Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |||||||||||||||
Rationele interpretatie. Het TeS-WeS model van Petöfi en Rieser
| |||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||
Het tekstgrammatica-voorstel van Petöfi komt als onderdeel voor in het TeS-WeS model. Petöfi en Rieser gebruiken dit (tekststructuur-wereldstructuur) model voor een specifieke tekstuele problematiek. Ze zijn er van overtuigd dat het model een belangrijke bijdrage kan leveren aan de theoretisch gefundeerde analyse van, en het heuristische procédé voor tekstinterpretatie. Ze wijzen bijvoorbeeld herhaaldelijk op de mogelijkheden voor de literatuurwetenschap, terwijl hun voorbeelden meestal literaire teksten betreffen. Voordat ik inga op hun voorstel voor rationele interpretatie van (literaire) teksten, zal ik een schets geven van het TeS-WeS model. | |||||||||||||||
2Petöfi en Rieser maken een onderscheid tussen problemen van de interne eigenschappen en relaties van tekststructuren, en problemen van de tekstexterne relaties. Ze noemen die problemen respectievelijk cotekstuele en contekstuele problemen. Het tekstbegrip dat centraal staat is echter vaag en intuïtief: ‘a sequence of spoken or written verbal elements functioning as a single whole, which is qualified according to some (mostly extralinguistic) criteria as being a “text”.’ (Petöfi 1973b, p. 205). Daardoor blijft het onderscheid tekstintern-tekstextern, en dus het verschil tussen cotekstuele en contekstuele problemen, onduidelijk. In elk geval treffen we steeds dezelfde voorbeelden aan van contekstuele problemen. Het gaat voortdurend om relaties met betrekking tot productie en receptie van teksten, om taalhistorische en sociohistorische relaties, om kritiek en interpretatie van teksten. Het TeS-WeS model heeft tot taak een formeel linguistische beschrijving van tekststructuren te geven én een extensioneel-semantische interpretatie van die tekststructuren. Dat houdt in dat het model uit twee componenten bestaat: een cotekstuele component, de tekstgrammatica van Petöfi, en een contekstuele component. In die WeS-component staat het wereld-begrip centraal, dat ontleend is aan de semantiek van mogelijke wereldenGa naar eind3. Terloops wijs ik op twee problemen bij de opbouw van het TeS-WeS model. In beide componenten komt een semantiek voor: in de TeS-component een aan de generatieve semantiek ontleende, in de WeS-component een aan de modeltheorie ontleende. Zijn die twee compatibel, of: waar zit eigenlijk de semantische component van het TeS-WeS model; is hij cotekstueel of contekstueel? Het tweede probleem betreft het wereld-begrip. Logici hanteren dit voorzichtig, en ze waarschuwen met name voor het ongecompliceerde gebruik in de linguistiek en de literatuurwetenschap. Petöfi en Rieser omschrijven het begrip niet nauwkeurig.
De tekstgrammaticale component moet enkele fundamentele operaties, die behoren tot het taalvermogen van de taalgebruiker, reconstrueren. Taalgebruikers kunnen teksten samenstellen en analyseren, en ze kunnen teksten met elkaar vergelijken. Petöfi rekent deze bezigheden tot de verbale competence. Hij breidt het competence-begrip van Chomsky dus drastisch uit. Dat heeft te maken met zijn uitgangspunt, dat communicatief is. Petöfi meent dat hij het transformationeel- | |||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||
generatieve model communicatief kan interpreteren, en daarom zijn vooral de analyse en synthese van teksten van belang. In feite gaat het Petöfi om een spreker - hoorder model. De tekstgrammatica moet die fundamentele operaties reconstrueren. Petöfi gelooft dat zijn grammatica beide operaties kan weergeven als hij twee typen zinsgrammatica's combineert. Enerzijds moet het door onder meer Seuren en Fillmore gemodificeerde standaardmodel van Chomsky mét de door Katz, Fodor en Postal toegevoegde interpretatief semantische component deel uitmaken van zijn model. Anderzijds moet er een grammaticatype worden opgenomen, dat aan de voorstellen van de generatieve semantiek is ontleend. De combinatie van beide typen zou dan de volledige competence van de ideale taalgebruiker weergeven ‘in an operative way’. En daarmee bedoelt Petöfi, dat de vermogens tot het analyseren, synthetiseren, en zelfs ook parafraseren van taalbouwsels worden gekarakteriseerd. Het is natuurlijk vreemd dat Petöfi twee, en als we bijvoorbeeld Fillmores voorstel apart beschouwen drie, modellen combineert omdat hij in de afzonderlijke modellen tekortkomingen bespeurt. Blijkbaar veronderstelt hij dat die ‘tekortkomingen’ verdwijnen door de modellen samen te voegen. Overigens schieten de grammatica-voorstellen uiteraard te kort voor Petöfi's doelstelling: hij wil gewoonweg iets anders beschrijven. Alhoewel Chomsky uitdrukkelijk ontkent dat zijn Aspects-model een spreker- of hoordermodel is, gebruikt Petöfi het voor zijn communicatieve uitgangspunt. Hij neemt de probleemstellingen van de diverse grammaticavoorstellen dus niet al te serieus.
De tekstgrammatica van Petöfi heeft drie primaire onderdelen: een lexicon, een formatieregelsysteem en een transformatieregelsysteem. In het lexicon staan definities in de vorm van predicaatfuncties, dus met een functor-argument structuur. De semantische basiseenheden staan niet als woorden, maar als woordframes genoteerd. Er staat dus niet ‘tell’ maar: ‘somebody tells something’, ‘somebody tells somebody something’, etc. Ik zal geen aandacht besteden aan de formele notatie van Petöfi en Rieser, waarin argumenten als somebody, somebody en something met letters worden aangeduid. Die letters geven abstracte typen van argumenten aan zoals agent en object. De typen zijn grotendeels ontleend aan het case-grammar-voorstel van Fillmore, dat Petöfi uitbreidde en modificeerde. In Petöfi 1973 a staat in niet-formele notatie bijvoorbeeld sea gedefinieerd als: ‘sea is that something about which it can be predicated that it is WATER, it COVERs another something, it is LARGE, and the “other something” is the SURFACE of the EARTH’. (Petöfi 1973a, p. 48). De woorden die met een hoofdletter zijn geschreven manifesteren semantische basiseenheden. De definities in het lexicon verbinden een lexicale representatie, een woord uit de objecttaal, met een semantische representatie of met een geordende verzameling elementaire semantische representaties. Zonder dat ik verder inga op de opbouw van een dergelijk lexicon, wijs ik er op, dat de samenstelling een gigantische taak is.
De formatieregels hebben uiteindelijk de predicaatfuncties uit het lexicon als elementaire eenheden; ze ‘werken’ op die lexicondefinities. Vandaar dat het lexicon zo'n belangrijke plaats inneemt in het voorstel. De regelsystemen werken zowel in de analyse- als in de syntheserichting. Ik houd me in dit overzicht uitsluitend met de analyserichting bezig. | |||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||
Bij de tekstanalyse zoekt men in Petöfi's model in eerste instantie naar de sequentie KB's van alle zinnen die samen de tekst vormen. Een KB (= Kompositionsbasis) is een representatie van de syntactisch-semantische structuur van een zin. Elke KB heeft twee componenten: de semantische representatie (KSeR) en het zogenaamde informatieblok (K Ω). Voor het gemak kunnen we denken aan respectievelijk de dieptestructuur van de zin, en de transformationele informatie die nodig is voor het omzetten van de dieptestructuur in de oppervlaktestructuur. Die informatie heeft overigens ook betrekking op de zinsopeenvolging. In het informatieblok staan gegevens over deletie, insertie, pronominalisatie e.d. Het geheel van KB's vormt de tekstbasis (TextB), die dus ook weer twee componenten heeft, namelijk de TextSeR en de Text Ω. De regelsystemen van de tekstgrammatica genereren TextB's. en geven interpretaties aan de teksten in de objecttaal en hun TextB's. In Riesers analyse van het begin van Reusenheben - een verhaal van Wolfdietrich Schnurre - bestaat KSeR1 bijvoorbeeld uit drie zinnen. Die zinnen zijn verbonden door ‘und’ en ‘wenn dann’. In het verhaal staat: ‘Der Boden war morastig und federte, wenn er den Fusz auf ihn setzte’. De dieptestructuur van Rieser ziet er, weer zonder formele notaties, als volgt uit: Es ist der Fall, dasz der Boden morastig ist (damals), und es ist der Fall, dasz der Boden federt (damals), wenn es der Fall ist, dasz er den Fusz auf den Boden setzt (damals). (Rieser 1974, p. 104). Het zinscomplex wordt dus eerst uiteengerafeld: we noteren twee connectieven die als functor fungeren, en drie zinnen, de argumenten bij de functoren. Als we de zinnen afzonderlijk bekijken dan zien we dat elke zin als hoogste predicaat een performatief heeft in de analyse van Petöfi/Rieser. In KSeR1 van Reusenheben hebben alledrie zinnen ASS (= assertief). In de omgangstalige omschrijving van de geanalyseerde KB lezen we daarvoor: ‘Es ist der Fall (dasz)’. De performatieve functor heeft een of meer proposities als argument. In ons voorbeeld zijn dat: ‘Der Boden ist morastig (damals)’, ‘Der Boden federt (damals)’ en ‘Er setzt den Fusz auf den Boden (damals)’. Elke propositie bestaat weer uit predicaatcomplexen, waarin predicaten uit de oorspronkelijke zin argumenten zijn bij temporele, modale en locale functoren. In het vereenvoudigde voorbeeld van Rieser komt bijvoorbeeld het temporele predicaat ‘damals’ voor. Tenslotte hebben de oorspronkelijke predicaten ook zelf de functor-argumentstructuur, zoals we al eerder zagen bij ‘to tell’. Het aan Rieser ontleende voorbeeld is vereenvoudigd. Niet alleen ontbreekt de formele notatie, maar ook zijn de indices weggelaten. Elk object uit de tekst - en object is in zeer ruime zin gebruikt, want het begrip slaat bijvoorbeeld ook op gebeurtenissen - is namelijk geïndiceerd. Die indices zijn van groot belang voor het localiseren van de relaties tussen de objecten binnen een KB, maar vooral ook binnen een TextB. Via de indicering willen Petöfi en Rieser onder meer het coreferentie-probleem binnen teksten behandelen. Bij elk object wordt ook aangegeven wát het is en hoevéel er van zijn. Voor deze indicering beschikt het tekstgrammatica-apparaat over definities, quantoren en identificatorenGa naar eind4. Overigens doet bij het spreken over de ‘objecten’ uit de tekst het wereld-begrip zijn intrede. In deze fase van de analyse is er namelijk sprake van het inventariseren van de tekstwereld. Welke objecten komen er in voor, en welke standen van | |||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||
zaken. In feite betekent deze inventarisatie van de tekstwereld de reconstructie van de tekstbasis uit de KB's. Ik zal in paragraaf 3 op deze fase in de analyse terug komen, omdat het gevaar van Hineininterpretation me groot lijkt.
De tekstgrammaticale component van het TeS-Wes model levert tenslotte de tekstbasis, die vervolgens een extensioneel-semantische interpretatie krijgt. Petöfi noemt dit het toekennen van een of meer WeltB's (wereldbases) aan een TextB. (tekstbasis). Parallel aan de structuur van de TeS-component ontdekken we ook bij de WeS-component twee operaties: het toekennen van ‘waarden’, en het modificeren van de TextSeR. De eerste operatie, het toekennen van waarden dus, zorgt er voor, dat de objecten van de tekstwereld predicaten krijgen toegekend als ‘bestaat in wi’, en dat van gebeurtenissen en feiten wordt gezegd of ze waar dan wel onwaar zijn in wiGa naar eind5. De problemen stapelen zich inmiddels op: in de TeS-component wordt gesproken over de objecten en standen van zaken in de tekst. In de WeS-component moet van diezelfde objecten en feiten (!) worden gezegd of ze misschien niet bestaan in wi, of dat de feiten uit de tekstwereld onwaar zijn in wi. Het interpretatiebegrip is vaag. De grens tussen het cotekstuele en het contekstuele domein is onduidelijk.
Laten we nog even de analyserichting van Petöfi's model volgen. De in de TeS-component gereconstrueerde TextSeR moet eventueel gemodificeerd worden: aan de TextSeR kan een deel worden toegevoegd, of er kunnen bepaalde delen van plaats wisselen. Die modificaties dienen om te komen tot een coherente wereldbasis. Maar: hoe komen we tot een zonder een deugdelijk coherentiebegrip? En kunnen we de wereldbasis coherent maken zonder dat we die wereld interpreteren? Petöfi en Rieser vertrouwen op hun intuïties, zien geen problemen en gaan verder met hun model. In de WeltB treffen we naast een WeltSeR ook een informatieblok aan waarin wordt aangegeven welke modificaties nodig zijn. De relatie tussen wi en WeltB is onduidelijk. Moet men eerst aangeven dat bepaalde zinnen waar/onwaar zijn in wi en daarna het informatieblok samenstellen? Of heeft men eerst een informatieblok, construeert dan een WeltB en kent waarden toe? Veel wijzer worden we niet van omschrijvingen als: eine extensional-semantische Interpretation (WeltB) ist dann und nur dann eine zulässige extensional-semantische Interpretation (zulässige WeltB), wenn sie der TextSeR mit Hilfe einer (kombinatorischen) Wert-Zuordnung und einer Modifikation, motiviert durch diesen Wert-Zuording, zugeordnet werden kann. (Petöfi/Riesen 1974, p. 18.) De operaties die Petöfi en Rieser aanbevelen zijn allerminst operationeel: de talige connectieven moeten in logische connectieven worden vertaald. Maar hoe, en in welke logische taal? We moeten kijken of er subwerelden zijn te onderscheiden. Een mogelijke onderverdeling heeft te maken met de deelnemers aan de communicatie. Maar wie zijn die deelnemers precies? In de WeS-component is tenslotte nog sprake van een ‘hoogste interpretatief predicaat’. Elke interpretatie krijgt een indicering, een interpretatie-coördinaten complex, waarmee wordt aangegeven wie de interpretator is, wanneer hij interpreteerde, en waar. Deze laatste indicering lijkt zó belangrijk, dat men zich af kan vragen of niet vele operaties ervan afhankelijk zijn. | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
3Het TeS-WeS model moet volgens Petöfi en Rieser een bijdrage leveren aan een theoretisch gefundeerde analyse van teksten, en is van heuristisch belang voor de interpretatie van teksten. Ze noemen die theoretisch gefundeerde analyse theoretische receptie, en dit begrip is verbonden met het begrip tekstbetekenis. Petöfi en Rieser omschrijven dat laatste begrip als ‘zulässige TextB und eine Menge von zulässigen echten Hypothesen’. Bij het theoretisch recipiëren van teksten vormt men hypothesen die gaan over de redenen, oorzaken etc. van situaties en gebeurtenissen die in de tekst voorkomen. Als er bijvoorbeeld in Reusenheben sprake is van fuiken, dan kunnen we de hypothese gebruiken, dat alleen degene die het recht heeft om de fuiken te plaatsen aanspraak kan maken op de inhoud van die fuiken. In het voorstel van Petöfi en Rieser kan men met het TeS-WeS model de ‘wereld’ van de tekst expliciet beschrijven: daartoe beschikt het model immers over lexicale definities en semantische regels. Op basis van zo'n wereldbeschrijving kan men dan uitspraken doen over standen van zaken in die ‘wereld’. Daartoe maakt de onderzoeker volgens Petöfi en Rieser gebruik van aan de vakwetenschappen ontleende hypothesen. In het door Rieser uitgewerkte voorbeeld - de analyse van het verhaal Reusenheben - wordt gebruik gemaakt van encyclopedische kennis die ontleend is aan elementaire boeken op het gebied van de plantkunde en de geografie. Voorts is de Brockhaus-Enzyklopädie van groot belang voor de zogenaamde Sachkompetenz (!)-definities en de daarbij benodigde hypothesen. In de voorbeelden van Petöfi en Rieser wordt om practische redenen steeds éen wereldtoekenning gebruikt: in principe kan aan meerduidige teksten een veelvoud aan werelden worden toegekend. De suggestie van een specifieke norm-bevestigende lezing blijft echter levensgroot. De wereldtoekenning wijst sterk op het toekennen van de actuele wereld. Dat kan problemen opleveren als men gebruik dient te maken van hypothesen uit de menswetenschappen ter verklaring van bepaalde situaties in de tekstwereld. De alledaagse kennis van het menselijk gedrag, van waarden- en normsystemen is immers niet zo betrouwbaar, en is niet bij elke onderzoeker dezelfde. De mogelijkheid dat de inbreng van de onderzoeker allesoverheersend wordt is dus zeker aanwezig.
Als we de expliciete semantiek van de tekst geven, en daarbij een verzameling hypothesen vastleggen in een beschrijvingstaal, dan hebben we volgens Petöfi en Rieser een rationele interpretatie van die tekst. De term rationeel wijst op de explicietheid, en de controleerbaarheid van de interpretatie. Het gaat dus uitsluitend om de toetsbaarheid van interpretaties, de geldigheid van de gebruikte hypothesen is niet in het geding. In diesem Sinne stellen diese Hypothesen die Ursache für eine bestimmte Interpretation dar. Ihre explizite Angabe ermöglicht ein Urteil darüber, warum eine bestimmte Interpretation gewählt würde. Dieses Verfahren setzt voraus, dasz versucht wird, eine vollständige und konsistente Interpretation zu geven. (Petöfi/Rieser 1973, p. 557). Het gaat dus om een rationaliteitseis voor tekstwetenschappers. Maar er speelt toch ook een andere factor mee. Rationaliteit heeft ook te maken met een idealisering van de communicatieve situatie. Het model van Petöfi en Rieser baseert zijn | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
wereld-semantiek namelijk op een elementaire communicatieve situatie, waarin de gesprekspartners geacht worden rationeel handelende personen te zijnGa naar eind5. De eis van rationeel bezig zijn in de (tekst)wetenschap is redelijk genoeg. De fundering van een communicatiemodel - en daardoor van het voorstel voor rationele interpretatie - op rationeel gedrag van de deelnemers aan de communicatie is minder evidentGa naar eind6.
Daarmee zijn we mijns inziens bij enkele fundamentele problemen van het TeS-WeS model aangekomen. Leidt theoretische receptie zoals Petöfi en Rieser die voorstellen tot een normatief interpretatie begrip? Of, en misschien kunnen we het probleem beter zo benaderen: wat verantwoordt het TeS-WeS model eigenlijk? Kunnen we met het model de betekenis van teksten beschrijven, óf gaat het er om te beschrijven hoe lezers betekenis toekennen aan teksten? In Petöfi/Rieser 1972 komen de methodologische pretenties van de ontwerpers van het TeS-WeS model tot uiting. Ze willen komen tot een empirische linguistische theorie, en geven een voorlopige karakterisering in de vorm van een aantal wat zij noemen ‘werkhypothesen’. Ik vind die term merkwaardig, omdat een van de uitspraken de keuze van het objectdomein van de toekomstige theorie betreft. In elk geval bestaat dat domein uit een verzameling teksten. Met behulp van die teksttheorie kan de tekststructuur beschreven worden, en in de WeS-component wordt dan van die tekst een extensionele interpretatie gegeven. Een belangrijk aspect bij de karakterisering van de tekstbetekenis is de kennis van de wereld die de interpretator heeft. Maar wat wordt er in feite geïnterpreteerd? Petöfi en Rieser blijken een wereldstructuur te willen toekennen aan een tekststructuur. Bij het reconstrueren van de ‘tekstwereld’ spelen hypothesen uit diverse wetenschappen een grote rol. Op deze centrale plaats in het model kunnen gemakkelijk subjectieve factoren in de interpretatie binnensluipen. Een ‘zuivere’ beschrijving van welke wereld dan ook bestaat niet. Het is wel mogelijk bepaalde aspecten van de wereld te beschrijven vanuit een specifieke probleemstelling. Petöfi en Rieser verduidelijken hun wereldbegrip niet voldoende, zodat ik de indruk heb dat het dubbelzinnig is: enerzijds is het ontleend aan de formele semantiek, anderzijds lijkt het verdacht veel op ‘een wereld in woorden’. Het wereldbegrip uit de logica heeft geen metaforische status. Het is een formeel begrip zoals begrippen als eigenschap en relatie dat zijn. Met dat abstracte wereldbegrip heeft men in de logica een mogelijkheid geschapen om over alternatieve interpretatiekaders te kunnen beschikken. De logici houden zich niet bezig met werelden die door teksten zouden worden opgebouwd, maar met het interpreteren van taalbouwsels in bepaalde modelstructuren. Het uitgangspunt van Petöfi en Rieser is ook formeel-linguistisch: in het TeS-WeS model worden werelden toegekend aan tekststructuren. De pretenties van Petöfi en Rieser gaan echter verder. Ze verwijzen op verschillende plaatsen naar de bruikbaarheid van hun model in de literatuurwetenschap, gebruiken het wereldbegrip in die conteksten, en daardoor komt de metaforische betekenis van de wereld-in-woorden naar voren. In de literatuurwetenschap is men niet in eerste instantie geïnteresseerd in wat linguisten en logici met verbale structuren uithalen. Alhoewel het lang niet altijd duidelijk wordt wat men in de literatuurwetenschap onder tekstinterpretatie verstaat, is het wel zeker, dat men niet uit is op interpretatie van tekststructuren, dus op louter logisch-linguistische interpretatie. Men richt zich niet zo zeer op de tekst als artefact, als wel op de tekst die als estetisch | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
object functioneert. Petöfi en Rieser besteden geen aandacht aan dergelijke literair-pragmatische problemen, maar ze wekken wel de verwachting dat hun interpretatiemodel bruikbaar is in de literatuurwetenschap. Die verwachting lijkt me onjuist, en sticht in elk geval de nodige verwarring. De ontwerpers van het model geven namelijk nergens aan dat er mogelijk verschil is tussen tekstinterpretatie en het interpreteren van tekststructuren. De literatuurwetenschap is niet gebaat bij een uitsluitend logisch-linguistische benadering waarbij literair-pragmatische factoren worden verwaarloosd.
Het behoort tot de taak van de teksttheorie zoals Petöfi en Rieser die voorstellen, dat een aantal activiteiten van taalgebruikers worden verantwoord. Taalgebruikers kunnen teksten samen stellen en analyseren. Ze kunnen gevolgtrekkingen maken uit teksten omdat ze de gebruikswijze van tekstelementen zoals (eigen)namen, werkwoorden en beschrijvingen kennen. Ze kunnen teksten of gedeelten van teksten parafraseren, woorden uit teksten elimineren door er verklaringen of definities voor te geven. Ze kunnen beoordelen welke hypothesen ten grondslag liggen aan bepaalde typen vragen. Bovendien lijken oordelen over zinsvolgorde, over presuppositie- en implicatie-relaties mogelijk op basis van de grammaticale en lexicale kennis van de taalgebruiker. Het TeS-WeS model kan volgens Petöfi en Rieser gebruikt worden voor tekstinterpretatie. Als taalgebruikers een tekst lezen kennen ze betekenis toe aan die tekst. De theoretische receptie van Petöfi en Rieser berust op het expliciteren van de betekenis van de onderzochte teksten, waarbij het TeS-WeS model de beschrijvingsmiddelen levert. In de WeS-component komt een interpretatiefunctie voor die ontleend werd aan de logische grammaticaGa naar eind7. De parameters die een rol spelen bij de interpretatie worden ontleend aan een geïdealiseerde communicatieve situatie. Die communicatieve situatie wordt door Rieser gekarakteriseerd als het beargumenteren, accepteren en verwerpen van hypothesen, het invoeren van nieuwe hypothesen etc. De gesprekspartners proberen tot overeenstemming te komen, zodat, nog steeds volgens Rieser, hun werelden dezelfde objecten, hypothesen en oordelen zullen bevatten. Tenminste voor zover het de besproken situaties betreft. Als een taalgebruiker een tekst leest kent hij aan die tekst betekenis toe. Hij zal volgens Petöfi en Rieser naar aanleiding van het tekstaanbod hypothesen opstellen over de gebeurtenissen in de ‘wereld’ van de tekst. Het TeS-WeS model expliceert dit gebeuren.
Veel van de omschrijvingen die Petöfi en Rieser gebruiken ter ondersteuning van hun voorstel zijn ontleend aan de generatieve grammatica. De tekstgrammatica van Petöfi moet de ‘verbal grammatical competence’ van een ideale spreker/hoorder beschrijven. De TeSWeST moet zorgen voor de verantwoording van het vermogen dat taalgebruikers hebben om teksten samen te stellen en te analyseren. Om zowel de betekenis van teksten te kunnen beschrijven, als ook om de wijze waarop lezers betekenis aan teksten toekennen te kunnen verantwoorden, gaan Petöfi en Rieser uit van een ‘ideale lezer’. Uiteraard doet een dergelijk begrip denken aan Chomsky's ‘native speaker’. Maar Chomsky geeft bewust geen spreker- of hoordermodel. Hij wil het taalvermogen karakteriseren van de ‘native | |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
speaker’. Zijn uitgangspunt is mentalistisch. Het mentalisme heeft bij Chomsky een metaparadigmatische status, zegt Brinkman in De ongeloofwaardigheid van tekstgrammatica's. Het competence-begrip heeft in Chomsky's voorstel dan ook een duidelijke theoretische status. Het is de vraag of een transformationeel-generatieve grammatica kan worden opgevat als een theorie over het taalsysteem of het taalgebruikGa naar eind8. Chomsky verwijst taalgebruiksfactoren in elk geval naar het terrein van de performance. Mede in verband met de empirische status van de transformationele grammatica wijst Brinkman er op, dat een competence-grammatica gemakkelijk aanleiding geeft tot misverstand doordat men de theoretische constructies realistisch opvat. Ze hebben immers bij Chomsky betrekking op een mentalistische vraagstelling.
Een tekstgrammatica die de ‘verbal grammatical competence’ wil reconstrueren loopt dat gevaar van realistische interpretatie ook. Petöfi en Rieser gebruiken het competence-begrip, maar ze spreken tevens over een empirische linguistische theorie. De status van hun competence-begrip - en eigenlijk: van hun competence-begrippen, want er is bijvoorbeeld ook nog sprake van ‘textual competence’ en Sachkompetenz - is niet duidelijk. Maar bovendien is onduidelijk of de teksttheorie het taalvermogen van de ideale taalgebruiker moet karakteriseren, of teksten moet beschrijven en verklaren. Deze dubbelzinnigheid zorgt voor een fundamenteel verschil tussen Chomsky's ideale spreker/hoorder en de ideale lezer uit het TeS-WeS model. De oordelen van Chomsky's ‘native speaker’ zijn van fundamenteel belang. De gewone lezer brengt er echter weinig van terecht. Petöfi en Rieser noemen de hypothesen die gewone lezers opstellen bij tekstreceptie ‘onecht’. Het rationele interpretatievoorstel zorgt pas voor explicitering van de tekstbetekenis, en voor het formuleren van echte hypothesen over die betekenis. Doordat bij Petöfi en Rieser twee descriptieve doelstellingen vermengd zijn, leidt het interpretatiemodel tot een normatieve stellingname. Wat de ideale lezer doet, en wat de theoretische receptie voortbrengt, is het voorbeeld voor iedereen die de tekst de ‘juiste’ betekenis wil toekennen.
De empirische linguistische theorie die Petöfi en Rieser willen opbouwen zegt dan ook niet zo zeer iets over het feitelijke interpretatiegedrag van gewone lezers, maar refereert aan een ‘ideal interpreter’. De literatuurwetenschapper die een tekst interpreteert met het TeS-WeS model heeft het gelijk aan zijn zijde. Gewone lezers beschikken niet over een ideaal lexicon, over een ideaal samengestelde encyclopedische kennis, en houden zich ook niet altijd aan de rationaliteitseis. Hun lezing van de tekst zal dan allicht minder juist worden geacht. Het rationele interpretatiemodel, de theoretische receptie van literaire teksten, zou daarom maatgevend kunnen worden in díe zin, dat gewone lezingen eraan afgemeten worden. In feite hebben we dan een linguistisch genormeerd interpretatiemodel. Bovendien kan de literatuurwetenschapper met zijn TeS-WeS model alle voorkeuren en vooroordelen kwijt in het model: er is altijd wel een mogelijkheid te vinden om zijn evaluatieve en interpretatieve standpunten omtrent de wereld en de literatuur te integreren in de theoretische receptie. In het verhaal Reusenheben komen uiteraard fuiken voor. Rieser concludeert, dat iedereen weet dat de inhoud van de fuiken uitsluitend aan de eigenaar toekomt. Deze sociale stelregel is bij het toepassen van rationele interpretatie op het verhaal | |||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||
een ‘sociaalwetenschappelijke hypothese’. Ik kan me echter best een ‘wereld’ voorstellen waarin fuiken worden gelicht door anderen dan degene die ze uitzette, zonder dat de fuikenlichters daardoor direct stropers worden. Als we met een verhaal uit die ‘wereld’ te maken hebben, is het interpretatiemodel dan niet meer te gebruiken? Die mogelijkheid zal Rieser vermoedelijk afwijzen. Maar dan blijft over: een ad hoc beslissing, zodat voor elk ‘speciaal’ geval een nieuwe sociaalwetenschappelijke hypothese moet worden geformuleerd. De vraag is in dat geval natuurlijk: hoe komen we aan die nieuwe hypothese? Moeten we daarvoor soms eerst de ‘afwijkende wereld’ kennen, dus de tekst interpreteren? Misschien kunnen extreme ‘werelden’ niet geïnterpreteerd worden. Het lijkt me echter ook niet ondenkbaar, dat bij ‘gewonere werelden’ toch de ad hoc beslissing, of de arbitraire keuze een rol speelt. De interpretator doet die keuze, en daardoor kunnen in principe oncontroleerbare factoren in het rationeel - en ideaal - geachte model voorkomen. De hele problematiek van ‘meaning’ en ‘signification’ van een tekst komt terug. Als er al een ‘textual meaning as such’ is, dan kunnen we die blijkbaar vinden via de theoretische receptie van Petöfi en Rieser. Maar die receptie levert mijns inziens uitsluitend de ‘signification’ van de teksten op, die bepaalde lezers - namelijk zij die zijn uitgerust met het TeS-WeS model - aan die teksten toekennen. | |||||||||||||||
4Ik geloof niet dat we met het TeS-WeS model controleerbare uitspraken kunnen doen over het toekennen van betekenis aan literaire teksten. Het grote probleem rond het model van Petöfi en Rieser is, dat het niet duidelijk is wat er beschreven wordt. Terwijl Petöfi en Rieser enerzijds zeggen dat ze tekstuele operaties van taalgebruikers willen karakteriseren, heeft hun linguistisch genormeerde rationele interpretatie anderzijds veel weg van het achterhalen van de oorspronkelijke betekenis van teksten. Ze willen immers een volledige en consistente interpretatie geven. (vgl. Petöfi/Rieser 1973, p. 557). Ze gaan er van uit dat het tekstbegrip evident is, en beschouwen volledigheid en consistentie als vanzelfsprekende en blijkbaar aan ieder bekende, eisen. Ze conformeren zich ook aan de opvatting, dat de literatuurwetenschap zich vooral met interpretatie bezig houdt. Ze normeren met hun voorstel de interpretatie van literaire teksten, en ze ondersteunen de hermeneutisch-idiografische opvatting van literatuurwetenschap. Er valt dan ook wel een en ander af te dingen op de empirische claims van Petöfi en Rieser. Het TeS-WeS model is eerder normatief-hermeneutisch dan empirisch. De moeilijkheden komen onder meer voort uit de onjuiste analogie met elementen uit de Chomsky-grammatica. De ‘communicatieve interpretatie’ die Petöfi geeft van het Chomsky-model brengt de hele problematiek rond de empirische status van (competence) grammatica's met zich mee. De twee descriptieve doelstellingen: het beschrijven en verklaren van teksten en teksteigenschappen, en het karakteriseren van de ‘textual competence’, hinderen elkaar. De status van begrippen als competence en ideale taalgebruiker blijft onduidelijk. Vooral omdat de ideale lezer in het interpretatievoorstel eigenlijk een superlezer is. De theoretische receptie krijgt daardoor normatieve waarde. | |||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||
Een empirische theorie over het door lezers toekennen van betekenis aan literaire teksten zou uit moeten gaan van pragmatische factoren: literaire teksten spelen een specifieke rol binnen gespecificeerde conteksten. In dat geval zou de literatuurwetenschap zich richten op een ‘literatuurgebruik’-theorie. Ausgangspunkt sind hier nicht an ‘literarischen Texten’ oder ‘der Literatur’ feststellbare Eigenschaften (seien es nun ‘Wesensqualitäten’ oder strukturell faszbare ‘Abweichungen’). Ausgangspunkt ist die (...) Tatsache, dasz Texte als ‘literarische’ (oder als zur ‘Literatur’ gehörende) akzeptiert werden. Der Begriff des ‘Akzeptierens’ ist eindeutig ein pragmatischer Begriff: er setzt, und zwar in systematischer Weise, die Einbeziehung desjenigen, der einen Text akzeptiert, voraus; die Einbeziehung des Zeit-Raumpunktes, an dem dieses Akzeptieren stattfindet; und die Einbeziehung der dabei anzutreffenden näheren Umstände, durch die derjenige, bzw. die Situation desjenigen, der einen Text akzeptiert, weiter charakterisiert werden kann, wenn darunter die Angabe der Gruppe, der er angehört, seine psychische Disposition, seine Ausbildung etc. verstanden wird - kurz die Angabe der oben aufgezählten Faktoren, spezifiziert für den jeweils vorliegenden Fall. (Ihwe in Bartsch-Vennemann 1973, p. 168/169)Ga naar eind9. De probleemstelling van de literatuurwetenschap wordt dan een andere als ‘het interpreteren en evalueren van literaire teksten’. Ihwe somt een aantal vraagstellingen op (p. 169-172). Ik neem er enkele, geparafraseerd, over: Waarom accepteert men bepaalde teksten als literaire teksten? Leest men die gecodificeerde teksten eigenlijk wel? En wie leest ze dan? Dus: wie accepteert welke teksten als literair? Hoe leest men die literaire teksten? Waarom leest men ze zó en niet op een andere manier? Hoe komt het dat juist deze mensen literaire teksten lezen, en andere mensen niet? Lezen die andere mensen andere-dan-literaire teksten ook op de voor literaire teksten specifieke manier? Hoe is de verzameling als literair aanvaarde teksten gerelateerd met andere teksttypen? Hoe interpreteren mensen teksten, en hoe evalueren ze die? Wijkt dat af voor teksten die ‘literair’ worden genoemd? etc. In Concepts of acceptance and the basis of a theory of texts staat het begrip ‘acceptance’ centraal. We pleiten daar voor een pragmatisch onderzoek van het tekstbegrip, en we bepalen ons tot een ons inziens fundamenteel begrip. De vraagstellingen van Ihwe zijn namelijk interessant, maar nog wel erg complex. Tot nu toe kan de tekstgrammatica de empirische claims niet waarmaken. Een groot probleem vormt het coherentiebegrip. Men vat coherentie meestal op als een immanente teksteigenschap. Als Petöfi en Rieser pleiten voor een consistente en volledige interpretatie gaan ze er blijkbaar ook van uit, dat die (literaire) teksten een oorspronkelijke betekenis hébben, en dat die teksten coherent zíjn. Met het rationele interpretatiemodel zou men dan hypothesen over de tekst betekenis, en over de coherente ‘wereld’ van die tekst kunnen formuleren. Daarmee wordt interpretatie doel van de literatuurwetenschap. Als we er echter van uit gaan, dat lezers vanuit hun pragmatische situatie - en uit het citaat van Ihwe blijkt hoe gecompliceerd die is - betekenis geven aan teksten, dan kan deze tekstverwerkingsactiviteit zélf het studieobject zijn. De lezer accepteert een tekst als literair, of als niet-literair. Vanuit zijn situatie formuleert hij mogelijk ‘hypothesen’ over wat hij leest. Hij heeft verwachtingen over wat de tekst hem verder zal bieden, legt verbanden, trekt conclusies uit het gelezene, etc. Als de lezer op de hoogte is met de structurele literatuurwetenschap zal hij misschien wel zoeken naar eenheid van, en op, alle niveaus. Het coherentiebegrip heeft in deze opvatting te maken met operaties van de lezer: | |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
Thus the notion of coherence has to be related to certain operations(argumentation, inference, judgements of plausibility, etc.) which are performed during the process of reading a text. To be more exact: the notion of coherence stands for a kind of global judgement which the reader makes on the basis of the operations indicated above. It is furthermore to be assumed that several readers of a given text might possibly not have the same grounds for judging the text in question to be coherent. (Verdaasdonk et. al., p. 182). Als we het TeS-WeS model zouden gebruiken in de literatuurwetenschap, dan zou de nadruk sterk op het talige aspect van literaire teksten komen te liggen. De tekstinterpretatie zou centraal (blijven) staan. De interpretaties zouden een wat technischer aanzien hebben. Maar de literatuurwetenschap wordt daar niet empirisch door. Een empirische literatuurwetenschap zou zich niet bezig houden met het opstellen van ideale interpretaties - die bovendien nooit ideaal zullen zijn vanwege de subjectieve inbreng van de interpretator. Een empirische literatuurwetenschap kan zich wel bezig houden met de tekstverwerking van lezers. Tekstinterpretatie zou geen doel zijn van de literatuurwetenschap, maar éen aspect van het onderzoeksobject. Het interpretatiemodel van Petöfi en Rieser lijkt vooral gericht op het expliciteren of rationaliseren van het traditionele interpretatiebegrip. De literatuurwetenschap heeft meer aan het problematiseren van dat interpretatiebegrip. | |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
|
|