Spektator. Jaargang 6
(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||
III. Het dagboek van Jacob van Looa. externe gegevensHet Dagboek dat Jacob van Loo bij zijn dood in 1797 achterliet werd 17 jaar later uitgegeven. De titelpagina luidt: ‘Dagboek van Jacob van Loo, in leven Predikant te Ootmarsum. Te Amsterdam bij A.B. Saakes. MDCCCXIV.’ Tussen de titel en de naam van de uitgever staat een - om met de Boekzaal te spreken - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||
fraai en zinrijk SMIES en VEELWAARD vereerend vignet op den titel, 't welk een schoon uitgevoerd monument voorstelt, en ons het portrait levert van wijlen dien Godvruchtigen Landgenoot, met zijn geliefde zinspreuk Phil. 1:21 er onder.Ga naar eind54 Het is niet zeker of de editie van 1814 de enige uitgave gebleven is. De Alphabetische Naemlijst van boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1831 in Noord-Nederland zijn uitgekomenGa naar eind55 vermeldt: J. van Loo, Dagboek van zijne lotgevallen, gezindheden en handelingen, ter bevordering van zelfkennis en godzaligheid (in navolging van Lavaters Dagboek) gr. 8vo. met een gegrav. titel en vignet, voorstellende een Monument, waarop het silhouet van wijlen den geachten Schrijver, deszelfs standplaats Ootmarsum, enz.... f 2.40. Het Vignet of Monument afzonderlijk f -40. Het Biographisch Woordenboek der Nederlanden2 en het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek3 geven deze titel verkort, vergezeld van het jaartal 1815. Ik twijfel eraan of deze editie ooit heeft bestaan; noch de Boekzaal, noch de Vaderlandsche Letteroefeningen melden de verschijning van wat een herdruk had moeten zijn. Ook Kalff jr., die zich met het ‘Dietsche dagboek’ bezighield, twijfelt aan het bestaan ervan. In de publicaties over Van Loo's Dagboek die ik tegenkwam werd altijd met de editie van 1814 gewerkt. Ik vermoed dat de Naemlijst is afgegaan op een mededeling achterin de in 1814 uitgegeven Vijftal Nagelatene Bedestonden; daarin staat onder het hoofdje ‘Bij den Uitgever dezes is mede gedrukt en te bekomen’ de in de Naemlijst opgenomen ‘titel’. De mededeling van de uitgever geeft een omschrijving van het dagboek op de plaats waar men een titel verwacht. Ik denk dat de genoemde biografische woordenboeken de ‘titel’ weer uit de Naemlijst overnamen en er een onjuist jaartal bij zetten. Hoe het ook zij, de enige editie die ik in de grote bibliotheken heb aangetroffen (zie bibliografie) is het Dagboek van 1814. Dit dan, begint met een ‘Voorberigt’ van vier pagina's waarin de uitgever vermeldt dat Van Loo het dagboek aan ‘een zijner voornaamste weldoeneren’ had nagelaten. Deze, en de weduwe van de schrijver hebben, zo zegt de uitgever, hem toestemming tot publikatie gegeven. Op het ‘Voorberigt’ volgt de tekst van het Dagboek; zij loopt van p. 1 tot en met 266. De uitgever stond allerminst onverschillig tegenover het werk dat hij uitgaf; herhaaldelijk plaatst hij noten bij de tekst. Deze getuigen soms van instemming met het geschrevene (p. 29), soms geven zij een uitleg (p. 72) en soms een aanvulling (p. 85). Op de tekst volgt een, waarschijnlijk door de uitgever gemaakte, ‘Bladwijzer der voornaamste zaken’: een alfabetisch zakenregister. Deze bladwijzer neemt zes pagina's in beslag, maar hij is verre van volledig; er worden bijvoorbeeld 20 plaatsen aangegeven onder ‘Aantekeningen omtrent zijn levenskwaal’ terwijl er zeker 50 te melden zijn. ‘Voorberigt’, tekst en bladwijzer beslaan samen 272 bladzijden. Daar ik het handschrift niet heb kunnen achterhalenGa naar eind56, is het niet mogelijk iets te zeggen over eventuele ingrepen van de uitgever. Uit het feit dat hij zijn commentaar in noten gaf mag men misschien afleiden dat hij de tekst intact liet. Anderzijds verdenk ik hem ervan, de namen van personen tot initialen te hebben gereduceerd. Het lijkt mij sterk dat Van Loo, die, zoals zal blijken, zich vrij ongereserveerd uitsprak, zijn vrouw, kinderen en vrienden met een letter zou hebben aangeduid. Kortheidsoverwegingen kunnen voor iemand die zo uitgebreid schreef als Van Loo dat deed, ook nauwelijks gegolden hebben. De prijs van het Dagboek bedroeg f 2:8:-Ga naar eind54; dit is de som van de f 2,40 voor het boek en de f 0,40 voor het portret. Het portret is te vinden in Van Loo's Nagelaten Leeredenen, Utrecht 1798, deel I; het is gemaakt door H. Roosing.
Het Dagboek werd met gemengde gevoelens ontvangen. De Boekzaal besteedde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||
er negen bladzijden aan. De recensent twijfelt blijkbaar helemaal niet aan het particuliere karakter van het boek: Wij kunnen ons niet voorstellen, dat de overledene ten oogmerk zou gehad hebben, dat zijn werk het licht te doen zien, zonder dat wij daarom de uitgave als verkeerd, of juist ook als geheel overtollig willen doen voorkomen. Het is zonder tegenspraak, voor een zeker Publiek een aangenaam en stichtelijk boek, en voor 's mans achtergeblevene waardige bekenden, en door zijn afsterven in rouw gedompelde vrienden, een blijvend geschenk. Over de leesbaarheid oordeelt de Boekzaal niet onverdeeld gunsttig; de criticus praat over ‘klachten, welke in één boekdeel zo dikwijls gedrukt, waarlijk verveling baren, of althans de lust om voort te lezen niet zeer opwekken’Ga naar eind57. De Vaderlandsche Leiter-oefeningen verbinden aan het ook voor hen overduidelijke privé-karakter van het boek verdergaande consequenties: Naar onze mening, had dit boek niet behooren gedrukt te worden: niet, dat wij ontkennen, dat het vele uitmuntende trekken, wenken en lessen voor verstand en hart bevat; maar omdat het veel bevat, hetwelk het algemeen niet alleen niets belangrijks is, maar dat ook het algemeen nimmer weten moest. Aan het einde der korte recensie zegt de schrijver nogmaals dat het Dagboek veel geeft dat ‘leert, roert en sticht’, maar, zo gaat hij verder ‘had men ons dit laatste alleen gegeven!’Ga naar eind58. Wat hadden wij nu niet onder ogen mogen krijgen? Van Loo's religieuze twijfels, zijn gebrek aan overgave aan God, zijn soms geringe belangstelling voor zijn werk, zijn sexuele onrust?
Op welke schaal en hoe het Dagboek is de ruim anderhalve eeuw dat het nu bereikbaar is, gelezen werd, valt moeilijk na te gaan. In een catalogus van Burgersdijk en Niermans, antiquaren te Leiden, uit 1900 wordt het Dagboek geprijsd voor f 1,-, het portret voor f 0,30. Van Alphens De gronden mijner geloofs-belijdenis, opengelegd v. mijne kinderen (Utrecht 1786), staat er, evenals het Geheim Dagboek van J.C. Lavater (1780), voor f 1,- te boekGa naar eind59. Zoals uit de bibliografie wel blijkt is het werk in de grote bibliotheken schaars vertegenwoordigd. | |||||||||||||||||||||||||
b. interne gegevens: 1. formele aspectenDe aantekeningen zijn zeer onregelmatig bijgehouden; er is een toename in latere jaren te constateren. Het Dagboek loopt van 22 oktober 1777 tot en met 28 maart 1797 en in die bijna 20 jaar heeft Van Loo op 274 dagen iets genoteerd. De aantekeningen zijn als volgt over de jaren verdeeld: 1777 aantekeningen van 10 dagen vallend in 2 maanden, 1778 aantekeningen van 13 dagen vallend in 4 maanden, 1779 aantekeningen van 1 dag, 1780 geen aantekeningen, 1781 aantekeningen van 2 dagen vallend in 1 maand, 1782 geen aantekeningen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||
1783 aantekeningen van 1 dag, 1784 aantekeningen van 6 dagen vallend in 4 maanden, 1785, 1786, 1787 en 1788 geen aantekeningen, 1789 aantekeningen van 24 dagen vallend in 4 maanden, 1790 aantekeningen van 15 dagen vallend in 3 maanden, 1791 aantekeningen van 26 dagen vallend in 9 maanden, 1792 aantekeningen van 28 dagen vallend in 8 maanden, 1793 aantekeningen van 21 dagen vallend in 6 maanden, 1794 aantekeningen van 54 dagen vallend in 10 maanden, 1795 aantekeningen van 52 dagen vallend in 9 maanden, 1796 aantekeningen van 20 dagen vallend in 7 maanden, 1797 aantekeningen van 1 dag. Ook de lengte der aantekeningen verschilt nogal. De notities nemen van één tot zes en een halve bladzijde in beslag; een bladzijde telt ongeveer 170 woorden. De meest opvallende uitschieters hebben een uitgesproken emotionele inhoud: de avondwandeling met Adelaïde van Heyden Hompesch is al ter sprake gekomen; Van Loo vult op die dag vier en een halve pagina (p. 31-35). Zijn verdriet over de Franse-Revolutie-oorlog neemt zes en een halve bladzijde in beslag (p. 213-220). In de datering zijn een paar onduidelijkheden te signaleren: de jaren 1790, 1793 en 1796 hebben een soort inleiding, een beschouwing vooraf (Lavater leidt de maand in); voor 1790 is de datering van die inleiding duidelijk, want de aantekening is van 1 januari; in 1793 en 1796 zijn zij resp. van 3 maart en 4 januari. Soms schreef Van Loo samenvattend; het volgende citaat getuigt daarvan: ‘Den 7 December. Een brief van B.... met geld, en de belofte, dat eerstdaags een mandje met wintervoorraad zou volgen, het welk ook gebeurd is’ (p. 194). Van Loo ‘wandateert’ één keer: Den 5 April. Sterfdag van mijne onsterfelijke vriendin, mevrouw VANSCH.... Den 12 April. Ach! Heden vernam ik dit - God! Hoe een geweldige slag voor mijn hart. (p. 143-144). Het taalgebruik en de stijl vertonen een aantal vermeldenswaardige trekken. De vertrouwdheid van de predikant Van Loo met de taal van de bijbel spreekt uit iedere bladzijde. Van Loo spreekt veelal in bijbeltaal, hij citeert niet. Zinsneden als ‘Zend Uwen Geest en waarheid uit’ (p. 19) en ‘dat heilzaam water des levens’ (p. 34) staan zonder aanhalingstekens in de tekst, terwijl het, met kleine modulaties, citaten uit resp. Ps.43:3 en Openb. 21:6,22:1 zijnGa naar eind60. Uit zijn vertrouwdheid met de bijbel komen waarschijnlijk ook de talloze parallelismen voort. Ik heb de indruk dat deze constructie meer voorkomt in de stukken waar Van Loo lyrisch is of peinst, dan in de feiten-beschrijvende gedeelten. Als voorbeeld diene: ‘Waarom is dan mijn hart zoo afkeerig van het gebed? - Waarom maak ik er zoo weinig gebruik van? - Waarom moet ik [...]dwingen? - Waarom[... ]’ (p. 49). Dat Van Loo zeer emotioneel schreef blijkft uit het overstelpend aantal exclamaties; op drie gewone zinnen tel ik er gemiddeld één die uitroepend van aard is; de vormen variëren: retorische vragen, tussenzinnen, zinnen in de aanvoegende wijs. Uit het volgende citaat moge blijken dat deze exclamatorische levendigheid gedeeltelijk voorkomt uit het feit dat veel van wat Van Loo schrijft eigenlijk een gebed is. Hij spreekt tot God. Als zijn dochtertje naar Amsterdam vertrekt om daar het ‘wollenaaijen’ en de Fransche winkel te leren, schrijft hij in zijn Dagboek: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||
O Gij! die haar op deze weg gebragt hebt, bewaar haar, bekeer haar, verbeter haar - Vader! Erbarmende, teederlievende Vader! - o: laat haar aan Uwe hand door alle de kronkelpaden des levens gaan. Doe haar [...] (p. 176). Maar ook als zijn schrijven geen bidden is wemelt hetvan de uitroepen: ‘Vertrouwde ik maar meer op Hem - in alles! Maar daar hapert het - ach! en ook aan de regte dankbaarheid’ (p. 172). Dikwijls schrijft Van Loo in lange zinnen; op p. 204 en 205 staat een ‘zin’ van 154 woorden; een anakolouth is natuurlijk onvermijdelijk. Maar ook bij minder lange zinnen weet Van Loo niet altijd aan dit spreektaal-symptoom te ontkomen: Dit gaf eene nieuwe standvastigheid aan mijne voornemens, en, terwijl ik dit schrijf - hemelsche Vader! tot U klimt mijne smeeking op - O! weiger mij de krachten niet, welke ik noodig heb tot deezen pligt (p. 90). Aan de interpunctie vallen het groot aantal gedachtenstreepjes op. Wat stond er in het handschrift? Schrijft Van Loo de stijl van zijn tijd, de ‘aandoenlijke stijl van de tweede helft der 18e eeuw’, welke volgens J. Greidanus, die een onderzoek deed naar de interpunctie, om meer interpunctietekens vraagt, ‘deels uit onmacht om in ritme en woordkeus voldoende de ontroering te uiten’? Greidanus noemt het horizontale streepje het schriftsymbool voor de aarzelingGa naar eind61. Tenslotte nog een opmerking over de wijze van formuleren; Van Loo doet dat ‘zwaar’. Een zin als de volgende in het Dagboek niet ongewoon: Ik zweeg stil - verbijsterd door dit zoo zeer beschamend en vernederend antwoord - ik gevoelde al de kracht van dit eenvoudig en menschlievend gezegde, om mijn hard en ongevoelig hart van onbarmhartigheid te beschuldigen en te overtuigen - ik weende in stilte over die treurige waarheid, dat ik nog zoo ver verwijderd ben van het gene ik wezen moet, zal ik een Christen zijn (p. 5). Het getuigt van zelfkennis dat Van Loo deze zwaarte en de drijfveren ervan signaleert: Wat het bidden aangaat, daaromtrent zijn wij niet eenvoudig genoeg. Bijvoorbeeld, dezelfde begeerte aan God met dezelfde woorden voor te dragen; dat mishaagt aan de eigenliefde - [...]. Dan zoek ik naar nieuwe, andere, ook wel naar fraaije - [...] woorden - gelukt het, die te vinden, daarover is mijne eigenliefde verblijd, en in het geheim verwacht zij eerder verhooring, dan van een minder fraai gebed (p. 247). Wanneer we de boven beschreven kenmerken overzien, krijgen we op grond van de onregelmatige datering, de wisselende lengte der aantekeningen, de vele exclamaties, de lange, in spreektaal geschreven zinnen en de gedachtenstreepjes, de indruk te doen te hebben met een dagboek dat ongepolijst is. Het taalgebruik is spontaan, emotioneel en ongecontroleerd. Wanneer men deze stijl vergelijkt met die van de kerkeraadsnotulen die twintig jaar lang voornamelijk door Van Loo zijn bijgehouden, dan ziet men dat hij ook over dingen die hem aan het hart gingen kon schrijven in vloeiende, gebeeldhouwde zinnen, waaraan een zekere eloquentie niet ontzegd kan wordenGa naar eind62. De gesignaleerde stijlkenmerken wijzen er overigens op dat Van Loo het manuscript niet heeft gecorrigeerd en dat de uitgever het wat dit betreft niet heeft ‘bewerkt’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||
b. interne gegevens: 2 inhoudelijke aspectenOp de eerste bladzijde van het Dagboek geeft Van Loo zich rekenschap van het doel dat hem met het schrijven ervan voor ogen stond: De aanrading van den beroemden HERVEIJ, en het gedurig lezen van het Tagebuch van den beroemden [...] LAVATER [...] hebben in mij het besluit verwekt, om insgelijks mijn eigen leven te beschrijven en nauwkeurige aantekening te houden van alle, zelfs de geringste, ontmoetingen, die eenige betrekking op mijn zedelijk karakter hebben [...]. Gave God, dat ik, hier door, in de kennis van mijn hart vorderen, en het onontbeerlijke der genade van Hem in zijnen Zoon sterker gevoelen mag! (p. 1). De editie-1815 moge wellicht niet bestaan hebben, de aankondigingervan geeft met de woorden ‘ter bevordering' van zelfkennis en godzaligheid’ het doel van Van Loo goed weer. Jacob van Loo roert in zijn Dagboek een grote verscheidenheid van onderwerpen aan; hij spreekt weinig over zijn feitelijke dagelijks leven, meer over de beleving van sommige elementen daarin, zoals de vriendschap, de natuur; het meest schrijft hij beschouwend over zichzelf en zijn relatie tot God. Als hij al over het leven van alledag schrijft, bijvoorbeeld over zijn financiële omstandigheden, zijn gezinsleven, zijn ziekte, zijn werk, geschiedt dit vrijwel altijd in een perspectief waarin eigen kleinheid, falen, gebrek aan Godsvertrouwen, Gods goedheid en voorzienigheid de dimensies aangeven. Mevrouw van Loo kennen wij in het geheel niet; zij komt alleen ter sprake als gesprekspartner in opvoedkundige en godsdienstige kwesties; afgezien van een zinnetje als ‘Regt vergenoegd aten wij’ (p. 15) staat er geen huiselijk woord in het Dagboek; ook van Van Loo's werk horen wij slechts incidenteel iets; hij roert de feiten alleen maar aan om zich zo snel mogelijk aan beschouwingen over te geven: [...] ik ging zeer onbereid, zeer verward naar de kerk. Voor den preekstoel stond ik als een schuldige; maar ik waagde toch te bidden - dat ging zeer gebrekkig, zeer onordelijk, maar diep ootmoedig toe - dat ootmoedsgevoel bleef bij mij, en God gaf mij zoo eene ruimte van denkbeelden dat ik niet wist, welk ik eerst zou kiezen. Ik sprak zeer bedaard, maar zeer gevoelig - ieder woord vloeide uit mijn hart voort - en hetgene ik zeide was ware levendige overtuiging, (p. 116) Ook over zijn publicistisch werk zijn de mededelingen schaars. Het is daarom vermeldenswaardig dat onder de weinige keren dat wij iets over zijn eigen publikaties horen, het verwijzingen betreft naar werken die via de Centrale Catalogus niet te traceren zijn. Een verklaring daarvoor is mogelijk dat het hier niet om gedrukte teksten gaat; dit is uit de teksten in het Dagboek niet op te maken. De stukken in kwestie zijn ‘de vertaling van het stuk van Stolz over de gemeene karakters’ (p. 97), de (verzonden) vertaling van de ‘Joseph van Arimathea’ (p. 182) en de vertaling in het Hoogduitsch van Van Loo's ‘Leerrede over de gravin van A.’ (p. 224). Qua sfeer moeten de twee vertalingen uit het Duits Van Loo zeer vertrouwd zijn geweest; met ‘Stolz’ wordt waarschijnlijk geduid op de Zwitserse theoloog Johann Jakob Stolz (1753-1821), bewonderaar van Lavater, en Joseph van Arimathea is een episch gedicht van LavaterGa naar eind63. Alleen over de politieke situatie is Van Loo betrekkelijk feitelijk; al worden ook hier alle belevenissen ingepast in zijn levensopvatting: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||
Als wij alles nagaan, zoo heeft God in deezen oorlog ons meermalen gered door zijne elementen. Toen de Franschen in 1793 aan den Moerdijk waren, redde Hij ons door zijnen winden zijn water. - Toen zij in Augustus 1794 wederom indrongen, gaf Hij regen [...] en nu [...] zendt Hij den dooi - [...] (p. 200) Over de dingen die aan zijn dagelijks leven achtergrond verlenen is Van Loo, gelijk gezegd, iets uitgebreider. ‘De verlichting (nog niet als eigennaam. HS) is goed, mits zij niet te voorbarig zijn’ (p. 227). De metafysica of de ‘bespiegelende wijsbegeerte’, de ‘overnatuurkunde’ had Van Loo's hart niet; hij stond gereserveerd tenover de ratio. Het heelal is voor Van Loo een gesloten systeem, een in rust verkerende, hiëarchisch gestructureerde organisatie. Zonder commentaar schrijft hij over ‘de rang der Engelen’ (p. 24), ‘menschen van [...] ongepolijste vermogens, ongeoefende verstanden’ (p. 52) en van ‘dierlijke menschen’ (p. 54). J.C. Brandt Corstius vertelt evenals Lovejoy, dat tegen het einde van de achttiende eeuw de idee der kosmische verscheidenheid van statisch dynamisch wordtGa naar eind64; bij Van Loo treft men daarvan nog geen spoor aan; hij wordt ontroerd door de grootsheid van het heelal, maar de filosofie over de schepping is niet ter discussie: Ik ging voort - las in Martinet's Katechismus der Natuur - met verrukking [...]. Ik aanschouwde den onbewolkten hemel, klom van star tot star op tot in het onmeetbaar ruim. Welk een toneel! - Millioenen zonnen, die zoo vele millioenen werelden verlichten [...] (p. 17). De natuur, de ‘lieve, stille, heilige natuur’ (p. 136) krijgt in het Dagboek vrij veel concrete aandacht: Meidag! - Heerlijke, schoone lente! hoe verkwikkend voor den mensch zijt gij. [...]. De rogge is, op sommige plaatsen gemeten, vier voet lang. [...] Men heeft zelfs in beraad gestaan, om op den tweede paaschdag de beesten op de Sellekamp te brengen, (p. 177) In zijn ontroering en ontzag bij het beleven van de natuur denkt Van Loo vanzelf aan zijn Schepper en de natuur is voor hem met recht ‘de moeder van godsdienstige gevoelens’Ga naar eind65: ‘De stille Natuur [...] riep mij van alle zijden toe: God is liefde’ (p. 109). Vriendschap tussen mensen wijst naar de vriendschap van (met?) ‘onzen besten vriend JEZUS’ (p. 114); is men tot vrienschap in staat, dan is men voor het goede nog niet geheel verloren; de vriendschap is gericht op de eeuwigheid (p. 87). Niet alleen het begrip vriendschap, ook vrienden treden in het Dagboek op. Over Adelaïde van Heyden Hompesch en Margriet van Essen sprak ik al; ook onder mannen had Van Loo dierbare relaties: In de maand October kwam eindelijk de langen met smartende zielsbegeerte verlangde R..... [...]. Op den morgen van zijn vertrek was ik zeer verstrooid. Hij verliet mij met eenen hartelijke kusch. - ‘Deze kusch zegt u alles’ - stamelde hij er bij - en dat voelde ik ook diep. Deze kusch, dit woord was mij den ganschen dag - meer dagen achter een, als een heilig zegel zijner teederste, onverbreekbare vriendschap, dierbaar en gewigtig (p. 114). Ook in zijn lectuur is Van Loo een man van zijn tijd; hij las voornamelijk tijdgenoten die stichtelijke teksten schreven; de Nederlanders Van Alphen, Martinet, de duitstaligen Lavater, Klopstock en Ewald. Voor een overzicht van Van Loo's | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||
lectuur voor zover die uit het Dagboek blijkt verwijs ik naar de bijlage. De sexuele onrust waarvan Van Loo een paar keer melding maakt (p. 126, 133, 181), gaat gepaard met schuldgevoelens. Gelden de bezwaren van de Vaderlandsche Letteroefeningen en de Boekzaal deze passages? Ook Kobus en De Rivecourt meenden dat Van Loo het Dagboek ‘zeker niet voor den druk bestemd had’Ga naar eind66. Dat Jacob van Loo veel bij zichzelf stilstond is wel gebleken, hij doet dit niet alleen naar aanleiding van feiten en verschijnselen, hij doet het ook zonder dat er concrete aanknopingspunten zijn. Hij denkt veel na over eigen zondigheid; daarnaast is de geborgenheid die God de mens biedt onderwerp van vele passages en houden de bestemming van de mens en het beleven van het geloof hem in het bijzonder bezig. Van Loo beschrijft herhaaldelijk zijn tekortschieten als Christen; de zondigheid bestaat veelal uit een gebrek aan overgave aan God, waardoor o.a. het bidden dikwijls niet van harte gaat: Eindelijk dwong ik mij tot bidden. Dit was in het begin enkel lippenwerk, afgeperst door dwang [...]. Nu en dan gevoelde ik eene huiverende gewaarwording en mijne schrikkelijke verwijdering van God: dit bragt schaamte te weeg - ik drukte die met eenige woorden uit, die uit een vol hart voortstroomden. De gewenschte stemming des harten kwam en ik kon [...] (p. 98). Het besef van geborgen zijn bij God en de werking van Zijn voorzienigheid moeten Van Loo diep in het hart gegrift zijn geweest. We zagen hoe hij de oorlogsfeiten in het licht van Gods zorg voor de Republiek interpreteerde. In een meevallertje bij de inkwartiering ziet hij hetzelfde voor zichzelf; ‘Mijn huis werd ook doorzocht, maar niet geschikt gevonden wordende voor paarden, kwam ik vrij met eenen Officier. Zoo zorgdet Gij [...]’ (p. 208). Hoe gewoon en heel natuurlijk Gods zorg voor Van Loo is, blijkt ook uit de vertrouwdheid waarmee hij het woord ‘Vader’ als eigennaam bezigt: ‘Hoe zorgt Vader voor mij’ (p. 61). De werkelijke bestemming van de mens is voor Van Loo de eeuwigheid: ‘Zoo ver moet het met mij komen dat ik alles wat ik doe [...] doe, en met een uitzicht op de eeuwigheid’ (p. 57). Het lèvende geloof was hem belangrijker dan theologisch onderzoek: ‘O, dat ik meer alle geleerdheid varen liet en een katechismuskind wierd’ (p. 217) (d.i. iemand die het geloof weer ervaart als een kindGa naar eind67). Van Loo's groot en levend geloof kende ook diepe twijfels: ‘O, ik bemerk, dat ik niets geloof van het gene mijn verstand mij als waarheid predikt’ (p. 104). Samenvattend kunnen wij zeggen dat Van Loo, die zichzelf vrijwel altijd beschouwt in zijn relatie tot God, veel van zijn zelfbeschouwingen aan eigen falen wijdt. In de delen van het Dagboek waar Van Loo over zichzelf spreekt is de toon veelal somber. (Het woord ‘zingen’ komt in de hele tekst één keer voor, en dan als slaapverdrijvend middel (p. 157). In zijn ontoereikendheid weet Van Loo zich geborgen bij God. De relatie met Hem heeft niets leerstellings, zij is van gevoelsmatige aard. | |||||||||||||||||||||||||
IV. NabeschouwingHet zal uit het voorgaande duidelijk zijn dat Jacob van Loo in zijn Dagboek verslag deed van innerlijk leven, een innerlijk leven dat zich doet kennen als gericht op God, in een vrijwel voortdurend besef van eigen zondigheid. De toon | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||
van het Dagboek zou men ‘tobberig’ kunnen noemen. Merkwaardig is nu dat de bedestonden, leerredenen en overpeinzingen die van Van Loo's hand verschenen, een geheel andere geest ademen. De bemoedigende, bezielende toon die Van Loo voor anderen wèl kon vinden, zoeken wij in zijn Dagboek tevergeefs. Buijnsters heeft eenzelfde verschil gesignaleerd tussen het officiële, voor publikatie klaargemaakte dagboek van Van Alpen en het onlangs door hem gevonden ‘Geheim Dagboek’Ga naar eind68; de vergelijking met Van Loo dringt zich op (al zou de discrepantie hier liggen tussen het Dagboek en de andere geschriften). In het verslag dat Van Loo doet tekent zich mijns inziens geen proces af; een passage over de eigen zondigheid uit 1795 zou a.h.w. ongemerkt een plaats kunnen hebben in een aantekening uit 1781.
Is het Dagboek een piëtistisch dagboek? Kalff jr. neemt een hoofdstuk ‘Het Piëtistisch Dagboek’ op en behandelt daarin Van Loo's werk, zonder echter voor de term ‘Piëtistisch’ een exacte omschrijving te gevenGa naar eind69. Breekveldt kon de resultaten van zijn onderzoek nergens aan toetsen en liet de vraag dan ook open52. Van de Ketterij heeft aanvankelijk het begrip ‘Piëtist’ gedefinieerd in termen van taal. Een Piëtist is iemand die een bepaald taalgebruik ‘spreekt en verstaat’Ga naar eind70; recentelijk heeft hij deze omschrijving enigszins gemodificeerd: niet alleen de woorden, ook de zaken, en dit zijn de ervaringen die de Piëtist als genadegaven ontvangt op zijn bekeringsweg, kenmerken de PiëtistGa naar eind71. Omdat piëtisten-taal conservatief is kan ook achttiende-eeuws woordgebruik getoetst worden aan piëtistisch woordgebruik van na 1900, zo meent Van de KetterijGa naar eind71; de bevindingen van Breekveldt zouden dan een referentiekader hebben. Het onderzoek naar de zaken zou dan nog nodig zijn om de vraag of het Dagboek piëtistisch genoemd kan worden, te beantwoorden.
De echtheid van het Dagboek blijft onbewijsbaar. De weinige feiten die vermeld zijn, stroken met wat wij ‘van derden’ weten. De echtheid der gevoelens is een gecompliceerde zaak. De bestemming van het Dagboek? Heeft Van Loo ooit aan publiceren gedacht? Hij heeft het manuscript niet gecorrigeerd, gezien de aperte stijlfouten, dat is ongeveer het enige wat wij met redelijke zekerheid kunnen zeggen. Mijn indruk is met de Boekzaal, de Vaderlandsche Letter-oefeningen en Kobus en De Rivecourt dat Van Loo het dagboek uitsluitend voor zichzelf schreef. Kunnen wij zeggen dat het Dagboek een bepaalde plaats inneemt in een reeks verwante dagboeken? Het is bekend dat Van Alphen en Feith dagboeken publiceerden; de teksten hiervan waren voor het publiek geschikt gemaakt en de echtheid, de ongekunsteldheid van deze geschriften blijft een dubieuze zaak totdat, zoals onlangs voor Van Alphen is geschied, een eventueel onthullende ontdekking daaromtrent klaarheid verschaftGa naar eind68. Het is zeer de vraag of Van Loo's Dagboek in deze rij thuishoort. Bellamy hield enige weken een dagboek bij dat niet op publikatie was gericht en ook van het dagboekfragment van Johanna Maria van Goens is dat niet waarschijnlijkGa naar eind72. Deze teksten zijn echter te summier om met het werk van Van Loo vergeleken te kunnen worden. Wanneer wij terecht veronderstellen dat Van Loo's dagboek zeer persoonlijk en ongekunsteld is en niet voor het publiek bestemd was, dan lijkt het er op dat het enige waarmee het zich kan meten het ‘Geheim Dagboek’ van Van Alphen is. Dit omvat ook een behoorlijke spanne tijds en is van particuliere aard. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||
Is het Dagboek nu een Lavaters Dagboek te noemen? De Vaderlandsche LetteroefeningenGa naar eind58 hadden zulks gedaan. Het voert te ver op deze plaats de details rond de edities van Lavaters Dagboek te bespreken. Willen we de twee geschriften vergelijken, dan leggen we Van Loo's Dagboek naast de herdruk van deel I van J.C. Lavaters: Geheimes Tagebuch von einem Beobachter seiner selbst (Leipzig 1772). Aan externe gegevens is te melden dat beide schrijvers jong waren toen zij begonnen te schrijven (Lavater 33 Van Loo 34). Lavaters dagboek verscheen echter bij zijn leven en de tekst ervan is door de schrijver zelf gereedgemaakt. Ook wat de formele aspecten betreft zijner verschillenen overeenkomsten: beiden schrijven bijbeltaal zonder te citeren, Van Loo leidt het jaar in, Lavater de maand; de verschillen: Lavater omspant een maand tijd en schrijft in die periode iedere dag, veel langere stukken dan Van Loo, veel levendiger en gedetailleerder, gaat in op achtergronden en feiten, zodat wij zijn leven echt een beetje kunnen volgen. Zeer curieus is het beroemde geheimschrift dat hij enige keren gebruikt. Lavaters dagboek heeft ‘literaire’ trekjes die bij Van Loo afwezig zijn (terugkeren van motieven, correspondentie tussen spreuk en feiten op één dag). Inhoudelijk lopen de dagboeken sterk uiteen voor zover het de feiten betreft: Lavater vertelt ons van de chocola die hij drinkt, van zijn holle kies, van de ruzie met het dienstmeisje. Maar wat de achtergronden betreft, kan men zeggen dat de dagboeken vanuit eenzelfde geest geschreven zijn: beide schrijvers hebben dezelfde houding t.o.v. de vriendschap, dezelfde voorkeur voor bijbelteksten van Mattheus en Paulus, voor het werk van Klopstock. De eigen zondigheid houdt beiden sterk bezig, (on-)sterfelijkheid is een veel voorkomend thema (de legendarische interesse van Lavater voor schedelvormen komt ook in het Geheim Dagboek voor); gevoelvol bidden en een levend geloof tellen voor beiden zwaar. Samenvattend kan men zeggen dat, hoewel de verschillen tussen de beide dagboeken zeer in het oog springend zijn, het niet onjuist lijkt het Dagboek van Jacob van Loo althans naar den geest een ‘Lavaters dagboek’ te noemen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||
BijlageOverzicht van de in Van Loo's Dagboek genoemde lectuur. (door mij naar geografische herkomst gegroepeerd). | |||||||||||||||||||||||||
algemene lectuur:
| |||||||||||||||||||||||||
Nederlandse lectuur:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||
Duitse lectuur:
| |||||||||||||||||||||||||
Engelse lectuur:W. Bates (p. 3, 12) Blair, een Leerrede over de dood (p. 139) E. Young, (p. 139) J. Hervey (p. 1) J. Moore, Dagverhaal (p. 227), (p. 232). | |||||||||||||||||||||||||
Franse lectuur:J. Saurin, Godgeleerdheid (p. 15) | |||||||||||||||||||||||||
Voor mij niet-identificeerbaar:
|
|