Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft Postal het Cross-Over Principle gepostuleerd, een syntaktische constraint die de toepassing blokkeert van verplaatsingstransformaties in de gevallen dat twee koreferentiële NP's elkaars pad zouden kruisen (Postal 1971). Oorspronkelijk ging Postal ervan uit dat het een universeel principe betrof, bijgevolg geen konditie op individuele transformaties maar een metakonditie op de toepasbaarheid van transformaties. Gedwongen door de ontdekking dat er zinnen zijn in het Engels die het Cross-Over Principle schenden en die desondanks in bepaalde dialekten als grammatikaal worden beschouwd, is Postal ertoe overgegaan van een globale regel te spreken (Postal 1972). Wat hier theoretisch van belang is, is dat een linguist als Postal, hiertoe gedwongen door het generatief semantische uitgangspunt dat er geen verschil bestaat tussen syntaxis en semantiek, de feiten wel moet verantwoorden met behulp van syntaktische kondities waar het mijns inziens evident is dat deze feiten door middel van puur semantische kondities moeten worden verklaard. Het gaat mij om zinnen waarvan de ongrammatikaliteit geweten moet worden aan de aanwezigheid van een reflexief voornaamwoord, dit ondanks het feit dat de strukturele kondities op reflexieven zoals geformuleerd in Daalder & Blom (1976) niet geschonden worden, met dien verstande dat ik ervan uitga dat de toekenning van antecendenten aan reflexieve pronomina niet geschiedt op het nivo van de dieptestruktuur maar op dat van shallow struktuur (d.w.z. voor topikalisatie, vgl. Daalder & Blom (1976), p. 402)). Deze strukturele kondities gelden reflexieven en reciproken gelijkelijk, terwijl de schendingen die ik semantisch wil verantwoorden wel de reflexieven en niet de reciproken gelden - een feit dat verklaard kan worden op grond van de semantische verschillen tussen deze twee typen pronomina. Alvorens mijn eigen oplossing te formuleren, wil ik even ingaan op een andere poging de ongrammatikaliteit van een zin als (1) met behulp van een semantische konditie te verantwoorden, en wel die van Jackendoff (1972). Jackendoff p. 43, postuleert (zonder enige motivering te geven) de volgende Thematische Hiërarchie:
(diegenen die niet op de hoogte zijn van het systeem van thematische relaties verwijs ik naar Jackendoff, 1972, par. 2.2) Op p. 148 formuleert hij vervolgens deze konditie:
Zo verklaart hij de ongrammatikaliteit van een zin als (1): himself heeft de semantische funktie van Agens, Schwarz de rol van Thema. Van verschillende zijden (Gee(1974), Freidin (1975) en Hust & Brame (1976)) zijn er negatieve reakties gekomen op onder andere konditie (4), die alle gemeen hebben dat zij zich voornamelijk beperken tot het geven van tegenvoorbeelden. Ik wil hieraan toevoegen dat het mij duidelijk is dat Jackendoff's voorstel wel gedoemd was tot mislukking omdat hij er blijk van geeft dat hij het thematische relatie systeem in 1972 nog niet werkelijk goed begreep. Hij analyseert de zin
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als volgt: Bill = Thema, Harry = Doel en pompous = Plaats. Hij maakt hierbij twee essentiële fouten. Gegeven de definitie dat die NP die de verandering ondergaat de rol van Thema vervult, kan alleen Harry geïnterpreteerd worden als Thema: Harry ondergaat een (psychische) verandering. Tevens haalt Jackendoff twee analyse nivo's door elkaar, hetgeen resulteert in de onmogelijkheid dat het werkwoord strike in (5) zowel een verandering uitdrukt als een toestand (de semantische funktie Doel dient geassocieerd te worden met veranderings-werkwoorden, de funktie Plaats met niet-veranderingswerkwoorden). De juiste analyse van (5) in termen van thematische relaties is mijns inziens de volgende: Harry = Thema en Bill (is) pompous = Doel. Het Doel zelf blijkt samengesteld, en de relatie tussen Bill en pompous is die van (sekundair) Thema en (sekundaire) Plaats (vgl. Jackendoff p. 35). Wat ik in het volgende zal trachten duidelijk te maken is dat Jackendoff's intuïtie dat er een bepaalde hiërarchische relatie bestaat tussen een reflexief en zijn antecedent, wel juist is, maar dat deze hiërarchie niet in termen van thematische relaties kan worden uitgedrukt. De volgende zinnen hebben tot doel de lezer een duidelijker beeld te geven van de feiten die verklaard dienen te worden.Ga naar eind1
Ik stel voor de ongrammatikaliteit van de zinnen (5)a, (6)a, (7)a, (8)a en (11)a te verantwoorden met behulp van de volgende konditie op reflexieven:
Ik zal trachten toe te lichten wat ik bedoel met een ‘meer beslissende’ rol (een formulering die mij niet bevredigt maar die ik bij gebrek aan beter zolang aanhoud). Bekijken we het werkwoord imponeren; dit drukt een psychisch proces uit, dat zich voltrekt binnen de geest van de referent van het dieptestruktuur objekt. De referent van het dieptestruktuur subjekt kan zijn best doen dit proces te beïnvloeden, maar heeft hierop geen beslissende invloed. De volgende zinnen bevestigen dit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betreft met andere woorden werkwoorden die een proces uitdrukken dat zich slechts dan kan voltrekken als de referent van het dieptestruktuur objekt daaraan, bewust of onbewust, zijn medewerking verleent. In zin (5)a heeft het reflexief de funktie van dieptestruktuur objekt en schendt op deze wijze konditie (12); in (5)b heeft het reflexief de funktie van dieptestruktuur subjekt en schendt konditie (12) niet. Het verschil in grammatikaliteit is met andere woorden verantwoord. De werkwoordelijke uitdrukking indruk maken op is semantisch zeer nauw verwant met het werkwoord imponeren en de verklaring voor de ongrammatikaliteit van (5)a is evenzeer geldig voor die van (6)a. (6)b is weliswaar geen passieve zin als (5)b; duidelijk is echter dat er bij beide b-zinnen een zelfde omdraaiing van rollen heeft plaats gevonden, zodat ook de grammatikaliteit van (6)b voorspelbaar is. Andere voorbeelden van werkwoorden die tot deze semantische kategorie behoren zijn fascineren, boeien, intrigeren, ontgoochelen (vgl. Pollmann, 1975, p. 25). Het gedrag van soortgelijke werkwoorden in het Engels, zoals bijvoorbeld flabbergast, impress, baffle, fascinate, onderscheidt zich niet van dat van de Nederlandse werkwoorden, getuige bv.:
Hoewel de werkwoorden die voorkomen in de zinnen (7) - (11) niet tot deze semantische kategorie behoren, is de ongrammatikaliteit dan wel grammatikaliteit van deze zinnen ook te herleiden tot konditie (12). In de a-versies van de zinnen (7), (8) en (11) vervult het reflexieve pronomen de agens rol en het antecedent een passieve rol. In de b-zinnen zijn de rollen omgedraaid en het verschil in grammatikaliteit is hiermee weer verantwoord. Dat in (7)a, (8)a en (11)a de agens rol vervuld wordt door de referent van de NP in de van-resp. door-bepaling, terwijl in de b-zinnen de referent van het subjekt deze rol speelt, valt aan te tonen met behulp van de volgende voorbeelden. ‘A’ staat hier voor ‘spreker A’, ‘B’ voor ‘spreker B’, die reageert op wat A gezegd heeft:
(9)a en (10) schenden, gegeven de grammatikaliteit van deze zinnen, konditie (12) niet, waaruit mag worden afgeleid dat in deze zinnen niet de referent van de NP in de van-bepaling, maar de referent van de subjekts NP de agens rol vervult, evenals in (9)b. Dit valt gemakkelijk te bevestigen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu rest mij nog aan te tonen dat konditie (12) alleen geldt voor reflexieve pronomina en niet voor reciproke pronomina. Ik zal dit doen met behulp van slechts enkele voorbeelden, het aan de lezer overlatend de zaak, zo hij dit wil, uitputtender te kontroleren.
Overigens ben ik van mening dat een konditie als (12) in feite weinig verklarende kracht heeft maar eerder een konstatering van de feiten is. Het lijkt mij noodzakelijk dat bekeken wordt wat er specifiek eigen is aan reflexieven, dwz. wat nu precies het verschil is tussen de relatie van een reflexief met zijn antecedent en een persoonlijk voornaamwoord met zijn antecedent en dat we ons niet neer kunnen leggen bij Postal's uitspraak dat het feature [+ Reflexive] ‘...more or less self-explanatory’ is (Postal, 1971, p. 12). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|