Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermdNederlandse affixen en hun boundariesGa naar eind*
| ||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||
gende vormen worden voorafgegaan door het grenssymbool +. Deze + boundaries vormen geen beletsel voor de toepassing van de fonologische cyclus. Suffixen die worden aangehecht na toepassing van alle fonologische regels, worden voorafgegaan door het grenssymbool #. Zij kunnen geen invloed meer oefenen op de accentuering van woorden waarbinnen ze optreden. Met reden merkt Aronoff (1976: 84-5) op dat men bij gevolg niet zou verwachten formaties tegen te komen van het type X#a+b waarin een suffix voorafgegaan door een + volgt op een suffix voorafgegaan door een#. Desondanks - zo constateert Aronoff - bestaan er Engelse woorden als analyze#abil+ity, standard#ize+ation en govern#ment+al. Morfologisch gezien bezorgen deze woorden Aronoff geen last, fonologisch stellen ze hem evenwel voor nog onopgeloste problemen. N.a.v. genoemde formaties besluit Aronoff (1976: 85) de desbetreffende passage in zijn boek dan ook als volgt: <these> forms stands as an important counterexample to any known theory of English phonology, but not morphology. Formally, they are of a single type: X#a+b. They are not isolated exceptions, but represent large classes of words (85). De gegeven hypotheses van Chomsky en Halle (1968), Siegel (1974) en Aronoff (1976) zijn expliciet alleen voor het Engels opgesteld en claimen dan ook geen universele geldigheid. Niettemin zijn er met name door Booij (1975), Zwarts (1975) en Smith (1976) belangwekkende pogingen gedaan de geldigheid van deze hypotheses aan Nederlands materiaal te toetsen. Deze pogingen impliceren dat de voor het Engels opgestelde Main Stress Rule of een variant daarvan ook op het Nederlands van toepassing is. Erg voor de hand ligt dit laatste echter niet. Schreef immers in 1901 Te Winkel (1901: 814) niet reeds ‘Im Niederländischen ist die Regel des Wortaccents die nämliche wie im Germanischen überhaupt’? En constateerden Halle en Keyser (1971: 3) t.a.v. de accentuering van Engelse woorden op hun beurt niet met evenveel recht ‘the rule that was postulated to assign the stress did not resemble that of any Germanic language but rather was all but identical with the stress rule of Classical Latin’? Hoe dat ook zij, aan de Engelse ‘stress-determining Class I suffixes’ die worden voorafgegaan door een + boundary, beantwoorden in het Nederlands enerzijds suffixen die zelf het hoofdaccent krijgen, bijv. -aan, -eer, -ees, -eus, -ier en -in in Ja'vaan, klei'neer, Chi'nees, fa'meus, ban'kier en a'pin. Anderzijds beantwoorden hieraan suffixen die binnen de woorden waarin ze optreden, het accent naar rechts verplaatsen, bijv. -isch, -lijk, en -zaam in pro'zaïsch, hoofd'zakelijk en her'bergzaam naast 'proza, 'hoofdzaak en 'herberg. Aan de Engselse ‘stress-neutral Class II suffixes’ beantwoorden in het Nederlands suffixen als bijv. -aard, -dom, -el, -erd en -schap in 'Eindhovenaar, 'hertogdom, (ik) 'rijmel, 'goochemerd en 'bondgenootschap. Wel is het zo dat alle suffixen die niet zelf het hoofdaccent dragen en een andere klinker bevatten dan [ə], een duidelijk nevenaccent krijgen. Veronderstellen we nu dat aan accent-bepalende Nederlandse suffixen als -aan en -isch een + boundary voorafgaat en aan suffixen als -aar en -dom een # boundary, dan zou het eventuele voorkomen van formaties van het type X#a+b ons met betrekking tot het Nederlands voor dezelfde fonologische problemen plaatsen als waarvoor Aronoff zich in het Engels geplaatst zag. Vooropgesteld moet worden dat binnen Nederlandse woorden, net als in Engelse, accent-bepalende suffixen veel vaker aan ‘stress-neutral’ voorafgaan dan omgekeerd. Toch zijn er ook in het | ||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||
Nederlands woorden te vinden waarbinnen een accent-bepalend suffix door een ‘stress-neutral’ wordt voorafgegaan. Zwarts (1975) en Smith (1976) hebben trouwens hetzelfde geconstateerd. Ondubbelzinnige voorbeelden van een Nederlands woordvormingstype X#a+b zouden tot de volgende categorieën behoren: 1. Woorden met ‘stress-neutral’ suffixen gevolgd door suffixen die zelf het hoofdaccent krijgen, d.w.z. a. -'es, - 'ij en -'in kunnen worden voorafgegaan door de ‘stress-neutral’ suffixen -aar, -aard en -er. We beschikken over het volgende materiaal:
Het is duidelijk dat we hier met een systematisch patroon van opeenvolgingen te doen hebben. -'ij wordt zelfs door twee ‘stress-neutral’ suffixen, nl. -el en -aar, voorafgegaan in het woord rijmela'rij. b. -'ij en -'ist kunnen bovendien voorafgegaan worden door het ‘stress-neutral’ suffix -schap. Materiaal:
2. Woorden met ‘stress-neutral’ suffixen gevolgd door suffixen die het accent naar rechts verplaatsen, d.w.z. het accent-verschuivende -lijk kan voorafgegaan worden door het ‘stress-neutral’ -schap. Materiaal:
Al deze gevallen zijn als tegenvoorbeelden te beschouwen tegen hypotheses het Nederlands betreffende die een onderscheid maken tussen suffixen voorafgegaan door een + boundary en suffixen voorafgegaan door een # boundary. De vraag rijst dan ook of dit onderscheid voor het Nederlands zinvol is. Dit klemt te meer omdat Booij (1975: 6) nalaat aan te tonen dat het door hem aangevoerde ‘onafhankelijk argument’ voor bedoelde differentiatie niet tot de gangbare assimilatieregels - eventueel in samenspel met accentuerings- en syllabificatieregels - van het Nederlands te herleiden is. Het gegeven materiaal impliceert dat in het Nederlands drie categorieën van suffixen kunnen worden onderkend: 1. Tot een eerste categorie behoren o.a. de al eerder genoemde suffixen -aan, -eer, -ees, -eus, -ier en -in die zelf het hoofdaccent kunnen dragen; 2. Tot een tweede categorie behoren o.a. de ook al eerder genoemde suffixen -isch, -lijk en -zaam die het hoofdaccent a.h.w. naar zich toe trekken, nl. naar de laatste beklemtoonbare vocaal-d.w.z. de laatste vocaal-anders-dan-[ə] - welke aan het suffix voorafgaat; | ||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||
3. Tot een derde categorie ten slotte behoren o.a. de reeds genoemde ‘stress-neutral’ suffixen -aar, -dom, -el, -erd en -schap. Voor de eerste categorie is karakteristiek dat het hier in hoofdzaak (aan het Frans) ontleende suffixen betreft, waarmee zowel verba gelijk kleineer als nomina gelijk Javaan en adjectiva gelijk fameus worden afgeleid. Voor de tweede categorie is kenmerkend dat er uitsluitend adjectiva mee worden gevormd prozaisch, hoofdzakelijk, herbergzaam. Vooral nomina, als Eindhovenaar, hertogdom, goochemerd en bondgenootschap, en verba, als rijmel, worden afgeleid met suffixen van de derde categorie. Tot deze categorie behoren verder alle zg. buigingsuitgangen. Tot de derde categorie behoren slechts weinig adjectiviserende suffixen. Ook met betrekking tot de Nederlandse prefixen ligt een driedeling voor de hand: 1. Van een eerste categorie maken prefixen deel uit die altijd het hoofdaccent dragen: aarts-, door-, in-, oer- en over- in bijv. 'aartslui, 'doornat, 'ingemeen, 'oeroud en 'overbeleefd; 2. Van een tweede categorie maken prefixen deel uit die altijd accentloos zijn en de accentuering van de afleiding niet beïnvloeden: be-, er-, ge-, ont- en ver-, bijv. in be'zien, er'kennen, ge'sar, ont'kennen en ver'vuilen; 3. Van een derde categorie maken prefixen deel uit die nu eens het hoofdaccent dan weer een bijaccent dragen, vgl. het nomen 'herdruk met het verbum her'drukken, 'onrecht met on'oorbaar en 'wanhoop met wan'trouwig. Met betrekking tot de accentuatie van geaffigeerde Nederlandse woorden kunnen nu enige, voorlopige observaties worden geformuleerd: I. Is een woord gevormd via affigering met één affix uit de eerste categorie van resp. suffixen of prefixen, dan heeft dit affix het hoofdaccent, bijv. Ja'vaan en 'aartslui. In woorden waarin een reeks suffixen van de eerste categorie optreedt, krijgt het laatste van die suffixen het hoofdaccent: bijv. art-ist-ic-i'teit en art-ist-'iek-heid. II. Is een woord gevormd via affigering met een affix uit een der overige categorieën, dan heeft dit doorgaans geen consequenties voor de accentuering, vgl. bijv. 'Eindhovenaar met 'Eindhoven, be'zien met 'zien en on'oorbaar met 'oorbaar. Op deze laatste regel bestaan echter twee belangrijke restricties: III. In door prefigering gevormde nomina heeft het beklemtoonbare prefix of partikel het hoofdaccent, vgl. bijv. 'onrecht, 'wanhoop, 'misstap en 'onderzoek. IV. In door suffigering gevormde adjectieven trekt het suffix het hoofdaccent in het algemeen naar zich toe, vgl. bijv. pro'zaïsch met 'proza en her'bergzaam met 'herberg. Het voorafgaande leidt ons tot de hypothese dat voor de accentuering van afgeleide Nederlandse woorden syntactische classificatie essentiëler is dan de aard van interne grenssymbolen. Met name ontbreekt evidentie voor het onmiddellijk laten voorafgaan van bepaalde suffixen en het onmiddellijk laten volgen van bepaalde prefixen door andere dan + boundaries. | ||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||
Bibliografie
|
|