Als omschrijving van deze zinnen zou kunnen gelden:
(3a) |
Het is nog geen woensdag. |
(4a) |
Het is geen maandag meer. |
Dat pas en al in complementaire distributie kunnen optreden blijkt uit:
(5) |
Ik ken hem pas sinds kort. |
(6) |
Ik ken hem al sinds lang. |
De adverbiale bepalingen impliceren hier niet lang in (5) en niet kort in (6). Verwisseling van pas en al leidt tot ongrammaticaliteit:
(5a) |
*Ik ken hem pas sinds lang. |
(6a) |
*Ik ken hem al sinds kort. |
Soortgelijke ongrammaticaliteit blijkt bij het toepassen van andere tijdsbepalingen. Een bepaling die ingeleid wordt door het voegwoord toen is in dit opzicht indifferent:
(7) |
M'n band was pas plat toen ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
(8) |
M'n band was al plat toen ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
Maar een duidelijk verschil ontstaat in de volgende gevallen:
(9a) |
M'n band was pas plat nadat ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
(9b) |
*M'n band was pas plat voordat ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
(10a) |
*M'n band was al plat nadat ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
(10b) |
M'n band was al plat voordat ik de Berlagebrug gepasseerd was. |
De parafrase van pas kan in de meeste gevallen d.m.v. nog niet, nog geen, niet al of iets dergelijks verlopen. Steeds verschijnt een negatie-element en dat deze analyse juist zou mogen heten, vindt bevestiging in het feit dat pas ook in andere constructies als negatie dienst doet. Bekend is dat hoeven niet zonder ontkenning gebruikt kan worden; als er geen niet bij gebruikt wordt, staat er wel ergens alleen, maar, slechts, nauwelijks of een verwant woord. Ook pas kan in deze reeks worden opgenomen, maar al niet:
(11a) |
Je hoeft pas te komen als ik je roep. |
(11b) |
*Je hoeft al te komen als ik je roep. |
Nog een bevestiging van dit feit blijkt uit de mogelijkheid van pas om in het eerste lid van zinnen in balansschikking voor te komen. Gelijk bekend moet hier in de voorzin een negatie-element staan, zoals in (12) en (13). Zin (14) sluit daarbij aan.
(12) |
We waren nog niet lang thuis of de bui barstte los. |
(13) |
Nauwelijks waren we thuis of de bui barstte los. |
(14) |
Pas waren we thuis of de bui barstte los. |
In het laatste geval is al wederom niet mogelijk.
Vragen die zich naar aanleiding van dit alles voordoen, zijn er te over. Bezit het Nederlands nog meer paren bijwoorden (mogelijk ook voorzetsels) die zozeer in een presuppositionele tegenstelling tot elkaar staan? Hoe is de verhouding tot nog? Be-