konstituenten kunnen worden toegekend. Door toekenning van pragmatische funkties ontstaan dus nog eens een aantal alternatieve funktionele strukturen. Wanneer bv. predikatie (2) gebruikt wordt als antwoord op de vraag: ‘Aan wie geeft Marie dit boek?’, zal deze predikatie de volgende funktionele struktuur kunnen krijgen:
(7) |
a. |
geven (Marie)AgSubjTop (dit boek)PatObjTop (die jongen)RecFo |
|
b. |
Marie geeft dit boek aan díe jongen |
|
c. |
Dit boek geeft Marie aan díe jongen |
|
d. |
Aan díe jongen geeft Marie dit boek |
Funktioneel gespecificeerde predikaties van type (7a) bepalen enerzijds de semantische interpretatie, anderzijds de synktaktische vormgeving van de korresponderende taalbouwsels. De syntaktische vormgeving heeft betrekking op de keuze van naamvallen, pre- en postposities, de vorm van het werkwoord (aktief/passief), accent-toekenning en woordvolgorde. Ik beperk me hier tot het laatste.
FG specificeert een taal-onafhankelijk volgorde-schema van de volgende vorm:
(8) |
P2, P1 (V) S (V) O (V), P3 |
waarin S en O posities voor Subjekt en Objekt aanduiden, (V) de mogelijke posities voor het verbum finitum (Vf) en het verbum infinitum (Vi), en P1-3 ‘bijzondere posities’, waarvan P1 de belangrijkste is. P1 wordt als volgt gebruikt: (a) bepaalde soorten konstituenten moeten altijd naar P1 (bv. vraagwoorden in hoofdzinnen, vraagwoorden, voegwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden in bijzinnen), (b) als P1 niet door zo'n konstituent bezet is, kan P1 worden gebruikt voor konstituenten met Topic of Focus funktie.
P2 en P3 staan voor de zg. links- en rechtsdislokatie posities, die we hier verder buiten beschouwing laten.
Elke taal heeft één of meer ‘funktionele patronen’, opgebouwd volgens schema (8). Voor het Nederlands nemen we de volgende funktionele patronen aan:
(9) |
a. |
hoofdzin: |
P1 |
Vf |
S |
O |
Vi |
|
b. |
bijzin: |
P1 |
|
S |
O |
{Vi} |
|
{Vf} |
Alle posities behalve de ‘bijzondere’ P-posities noemen we de ‘patroon-posities’ van de desbetreffende konstituenten. Er zijn nu regels die specificeren onder welke kondities konstituenten van funktionele strukturen zoals (7a) naar ‘bijzondere posities’ moeten of mogen. Wanneer dergelijke regels niet worden toegepast gaat de konstituent in kwestie naar zijn patroon-positie.
Als (7a) de funktionele struktuur van een hoofdzin is, is er geen konstituent die per se naar P1 moet. Daardoor is P1 vrij voor een van de Topic of Focus konstituenten (zie 7b-d). Als daarentegen (7a) de funktionele struktuur van een bijzin is, wordt P1 per se ingenomen door een voegwoord (bv. dat), zodat geen andere konstituenten naar P1 kunnen (d.w.z. vóór het Subjekt kunnen worden geplaatst) en de bijzin volgens patroon (9b) als volgt zal worden gerealiseerd:
(10) |
...dat Marie dit boek aan díe jongen geeft |