegenvoorbeeld tegen de NP-Constraint (13):
Beschouw in verband hiermee ook het Nederlandse equivalent: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
(waarin t het spoor is dat achterblijft na de vooropplaatsing van van de leerlingen in onze klas). Chomsky neemt blijkens zijn voorbeeld aan, dat er sprake is van verplaatsing uit een NP als several of the students in the class. De juistheid van deze veronderstelling moet echter sterk in twijfel getrokken worden. Akmajian & Lehrer (1976) wijzen op de volgende voorbeelden voor het Engels:
Voor het Nederlands geven wij het volgende voorbeeld:
De zinnen (24) (25) en (26) ontkrachten Chomsky's ‘Extractie-uit-NP’-hypothese voor zinnen als (22) en (23). Kooij & Wiers (1977) geven een soortgelijk voorbeeld dat hen ertoe brengt de NP-Constraint te verwerpen en terug te keren tot Chomsky's (vroegere) opvatting over ‘Extractie-uit-NP’:
Kooij en Wiers menen:Ga naar eindnoot10 [het is] begging the question om aan te nemen, dat de PP hier met het werkwoord verbonden is. De enige uitweg die de analyse van Bach en Horn ons hier biedt, is de PP's in deze gevallen op te vatten als vooropgeplaatste bijwoordelijke bepalingen, maar ook dit is in [(27)b] niet mogelijk. Neemt men immers aan dat [(27)b afgeleid is uit [(27)a] dan is het duidelijk dat de PP van die daken hier door een NP gedomineerd moet worden, omdat op de subjektsplaats nu eenmaal niet twee konstituenten kunnen staan. (Kooij en Wiers 1977, 447) Voor ons is dat zeker niet zo duidelijk. De voorbeelden (24), (25) en (26) tonen aan, dat er van-constituenten voorop in de zin kunnen staan, die pertinent niet uit NP's afkomstig kunnen zijn. Kooij en Wiers zien het natuurlijke alternatief van hun extractievoorstel over het hoofd. Zin (27)b zou ook, en wij ondersteunen die gedachte, afgeleid kunnen worden van een structuur met een constituentenvolgorde als in (27)c, waarin van de daken als bijwoordelijke bepaling optreedt.
Een dergelijke onderliggende struktuur moet eenvoudigweg wel aangenomen worden voor (26)a Van de leerlingen in onze klas is Truus voor het examen gezakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wij constateren dat ook in deze gevallen geen werkelijk argument tegen de NP-Constraint (13) gegeven is, zodat deze beperking, althans wat linkswaartse verplaatsingen betreft, nog ongeschonden is. Ook de voorbeelden die Kooij en Wiers presenteren als schendingen van resp. de gespecificeerde subject-conditie, de subjacency-conditie, en de subject-conditie, kunnen niet als zodanig gelden:
Kooij en Wiers voorzien ook (28) en (29) van een sterretjeGa naar eindnoot11, maar naar onze mening zijn deze zinnen perfect in de betekenis: ‘Wat Piet betreft herinnerde hij zich Jans verhaal’ en ‘Ten aanzien van transcendente meditatie ontvangt Wim dagelijks verzoeken om artikelen’. De oordelen over (30) variëren. Wij beiden vinden deze zin minder dan (28) en (29), maar wij twijfelen tussen ‘moeilijk’ en ‘uitgesloten’, om het Paardekooperiaans te zeggen. Hoe dan ook, deze zin kan naar onze mening niet gebruikt worden als argument voor een ‘extractie-uit-NP’-hypothese: Kooij en Wiers geven immers zelf een ander voorbeeld waaruit blijkt dat de subject-conditie binnen de ‘extractie-uit-NP’-hypothese overschreden moet kunnen worden, nl. zin (27)b, Van die daken zijn de pannen door de storm verwoest. We concluderen dat niet de subject-conditie hier een rol speelt, maar het eenvoudige feit dat de PP niet uit de NP geëxtraheerd kan worden, maar als PP onder de VP in de basis gegenereerd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|