Spektator. Jaargang 7
(1977-1978)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strukturalistische en generatieve taalkunde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingBoeken die bedoeld zijn als inleiding in een vakgebied beginnen vaak met een geschiedenis van het vak in vogelvlucht. Twee typen opmerkingen kun je in dit soort historische overzichten veelvuldig aantreffen:
Daarvóór verkregen resultaten moeten worden afgedaan als hoogstens vertederende kinderschreden of als onzinnige dwalingen. Iedereen die vertrouwd is met inleidingen in de taalkunde zal dit beeld herkennen. Gaan we uit van recente, van uit generatief standpunt geschreven inleidingenGa naar eindnoot1, dan vinden we de beide onder b genoemde karakteriseringen steevast terug. Het kinderschreden-beeld is van toepassing op de traditionele grammatika, waaronder meestal alle niet-historische taalkunde van vóór de Saussure wordt gerekend. Wat je na lezing van inleidingen daarover bijblijft is het beeld van een misschien niet onscherpzinnig, maar wel vaag en onwetenschappelijk gepraat over taalverschijnselen. De op de traditionele grammatika volgende fase, het strukturalisme, zou qua bedoeling wetenschappelijker zijn, maar door een aantal fundamentele misvattingen niets zinvols hebben kunnen voortbrengen. Vooral zou dit gelden voor het Amerikaanse strukturalisme. Het Europese strukturalisme wordt meestal minder ‘extreem’ en dus minder verwerpelijk geacht. Maar pas sinds met de komst van de generatieve grammatika de strukturalistische misvattingen zijn prijsgegeven, zou er sprake zijn van een zowel wetenschappelijke als zinvolle taalkundige bedrijvigheid. Na deze misschien wat tendentieuze maar in grote lijnen toch wel kloppende schets zal het duidelijk zijn dat ik beoog, wat kritische kanttekeningen te plaatsen bij de gangbare vakhistorische opvattingenGa naar eindnoot2. De belangrijkste reden voor kritiek is gelegen in de chaotische en innerlijk tegenstrijdige manier waar op de strukturalistische fase wordt geschetst. Als je probeert, je met behulp van vakhistorische informatie een beeld te vormen van wat strukturalisten nu eigenlijk dedenGa naar eindnoot3, kom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je, zoals ik hieronder zal aantonen, snel met de handen in het haar te zitten. Nog twee andere redenen maken het m.i. de moeite waard, wat meer van het strukturalisme te proberen te begrijpen. In de eerste plaats heeft het beeld van een pas sinds recente datum serieus te nemen vak na eeuwen van duisternis iets erg onaannemelijks. Het is ook weinig in overeenstemming met op het ogenblik gangbare wetenschapstheoretische inzichten. De wetenschapstheorie heeft zich geleidelijk ontwikkeld van een strenge, veeleisende tot een milde, begrijpende meesteres. Met de introduktie van begrippen als ‘paradigma’, ‘onderzoeksprogramma’ en ‘verklaringsideaal’ (resp. door Kuhn, Lakatos en Toulmin), is het gebruik van de methodologie als middel om hele disciplines als zinloos of niet-wetenschappelijk van de tafel te vegen sterk verminderd, ten gunste van een meer interpreterend gebruik, gericht op een zinvolle rekonstruktie van paradigma's, ook van die welke nu als achterhaald gelden. Binnen een dergelijke wetenschapsvisie lijkt een wat meer genuanceerde en minder aan het eigen paradigma vastgebakken rekonstruktie van het strukturalisme mogelijk en wenselijk. In de tweede plaats is het transformationeel-generatieve paradigma niet vrij van problemen, met name wat betreft de kwestie, wat precies de feiten zijn die verantwoord moeten worden. Inconsistenties en onduidelijkheden op dit punt doen de vraag rijzen, in hoeverre hiervoor een verklaring moet worden gezocht in vroegere fasen van de taalwetenschap. Een aanknopingspunt voor een dergelijke hypothese kan gevonden worden in Feyerabends ‘law of uneven development’, volgens welke een theorie bestaat uit lagen van verschillende ouderdom en verfijning. Een nader onderzoek op dit punt vooronderstelt echter een enigszins coherent beeld van met name het Amerikaanse strukturalisme, waar de t.g.g. uit voortgekomen is. Ook het feit dat de meeste pregnante opmerkingen over het strukturalisme de Amerikaanse variant betreffen en het feit dat deze variant ten opzichte van de Europese een redelijk overzichtelijk geheel vormt, maken dat ik mijn rekonstruktiepogingen in eerste instantie beperk tot het Amerikaanse strukturalisme. Het woord ‘strukturalisme’ duidt dan ook in wat volgt het Amerikaanse strukturalisme aan. Dit artikel zit als volgt in elkaar: Eerst schets ik het in de literatuur gangbare beeld van de verschillen tussen strukturalisme en generatieve grammatika. Deze schets pretendeert geen volledigheid in die zin dat er gegarandeerd alles in staat wat ooit over de verhouding strukturalisme-t.g.g. beweerd is. Wel geloof ik dat de meest gangbare karakteriseringen erin zijn verwerktGa naar eindnoot4. Evenmin bevat de schets de informatie, waar men precies in de literatuur welke karakterisering terug kan vinden, en hoe de ‘beeld-genese’ in zijn werk is gegaan. Wat de spreiding van de karakteriseringen betreft volsta ik met de bewering dat die niet erg groot is: de meeste karakteriseringen zijn in de meeste historische overzichten te vinden. Dit is in zoverre van belang, dat de inconsistenties die ik zal signaleren geen artefakten zijn, voortkomend uit het op één hoop gooien van uiteenlopende analyses van verschillende auteurs. De inconsistenties waar het om gaat kan men veelvuldig binnen één historisch overzicht aantreffen. Wat het ontstaan van het hier geschetste beeld betreft, merk ik op dat het spoor praktisch altijd naar Chomsky blijkt te leiden, een enkele keer naar Lees. Wel is binnen Chomsky's werk een chronologische ontwikkeling te konstateren: sommige omschrijvingen van het verschil tussen strukturalisme en t.g.g. zijn van aanzienlijk recenter datum dan andere (dit geldt m.n. voor de meer ‘filosofische’ omschrijvingen). Maar de chronologie is niet van dien aard dat Chomsky vrij te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleiten zou zijn van de te signaleren inconsistenties. Aan de hand van deze schets laat ik zien tot welke onderling tegenstrijdige uitspraken over het strukturalisme men gedwongen wordt als men het volledige beeld serieus neemt: de strukturalisten konden onmogelijk èn aktiviteiten ontploiien die niets met wetenschap uitstaande hebben, èn wetenschappelijke theorieën vormen, maar over een totaal ander objekt dan de generatieve taalkunde, èn wetenschappelijke, maar inadekwate theorieën vormen over hetzelfde objekt als de t.g.g. Van deze drie mogelijkheden kan er maar hoogstens één waar zijn, en de rest van dit artikel kan beschouwd worden als een poging, deze uitspraken te toetsen aan de strukturalistische praktijk, te beginnen bij de eerste en meest vergaande, dat strukturalisme geen wetenschap is. Deze mogelijkheid is ook het minst waarschijnlijk vanuit het a priori idee dat taalkunde, ondanks alle interne verschillen toch wel beschouwd kan worden als één discipline, een idee dat ondersteund wordt door de ontwikkeling van Chomsky als taalkundige: vgl. zijn vaak beleden erkentelijkheid voor Harris' stimulerende ideeën, zijn overgangsperiode waarin hij gelijktijdig bezig was met Harrisiaanse taalbeschrijving en zijn eigen generatieve ideeën uitprobeerdeGa naar eindnoot5, en het vaak opgemerkte ‘eigenlijk nog strukturalistische karakter’ van Syntactic StructuresGa naar eindnoot6. Ik zal aannemelijk maken dat deze toets voor de eerste mogelijkheid negatief uitvalt: wat de strukturalisten deden moet wel degelijk als wetenschap worden beschouwd. Aan de toetsing van de tweede mogelijkheid (strukturalisme en t.g.g. doen beide aan theorievorming, maar het objekt verschilt) kleven meer problemen, zowel van wetenschapstheoretische als van linguïstische aard. Wat ik daarover ga zeggen moet meer opgevat worden als een nog vaag en voorlopig idee dan als een uitgewerkt antwoord op de vraag naar het objekt van strukturalistische en transformationalistische theorievorming. Voorzover dit voorlopige idee iets verheldert, wijst het in de richting van een in aanzet gelijk objekt, maar ook van een zo groot paradigma-verschil, dat de derde mogelijkheid (strukturalisme en t.g.g. vormen beide theorieën over het zelfde objekt, maar de strukturalistische zijn inadekwaat) in geen geval als een juiste omschrijving van de verhouding tussen de twee paradigma's beschouwd kan worden. Op deze implikatie kom ik niet meer apart terug. Wel zal ik laten zien op welke manier mijn idee over het objekt-probleem kan bijdragen tot het verklaren van de al genoemde problematische aspekten van het t.g.g.-paradigma. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het beeld van de verhouding strukturalisme-t.g.g.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hier in telegramstijl weergegeven karakteriseringen hebben gemeen dat ze alle worden gebruikt om de essentie van het verschil tussen strukturalistische en generatieve taalkunde aan te duiden, en aan te tonen dat de generatieve taalkinde de voorkeur verdient. De verschillen betreffen de wijze waarop ze tot die voorkeur aanleiding gegeven. De kwalifikaties onder 1 dienen meestal om te laten zien dat het strukturalisme, in tegenstelling tot de t.g.g., niet als wetenschapsbeoefening beschouwd kan worden. De kwalifikaties onder 2 moeten meestal bewijzen dat het strukturalisme een beperktere en minder relevante klasse feiten bestrijkt dan de t.g.g. De kwalifikaties onder 3 fungeren meestal als argument voor de stelling dat het strukturalisme minder adekwate taaltheorieën kan voorbrengen dan de t.g.g. Dat hier steeds ‘meestal’ staat wijst op het chaotische en oppervlakkige van de kwalifikaties. Sommige blijken in verschillende kategorieën geplaatst te kunnen worden. Om een enkel voorbeeld te noemen, het onderscheid behaviorismementalisme wordt soms gehanteerd om een verschil in ‘belangstelling’ aan te duiden, resp. voor de feiten alleen, of ook voor hun verklaringen, soms om een verschil aan te duiden tussen typen te verklaren gegevens (waarneembaar gedrag vs. niet-waarneembare mentale feiten), en soms tussen typen theorieën over de menselijke geest, en dus over taal en taalverwerving. Soms is het ook niet duidelijk van welke kategorie binnen een betoog sprake is. Dit wijst erop dat de kwalifikaties een eigen leven zijn gaan leiden. Het woord ‘empiristisch’ funktioneert bv. voor Chomsky als niet meer dan een etiket, waarvan het opplakken voldoende is voor een veroordeling, of het nu gaat om de taalkunde van Harris, de filosofie van Wittgenstein, of de politieke theorie van Gramsci.Ga naar eindnoot7 Als verzachting van deze kritiek moet worden opgemerkt dat, zeker waar het de meer filosofische kwalifikaties betreft, taalkundigen niet de enigen zijn die worstelen met de begrippen. Veel filosofische termen, - ‘behaviorisme’ is een voorbeeldhebben een methodologische en een ontologische interpretatie, die plaatsing in kategorie 2, resp 3 waarschijnlijk maken. Het is dus niet zo dat door toedoen van taalkundigen verwarring is gesticht in tevoren glasheldere begrippen. Van Chomsky moet gezegd worden dat hij zich, blijkens noot 3 in Aspects, terdege bewust was van de verschillende interpretatiemogelijkheden van het begrippencomplex rond ‘mentalisme’. Toch slaagt hij er in de praktijk niet in, gegeven zijn aandeel in de inconsistenties, tot een helder beeld te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Is strukturalisme wetenschap?Hoe zitten de redeneringen in elkaar van degenen die verdedigen dat bij de strukturalistische taalkunde geen sprake was van wetenschappelijke theorievorming? Nogal verschillend. Ik onderscheid twee clusters redeneringen, die elk zelf weer in twee groepen uiteenvallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Het catalogus-clusterBinnen deze groep redeneringen vallen alle ideeën over het uitsluitend-observerende karakter van het strukturalisme. Men verzamelde feiten, maar formuleerde er geen theorie over en deed dus ook geen uitspraak over feiten die niet waren geobserveerd. De ontdekkingsprocedures die men hanteerde zijn veldtechnieken, bedoeld om handig feiten te verzamelen. Bij gebrek aan een echte theorie indentificeerde men deze procedures met de theorie. Het resultaat van het feiten verzamelen wordt vergeleken met - datgene wat een wetenschap die nog in een pre-theoretisch stadium verkeert beoogt: een verzameling plus klassifikatie van gegevens. - bibliotheek-catalogussen, woordenboeken, puzzel- en rijmwoordenboeken en andere in willekeurige kategorieën verdeelde vezamelingen feiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b Het recept-cluster.Hieronder vallen uitspraken van het type: De strukturalisten, misleid door enginduktivistische wetenschapsopvattingen, wilden een recept maken om uit de feiten de ware theorie af te leiden. Ontdekkingsprocedures moeten zo'n recept voorstellen. Vandaar dat ze ook als toetssteen worden opgevat: een via de procedures tot stand gebrachte analyse is automatisch de juiste analyse. Het hele streven naar dergelijke procedures is echter verkeerd gericht, omdat - een recept voor de juiste theorie principieel onmogelijk is. Theorieën komen voort uit gelukkige gissingen, gestimuleerd door allerlei toevallige omstandigheden. Een verantwoording in termen van ‘hoe je eraan gekomen bent’ is dan ook onzinnig. Het is alsof je het succes van Kékulé's idee van de benzeenzesring zou afmeten aan de manier waarop hij aan dat idee is gekomen. (In feite schijnt dat gebeurd te zijn doordat de vonken in het haardvuur voor Kékulé's slaperige ogen de vorm van een zeshoek aannamenGa naar eindnoot8). - een recept voor grammatika's geen haalbaar doel is. Zelfs geavanceerde wetenschappen als de natuurkunde zijn er nog niet in geslaagd procedures voor het vinden van de juiste theorie te scheppen. Bij de veel minder geavanceerde taalkunde kunnen dergelijke pogingen dan ook tot niets leiden. Taalkundigen kunnen zich beter wat bescheidener opstellen en voorlopig streven naar evaluatieprocedures. Het zal duidelijk zijn dat binnen beide clusters het begrip ‘ontdekkingsprocedure’ een cruciale rol speelt. Is een ontdekkingsprocedure een veldtechniek, een willekeurig klassifikatie-recept? Is het een poging een niet-bestaand induktieproces gestalte te geven, of een eventueel wel bestaand maar voor de taalkunde voorlopig nog te voorbarig proces? De houdbaarheid van het idee dat strukturalisme geen wetenschap is staat of valt met het antwoord op de vraag: wat zijn ontdekkingsprocedures? Het twijfelachtige karakter van de gangbare ideeën over ontdekkingsprocedures is al door J. Miller aan de kaak gesteld in ‘A Note on So-called Discovery Procedures’Ga naar eindnoot9. In dit artikel ontwikkelt Miller een alternatieve theorie over de ware aard | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ontdekkingsprocedures. Die theorie komt erop neer dat ontdekkingsprocedures in feite beschrijvingsprocedures waren (‘expository procedures’), dat vooraanstaande strukturalisten als Bloomfield, Harris, Wells en Hockett ze zelf ook zo beschouwden, en dat slechts mindere goden als Bloch, Gleason en Swadesh ze opvatten als induktieve procedures waarmee op mechanische wijze de grammatika van een taal kon worden verkregen. De laatstgenoemde bv. ‘discusses an inductive procedure for discovering the phonemes of an alien language’. Uit citaten uit het werk van het eerstgenoemde viertal blijkt dat a) het onderscheid tussen het feitelijke ontdekkingsproces en de uiteindelijke beschrijving welbekend was. b) dat men de procedures niet beschouwt als noodzakelijk letterlijk op te volgen instrukties bij het opstellen van een grammatika. Integendeel, Hockett stelt ‘...in actually working with a particular language one has to skip back and forth, operating by trial and error’Ga naar eindnoot10, en van Harris, die ook spreekt van ‘descriptive procedures’ is de welsprekende bewering: ‘In practice, linguists take unnumbered short cuts and intuitive and heuristic guesses, and keep many problems about a particular language before them at the same time...they will usually know exactly where the boundaries of many morphemes are before they finally determine the phonemes.’Ga naar eindnoot11 Dat strukturalisten hun beschrijvingsvoorstellen goten in de vorm van procedures met volgens Miller worden toegeschreven aan de invloed van het logisch empirisme, en met name van Bridgmans operationalisme, dat inhoudt dat een wetenschappelijk begrip gedefinieerd moet kunnen worden in termen van de toepassing van bepaalde operaties. De strukturalisten zouden hieruit gekonkludeerd hebben dat proceduren de geëigende vorm waren voor wetenschappelijke uitspraken. Als Miller gelijk heeft is het duidelijk dat er van het idee dat strukturalisten niet aan theorievorming deden weinig overblijft. Zij deden gewoon aan taal beschrijving en dat de beschrijvingsvoorstellen de vorm kregen van procedures moet worden toegeschreven aan de toenmalige wetenschapstheoretische opvattingen. Millers analyse lijkt aannemelijk en wordt des te aantrekkelijker als we ons realiseren op welk een onwaarschijnlijke manier het catalogus-cluster en het receptcluster gestalte geven aan het toch al onwaarschijnlijke idee dat strukturalisme geen wetenschap is. Volgens het recept-cluster zouden een paar generaties linguïsten hun carrière hebben gewijd aan het najagen van iets volstrekt onbestaanbaars. Men stelde procedures voor, bracht korrekties aan op eigen en elkaars voorstellen voor procedures, maar in feite is het hele idee van procedures een hersenschim. Nu is zoiets natuurlijk empirisch niet geheel uitgesloten, maar ik zie deze mogelijkheid toch alleen als een uitwijkpost als geen enkele meer rationele interpretatie (wat niet betekent ‘interpretatie als wetenschap’) van de bezigheden van de strukturalisten mogelijk lijkt. Ook aan het catalogus-cluster kleven veel problemen die de aannemelijkheid ervan twijfelachtig maken. Hoe moet je je bv., als ontdekkingsprocedures willekeurig waren (een veelgebruikt predikaat binnen het catalogus-cluster), voorstellen dat deze procedures jarenlang onderwerp van levendige diskussie waren? Wat het idee van de pre-theoretische klassifikatie betreft, daarvan is de onhoudbaarheid al geruime tijd binnen de wetenschapstheorie onbetwist. Klassifikatie is zelf een theorie-geladen bezigheid, niet een aan theorievorming voorafgaand stadium. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de keuze van het criterium waaronder je klassificeert ben je al bezig met theorievorming. Recenter, maar toch ook al vrij algemeen aanvaard is het inzicht dat ook veldtechnieken theorie geladen zijn. Kort gezegd, een feit is alleen een feit in het licht van bepaalde theoretische principes. Die principes vormen samen de interpretatietheorie, die binnen het proces van theorievorming funktioneert als voorlopig als onaantastbaar beschouwde principes die de feiten opleveren.Ga naar eindnoot12 Een voorbeeld: de theorie over de werking van de thermometer fungeert als interpretatietheorie voor de feiten over de temperatuur van een voorwerp. Die funktie ligt echter niet voor altijd zo vast. De rollen van verklarende theorie en interpretatietheorie kunnen in principe worden omgedraaid. Als men in de warmteleer voor onoplosbare problemen komt te staan, kan men er toe overgaan de interpretatietheorie ter diskussie te stellen, terwijl men de verklarende theorie konstant houdt, en die daarmee de funktie van interpretatietheorie geeft. Veldtechnieken berusten op interpretatietheoretische principes. Beschrijf je dus diskussies over procedures om de fonemen in een taal te vinden als diskussies over veldtechnieken, dan impliceert die beschrijving niettemin dat er sprake is van theoretische diskussies. De enige manier om, blijvend binnen het cataloguscluster, vast te houden aan het idee dat strukturalisme geen wetenschap is, is de aanname dat de procedures weliswaar niet arbitrair waren, maar dat de criteria waarmee men de procedures beoordeelde niet wetenschappelijk waren, maar bv. esthetisch, of vergelijkbaar met de regels voor ganzenbord. Eén blik op de strukturalistische praktijk leert echter dat de criteria wel degelijk die zijn waarmee in het algemeen wetenschappelijke ideeën worden beoordeeld. Veel strukturalistische argumentatiepatronen zijn moeiteloos te formuleren (voorzover de strukturalisten dat niet al zelf doen) in voor t.g.g.-oren vertrouwde termen als ‘eenvoud’, ‘ad hoc-oplossing’, ‘onafhankelijk argument’, ‘gemiste generalisatie’ e.d.Ga naar eindnoot13. Er lijkt dus alle reden voor te zijn om met Miller aan te nemen dat strukturalisten aan theorievorming deden en de resultaten daarvan de vorm van procedures gaven. Overigens geloof ik dat de term ‘expository procedures’ even verwarrend is als ‘discovery procedures’. De procedures zijn zoals we zagen geen letterlijk beeld van het proces van het ontdekken van grammatika's, maar ze zijn ook geen letterlijk beeld van de wijze waarop de grammatika uiteindelijk wordt opgeschreven. Hockett zegt het heel duidelijk aan het eind van ‘A system of descriptive phonology’Ga naar eindnoot14 (hetzelfde artikel dat door de beginzin ‘Linguistics is a classificatory science’ zoveel voedsel heeft gegeven aan het catalogus-cluster): ‘Thus neither the process of analysis, nor the presentation of the results of analysis, need resemble the general picture of phonoloyg, given in this paper. The system given here is a frame of reference.’ Hocketts fonologische uiteenzettingen moeten dus beschouwd worden als voorstellen voor een theoretisch kader waarbinnen meer specifieke fonologische uitspraken moeten passen. Zijn systeem is dus qua funktie vergelijkbaar met een stukje fonologische algemene theorie in de t.g.g. Of er ook substantieel sprake is van gemeenschappelijke punten is een probleem dat aan de orde komt bij de beantwoording van de vraag naar het objekt van de strukturalistische theorievorming. Voor ik op die vraag inga sta ik nog stil bij een tweetal bezwaren die m.i. tegen Millers analyse in te brengen zijn. Via de bespreking van die bezwaren hoop ik tegelijk de misverstanden over ontdekkingsprocedures nog verder op te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helderen, en de vraagstelling van de volgende paragraaf wat specifieker in te leiden. I) Miller maakt onvoldoende duidelijk waarom het nodig is, voor linguïsten als Gleason en Swadesh het recept-cluster weer in het leven te roepen. Telkens blijkt dat Miller iedere verwijzing naar ‘procedures om iets te ontdekken’ (bv. de fonemen van een onbekende taal) of naar ‘analyse’ beschouwt als een zonde tegen de bedoelingen van Bloomfield c.s. Er zou sprake zijn van misleiding door de procedurele vorm van hun beschrijvingsvoorstellen. Die zou anderen op het idee gebracht hebben dat het ontdekkingsprocedures waren. Hiertegenover stel ik: een beschrijvingsprocedure is altijd logischerwijs óók een ontdekkingsprocedure, zij het niet in de zin van een recept, maar in de zin van een ‘frame of reference’. Immers de funktie van een ‘frame of reference’ of van een algemene theorie is: beperkingen opleggen aan mogelijke grammatika's. Voor de taalkundige praktijk betekent dit niets anders dan dat de algemene theorie, voorzover deze al ontwikkeld is, bij het opstellen van grammatika's van onbekende talen richting geeft aan het onderzoek. Eenvoudiger geformuleerd: op grond van wat je al weet over talen in het algemeen weet je bij een nieuwe taal waar je naar moet zoeken. De beperkingen op de mogelijke uitkomsten sturen het onderzoek. Deze sturende werking deelt de taalkundige algemene theorie met algemene theorieën op alle andere onderzoeksterreinen. Als er bv. een nieuwe ziekte wordt ontdekt, wordt het medisch onderzoek naar de aard van die ziekte bepaald door wat al in het algemeen over ziektes bekend is. De reeds aanvaarde beperkingen op het begrip ‘mogelijke ziekte’ maken dat men bv. gaat onderzoeken of het een virusziekte is, en geen behoefte heeft aan een onderzoek of de ziekte veroorzaakt wordt door een bepaalde kombinatie van de ‘lichaamssappen’, wat in een vroeger paradigma de aangewezen weg zou zijn geweest. Maar, luidt nu een bekende redenering binnen het recept-cluster, er is nog altijd het verschil tussen ontdekkingsprocedures en evaluatieprocedures: de strukturalisten wilden een zo krachtige theorie dat, gegeven het corpus, maar één grammatika mogelijk was. De t.g.g. streeft slechts naar een procedure die, gegeven een corpus en twee grammatika's één grammatika als de beste kan aanwijzen. Hoe duidelijk dit onderscheid op het eerste gezicht ook lijkt, ik ontkom niet aan het standpunt dat het hier toch om een gradueel en niet om een essentieel verschil gaat. Hoe meer een algemene theorie is ingevuld, hoe minder descriptief adekwate grammatika's hij toelaat, met als uiterste één grammatika. Niet voor niets stelt Chomsky vast dat de door de meeste strukturalisten ontwikkelde procedures in feite evaluatieprocedures waren (de strukturalisten klaagden in zo'n geval over gebrek aan ‘rigor’). Niet voor niets stelt Chomsky ook dat een volledig uitgewerkte evaluatieprocedure in feite een ontdekkingsprocedure isGa naar eindnoot15. Je kunt tenslotte de evaluatieprocedure op alle mogelijke grammatika's toepassen, net zolang tot je er één overhoudt. ‘But this is not the type of discovery procedure that is contemplated by those who are attempting to meet the strong requirement discussed above’ (i.e. de eis dat de grammatika zó uit een corpus kan worden gekonstrueerd, E.E.), voegt hij eraan toe, misschien in de hoop daarmee het belang van het onderscheid ontdekkingsprocedure-evaluatieprocedure te redden. Logisch gezien is die hoop ijdel: zowel bij ontdekkingsprocedures als bij evaluatieprocedures beschikt de taalkundige over de middelen om, gegeven een hoeveelheid data, de bijbehorende grammatika te achterhalen. Vat je ‘type’ meer oppervlakkig op, dan heeft Chomsky gelijk: de ontdekkingsprocedures die de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strukturalisten voor ogen stonden waren geen wegstreep-procedures voor voltooide grammatika's; het ging er wel degelijk om, trapsgewijs vanuit de data de grammatika te konstrueren; (de motivatie achter deze trapsgewijze vorm komt bij punt (II) ter sprake). Maar in feite zijn deze vormen elkaars notationele varianten, enigszins vergelijkbaar met een bepaald soort alternatieve beschrijvingswijzen in de t.g.g.: het genereren van ongrammatikale dieptestrukturen en die later uitfilteren v.s het zó formuleren van de basisregels dat die ongrammatikale dieptestrukturen helemaal niet gegenereerd worden. II) Miller beschouwt de van-beneden-naar-boven-volgorde en de strikte nivoscheiding als inherent aan ontdekkingsprocedures. Dit maakt dat hij in deze punten een reden kan zien om bv. Bloch in te delen bij de linguïsten die Bloomfield niet hebben begrepen. Bloch staat strikte nivo-scheiding voor, dat kan hij alleen willen omdat hij ontdekkingsprocedures wil ontwikkelen en dus zit Bloch, volgens de onder (I) al bekritiseerde redenering, in het foute kamp. Miller baseert zich voor het idee dat ontdekkingsprocedures nivoscheiding impliceren, op Current Issues van Chomsky. In feite gaat Chomsky's hele betoog daar uit van een interpretatie van nivo-scheiding als een theoretische claim en niet als een methodologisch principeGa naar eindnoot16. Als theoretische claim houdt nivo-scheiding de substantiële uitspraak in dat de eenvoudigste taalbeschrijving die is, waar bij de beschrijving van nivo A geen informatie van nivo B relevant is, terwijl bij de beschrijving van nivo B wel een beroep wordt gedaan op informatie van nivo A. Als methodologisch principe is nivo-scheiding een middel om circulariteit te vermijden van het type: om de fonemen te weten, moet je de morfeemgrenzen kennen, en om de morfeemgrenzen vast te stellen moet je weten om welke fonemen het gaat. Om dit soort circulariteit de vermijden laat Bloch maar een beperkte mate van ‘phonemic overlapping’ toe. Omdat hij kans zag dit te vermijden laat Hockett tussen het morfologische en het fonologische nivo wel een wederzijdse afhankelijkheid toe. Hocketts konstruktie met ‘tentative morphemes’ en ‘tentative phonemes’Ga naar eindnoot17 die grote gelijkenis vertoont met Chomsky's idee hierover, bewijst al dat het strikte trapsgewijze beeld niet inherent is aan het ontwikkelen van procedures: dat laatste deed Hockett wel degelijk. Hoewel het heel waarschijnlijk is dat dit beeld is ingegeven door methodologische motieven, hebben deze motieven niet te maken met de procedurele aanpak op zichzelf, maar met een keuze t.a.v. de vraag, welke stukken taalkundige theorie in aanmerking komen voor de funktie van interpretatietheorie voor andere gedeelten. In principe zijn, gegeven een theorie, alle mogelijke soorten procedures denkbaar, met allerlei soorten feiten als eerste input, allerlei soorten tussenstappen en eindstadia. Ook de facto zijn er binnen het strukturalisme verschillen aan te wijzen: bij Wells' Immediate Constituent-analyse ontdekt men in de zin steeds kleinere strukturele eenheden op basis van grotere eenheden; Harris' syntaktische procedure werkt ‘from morpheme to utterance’. De overwegingen die bepalen hoe de procedurevorm van een theorie eruit ziet hebben te maken met de relatieve onaantastbaarheid die men aan de verschillende onderdelen van de theorie toekent. (vgl bv. ontleed- en vertaal-procedures: zoek eerst de persoonsvorm). Voor veel strukturalisten werden de resultaten onzekerder naarmate ze verder verwijderd waren van het als relatief ‘hard’ beschouwde klank-nivo, vandaar: zoek eerst de fonemen. Maar dit alles heeft niets te maken met de stelling die Miller in zijn artikel verdedigt, dat de procedures van de strukturalisten geen recepten zijn maar stukken descriptie. Hij vergroot de verwarring tussen beide probleemvelden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog, door voor de verdediging van zijn stelling dat het met die nivo-scheiding bij de meer vooraanstaande strukturalisten nog wel meeviel, citaten te gebruiken die in feite de eigenlijke stelling over de status van procedures ondersteunen. Harris' uitspraak dat taalkundigen vaak de morfeemgrenzen al kennen voor zij de fonemen hebben vastgesteld is een verdere explikatie van zijn bewering dat procedures geen letterlijk op te volgen recepten zijn. Die bewering betreft de status van de procedures, niet de procedures zelf. De procedures zelf kunnen een strikte nivo-scheiding in acht nemen; bij het hanteren van de procedures zijn vaak allerlei nivo's gelijktijdig aan de orde. Dit is iets heel anders dan nivovermenging binnen de procedures, wat ook voorkomt. Hocketts morfologische systeem doet bv. regelmatig een beroep op het syntaktische nivo bij het maken van een keuze tussen twee mogelijke morfologische beschrijvingen. Hoe dat kan zonder dat er voor de syntaxis een ‘frame of reference’ is ontwikkeld, is een probleem waar ik in de volgende paragraaf op terugkom. De notie ‘ontdekkingsprocedure’ is, waarschijnlijk mede door de vorm die de procedures aannamen, in de sfeer van het recept-cluster komen te liggen. Toch zou men zelfs kunnen verdedigen dat het idee van procedures om een theorie te ontdekken nog niet hoeft te wijzen op induktivistische misvattingen. Dit volgt eigenlijk al uit wat hiervoor is gezegd over de notie ‘interpretatietheorie’, over de sturende werking van de algemene theorie en het graduele verschil tussen meer en minder beperkende evaluatieprocedures, maar ik ga op deze konsekwentie toch nog even apart in, omdat het hier ongeveer het meest geridikuliseerde aspekt van het strukturalisme betreft. Een procedure om een theorie te ontdekken is mogelijk, gegeven een theorie die een nivo hoger ligt. Flora's en handleidingen voor het scheikunde-practicum vormen duidelijke voorbeelden van de wijze waarop een stuk theorie kan funktioneren als identifikatieprocedure. Een ander voorbeeld, dat voortbouwt op het hiervoor gegeven medische voorbeeld: het kan zijn dat de medische ‘algemene theorie’ zo gespecificeerd is dat bij een nieuwe ziekte niet alleen het onderzoek in een bepaalde richting wordt gestuurd, maar dat er ook maar één uitkomst mogelijk is: de algemene theorie identificeert de ziekte. In zo'n situatie gaat de algemene theorie over ziektes binnen het hele medische theorieëncomplex funktionereren als interpretatietheorie. Evenmin als de door Miller besproken taalkundige procedures pretenderen deze procedures een letterlijke afbeelding van het identifikatieproces te zijn. Ook een bioloog, scheikundige of arts maakt veelvuldig gebruik van ‘short cuts and intuitive or heuristic guesses’. Het gaat erom dat de uiteindelijke konklusie rekonstrueerbaar is in termen van de procedures. In die zin is de vraag ‘hoe je aan de resultaten gekomen bent’ helemaal niet zo absurd als Lees en in zijn voetspoor vele anderen het voorstellen. De fout die zij maken is dat zij het verschil veronachtzamen tussen de nivo's van abstraktie die binnen theorievormende disciplines te onderscheiden zijn. Daardoor wordt een ontdekkingsprocedure in de taalkunde ten onrechte vergeleken met bv. een recept om op het idee te komen dat het benzeenmolecuul een zesring is. Ze zouden daarentegen vergeleken moeten worden met de beperkingen die dit idee oplegt aan de mogelijke verklaringen van bv. polimerisatieverschijnselen. Zeker doet de manier waarop strukturalisten hun eigen bezigheden beschrijven soms vermoeden dat zij geen al te helder beeld hadden van wat ze eigenlijk aan het doen waren. Het veelvuldig spreken over methoden en technieken, notatie, normalisatie en duidelijkheid, waar ‘theorieën’, ‘generalisatie’ en ‘eenvoud’ meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op hun plaats waren geweest, heeft uiteraard een goede voedingsbodem gevormd voor zowel het catalogus-cluster als het recept-cluster. Misschien heeft Miller gelijk als hij sommige strukturalisten beschuldigt van een al te letterlijke receptinterpretatie van hun werk. Maar op grond van de hierboven uiteengezette argumenten, vind ik het spreken van ‘ontdekking’ een onvoldoende grond voor die beschuldiging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Theorievorming, maar waarover?Generaliserend over wat er in het algemeen wordt beweerd over het objekt van taalkundige theorievorming binnen strukturalisme en t.g.g., kan men twee typen beweringen onderscheiden: 1) Beweringen over de ontologische status van het objekt. Hieronder vallen alle uitspraken over de tegenstelling fysisch-psychisch. Voor de strukturalisten zou taal slechts bestaan uit een bepaald soort geluiden, eventueel gekorreleerd aan waarneembaar gedrag van taalgebruikers. Voor generatieve taalkundigen zou taal een psychisch verschijnsel zijn, waarover intuïtieve oordelen van taalgebruikers gegevens verschaffen. 2) Beweringen over de taalkundige status van het objekt. Strukturalisten zouden zich slechts bezig houden met fonologie en morfologie, een beetje met syntaxis en helemaal niet met semantiek, die beschouwd werd als liggend buiten de taalkunde. Met de opkomst van de generatieve grammatika zou de syntaxis weer in het middelpunt zijn komen te staan, en geleidelijk zou ook de semantiek weer tot bloei zijn gekomen. Dikwijls wordt er een verband gelegd tussen de twee typen beweringen. Strukturalisten wilden zich om methodologische redenen alleen bezighouden met wat waargenomen kan worden. Klanken zijn waarneembaar, betekenissen niet, dus men beperkte zich tot klanken. Uitgaand van deze schijnbaar eenvoudige visie, moet men wel konkluderen dat het objekt van onderzoek binnen de beide richtingen niet gelijk was. Onverklaarbaar is dan wel hoe ooit de misvatting in de wereld is gekomen dat sprake is van konkurrerende typen theorieën. Dit probleem wordt nog vreemder als je je realiseert dat die konkurrentie de syntaxis betreft (PS-regels vs PS-regels en transformaties), een gebied dat binnen de eenvoudige visie bij de strukturalisten niet tot bloei kon komen. Maar er kleven aan deze visie nog meer problemen. In de eerste plaats kan zij niet verklaren dat beweringen van type (1) en type (2) zo vaak gevolgd worden door opmerkingen met de strekking ‘dat de strukturalisten zich er zelf niet aan hielden’. In feite zouden ze wel degelijk intuïties en semantiek tot hun objekt toelaten. Veelvuldig wordt in de literatuur gewag gemaakt van de diskrepantie tussen strukturalistische theorie en strukturalistische praktijk. Het is niet moeilijk, voorbeelden te vinden van intuïtieve uitspraken die als vaststaand worden aangenomen, terwijl de procedures waaruit ze verkregen zouden moeten zijn nergens of slechts in zeer onvolledige vorm worden aangetroffen. ‘Gebruik maken van’ en ‘een beroep doen op’ zijn in dit verband veelgebruikte uitdrukkingen. De term ‘kryptosemanties’Ga naar eindnoot18 duidt het impliciete beroep aan dat binnen het strukturalisme op semantische overwegingen gedaan zou worden. Ook werken veel strukturalisten expliciet, zij het met nauw verholen tegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin, wel met intuïtieve oordelen, met name het same-different-oordeel. Verder wordt de semantiek, zeker in theorie, wel degelijk toegelaten, mits gevat ‘in termen van’ distributie of van gedrag in situaties. Van dit alles zou niets te begrijpen zijn als het ging om een tevoren vastliggende klasse van feiten die beschreven en verklaard moeten worden. Veeleer wijst het in de richting van een tevoren min of meer vastliggend doel, ten opzichte waarvan de te gebruiken gegevens een punt van diskussie vormen. Ook wat de t.g.g. betreft liggen de zaken veel minder eenvoudig dan het bovenstaande beeld suggereert. In de eerste plaats wordt ook binnen deze richting gebruik gemaakt van fysische gegevens, met name in de fonologie. Deze komplikatie is des te sterker als je je realiseert dat ook hier het ‘gebruik maken van’ die gegevens een punt van heftige diskussie vormt (denk aan de diskussie over het aantal soorten accent dat moet worden onderscheiden). Verder vormen de intuïtieve oordelen zelf een niet aflatende bron van onenigheid. Een groeiend aantal taalkundigen vindt dat de taalkunde ‘gebruik moet maken van’ psychologische methoden om te komen tot ‘hardere’, d.w.z. meer in termen van gestandaardiseerd gedrag gevatte, feiten. Ook over de aard van de intuïties bestaat geen eensgezindheid. Vormen grammatikaliteitsintuïties nog een betrekkelijk probleemloos type gegevens (maar denk aan de vage grens met acceptabiliteit en met semantische welgevormdheid), anders is het met oordelen over bv. synonymie en strukturele verwantschap. Hier blijken dezelfde uitspraken soms op intuïties gegrond te kunnen zijn, soms op argumenten. Hoe moet je aankijken tegen dergelijke oordelen als blijkt dat ze in geval van onduidelijkheid of konflikt aan een soort test kunnen worden onderworpen, en dus eigenlijk herleid worden tot in die test figurerende oordelen (bv. de herleiding van synonymie tot gelijkheid van presupposities)? Hoe moet je omgekeerd aankijken tegen de vele gevallen van theoretische intuïties, d.w.z. intuïties die nooit tot het officiële arsenaal van te verantwoorden feiten worden gerekend, en van hoog-theoretische aard zijn, maar niettemin veelvuldig als te verantwoorden feiten blijken te kunnen funktionerenGa naar eindnoot19? En ook: hoe moet je verklaren dat de verhouding syntaxis-semantiek al zo lang een bron van uiterst verwarrende diskussie vormt, waarbij noties als ‘een beroep doen op semantische overwegingen’ en ‘semantische begrippen syntaktisch funderen’ nog steed centraal staan? Ook deze problematiek wijst erop dat er meer aan de hand is bij de overgang tussen strukturalisme en t.g.g. dan een eenvoudige verandering van klasse te verantwoorden feiten. Ook binnen de t.g.g. lijkt er eerder sprake te zijn van een doelstelling ten opzichte waarvan de keuze van de gegevens een punt van diskussie vormt. Nu is het, gegeven wat al gezegd is over interpretatietheoretische principes, niet onaannemelijk dat de fout van die simplistische visie gelegen is in te grote naïviteit over de verhouding feit-theorie. De genoemde moeilijkheden zouden misschien geïnterpreteerd kunnen worden als problemen over de interpretatietheorie die bepaalde feiten moet opleveren. De linguïstiek zou beschouwd kunnen worden als de discipline die feiten over taalklanken, woorden en zinnen etc. moet verantwoorden. Die feiten zouden bij strukturalisme en t.g.g. aan verschillende interpretatietheorieën gerelateerd zijn. Binnen het strukturalisme zou bv. de grammatikaliteit van een bepaalde reeks klanken ‘gemeten’ worden aan de hand van klankverschijnselen, binnen de t.g.g. levert de taalintuïtie dat feit op. De voortdurende diskussies over te gebruiken gegevens, die in de simplistische visie onverklaarbaar leken, zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den dan opgevat moeten worden als diskussies over de interpretatietheorie. Maar deze beschouwingswijze keert zich, juist door dat diskussie-element, tegen zichzelf. Men komt t.a.v. het strukturalisme al meteen voor het probleem te staan, waar dan de verklarende theorie gevonden moet worden ten opzichte waarvan de ontdekkingsprocedures de interpretatietheorie zouden vormen. Daar de hele bezigheid van de strukturalisten bestond uit het ontwikkelen van procedures (afgezien van het toepassen ervan), moeten we tot de vreemde konklusie komen dat de verklarende theorie waar het allemaal om begonnen is ontbreekt. Dit mankement vertoont ook Millers interpretatie van de procedures als Bridgmanniaanse operationalisaties van begrippen. ‘Wetenschappelijke beweringen moeten dus de vorm hebben van procedures’ zouden de strukturalisten uit Bridgmans ideeën opgemaakt hebben. Maar die konklusie zou Bridgman noch enige andere logisch empirist delen. Wetenschappelijke theorieën bestaan uit theoretische uitspraken van verschillende abstraktiegraad, die onderling samenhangen. Operationele procedures zoals Bridgman die noodzakelijk achtte, vormen alleen de verbindingsprincipes tussen theoretische termen en waarneembare gegevens. Ze zijn dus maar een klein onderdeel van het geheel van ‘wetenschappelijke uitspraken’, en een theorie die alleen uit verbindingsprincipes bestaat is onmogelijk. Toch wekt Miller de suggestie dat de strukturalisten zoiets onmogelijks nastreefden, daar hij nergens stelt dat zij Bridgman fout interpreteerden, of in de praktijk iets heel anders deden dan ze dachten te doen. Het onmogelijk van ‘losse’ operationele procedures blijkt nog duidelijker als we terugkeren naar recentere wetenschapstheoretische begrippen. Als ontdekkingsprocedures interpretatietheoretische principes zijn, moet er een verklarende theorie zijn, om als de interpretatietheorie ter diskussie staat (en dat zou bij het strukturalisme dan permanent het geval zijn) zelf de rol van interpretatietheorie te kunnen overnemen, die de feiten oplevert waaraan de ontdekkingsprocedures getoetst worden. Lijkt het dus in eerste instantie niet uitgesloten dat de t.g.g.-diskussies over de te gebruiken gegevens opgevat kunnen worden als interpretatietheoretische diskussies, terwijl de verklarende theorie feiten over klanken, zinnen, woorden etc. verantwoordt, op het strukturalisme is een dergelijke visie niet van toepassing, omdat zo'n verklarende theorie ontbreekt De strategie bij het strukturalisme moet zijn, dat we de procedures die de fonemen, morfemen etc. opleveren, beschouwen als de verklarende theorie, wat in overeenstemming is met het feit dat de procedures permanent ter diskussie staan. Blijft de vraag, welke feiten, door welke interpretatietheorie opgeleverd, de toetssteen voor de procedures vormen. Voor ik daar op inga, sta ik nog even stil bij wat volgens mij de voornaamste bron van verwarring is bij alle beschouwingen over het strukturalisme: het niet-onderscheiden van het ontwikkelen van ontdekkingsprocedures en het beschikken over een voltooid stel procedures, klaar voor toepassing. Hoe vaak lees je niet als antwoord op de vraag ‘wat is strukturalisme?’ of ‘wat zijn ontdekkingsprocedures?’ iets als: ‘Strukturalisme/ontdekkingsprocedures, dat gaat zo: je wilt een grammatika maken van een taal die je niet kent. Je begint met op de band een flinke hoeveelheid gesproken taal op te nemen. Je luistert ernaar en stelt vast welke verschillende klanken in de taal voorkomen. Dan ga je zoeken naar regelmatig in je materiaal terugkerende klankopeenvolgingen. Daarvan stel je vast welke kombinaties ze mogen aangaan, etc. etc.’Ga naar eindnoot20 Dit soort verhalen, waarvan moet worden aangenomen dat de suggestiviteit zo groot is dat het feit dat ze meer vragen oproepen dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beantwoorden onopgemerkt blijft, moet waarschijnlijk verantwoordelijk gesteld worden voor
Let wel: er is niets tegen om procedures, of het nu gaat om taalkundige procedures om vast te stellen of iets een morfeem is, of scheikundige om vast te stellen of iets een koperverbinding is, op te vatten als een stuk interpretatietheorie dat de feiten oplevert voor theorieën over resp. morfemen en koperverbindingen. Zo'n onaantastbaar geacht stuk theorie, met behulp waarvan stapsgewijs vanuit de klanken de grammatika van een taal (die dan de status van feit zou hebben) kan worden bepaald, vormde zeker het ideaal van veel strukturalisten. Maar waar het hier om gaat is dat dit ideaal op zichzelf weinig houvast biedt als het gaat om verheldering van de strukturalistische praktijk die bestond uit theorievorming, met de procedures als resultaat. Wat fungeerde in die situatie van theorievorming als interpretatietheorie? De richting waarin ik het antwoord op deze vraag zoek is die van wat ik aanduid als ‘common sense-linguïstiek’. Daaronder versta ik een soort grootste gemene deler van de traditionele schoolgrammatika zoals die in de westerse wereld wordt onderwezen. Het ontwikkelen van ontdekkingsprocedures zou beschouwd kunnen worden als een poging tot rekonstruktie van de ‘common sense-linguïstiek’, en wel in termen van fysische klankelementen en een beperkt aantal bewerkingen. Dit type rekonstruktie is m.i. vergelijkbaar met reduktiepogingen in andere wetenschapsgebieden, bv. pogingen om psychologische begrippen te herleiden tot hetzij fysiologische begrippen, hetzij gedragsbegrippen. De vergelijkbaarheid betreft niet alleen de logische eigenschappen van het reduktieproces, maar ook de motivatie. Uitgangspunt is steeds een bestaande common sense- of semi-common sensetheorie, die niet voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke theorie gesteld worden. Nu probeert men de oorspronkelijke theorie op zo'n manier te herformuleren, dat wel aan die eisen wordt voldaan. Als toetssteen fungeert steeds de oorspronkelijke theorie: door de rekonstruktie mag de theorie niet aan verklarende inhoud verliezen. Dreigt de nieuwe theorie feiten niet te kunnen verantwoorden die de oorspronkelijke theorie wel kon verantwoorden, dan moet de rekonstruktie worden aangepast. De problemen die zich voordoen bij het konstrueren van een operationalisatie in termen van gedrag van het begrip ‘flatneurose’ zouden een voorbeeld kunnen zijn, analooog aan de problemen bij het vinden van procedures om konstituentgrenzen te ontdekken. Het lijkt mij dat dit soort rekonstrukties een type theorievorming belichamen, dat naast allerlei gewone eigenschappen van theorievorming (zie paragraaf (1) van dit artikel), ook een aantal aparte eigenschappen heeft. Die aparte eigenschappen komen het duidelijkst aan het licht als we de manier waarop begrippen zich ontwikkelen bij ‘normale’ theorievorming zetten naast de manier waarop dat bij ‘rekon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
struerende’ theorievorming gebeurt. Die vergelijking vormt ook een goed aanknopingspunt voor een antwoord op de vraag waar Miller alleen een onacceptabel antwoord op had nl.: waarom stelden strukturalisten de eis dat beschrijvingsvoorstellen de vorm van procedures moesten hebben?. Tevens kan op deze manier duidelijk worden waar de echte zwakke plekken van het strukturalistische paradigma liggen, en in hoeverre de t.g.g. deze zwakke plekken ook kent. Een duidelijk voorbeeld van ‘normale’ begripsontwikkeling is de in veel uiteenzettingen over begripsvorming figurerende herformulering van het begrip ‘vis’: eens omvatte dit begrip ook de walvis, nu valt die erbuiten. Ook zonder dat ik in ga op alle wetenschapstheoretische aspekten van dergelijke begripsveranderingen, zal duidelijk zijn dat de motor achter zo'n veranderings proces de steeds verdergaande ontwikkeling van de theorie is waarbinnen het begrip een rol speelt. Het begrip biedt in zijn nieuwe gedaante de mogelijkheid tot het doen van uitspraken met grotere empirische en systematische strekking dan tevoren. De verandering heeft konsekwenties, zowel voor de verklarende theorie als voor de interpretatietheorie. Na de begripsverandering bij ‘vis’ bepaalt men of iets een vis is niet meer op grond van het leefmilieu maar op grond van de wijze van voortplanting. Wie probeert, het begrip ‘flatneurose’ te herformuleren in termen van gedrag, beoogt ook een verandering in de interpretatietheoretische aspekten van het begrip. Maar deze verandering komt, anders dan bij het ‘vis’-voorbeeld, niet voort uit verdergaande theorievorming. Het begrip ‘flatneurose’ verandert binnen de verklarende theorie niet, de verklarende kracht ervan blijft even groot of gering als voordat de rekonstruktiepoging werd ondernomen. De enige verandering die plaatsvindt wordt ingegeven door een eis buiten de theorie waarin het begrip figureert. Het resultaat is geen betere theorie over flat- en andere neuroses, maar een procedure om flatneuroses te ‘ontdekken’, met als enige richtsnoer de duidelijke gevallen van toepassingsgebied van het oorspronkelijke begrip, plus alle tevoren aan dergelijke operationalisaties gestelde eisen. Het begrip blijft dus zelf onaangetast, wordt alleen gekoppeld aan een bepaald type andere begrippen, en wordt op die manier in een andere theorie ingebed. Is die andere theorie zelf ver ontwikkeld, dan is hier niets tegen. Het succes van de rekonstruktie is dan tevoren allerminst gegarandeerd en betekent een soort postume steun voor de geredaceerde theorie. Is de reducerende theorie echter meer een vrome wens dan realiteit, zoals met de behavioristische psychologie eerder het geval is, dan heeft zo'n reduktiepoging allerlei nadelen. Misschien lukt het bv. best, een test voor flat-neuroses te ontwikkelen, maar in plaats van dit resultaat toe te juichen als een succesvol ‘hard’ maken van een begrip, kan je je afvragen of men niet beter had kunnen nagaan of het begrip ‘flatneurose’ binnen het oorspronkelijke semi-common sense-kader waarin het werd ontwikkeld wel zo'n grote verklarende kracht heeft. Misschien in iets andere termen, formuleer ik hier m.i. een veelgehoorde klacht aan het adres van uitsluitend op testontwikkeling gerichte psychologen. Met dit algemene verhaal hoop ik een kader geschapen te hebben voor een aantal konklusies met betrekking tot de linguistiek die nu getrokken kunnen worden. Mijn diagnose van het strukturalisme is dat dit beschouwd moet worden als een in aanzet rekonstruerend paradigma. Common sense-linguïstische ideeën over woorden, woordsoorten zinsdelen etc. moesten gerekonstrueerd worden binnen een kader dat duidelijke fysikalistische (en behavioristische) trekken vertoont. Substan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieel vormt de reduktie van common sense-linguïstische noties tot klanknoties het belangrijkste kenmerk van dit reduktie-programma, formeel bevatte het kader weinig restrikties; men vermeed grammatikale bewerkingen die naar mentalisme riekten (de ‘proces’-terminologie) en was in het algemeen gericht op eenvoud, dus op minimalisering van het aantal begrippen en bewerkingen (vgl. Harris' streven naar een totaal in termen van distributieklassen geformuleerde grammatika). Hoewel het idee van een rekonstruerend paradigma nergens expliciet door strukturalisten wordt geformuleerd, biedt het aanknopingspunten voor een verklaring van veel aspekten van het strukturalisme die anders onbegrijpelijk blijven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de generatieve taalkunde zou ik de volgende hypothese willen stellen: ook binnen de t.g.g. is in aanzet sprake van rekonstruerende begripsvorming. De vraagstelling ‘how much of relevance...’ is ook hier van toepassing. Het grote verschil met het strukturalisme is dat de problematische substantiële aspekten van het rekonstruktie-kader, de fysikalistische eisen, verdwenen zijn en vervangen zijn door de eis van overeenstemming met de intuïties van de native speaker. Alleen formele eisen die betrekking hebben op de typen regels in termen waarvan de rekonstruktie gevat moet zijn, blijven over, met het daarbij behorende streven naar minimalisering. Vanuit een dergelijke interpretatie kan een aantal aspekten van het t.g.g.-paradigma worden verduidelijkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|