Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||
Formele3 dialectiek: instrumenten ter beslechting van conflicten over geuite meningenGa naar eindnoot*
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||
Er kan, of er nu al dan niet een verschil van (geuite) mening is, een tegenstelling tussen (openlijk of stilzwijgend aanhangen) meningen (overtuigingen) bestaan: Een tegenstelling tussen (openlijk of stilzwijgend aangehangen) overtuigingen is een geordend drietal We zullen ons hier niet bezighouden met loutere verschillen van geuite meningen en we zullen ons ook niet rechtstreeks bezighouden met tegengestelde overtuigingen, want hoewel deze ongetwijfeld bestaan zijn ze in de praktijk secundair of ‘afgeleid’: ze danken hun bestaan ten dele aan voorafgaande communicatie (in de ruimste zin) tussen taalgebruikers en aan andere soorten informatie (in de ruimste zin), aan voedingsgewoonten en aan genetische factoren (en sommige van deze ‘categorieën’ kunnen op hun beurt in verband worden gebracht met economische omstandigheden, scholing, enzovoort). Ze danken hun bestaan ten dele aan voorafgaande discussie en weergaven van voorafgaande discussies. | |||||||||||||||||||||||
2. Besluiten om te discussiëren. Dialoog-attitudesIn een geschil over geuite meningen kunnen de partijen besluiten om te proberen het geschil op te lossen, in de volgende betekenis van ‘oplossen’: Def. 2 Met het geschil <Con, T, B, A> is opgelost (opgeheven)Ga naar eindnoot2 zullen we bedoelen dat aan één van de voorwaarden in Def. 1 niet langer door dit geordend viertal voldaan wordt. Dit is het geval als één van de uitspraken in Con, of T zelf, ingetrokken is, en ook als de uitdaging - de uitdrukking van twijfel met betrekking tot T - ingetrokken is; in feite ook als A of B niet langer een taalgebruiker is (bijvoorbeeld door overlijden). Een besluit om te discussiëren kan (1) een besluit zijn om te proberen het geschil met verbale methoden op te lossen (wat normaal gesproken betekent: het doel nastreven dat een bepaalde uitspraak of andere uitdrukking ingetrokken wordt, aangezien mensen niet gemakkelijk overlijden als gevolg van een verbale vete). Het kan echter ook (2) een besluit zijn om alleen maar meningen uit te wisselen, of (3) om elkaar in het bijzijn van een derde partij met verbale middelen te ergeren. Wij zullen ons alleen bezighouden met discussies van de eerste soort en daarom zullen we ons in dit artikel vanaf nu permitteren om het woord ‘discussie’ alleen voor dit soort discussies te gebruiken. Het besluit om al dan niet te discussiëren over de these in kwestie kan van verscheidene zaken afhangen. Eén daarvan is of er een geschikt instrument kan worden gevonden, dat voor beide partijen aanvaardbaar is, om een discussie te laten leiden tot dit eindresultaat: opheffing van het geschil. Zelfs vóór een dergelijk instru- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||
ment gevonden is, kunnen we soms wel bepaalde prospositionele attitudes toeschrijven aan de betrokken partijen: we kunnen zeggen dat A positief gebonden is aan T, B negatief gebonden aan T, maar positief gebonden aan de elementen van Con, in de volgende zin: Met taalgebruiker X is positief gebonden aan de uitspraak U zullen we bedoelen dat X de intentie heeft U systematisch te verdedigen tegen kritiek op U, mits er een geschikt systeem van formele3 dialectiekGa naar eindnoot3 kan worden gevonden dat voor beide partijen aanvaardbaar is. Intenties zijn echter te zeer ‘innerlijke’ zaken om in een argumentatietheorie van fundamenteel belang te kunnen zijn. Wij gebruiken liever de volgende begrippen en uitdrukkingen, die alleen op de bij een geschil over geuite meningen betrokken personen kunnen worden toegepast nadat overeenstemming is bereikt over een systeem S van formele3 dialectiek:
Deze relaties zijn viertermige relaties tussen personen (X, Y, waarbij mogelijk X = Y), één uitspraak (van een zin), en een systeem van formele3 dialectiek. Ze zijn alleen van toepassing als de taalgebruikers zich hebben vastgelegd op een systeem S en bepaalde voorwaarden overeengekomen zijn. We zullen deze viertermige relaties uitspraakgerichte (in plaats van propositionele) dialoogattitudes noemen, dat wil zeggen dialoogattitudes ten opzichte van uitspraken van zinnen.
Def. 3 impliceert dat Y aan X een (voorwaardelijk) recht heeft verleend U te verdedigen, en Def. 4 dat Y aan X een onvoorwaardelijk recht heeft verleend U te kritiseren (zie verder paragraaf 10: Rechten en verplichtingen). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||
2. Proponent en opponentWe kunnen nu twee systeem-afhankelijke dialectische rollen definiëren, die in een discussie volgens de regels van een systeem S proponent en opponent (van T, met betrekking tot Con) worden genoemd:
Gegeven onze definitie van een geschil (Def. 1), zal het gewoonlijk A zijn die de rol van proponent vervult en B die de rol van opponent vervult. Als het doel is het geschil op te heffen, dan moeten de dialectische rollen op deze wijze verdeeld zijn. We hebben deze dialectische rollen gedefinieerd met behulp van de namen voor de drie propositionele dialoogattitudes, of: dialoogattitudes ten opzichte van uitgesproken zinnen. Proponent en opponent zijn relaties waarbij vier termen betrokken zijn, namelijk een persoon of groep personen X, een geschil, een systeem S van formele3 dialectiek en een S-discussie die voortkomt uit het geschil. Aangezien A dezelfde persoon kan zijn als B, kan X in Def. 6 dezelfde persoon zijn als X in Def. 7. Zelfs als dit het geval is zijn proponent (P) en opponent (O) verschillende dialectische rollen. Dit in gedachten houdend kunnen we zeggen: bij het begin van een discussie van een van de soorten die hier behandeld zullen worden, is P tot geen van de uitspraken in het (zuivere) geschil in oppositie en is O ten opzichte van geen van deze uitspraken neutraal. (Gemengde geschillen zullen opnieuw vermeld worden in paragraaf 11.) | |||||||||||||||||||||||
4. TaalhandelingenLaat U een bewerende of hypothetische uiting zijn van een welgevormde mededelende zin (van een taal L) of, kort gezegd, een uitspraak (in L). De persoon die de uiting U, mondeling of schriftelijk, gedaan heeft zullen we de spreker (met betrekking tot U) noemen. We nemen aan dat deze uiting waargenomen wordt door een hoorder of lezer die zich misschien (voor zover andere personen dat kunnen weten) kritisch opstelt tegenover U; we zullen zo'n persoon een kritische luisteraar (met betrekking tot U) noemen. Een kritische luisteraar kan twijfel uitdrukken met betrekking tot U of, met andere woorden, deze uitspraak kritiseren. We zullen nog niet ingaan op de vraag hoe een uitspraak systematisch kan worden gekritiseerd of aangevallen, maar zullen, om te beginnen, voor het gemak aannemen dat dit met verbale middelen kan gebeuren. We zullen zo'n uitdrukking van twijfel of element van kritiek aU noemen, hetgeen betekent ‘verbale aanval op U’. (Merk op dat U altijd een uitspraak is, nooit een persoon of de eigenschappen van een persoon.) De spreker (met betrekking tot U) kan nu proberen om zijn/haar uitspraak te ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||
dedigen tegen mogelijke gevolgen van de ‘aanval’ aU. Dit kan op twee fundamenteel verschillende manieren gebeuren: -(1) door een tegenaanval te lanceren op de algemene positie van de criticus in overeenstemming met de volgende definitie:
We zullen zeggen dat de spreker (met betrekking tot U) gekozen heeft voor een tegenaanval of indirecte verdediging van de gekritiseerde uitspraak U en we zullen dit als volgt symboliseren: ca. Er is ook een tweede type verdediging:
-(2) door de kritiek ‘frontaal’ tegemoet te treden, dat wil zeggen door een antwoord te geven dat er op gericht is de bezwaren van de criticus op dit speciale punt uit de weg te ruimen, op voorwaarde tenminste dat de criticus ertoe gebracht kan worden het antwoord te accepteren. Een defensieve zet van deze soort zal een protectieve of directe verdediging of kortweg een protectie worden genoemd en zal gesymboliseerd worden als: pU. Een dergelijk protectief antwoord zal gewoonlijk een functie zijn van de woorden die in de uitspraak U gebruikt zijn en van de syntactische vorm van die uitspraak en ook van de woorden die in de aanval aU gebruikt zijn.
Aangezien een verdedigdende opmerking pU op zijn beurt weer het voorwerp van kritiek kan zijn, zal een protectieve verdediging gewoonlijk slechts voorwaardelijk zijn. De voorwaarde is dan dat de verdediging zelf verdedigd kan worden als deze wordt aangevallen, enzovoort (zoals meer in bijzonderheden besproken wordt in paragraaf 7).
Als we in het midden willen laten of de verdediging een protectie of een tegenaanval is zullen we dit symbool gebruiken: dU (‘d' voor defensie zet’). Voor een zet dU ter verdediging van U tegen de aanval aU zullen we soms schrijven: dU \ aU; als het een protectieve zet is: pU \ aU en als het een tegenaanval is: ca \ aU. Laten we er nu van uitgaan dat de betreffende uitspraak U een uitspraak is van een zin U. In het begrip ‘rationele’ discussie wordt gewoonlijk als vanzelfsprekend het volgende principe aangenomen, dat we het principe van verbale externalisering van dialectiek zullen noemen:
In gevallen waarin dit principe aanvaard wordt, kunnen we in zekere mate onze theoretische aandacht verplaatsen van uitingen (uitspraken, vragen, uitroepen) naar zinnen. We kunnen dan spreken van een kritiek (of aanval) aU op de zin U. Dit betekent dat een uiting van de zin aU een verbale aanval zal vormen op een ui- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||
ting van U, dat wil zeggen op U. Op dezelfde manier kunnen we spreken van een protectieve verdediging pU van U tegen een aanval aU. Als er meer dan één soort verbale ‘aanval’ op een zin U mogelijk is, zullen we spreken van een aanval of kritische opmerking van de eerste soort, van de tweede soort, enzovoort: a1U, a2U,..., en als elk van deze soorten bedoeld kan zijn: aiU.
Verschillende soorten aanvallen op U kunnen verschillende soorten protectieve zetten ter verdediging van U vereisen. Een protectieve verdediging van U die geschikt is bij een aanval a1U zal p1U worden genoemd, enzovoort. Als er meer dan één geschikte protectieve verdediging tegen a1U is, zullen we onderscheid moeten maken tussen p11 U, p12 U enzovoort; in het algemeen zal de j-de soort protectieve verdediging tegen een aanval aiU als volgt worden aangeduid: pijU. De systemen van formele3 dialectiek die we in dit artikel bespreken zijn alle gebaseerd op het principe dat zowel tegenaanvallen als protectieve zetten toegestaan zijn aan beide partijen. We kunnen onze technische symbolen dus in het volgende algemene schema weergeven:
Figuur 1
Merk op dat Proponent en Opponent dialectische rollen zijn die op de discussie als geheel betrekking hebben, terwijl de rollen Spreker en Kritische luisteraar alleen betrekking hebben op één op een bepaald tijdstip geuite uitdrukking. Als een taalgebruiker A de rol van Proponent vervult en B die van Opponent, behouden zij deze rollen de hele discussie door, maar als B een uitspraak doet of een vraag stelt, zal A ipso facto een kritische luisteraar worden genoemd met betrekking tot deze uitdrukking en vice versa. Proponent en Opponent zijn gedefinieerd in termen van dialoogattitudes ten opzichte van de uitspraken in het aanvankelijke geschil. Wij stellen voor om een verbaal (en conceptueel) onderscheid te maken tussen ‘kritiseren’, ‘aanvallen’ en ‘uitdagen’: men kritiseert een mededelende zin, met betrekking tot een verzameling concessies (een verzameling uitspraken van toegegeven mededelende zinnen), door een uitspraak van die zin aan te vallen, daardoor de discussiant die de aangevallen uitspraak gedaan heeft uitdagend om die uitspraak met betrekking tot de concessies te verdedigen teneinde de twijfel van de criticus met betrekking tot de uitgesproken zin weg te nemen. Men daagt geen zin uit of een uitspraak, noch kritiseert men de discussiant, laat staan dat men hem aanvalt (behalve in een overdrachtelijke, metaforische zin). We zullen tevens zeggen dat de ene partij de andere partij uitdaagt met betrekking tot een uitspraak. Maar zowel het voorwerp van kritiek als van aanval is geëxternaliseerd oftewel: geuit (i.t.t.: verinnerlijkt). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||
5. De elementaire regels van enige aannemelijke systemen van formele3 dialectiekDe volgende onderstellingen zullen deel uitmaken van deze formele3 dialectiek (waarvan we verderop drie varianten zullen onderscheiden):
FD E2a en FD E2b leggen de grondslag voor een fundamentele asymmetrie tussen de partijen (vgl. paragraaf 11 over gemengde geschillen). P wordt echter niet verondersteld passief te blijven als zijn uitspraken worden aangevallen. P mag en moet in feite de aangevallen uitspraak verdedigen (Def. 3; Def. 6) en:
We introduceerden deze terminologie reeds in paragraaf 4. (Merk op dat er geen reden is om FD E3 zo te formuleren dat deze alleen op de proponent betrekking heeft.) Verder stellen we voor:
Als laatste elementaire regel stellen we voor:
Deze regel heeft verscheidene buitengewoon belangrijke gevolgen. Hij maakt het riskant om irrelevante opmerkingen te plaatsen, zoals het overspringen op een ander discussie-onderwerp, het naar voren brengen van argumenten ad hominem/feminam, of het op andere manieren duperen van een tegenstander. De regel kan verscherpt worden tot:
Als deze regel, FD E5 super, aangenomen wordt, heeft een debater die beledigd wordt, belachelijk wordt gemaakt of anderszins gedupeerd wordt (ontslagen wordt uit zijn/haar baan, naar een psychiatrische inrichting wordt gezonden of aan wie fysieke verwondingen worden toegebracht) zonder dat hij in de loop van de discussie enige (op grond van de andere FD-regels) niet-toegestane daad heeft verricht, de discussie als geheel gewonnen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||
6. Systematische dialectiekWe stellen voor dat de volgende regel wordt aangenomen en dat de norm die deze regel uitdrukt de fundamentele norm van een systematische dialectiek van verdediging tegen verbale aanvallen op uitspraken wordt genoemd. De regel is onafhankelijk van de vijf elementaire regels (E-regels) uit paragraaf 5.
Deze norm moet in operationele termen vertaald worden. We hebben enige terminologie nodig:
Merk op dat deze definities louter bedoeld zijn om een bepaald taalgebruik te stipuleren. We hadden kunnen zeggen: ‘Onder een “stadium” zullen we elk deel van de woordenwisseling verstaan waarin...’, enzovoort. Soortgelijke opmerkingen gelden voor de definities die nu volgen.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||
We zullen geen regel invoeren die expliciet vereist dat de oppositie elke uitspraak van de proponent aanvalt. Als gevolg daarvan kunnen we niet aannemen dat elke uitspraak die de proponent doet zal worden aangevallen. Het is daarom mogelijk, en dit zal verhelderend blijken te werken, om een uitdrukking in te voeren waarmee de uitspraken van de proponent die door de opponent in de loop van de discussie worden aangevallen, onderscheiden worden van de uitspraken waarbij dat niet het geval is. We stellen de volgende terminologie voor, die wij hierna zullen gebruiken:
Het zal niet nodig zijn om expliciete definities te geven van ons gebruik van de termen uitgangsconcessies, tussentijdse concessies, uitgangsgeschil, tussentijds geschil, uitgangsdicussie, tussentijdse discussie. We moeten nu in herinnering brengen dat alles wat de proponent in een zuiver, of eenvoudig, geschil van mening zegt, gezegd wordt met het uiteindelijke doel om een eind te maken aan de twijfels van de opponent met betrekking tot de uitgangsthese T1. Dus als P, na de eerste aanval van de opponent, iets anders zegt dat opnieuw aangevallen wordt en dat daardoor de volgende lokale these T2 wordt, dan zal P deze uitspraak T2 op de een of andere manier moeten verdedigen om op deze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||
wijze de aanval van de opponent op de uitgangsthese T1 te pareren, enzovoort, overeenkomstig de fundamentele norm FD S1. Laten we dus deze regel aannemen:
(Deze regel vormt een instrument om aan FD S1 te voldoen.) We zullen ketens van argumenten door middel van twee kolommen naast elkaar weergeven. In de linker kolom zullen we de uitingen van O opschrijven (beginnend met de uitgangsconcessies) en in de rechter kolom zullen we de uitingen van P opschrijven (beginnend met de uitgangsthese T, dat is T1). We zullen voor elk stadium een afzonderlijke regel gebruiken. De chronologische ordening van de stadia zal worden weergegeven door de verticale ordening van de inscripties in de kolommen (eerdere uitingen verschijnen hoger dan lagere uitingen in dezelfde keten van argumenten). Als deze notationele conventies gebruikt worden zal een weergave van een keten van argumenten er als volgt uitzien:
figuur 2
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||
7. Realistishe dialectiek: de mogelijkheid van onvoorwaardelijke verdedigingDe volgende basisregel die wij voorstellen is de fundamentele norm van de mogelijkheid van onvoorwaardelijke verdediging:
We hebben weer een definitie nodig:
figuur 3
dan en slechts dan als Tn, dat is de zin waarvan Tn een uitspraak is, - hypothetisch of bewerend - door O in deze argumentketen vóór stadium s is uitgesproken. Want het doet er natuurlijk niet toe of O eerst Tn uitgesproken heeft en Tn aanviel toen Tn later door P werd geuit of eerst Tn aanviel en later zelf uitsprak, mits P in stadium s geen andere verplichting heeft met een hogere prioriteit dan [di Tn], dat wil zeggen zo lang Tn nog de lokale these is. Dus de volgende schema's laten een terecht gebruik zien van Ipse dixisti! door P (met gebruik van volzinsvariabelen in plaats van uitspraakvariabelen): | |||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||
Figuur 4
(Men zou kunnen willen eisen dat k=o, maar dit is niet noodzakelijk.) We geloven dat de meeste mensen nu met de volgende sluitregel zullen instemmen:
(Deze regel is een instrument voor het bereiken van het in FD R1 uitgedrukte doel.)
Als FD R2 aangenomen wordt, is het natuurlijk om tevens aan te nemen:
Merk op dat we hier spreken over een discussie voortgekomen uit een geschil dat slechts één uitgangsthese bevat. Aangezien O geen enkele uitgangsthese heeft, heeft deze partij ook geen tussentijdse thesen. FD R1 en FD R2 zijn daarom niet toepasbaar op O, en om dezelfde reden zijn er geen ‘natuurlijke’ regels voor O die corresponderen met FD R1 en FD R2. Dienovereenkomstig is er geen ‘natuurlijke’ regel voor P die correspondeert met FD R3, dat betekent: partij P kan niet als gevolg van een terechte Ipse dixisti!-opmerking van O zijn rechten verliezen. Natuurlijk mag O gerust zulke opmerkingen maken als deze partij niets beters te doen staat. Aan de andere kant heeft het geen zin O een recht te verlenen tot het maken van zulke opmerkingen, aangezien O bij het begin van de discussie niets te verdedigen heeft. Dit is kenmerkend voor ‘zuivere’ discussies voortgekomen uit geschillen waarin sprake is van slechts één these. We kunnen Def. 17 daarom zo herformuleren dat deze alleen op P toepasbaar is en vanaf nu zullen we de volgende herziene definitie aannemen:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||
(In ‘gemengde’ geschillen - vgl. paragraaf 11 - zal men de oorspronkelijke Def. 17 nodig hebben.) Welke definitie we ook kiezen, Def. 17 of Def. 17p, er zijn nu enige belangrijke consequenties: Consequentie. De proponent in een discussie met slechts één these kan zijn rechten niet verliezen, maar kan ze alleen verbruiken (tenzij er een regel wordt aangenomen die zegt dat het uitvoeren van irrelevante taalhandelingen, d.w.z. schending van FD E5, inhoudt dat men zijn rechten verliest). | |||||||||||||||||||||||
8. Winnen en verliezen: definities en onmiddellijke gevolgenWaarom zouden de debaters eigenlijk een discússie aangaan? Er moet een of ander cognitief of emotioneel, zo niet materieel, onmiddellijk resultaat mogelijk zijn dat door de discussiant in kwestie gewenst wordt. De volgende regels geven een antwoord op deze vraag:
Het is dus niet irrationeel om in een discussie een willekeurige combinatie van zijn rechten te gebruiken, zelfs als deze rechten tegengestelde propositionele dialoogattitudes uitdrukken. Het is niet irrationeel om een discussie te verliezen, mits het verlies niet te wijten is aan schending van FD E5. Maar het is - zo willen wij voorstellen - irrationeel om niet toe te geven dat men verloren heeft:
Als zo wel FD W1 als FD W2 worden aangenomen, dan vallen de discussies onder het begrip ‘two-person zero-sum games’. Dat betekent niet dat elke keten van argumenten door één van de partijen zal worden gewonnen; dat dit het geval zal zijn volgt voor de meesten van ons uit het bovenstaande dan en slechts dan als we tevens weten dat een partij die geen afgedwongen verlies van rechten lijdt zijn rechten uiteindelijk zo zal verbruiken (opsouperen) dat elke keten van argumenten na een eindig aantal stadia tot een ‘logisch’ (niet-afgedwongen) einde moet komen.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||
Een discussie kan tot een einde komen door verlies of verbruik van alle rechten van één der partijen, maar een einde aan het debat kan de discussianten ook worden afgedwongen, bijvoorbeeld door gebrek aan tijd. In beide gevallen zullen we zeggen dat de discussie gesloten is. Het lijkt dan natuurlijk om te zeggen:
Als FD W1, W2 en W4 reeds zijn aangenomen, is het natuurlijk ook de volgende regel aan te nemen:
Het formuleren van de natuurlijke consequenties van het heropenen van een gesloten discussie laten we aan de lezer over. | |||||||||||||||||||||||
9. Het verband tussen het uitdrukken van uitspraakgerichte dialoogattitudes en verlies van rechtenHet is van belang om goed op te merken dat de regels waarin de voorwaarden voor het winnen en verliezen zijn vastgelegd, FD R2-W6, geformuleerd zijn zonder vermelding van uitspraakgerichte dialoogattitudes. We kunnen echter een formulering geven van een verband tussen deze regels en de genoemde attitudes. Als de opponent, in een bepaald stadium, de lokale these van dat stadium heeft toegegeven of toegeeft, heeft de opponent een uitspraak van een zin gedaan, waarvan hij/zij een uitspraak heeft aangevallen. Aangezien deze laatste uitspraak de lokale these is, heeft O in de lopende lokale discussie contra-positie tegenover deze these tot uitdrukkinggebracht; het was deze uitdrukking van contra-positie die er | |||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||
de oorzaak van was dat deze uitspraak de lokale these werd. O's eigen uitspraak van dezelfde zin, de concessie in kwestie, behoort tot de lokale verzameling concessies, dus O verkeert in pro-positie tegenover die uitspraak; bovendien heeft O in de context van de lokale discussie eenvoudig door hem uit te spreken pro-positie tot deze uitspraak tot uitdrukkinggebracht (zo zullen we zeggen). En omgekeerd: als O in een bepaalde lokale discussie in pro-positie is ten opzichte van één uitspraak (zijn/haar eigen uitspraak) van een bepaalde zin en contra-positie heeft uitgedrukt ten opzichte van een andere uitspraak (van P) van dezelfde zin, dan is de laatste uitspraak de lokale these van de lopende lokale discussie in dat stadium en heeft O die these toegegeven. Men dient zich hier te herinneren dat P nooit de attitude van contra-positie heeft tot enige van O's uitspraken in discussies met slechts één these; we kunnen voor zulke discussies daarom, heel algemeen, zeggen: Consequentie. Als een partij, in een bepaalde keten van argumenten, pro-positie heeft uitgedrukt ten opzichte van één uitspraak van een zin en contra-positie heeft uitgedrukt ten opzichte van een andere uitspraak van dezelfde zin binnen dezelfde lokale discussie, dan loopt deze partij het risico zijn rechten om deze keten van argumenten voort te zetten in het volgende stadium te verliezen.
Consequentie. Binnen de grenzen van elke lokale discussie zijn pro-positie en contrapositie tegengestelde (contraire) dialoog-attitudes (maar geen complementaire in de zin van de Uitgesloten Derde; want er is ook nog de derde attitude van niet-gebondenheid). Het is dus gevaarlijk om tegengestelde dialoog-attitudes ten opzichte van uitspraken van dezelfde zin tot uitdrukking te brengen. Het is niet irrationeel om tezelfdertijd in beide uitspraakgerichte dialoog-attitudes te verkeren met betrekking tot uitspraken van dezelfde zin of met dezelfde ‘betekenis’ (die we hier helemaal niet hoeven te karakteriseren). In feite zal de opponent dikwijls in deze staat verkeren, maar moet hij/zij zich ervoor wachten beide attitudes in dezelfde lokale discussie uit te drukken. Bovendien is het ook nog zo dat alleen de opponent dit kan doen. De proponent heeft (in een zuivere discussie) nooit tegengestelde attitudes ten opzichte van dezelfde zin, omdat de proponent nooit de attitude van contra-positie aanneemt tegenover enige uitspraak in discussies met slechts één these. | |||||||||||||||||||||||
10. Rechten en verplichtingenHet wordt tijd om uit te leggen hoe we de woorden ‘recht’ en ‘verplichting’ gebruiken. We zeiden reeds dat wanneer het symbool [diU] in N's kolom wordt bijgeschreven, dit zal betekenen dat N verplicht is om een uitspraak van U te verdedigen tegen een aanval aiU, dat wil zeggen verplicht is om een defensieve zet diU te doen, wat betekent dat N een algemeen recht heeft om een defensieve zet diU te doen (deze zet kan een tegenaanval zijn, dus komt deze verplichting - als N de opponent, O, is - nooit in strijd met O's verplichting om aan te vallen). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||
Als we deze haken gebruiken om het totaal van N's rechten uit te drukken, kunnen we eveneens schrijven: [ca; piU], wat betekent dat N kan kiezen tussen twee meer specifieke rechten: tegenaanval en protectieve verdediging. Als er in het betreffende stadium k mogelijkheden zijn om een protectieve verdediging uit te voeren tegen de aanval aiU, dan kunnen we schrijven: [ca; pilU,..., pijU,..., pik U] voor het totaal van N's specifieke rechten in dit stadium. Het is duidelijk dat [diU] =[ca; plU] = [ca; pilU,..., pij U.., pik U] Dat N verplicht is U te verdedigen, dat wil zeggen een of andere verdedigende zet diU te doen, betekent dat N verplicht is om te kiezen uit de k+l specifieke rechten. | |||||||||||||||||||||||
11. Gemengde geschillenDe geschillen die we tot dusver hebben gedefinieerd en besproken zullen eenvoudige of zuivere geschillen worden genoemd. In de praktijk hebben de deelnemers aan een discussie dikwijls allen theses te verdedigen en zal dus elke partij de proponent zijn van teminste één these en de opponent van tenminste één these. Ons idee is dat zulke complexe of gemengde geschillen gewoonlijk geanalyseerd kunnen worden als verzamelingen eenvoudige geschillen, die op elkaar gestapeld zijn zonder met elkaar te interfereren. Dit kan een idealisering zijn die aanzienlijk verfijnd moet worden als we het hele terrein van wat we rationele argumentatie zouden willen noemen wensen te bestrijken. Het kan zijn dat we een of ander soort ‘thermodynamische’ component dienen toe te voegen. Het onderzoeken van gesuperponeerde eenvoudige geschillen die wél met elkaar interfereren, of die een oplossingsproces vereisen waarin er een samenspel is tussen de zetten die op grond van de verschillende eenvoudige geschillen afzonderlijk gedaan zouden kunnen worden, is echter werk voor de toekomst: in dit artikel gaan we niet verder dan het voorstellen van een theorie over hoe ‘zuivere’ geschillen van het boven aangeduide type opgelost kunnen worden. Wat op dit ogenblik kan worden aangetoond (en wat we elders ook zullen aantonen), is dat de logica's van de bewijstheorie en van de andere gedaanten van de moderne logica corresponderen met de hier voorgestelde varianten van dialectiek voor discussies die voortkomen uit eenvoudige (zuivere) geschillen. Als de lezer bezwaren heeft tegen de fundamentele assymmetrie in eenvoudige geschillen over meningen en vindt dat alles symmetrisch moet zijn om ‘rechtvaardig’ te zijn, dan is het waarschijnlijk dat hij of zij de - zeer gebruikelijke - situatie voor ogen heeft die wij een gemengd, of complex, geschil noemen (met of zonder interferentie tussen de samenstellende eenvoudige geschillen). | |||||||||||||||||||||||
12. ‘Natuurlijke’ regels; ‘consequenties’
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
13. Radicale dialectiekAls de fundamentele norm van een radicale (doortastende) dialectiek stellen we voor (en kiezen bij de naamgeving van deze regel de ‘T’ van het Engelse woord ‘thoroughgoing’, aangezien ‘R’ en ‘D’ voor andere doeleinden gebruikt worden):
Wij zullen deze norm ten uitvoer brengen door middel van regels die - in principe - beide partijen toestaan om. binnen één en dezelfde discussie voortgekomen uit één en hetzelfde geschil verschillende (voortzettingen van) ketens van argumenten (aanvalslijnen in het geval van O, verdedigingslijnen in het geval van P) in te slaan en te vervolgen. Als een partij zijn rechten verloren of verbruikt heeft binnen een keten van redeneringen, zal deze partij - in principe - nog een recht worden verleend om een andere keten te openen. (In feite heeft zo'n partij geen andere mogelijkheden meer.) We zullen dit recht ook verlenen aan elke partij die af wil stappen van een keten van argumenten waarin zij nog ongebruikte rechten heeft, mits deze partij tot uitdrukking brengt dat de andere partij de opgegeven keten gewonnen heeft. Als een keten van redeneringen opgegeven wordt, hoeft de discussie niet van voren af aan te beginnen: verschillende ketens van argumenten kunnen met een zelfde reeks van stadia beginnen.
In paragraaf 15 zullen we het recht om op zijn schreden terug te keren enigszins beperken (FD D3). In plaats van de uitdrukking ‘op zijn schreden terugkeren’ hadden we ook de uitdrukking ‘terugkeren naar een eerdere situatie’ kunnen gebruiken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||
14. Ordelijke dialectiekWe stellen voor om de volgende norm de fundamentele norm van een ordelijke dialectiek te noemen:
Dit vereist bij elk stadium van de discussie een duidelijke reglementering van de dialoogattitudes van elke deelnemer ten opzichte van elke in de discussie geuite uitspraak, in elk stadium. Regel FD E2 zegt dat O contra-positie moet innemen ten opzichte van elke uitspraak van P en dat elke partij pro-positie moet innemen ten opzichte van de eigen uitspraken. Deze regel zegt echter niet of, en hoe lang, deze dialoog-attitudes moeten worden volgehouden. Het aannemen van de volgende regels zal in dit soort lacune voorzien:
(Merk op dat N nog het recht behoudt om U door middel van een tegenaanval aan te vallen.)
Om dezelfde reden stellen we niet voor een regel als FD O2b aan te nemen voor verdedigingen door middel van een tegenaanval. Het punt waar het bij zulke verdedigingen om draait is dat ze antwoorden kunnen ontlokken aan de tegenstander die - alleen of in combinatie - materiaal kunnen verschaffen waarop een realistische protectieve verdediging kan worden gebaseerd. Dus moet een partij, volgens ons, zijn verplichting - en dus zijn recht - behouden om een uitspraak tegen een bepaalde aanval te verdedigen tot hij een protective verdediging van deze uitspraak tegen deze aanval naar voren heeft gebracht (tenzij deze verplichting krachtens andere regels vervallen is). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||
Ter wille van de helderheid stellen we voor expliciet als nieuwe regel toe te voegen:
De volgende regel in deze paragraaf is bedoeld om FD Ol ten uitvoer te kunnen brengen door gebruik te maken van de organisatie van een keten van argumenten in een keten van lokale discussies, zoals in paragraaf 6 beschreven is. We stellen voor:
We stellen voor deze regel als volgt uitvoerbaar te maken:
Zolang er geen nieuwe regels interveniëren zal dit de volgende consequenties hebben: Consequentie. Bij de voltooiing van elk stadium dat deel uitmaakt van een lokale discussie, L, met these T, hebben we de volgende verdeling van verplichtingen en dialoogattitudes: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||
Deze consequenties zullen in de volgende paragraaf aanzienlijk worden verscherpt (en in feite worden ‘verdrongen’) wanneer onze analyse van ketens van argumenten zich van lokale discussies verplaatst naar stadia als constituerende elementen.
Een alternatief voor FD 04b, met zijn tenuitvoerlegging in FD O5b, zou zijn dat we de partijen de verdedigingsplichten die ze in eerdere lokale discussies hebben gekregen laten behouden, maar deze verplichtingen zodanig ordenen dat een meer recent gekregen verplichting een hogere prioriteit heeft dan een verplichting die in een eerder stadium gekregen is. | |||||||||||||||||||||||
15. Dynamische dialectiekIn paragraaf 12 hebben we aangekondigd dat er in dit artikel geen hogere orde-regels besproken zullen worden. Dit betekent niet dat de verzameling eerste orderegels die wij formuleren geen enkele interne structuur vertoont. Integendeel, we hebben reeds gezien, en dat zal in deze paragraaf zelfs nog duidelijker worden, dat sommige regels instrumenten vormen om te voldoen aan een norm die in een andere, meer fundamentele of ‘hogere’ regel wordt uitgedrukt. In die zin is er een hierarchie binnen de verzameling van hier te formuleren eerste orde-regels. Een buitengewoon fundamentele regel van het hoogste praktische en filosofische belang, die een gezelschap wel of niet kan aannemen, is de volgende, die we de fundamentele norm van een dynamische dialectiek zullen noemen:
(Natuurlijk volgt er uit het feit dat één partij van mening verandert niet dat de andere partij ook van mening verandert en ook niet dat dit niet het geval is - zoals sommige mensen schijnen te denken.) Deze norm moet, als hij wordt aangehouden, in operationele termen vertaald worden (d.w.z. ‘uitvoerbaar gemaakt worden’) via andere, meer concrete regels waaraan voldaan moet worden door de regels die rechtstreeks betrekking hebben op verbale ‘operaties’ in discussies:
(Deze regel is een instrument om het in FD Dl uitgedrukte doel te bereiken.) Bij het uitvoerbaar maken van deze regel, FD D2, zullen we blijkbaar de rechten van de partijen moeten beperken om ontwijkende en herhalende taalhandelingen die geen bijdrage leveren aan het doel een duidelijke uitslag te bereiken, te vermijden.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||
Deze regel, die, in tegenstelling tot de meeste andere regels, de twee dialectische rollen, met name noemt, lijkt op het eerste gezicht in het voordeel van O. We mogen aannemen dat de regel tenminste aanvaardbaar is voor degene die de rol van opponent op zich gaat nemen en voor hen die met hem/ haar sympathiseren. Om onze lezers te overreden deze regel te aanvaarden, zullen we hen ervan moeten overtuigen dat een proponent die een discussie wint nadat hij van zulke herhalingen heeft gebruik gemaakt, de discussie zonder deze herhalingen even goed had kunnen winnen, en dat deze regel uiteindelijk dus niet echt in het voordeel is van O. Stel dat we ons systeem van formele dialectiek afgerond hebben op een manier die voor een bepaald gezelschap, waar u lid van bent, aanvaardbaar is - laten we dit systeem Σ1 noemen, waarbij de index verwijst naar de lezer en zijn/haar gezelschap - en stel dat het systeem wel de regels omvat die hier voorafgaand aan FD D.7 zijn voorgesteld, maar niet FD D7 zelf. We definiëren nu het begrip dialoog-situatie, dat we hieronder zullen gebruiken, als volgt:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||
Bij onze poging om onze lezers ervan te overtuigen dat FD D7 opponenten niet ten koste van proponenten bevoordeelt zullen we ook het begrip winststrategie nodig hebben. Dit kan als volgt worden gedefinieerd:
Stel nu dat, gegeven het systeem Σ1 waarmee de lezer instemt, de proponent, een winststrategie heeft voor een lokaal geschil met lokale concessies Con en met lokale these T; dit betekent duidelijk dat er, wat voor opmerkingen O ook maakt, mits deze zijn toegestaan door het systeem Σ1, altijd een manier is waarop P gebruik kan maken van zijn rechten zodanig dat elke keten van argumenten in de discussie gegarandeerd eindigt met een winnende opmerking (bijvoorbeeld met een terechte Ipse dixisti!-opmerking) van P. We achten het waarschijnlijk dat de lezer instemt met de volgende
Want P kan er, als hij deze herhaling uit, niet op rekenen dat O de tweede maal op een andere manier reageert, tenzij er aan O's reacties nieuwe beperkingen worden gesteld; dus kan in een beschrijving van een winststrategie voor P niet worden aangenomen dat dit het geval is (tenzij enz.), en dus kan in zo'n beschrijving niet worden voorgeschreven dat P de herhaling uit. Door T te herhalen loopt P het risico dat O de nieuwe uitspraak van T op precies dezelfde manier zal aanvallen als tevoren en dus louter de oude dialoog-situatie (zoals gedefinieerd in Def. 20) zal doen herleven. En dit risico is niet zonder schade voor de positie van P. Zeker is het zo dat P er, als dit slechts een eindig aantal malen gebeurt en er nog tijd is om de discussie voort te zetten, in sommige gevallen toch nog zeker van kan zijn te winnen, maar het is duidelijk dat P evenzeer - en sneller - zou hebben gewonnen als hij/zij de herhaling niet geuit had, aangezien de mogelijkheden om te winnen bij elk stadium van de discussie - voor elke partij - geheel afhangenGa naar eindnoot7 van de dialoog-situatie bij dat stadium (en van de tijd die nog over is). En als P doorgaat met T te herhalen, dan loopt P zelfs het risico dat O op elke uitspraak van T hardnekkig op precies dezelfde manier reageert, ad infinitum, wat P zou verhinderen in deze keten van argumenten ooit een winnende opmerking (zoals Ipse dixisti!) te maken. Met andere woorden: een proponent zal, om te winnen, nooit een recht nodig hebben om zo'n herhaling te uiten terwijl Con constant is (tenminste zo lang er geen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||
nieuwe beperkingen worden gesteld aan O's rechten om op deze herhalingen te reageren). Dus als FD D7 wordt toegevoegd aan de tot dusver voorgestelde regels, zal dit uiteindelijk toch niet nadelig voor P zijn. We hebben nu uitgesloten dat ketens van argumenten onbeperkt lang kunnen doorlopen ten gevolge van herhalingen van een kringloop die begint met een uitspraak van een bepaalde zin door P en een bepaalde reactie van O. We hebben echter nog niet uitgesloten dat ketens van argumenten onbeperkt lang kunnen doorlopen ten gevolge van hernieuwde tegenaanvallen van O op dezelfde uitspraak U op grond van verschillende verdedigingsrechten. FD O2a verschaft afdoende bescherming tegen herhaalde aanvallen die krachtens contra-positie worden ondernomen en FD D6 tegen herhaalde aanvallen die krachtens één en hetzelfde verdedigingsrecht worden ondernomen, maar via een serie tegenaanvallen die krachtens verschillende verdedigingsrechten worden ondernomen is het nog steeds denkbaar dat een opponent dezelfde uitspraak U steeds opnieuw aanvalt, waardoor deze uitspraak de status van lokale these verkrijgt in een (mogelijk onbepaald lange) reeks lokale discussies (waarbij elke nieuwe lokale discussie in het leven wordt geroepen door een nieuwe aanval op deze uitspraak, U). Om zulke reeksen, lokale discussies met steeds dezelfde uitspraak als lokale these uit te sluiten, is het voldoende om de volgende regel - of een equivalent daarvan - aan te nemen:
De regel die wij zullen voorstellen is echter sterker: net als FD D* sluit deze tegenaanvallen op de lokale these uit maar hij heeft bovendien een nogdynamischer effect dan de D*-regel zou hebben, aangezien hij betrekking heeft op beide dialectische rollen en niet alleen op de opponent; daarbij is hij zó geformuleerd dat hij FD O1 concretiseert en bovendien de analyse van hetgeen er aan de hand is verheldert en vereenvoudigt. We verwachten dus dat hij niet minder aanvaardbaar voor onze lezers is dan de D*-regel. Hier is hij:
Deze regel is, op het eerste gezicht, in het nadeel van O, aangezien hij een beperking aanbrengt in O's vrijheid van handelen en aangezien men zou kunnen denken dat O soms profijt kan trekken van een grotere hoeveelheid uitdrukkingen aan beide kanten. Net zoals we hierboven gedaan hebben, zullen we proberen om onze lezers ervan | |||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||
te overtuigen dat een opponent (hierboven was het een proponent) die een winststrategie heeft krachtens een aanvaardbaar systeem Σ1 dat niet deze regel, FD D8, omvat, ook een winststrategie heeft als deze regel aan het systeem wordt toegevoegd. We maken opnieuw gebruik van de uitdrukking en het begrip dialoogsituatie, zoals gedefinieerd in Def. 20. Laat S de dialoog-situatie zijn die ontstaat zodra P (in enig stadium, s, van de discussie) U heeft geuit (dat wil zeggen aan het begin van het volgende stadium). Stel dat O in deze situatie, S, een bepaalde winststrategie heeft (krachtens enige voltooiing, Σ1, van onze formele dialectiek die aanvaardbaar is voor de lezer, zodat deze dialectiek wel FD D7 inhoudt maar niet FD D8). Dit betekent dat er een manier is waarop O van zijn rechten gebruik kan maken, zodanig dat elke keten van argumenten voortgekomen uit dit nieuwe stadium met verlies - door verbruik van rechten - van P zal eindigen. Stel dat O - die deze winststrategie gebruikt - er om de een of andere reden de voorkeur aan geeft U niet onmiddellijk aan te vallen, maar U, op een bepaalde manier, in een later stadium aanvalt. We laten in het midden of deze aanval op U de eerste is of temidden van een hele serie aanvallen plaatsvindt en of de aanvallen in het laatste geval gelijksoortig of verschillend zijn. Laat S' de dialoog-situatie zijn die optreedt onmiddellijk nadat deze - uitgestelde of herhaalde - aanval is uitgevoerd. O had in een eerder stadium een bepaalde winststrategie en we hebben aangenomen dat O sindsdien gehandeld heeft in overeenstemming met deze winststrategie; daarom heeft O in situatie S" nog steeds een winststrategie. Laat S' nu de dialoog-situatie zijn die ontstaan zou zijn als O de uitspraak U op deze zelfde wijze had aangevallen onmiddellijk nadat P de uitspraak U geuit heeft. Waar we u van willen overtuigen is dat O in deze situatie, S', evenzeer een winststrategie zou hebben. (Dit is de situatie die aan O zal worden opgedrongen als men regel FD D8 aanneemt.) Aangezien aanvallen van O het begin betekenen van nieuwe lokale discussies en de partijen alleen niet-neutrale dialoog-attitudes hebben ten opzichte van de uitspraken die in de nieuwe lokale discussie gedaan worden of tenminste daarop betrekking hebben, is het enig mogelijke verschil tussen S' en S" dat de opponent in S" in pro-positie kan zijn ten opzichte van enige toegevoegde concessies. Aangezien de winststrategie van O in situatie S" tegenover tegen elke discussie-partner moet opgaan (volgens de definitie van ‘winststrategie’), moet hij a fortiori opgaan tegenover elke ‘gematigde’ discussie-partner die, om welke reden dan ook, deze toegevoegde concessies niet aanvalt. Dit impliceert dat O alle andere rechten van zo'n ‘gematigde’ discussie-partner kan uitputten. Maar deze andere rechten zijn precies de rechten die de proponent in dialoog-situatie S' zou hebben (dat wil zeggen als O U meteen op deze manier aanviel). En dit betekent dat O ook in situatie S'een winststrategie heeft, aangezien S", zoals we gezien hebben, alleen van S'verschilt door de aanwezigheid van deze toegevoegde concessies. In feite kan O daarom zijn winststrategie voor (of: in) S vanuit een dynamisch gezichtspunt zelfs nog verbeteren door situatie S' te creëren, dat wil zeggen door U meteen aan te vallen, aangezien dit sommige van de mogelijke ketens van argumenten zal bekorten. O's dynamisch verbeterde winststrategie laat geen uitgestelde of herhaalde aanvallen op U toe (voor elke hypothetisch uitgestelde of herhaalde aanval kan hetzelfde worden betoogd). En als O in S helemaal geen winststrategie heeft, loopt hij in beide gevallen het risico de discussie te verliezen, dat wil zeggen of we FD D8 nu aannemen of niet. Weliswaar hebben we niets gezegd dat gebruikt kan worden om | |||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||
deze risico's tegen elkaar af te wegen, maar we hopen de lezer ervan te hebben overtuigd, dat als een opponent van een bepaalde discussie-partner verliest, dit resultaat dan niet door de nieuwe regel afgedwongen is en dat als een anders zekere overwinning van de proponent er niet uitkomt vóór de discussie om externe redenen (gebrek aan tijd) gesloten wordt, dit dan niet de fout is van de nieuwe regel - in tegendeel. Om deze redenen verwachten we dat de meeste van onze lezers regel FD D8 zullen aanvaarden. (Denk eraan dat O de uitspraak U op elke mogelijke manier kan aanvallen, mits elke aanval als een nieuwe aanvalslijn behandeld wordt, die een nieuwe keten van argumenten bepaalt - vgl. FD T2.) | |||||||||||||||||||||||
16. Dynamische dialectiek (II)Een ander instrument om het in FD Dl uitgedrukte doel te bereiken is de volgende regel:
Om te voldoen aan FD D4, die ook een instrument vormt voor het bereiken van het in FD D1 uitgedrukte doel, stellen we de volgende regel over definities van de betekenis-in-gebruik van structurele operatoren voor:
Deze regel kan worden geconcretiseerd door middel van een formele2-regel (voorlopig de enige), op de volgende manier:
figuur 5
Neem een zin van de vorm ‘Als X, dan Y’, waarin X en Y zelf welgevormde zinnen zijn. Een kritische luisteraar kan (de spreker van) zo'n uiting uitdagen door te zeggen: ‘Ik ben niet overtuigd van deze voorwaardelijke uitspraak in het geval dat X’, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||
of: ‘Maar stel dat X; kunt u uw uitspraak in dat geval verdedigen?’ We zullen zo'n aanval op een uitspraak van U als volgt symboliseren: U? X, of eenvoudig door (?)X. Merk op dat we het vraagteken op verschillende manieren hebben gebruikt, het betekent iets anders wanneer het tussen haakjes voor een zin wordt gezet dan wanneer het er achter wordt gezet. In ‘(?)X’ zeggen we dat X hypothetisch wordt uitgesproken of (slechts) explorerend wordt uitgesproken. X is hier een uitspraak, ook al is het geen bewering. Door te zeggen dat dit de manier is om een voorwaardelijke uitspraak Als X, dan Y aan te vallen, zeggen we dat de operationele betekenis van het voegwoord alsdan is: poneren dat een bewerende uitspraak Y verdedigbaar is zodra X wordt toegegeven. We verwachten dat onze lezers net als wij zullen instemmen met het volgende: De regels FD D9-F2D 1 worden gerechtvaardigd, in de zin dat zij er aan voldoenzonder er uit te volgen -, door de in FD D1 beschreven norm. Maar ze kunnen natuurlijk, bij gebrek aan alternatieve te prefereren regels, ook worden aangenomen door een gezelschap waarvan de leden niet in het bijzonder geïnteresseerd zijn in de in FD D1 beschreven doelen. De volgende alternatieve strip regels voldoen niet aan FD D10. Dit zou in orde geweest zijn als de regels niettemin in dezelfde mate als F2D 1 voldaan hadden aan FD D2, maar het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat dit het geval is:
figuur 6
Als een aanval op U ‘Niet U’ kan zijn, dan moet, zo komt ons voor, een protectieve verdediging ofwel opnieuw een ontkenning daarvan zijn - in welk geval de situatie aanzienlijk ingewikkelder is geworden dan de situatie waar we van uitgingen - ofwel eenvoudig een herhaling van de eerste bewering, U; in het laatste geval is er helemaal niets bereikt, behalve dat een mogelijk verlies van één van de partijen wordt uitgesteld, dus een dergelijke regel voldoet niet aan FD D2. De bespreking van de andere (niet aanbevolen) regels in dit schema wordt aan de lezers overgelaten. F2D 1 voldoet aan FD D 10 omdat bij geen van de strips in F2D 1 enige andere structurele operator betrokken is dan de operator die gedefinieerd moet worden.
Hier is een lijst van enige technische termen die we de hele tijd gebruiken en van hun onderlinge relaties:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
17. Minimale dialectiek(1) Minimale ʌ-dialectiek Neem aan dat de gesprekspartners een taal gekozen hebben met een (tenminste één) beslist onware zin ʌ, dat wil zeggen een zin waarover de gesprekspartners het tevoren eens zijn geworden dat hij onwaar is. De volgende regel, die de fundamentele regel van een minimale afsluitings-dialectiek zal worden genoemd, bestaat uit een versterking van de sluitregel FD R2 die we in paragraaf 7 hebben geformuleerd:
We definiëren nu:
(2) Minimale negatie-dialectiek Hetzelfde effect wordt bereikt door een taalvorm te kiezen zonder enige ʌ en een beperkte minimale dialectiek, of minimale negatie-dialectiek, toe te passen, die een regel bevat welke de aanvalsmogelijkheden van de proponent beperkt:
De reden waarom men zo'n regel zou kunnen willen aannemen is dat aanvallen van P (dat wil zeggen verdedigingszetten van P in de vorm van een tegenaanval) op een negatie volgens F2D 1 prima facie zinloos zijn. Het doel van een verdedigingszet in de vorm van een tegenaanval is immers de andere partij meer uitspra- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||
ken te laten doen zodat er een geschikte protectieve verdediging kan worden gekozen. Als een ontkennende uitspraak, het is niet zo dat U, aangevallen wordt door P (die dan een uitspraak U moet doen), heeft O geen andere keus dan deze laatste uitspraak U aan te vallen en daardoor een nieuwe lokale discussie te beginnen. Een aanval van P op een negatie kan dus nooit het normale doel van verdediging in de vorm van een tegenaanval dienen: deze aanval kan nooit uitspraken van nieuwe zinnen aan O ontlokken (zonder een nieuwe lokale discussie te beginnen). Er schuilt daarom enige zin in regels die P's recht om zulke aanvallen uit te voeren, beperken. Hoe we deze kwestie ook aanpakken (we kunnen uiteindelijk ook besluiten om P's recht om negaties aan te vallen niet te beperken: zie de constructieve negatie-dialectiek in paragraaf 18), we moeten P - op zijn minst denken wij - een recht verlenen om een negatie aan te vallen in het geval dat de lokale these zelf een negatie is. Want in dat geval zijn er voor P geen protectieve verdedigingsmogelijkheden en verdedigingszetten in de vorm van een tegenaanval kunnen hun ‘normale doel’ hier zonder meer al niet dienen. De regel FD MNeg is dus, hoewel hij op geen enkele wijze de enige of zelfs maar de meest redelijke oplossing vormt, niet geheel arbitrair: hij vormt een, enigszins onaantrekkelijk, instrument dat goed van pas kan komen als de disputanten het erover eens zijn geworden een taal te gebruiken die zinnen bevat zonder een daarmee verbonden protectieve verdedigingsmogelijkheid. We definiëren nu:
| |||||||||||||||||||||||
18. Constructieve dialectiek(1) Constructieve ʌ-dialectiek Neem weer aan dat de gesprekspartners een taal hebben gekozen met tenminste één beslist onware zin ʌ. We kunnen de zaken voor de proponent gemakkelijker maken door een extra sluitregel te aanvaarden, die gebaseerd is op de volgende definitie (vgl. paragraaf 7):
De extra sluitregel is deze: (zie FD R2 in paragraaf 7):
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||
We kunnen nu definiëren:
Dezelfde waarschuwing kan ook algemeen worden geformuleerd, zonder zich expliciet te richten tot slechts één partij (vgl. paragraaf 9): Consequentie. Druk geen pro-positie uit ten opzichte van een absurditeit (beslist onware zin) als u reeds contra-positie heeft uitgedrukt ten opzichte van welke uitspraak dan ook! Dit is iets wat de proponent, die in een zuivere (eenvoudige) discussie nooit ten opzichte van enige uitspraak in contra-positie is, niet kan doen. Proponenten in eenvoudige discussies kunnen absurditeiten uitspreken, in de zin van beslist onware zinnen, zonder enig risico. De constructieve ʌ-dialectiek wordt aanbevolen aan allen die het erover eens zijn: (i) dat men een taalgebruiker niet serieus hoeft te nemen die beweert kritisch te zijn - in die zin dat hij of zij in contra-positie is ten opzichte van één of meer uitspraken - terwijl hij of zij tegelijkertijd de pro-positie aanneemt ten opzichte van een uitspraak van een zin met de onwaarheid of absurditeit waarvan hij of zij reeds heeft ingestemd, en (ii) dat, omdat de proponent in een discussie voortgekomen uit een eenvoudig of zuiver geschil (d.w.z. met één these) niet de oppositionele of kritische attitude van contra-positie aanneemt ten opzichte van welke uitspraak dan ook in de gehele discussie, deze partij moet worden toegestaan ‘ongestraft te ontkomen’ aan een uitspraak van een ʌ-zin en de discussie (of een deel daarvan) onder bepaalde voorwaarden te winnen, niettegenstaande het feit dat deze partij pro-positie heeft uitgedrukt ten opzichte van een ʌ-zin; een voorwaarde moet natuurlijk zijn dat de opponent of zo'n beslist onware uitspraak of contraire attitudes ten opzichte van uitspraken van dezelfde zin uitdrukt. Het doet niet echt ter zake of we zeggen: (1) Beide partijen, dat wil zeggen ook P, hebben zich tevoren vastgelegd op de onwaarheid van ʌ, maar in de discussie zal P's attitude ten opzichte van ʌ dezelfde (dat is de neutrale) attitude zijn als de attitude die P ten opzichte van O's (positieve) concessies aanneemt, of: (2) Alleen O heeft tevoren tot uitdrukking gebracht dat hij of zij ʌ als absurd of anderszins onwaar zal behandelen. Voorbeeld 1. De proponent heeft nu zowel een winststrategie voor de sequent In feite heeft de proponent nu een winststrategie voor alle sequenten van de vorm Ø / ∼ U - (U - Q) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||
∼ U, U / Q, welke zin Q ook is. Bijgevolg heeft de proponent zelfs een winststrategie voor ∼ U, U / ʌ (welke zin U ook gekozen wordt)! - De letter Q mag als een afkorting van ‘quodlibet’ worden beschouwd; het feit dat er (in constructieve en zelfs sterkere, dat wil zeggen nog meer P-goedgezinde, systemen van dialectiek) voor P een winststrategie is voor alle sequenten van de vorm ∼ U, U / Q werd vroeger tot uitdrukking gebracht door te zeggen dat ‘de regel ex falso sequitur quodlibet logisch geldig is’. Voorbeeld 2. In de constructieve dialectiek heeft de proponent een winststrategie voor de sequent In het algemeen heeft de proponent een winststrategie voor alle sequenten van de vorm Ø / ∼∼ (UV∼U), maar niet voor alle sequenten van de vorm Ø / UV∼U.
(2) Constructieve negatie-dialectiek De uitkomsten van een constructieve ʌ - dialectiek kunnen ook bereikt worden bij talen zonder beslist onware zinnen ʌ, als we een constructieve negatie-dialectiek aannemen:
Voorbeeld 1. (Zoals bij constructieve ʌ -dialectiek.) Voorbeeld 2. (Zoals bij constructieve ʌ -dialectiek.) | |||||||||||||||||||||||
19. Klassieke (dat wil zeggen non-constructieve) dialectiek(1) We kunnen de zaken voor proponenten nog gemakkelijker maken door in plaats van FD O2b als van toepassing op de proponent, het volgende principe aan te nemen, dat we de fundamentele norm van non-constructieve dialectiek zullen noemen:
We zeggen niet dat P zijn pro-positie ten opzichte van een lokale these moet behouden, omdat een dergelijk voorschrift O de gelegenheid zou geven de lokale these tot doelwit te maken van een onbeperkt aantal tegenaanvallen (wat we door mid- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||
del van FD D8 verhinderd hebben). Merk verder op dat het aannemen van FD K vereist dat FD O2b beperkt wordt tot de opponent (en dat FD O4b en O5b worden aangepast.), als we willen vermijden dat een discussiant met conflicterende regels geconfronteerd wordt. We definiëren dus:
Voorbeelden: P heeft nu een winststrategie voor alle sequenten van de volgende vorm:(2) Als een mogelijk equivalent alternatief voor FD K noemen we de volgende ‘klassieke protectieve verdedigingszetten’, die aan F2D 1 zouden moeten worden toegevoegd om een klassieke dialectiek te krijgen:
figuur 7
In feite zou het voldoende zijn de klassieke protectieve verdedigingen voor de veljuncties (inclusieve disjuncties) en voor de atomaire zinnen toe te voegen, maar we zullen op deze kwestie hier niet verder ingaan. De regel F2D K komt in conflict met FD D10 (maar is in overeenstemming met FD D9). Dus F2D K is alleen aanvaardbaar als de andere regels van het systeem waarin deze regel wordt ondergebracht gezamenlijk borg staan voor een voldoende uitvoering van FD Dl en FD D2. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||
20. De volgende stappenIn paragraaf 16 hebben we voor enige niet-verwijzende woorden (vorm2gevende syntactische functies of operatoren) kunnen specificeren (naar P. Lorenzen) wat de toegestane aanvals- en verdedigingszetten zouden kunnen zijn binnen het raam van onze overige voorstellen voor een formele3 dialectiek. Hiermee hebben we uiteraard nog geen volledige, gebruiksklare argumentatietheorie bereikt. Niet alleen bestaan er vele andere vormgevende syntactische functies, die hier nog niet aan bod zijn gekomen: kwantoren, lidwoorden, modale operatoren, deontische operatoren, chronologische operatoren en vele andere. Even belangrijk is het dat er nog niets gezegd is over ‘verwijzende’ syntactische functies, dat wil zeggen over woorden, die volgens een vroegere filosofische terminologie dragers zijn van de ‘inhoud’ van concessies en thesen: ‘mens’, ‘vrijheid’, ‘revolutie’, ‘suiker’, ‘loopt’ en ‘onaardig’, om maar enkele voorbeelden genoemd te hebben. In de volgende hoofdstukken van deze argumentatietheorie zal daarom worden ingegaan:
|
|