Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |||||||
Kijken naar aspecten
| |||||||
[pagina 470]
| |||||||
van Verkuyl '75 en '72 biedt hiervoor de beste mogelijkheden. Kijken kan dan, volgens de opvattingen van Jackendoff en Gruber, als een bewegingswerkwoord beschouwd worden. Gezien het iteratieve karakter van Jan liep urenlang naar Haarlem is dat op zichzelf niet voldoende. De volgende zinnen bieden echter een aanknopingspunt: (d) Jan gooide urenlang sneeuwballen naar zijn vriendje en (e) Jan gooide urenlang sneeuwballen van zijn broertje naar zijn vriendje. Zin (d) is duratief omdat de NP sneeuwballen een onbepaalde hoeveelheid noemt (Jan gooit een onbepaald aantal malen een (of meer) sneeuwbal(len) naar zijn vriendje). In (e) wordt wat Vet noemt een ‘transition’ uitgedrukt, en wel tussen ‘Jan gooide een onbepaald aantal sneeuwballen naar zijn broertje’ en ‘Jan gooide een onbepaald aantal sneeuwballen naar zijn vriendje’. Het object is in deze zinnen het ‘thema’: dat wat beweegt. Als wij kijken beschouwen als een bewegingswerkwoord dat zelf het thema bevat, dan kan dat ‘verantwoordelijk’ gesteld worden voor het aspect in de zinnen (a) en (b). Deze zijn dan te parafraseren als ‘Jan zond urenlang blikken (van de boterham) naar de fles whisky’. Zo'n analyse maakt ook een generalisatie mogelijk over het voorkomen van de bepalingen ‘voor zich uit’ en ‘om zich heen’, bepalingen die in het algemeen alleen optreden in zinnen met een direct object dat het thema vertegenwoordigt (Jan blies rookwolkjes voor zich uit. Jan gooide de sneeuw om zich heen), maaar die ook bij kijken mogelijk zijn. (Een ander intransitief werkwoord dat met deze bepalingen gecombineerd kan worden is wijzen, dat zich ook overigens net zo gedraagt als kijken.) Het in kijken geïmpliceerde ‘object’ moet een onbepaalde hoeveelheid aanduiden; in perifrastische uitdrukkingen als een blik/blikken werpen op wordt het kijkproces als discontinue gepresenteerd, terwijl dat in zinnen met kijken niet het geval is. Voor werkwoorden als glimlachen, knipogen, knikken, zwaaien, wuiven e.d. moet eenzelfde beschrijving aangenomen worden; ook deze kunnen met de genoemde bepalingen gecombineerd worden, met dezelfde aspectische consequenties. Naast sommige is een perefrastische uitdrukking voorhanden, bij andere niet. Als kijken een semantische representatie krijgt als boven bedoeld, moet bovendien nog een speciale relatie aangenomen worden tussen het thema en het (agentieve) subject. Een zin als Jan bracht (urenlang) tomaten van de grossier naar de groenteman geeft niet de overgang aan tussen ‘Jan bracht tomaten naar de grossier’ en ‘Jan bracht tomaten naar de groenteman’, maar betekent: ‘Jan bracht een onbepaald aantal malen tomaten van de grossier naar de groenteman’. Werkwoorden als brengen noemen een handeling waarbij de agens met het thema meebeweegt: ook Jan gaat van de grossier naar de groenteman. Bij gooien, slaan, stoten e.d. is dat niet zo; in zin (e) bv. gaat het om een verandering van ‘doel’. Bij kijken beweegt de agens ook niet met het bewegend thema mee; Jan gaat niet naar de fles whisky als hij er naar kijkt. Wil men het woord kijken een aspectisch kenmerk toekennen, dan moet dat ‘imperfectief’ zijn. Bepaalt men zich tot een ‘meer formele’ benadering, zoals Daalder het (op p. 6) noemt, dan kan niet gegeneraliseerd worden over de (van)... naar-bepalingen (noch over de bepalingen voor zich uit en om zich heen). Men zou er toe over kunnen gaan twee verschillende naar-bepalingen te onderscheiden, die op verschillende wijzen bijdragen tot het aspect van de zin (vgl. ook Gruber (1967)) fietsen zou dan een andere naar-bepaling vergen dan kijken. Ik zie daarvoor geen onafhankelijke argumenten. Beschouwt men kijken als semantisch samengesteld, dan draagt het op dezelfde wijze bij tot het aspect van een zin, als in andere gevallen een transitief bewegingswerkwoord met zijn eventuele objects-NP doet.Ga naar eind* | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
De relatie tot het niet-agentieve zien kan door middel van de volgende parafrase van (c) aangeduid worden: ‘Jan's blik/blikken bereikte(n) de boterham’. Verkuyl merkt n.a.v. de zin Urenlang hoorde Hanneke Joep spelen op, dat er een duidelijk verschil bestaat tussen infinitiefcomplementen en dat-complementen, aangezien de laatste de referent van de S geven als een afgesloten entiteit, en de eerste niet ('75, p. 207). Dat neemt niet weg dat een zin als Urenlang hoorde Hanneke een snaar springen evenzeer iteratief is als Er sprong urenlang een snaar. Aangezien infinitiefcomplementen zelf ook aspectische eigenschappen hebben, zal de verantwoording van het aspect van dergelijke samengestelde zinnen met meer tussenstappen gepaard moeten gaan dan in Verkuyl (en Daalder) wordt voorgesteld; alleen niet-perfectieve infinitiefcomplementen leiden tot een niet-perfectieve zin. Noemt men zien een perfectief werkwoord, dan heeft het met de andere leden van deze categorie gemeen dat het in combinatie met een NP die ‘een onbepaalde hoeveelheid van iets’ noemt, een imperfectieve zin oplevert (Jan zag urenlang boterhammen/drank). Bij zien (en andere verba sentiendi) is dit ook het geval als er een niet-perfectief infinitiefcomplement aanwezig is (in Verkuyls terminologie zou men dat een ‘unspecified quantity of event’ kunnen noemen). Ook al twist men over de verantwoording van dit verschijnsel, over de feiten hoeft mijns inziens geen verschil van mening te bestaan. De situaties waarin een zin als (c) Koos zag urenlang een boterham adequaat gebruikt kan worden, hebben in zoverre iets bijzonders, dat er in al die gevallen sprake is van proces. De boterham wordt bv. getoond in een film, of het gaat om een mentaal beeld, bv. bij een hongerig iemand die voortdurend een boterham aan zijn geestesoog voorbij ziet trekken. Het duratieve karakter van (c) wordt begrijpelijk, als we aannemen dat de zin geïnterpreteerd moet worden als bevatte deze een infinitiefconstructie (met zijn). Daarvoor pleit ook het voorkomen van plaatsbepalingen als in Hij zag (urenlang) een vlieg op de vensterbank, in zijn soep, voor zich, welke bepalingen geen betrekking hebben op de plaats van de waarnemer of de waarneming, en die ook geen bijvoeglijke bepalingen zijn bij de NP's die het waargenomene aanduiden. Voor de semantische samengesteldheid van zien moeten aparte argumenten gegeven worden; het perfectieve karakter is duidelijk. Volgens bovenstaande gedachtengang moet een zin als (c) twee lezingen hebben: een duratieve en een iteratieve, en die zijn er ook. Koos zag het hele feest lang een/de wonderlijke gast kan zowel betekenen dat Koos de gast continue zag, als dat hij hem bij herhaling zag. Ook het feit dat zien en de perfectieve werkwoorden begrijpen, inzien en ontdekken elkaar onderling vaak kunnen vervangen, pleit voor het perfectieve karakter van zien. | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
Bibliografie
|
|