Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 712]
| ||||||||||||||||||||||
Het dagboek van Jacob van Loo.
| ||||||||||||||||||||||
I LevensschetsUit zijn Dagboek weten wij dat Jacob van Loo op 10 September jarig wasGa naar eindnoot1. Zijn ouders, Hermannus van Loo en Hilletje KillewigGa naar eindnoot2 lieten hem op 11 september 1754 te Naarden dopen. Ten onrechte vermeldt het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek 1743 als geboortejaar; de schrijvers zijn waarschijnlijk in de war geweest met de leeftijd die Van Loo bereikte, 43 jaarGa naar eindnoot3. Hermannus van Loo was predikant en ook Jacob ging theologie studeren; hij deed dat te Utrecht. Zijn lidmaatschap van het genootschap ‘Dulces ante omnia Musae’ gaf hem al vroeg de kans in contact te komen met letterlievenden. In de ledenlijst die van 1774 moet dateren, staat zijn naam tussen die van Nicolaas Hinlópen, Mr. Hieronymus van Alphen, Mr Pieter Leonard van de Kasteele, Johannes Kneppelhout, Petrus Hofstede en Mr Cornelis van LennepGa naar eindnoot4. Het is niet duidelijk in hoeverre Jacob van Loo echte contacten met zijn clubgenoten onderhield; vrij zeker is zijn vriendschap met OckerseGa naar eindnoot5; voor Rhijnvis Feith, die pas in 1778 lid werdGa naar eindnoot6, was Van Loo te vroeg en ook het Utrechtse leven van Jacobus Bellamy en Johannes Kinker, beiden in 1782 aangekomenGa naar eindnoot7, heeft hij gemist. Jacob van Loo, die later zo veel zou publiceren, moet ook in zijn studententijd al geschreven hebben (het reglement van ‘Dulces’ schreef dat voor). Ik heb echter geen geschriften uit die | ||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| ||||||||||||||||||||||
tijd gevonden. De Proeven van Oudheid- Taal en Dichtkunde die ‘Dulces’ in 1775 en 1782 uitgaf, bevatten geen werk van hemGa naar eindnoot4.
1777 was een belangrijk jaar voor Van Loo. Op 7 april trouwt hij te Oud-Loosdrecht met de aldaar op 27 januari 1754 gedoopte Alida Clara de Mol (niet C.P. de Mol zoals twee biografische woordenboeken meldenGa naar eindnoot8) en begin augustus vertrekt hij met haar naar Ootmarsum, waar zijn collega P. Stulen hem op 3 augustus als adjunct-predikant in de dienst bevestigtGa naar eindnoot9. Jacob en Clara van Loo kregen vier kinderen. Het Doopboek der Hervormden van Ootmarsum gaat er eerst in 1791 toe over ook de geboortedata te vermelden. Van de kinderen-Van Loo kennen wij daarom alleen de doopdata: Hermannus werd gedoopt op 15 maart 1778, Wilhelmina Jacoba 18 maart 1781, Hillegonda Margaretha 21 april 1783 en Henriëtte 8 januari 1786Ga naar eindnoot10. Zijn predikambt heeft Van Loo niet verhinderd in twintig jaar zeker 26 boeken het licht te doen zien. Een deel daarvan bevat bedestonden en kan als onderdeel van zijn kerkelijk werk beschouwd worden; de overpeinzingen en vertalingen die hij deed verschijnen, sluiten qua onderwerp en sfeer bij de bedestonden aan en ik heb dan ook de indruk dat er niet veel verschil is tussen de professionele en de meer persoonlijke publikaties.
Van literaire relaties in Van Loo's latere leven is mij niet veel gebleken. Het is erg moeilijk de in het Dagboek genoemde personen te identificeren omdat van hun namen slechts de initialen zijn afgedrukt. In een posthume herdruk van een van Van Loo's werken zijn echter een aantal brieven en brieffragmenten opgenomen, waarvan er één gericht is aan een met name genoemde persoon, t.w. Margriet, baronesse van EssenGa naar eindnoot11. Ook Noordhoek, die de relaties van Lavater met Hollanders en zijn invloed in Nederland bespreekt, maakt melding van de correspondentie tussen Jacob van Loo en Margriet van Essen, geboren baronesse van HaeftenGa naar eindnoot12. Margriet van Essen, geboren in 1751, woonde sinds haar huwelijk in 1774 op het landgoed De Schaffelaar bij Barneveld; uit die tijd dateert haar vriendschap met Ahasverus van den Berg. Zij was honorair lid van het Haagse dichtgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’, schreef gedichten en prozastukjes en vertaalde, evenals overigens Jacob van Loo, een boek van Lavater, met wie zij bevriend was zonder hem ooit ontmoet te hebben. Tot haar vriendenkring behoorde naast Van Loo o.a. ook J.F. Martinet, de beroemde predikant-natuurkundige. Op de Schaffelaar werden bijeenkomsten gehouden waar de Duitse preromantici Gellert, Klopstock en Lavater werden gelezen en vertaald; Margriet heeft het hare bijgedragen tot het bekendworden van deze schrijvers in NederlandGa naar eindnoot13. Van Loo noteert in zijn Dagboek het begin van de vriendschap met Margriet en vanaf dat moment, het is september 1783, komt ‘M. v. Sch....’ diverse keren ter sprake. Zij is niet alleen een financieel weldoenster die Van Loo ondersteunt en een deel van de opleiding van zijn zoon Hermannus betaalt, zij is vooral een belangrijk vriendin. Haar overlijden in 1793 geeft Van Loo aanleiding tot allerlei bespiegelingen over de vriendschap en het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| ||||||||||||||||||||||
weerzien in het hiernamaals waarop hij zijn hoop heeft gevestigd. Wanneer hij een jaar later aan de vertaling van Casimire's Leben werkt (zie bibliografie), moet hij voortdurend denken aan de ‘vele treffende overeenkomsten’ tussen Casimire en Margriet; zij hebben een ‘vroom, vriendschappelijk hart’ en de ‘zucht, om in alles Gods wenk te verstaan en Gods wil op te volgen’ gemeenGa naar eindnoot14. Aanknopingspunten voor literaire relaties van Jacob van Loo zou men ook kunnen zoeken in het liber amicorum voor J.P.A. Wintgens, waarin Van Loo en zijn vrouw op 10 september 1794 beiden een gedichtje schreven. Daar dit boekje (het wordt bewaard in de Koninklijke BibliotheekGa naar eindnoot15) op veel diverse plaatsen en op soms jarenuiteenliggende data is gesigneerd, is het stellig niet gemaakt voor een bepaalde gelegenheid. Ik heb de indruk dat Wintgens (van 1792 tot 1798 predikant te OldenzaalGa naar eindnoot16) het boekje bij zich droeg en dat vrienden er bij ontmoetingen in schreven; Van Loo's bijdrage is in Ootmarsum en op zijn verjaardag geschreven. Op het eerste gezicht wijzen de namen van degenen die een bijdrage leverden niet naar de literatuur. Er staan veel teksten van familieleden in, voorts van een aantal inwoners van Duisburg; er is een bladzijde van de predikant Lulofs uit Almen, een van de predikant Kalkhoff, werkzaam op Walcheren. Voor zijn literatire tijdgenoten was Van Loo geen onbekende: Elisabeth Maria Post schrijft (waarschijnlijk in het voorjaar van 1792) aan Charlotte Louise van der Capellen en noemt Van Loo's preken ‘nog al niet zoo preekagtig als veele anderen’ en Van Loo zelf als wegwijzer in de leerstukken daar onze zaligheid van afhangt, ‘zeker beter [...] dan veele duitschers’. Relatieve lof dus. Absoluter was J. Schull geweest die in november 1781 aan J.P. Kleyn (zwager van de reeds genoemde Ockerse) schreef: ‘hebt gij gelezen de preek en overdenkingen van Van Loo, bij het graf van de jonge gravin van hompesch, dat is wat uitmuntens dat doet holland eer aan’,Ga naar eindnoot17.
Jacob van Loo moet zijn tijd verdeeld hebben over zijn gezin, zijn bezigheden als predikant en zijn publicistisch werk. Dikwijls echter heeft hij in het geheel niet kunnen werken. Hij was ziek: ‘kramp in de keel’ en hoest hebben hem zijn hele leven geplaagd. Het Dagboek toont letterlijk van de eerste tot de laatste bladzijde het gesukkel, het raadplegen van doktoren, het hopen en wanhopen. De kerkeraadsnotulen melden zijn veelvuldige afwezigheid. Op 26 juni 1797 verzoekt Van Loo zelf de kerkeraad om schriftelijk te mogen stemmen (over een te benoemen predikant), ‘'t zij hij door absentie of zwakheid verhinderd wierd, persoonlijk te verschijnen’Ga naar eindnoot18. Het dagboek van Van Loo's stad- en tijdgenoot Dröghoorn (waarover later) heeft ten aanzien van Van Loo bijna een formule ontwikkeld: ‘Ds Van Loo is nog bij continuatie indispoost’ schrijft hij herhaaldelijkGa naar eindnoot19. Op 1 augustus, bijna twintig jaar nadat hij in Ootmarsum was gekomen, overleed Jacob van Loo daar ‘na vele zukkelingen’Ga naar eindnoot20. Zijn ambtgenoot schrijft in het kerkeraadsboek: ‘d.l.Aug. wierd deze gemeente in rouwe gedompeld door het overlijden van haaren oudsten Leeraar Jacob van Loo in het 43 jaar zijns ouderdoms, welke bijna 20 jaaren deeze gemeente met leer | ||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| ||||||||||||||||||||||
en wandel gesticht heeft. Zijn ambtgenoot G.B. Stulen [...] heeft den 6 deezer in liefde aan hem gedacht met een leerrede over Hebr. 13:17 a [...], hetwelk onder veel aandoening van spreeker en hoorers geschied is’Ga naar eindnoot21. De Boekzaal der geleerde waereld spreekt in zijn kort overlijdenbericht ook van de ‘blijken van achting en liefde, welke hij in deze Gemeente genoot’Ga naar eindnoot20.
Ootmarsum telde in de tijd dat Van Loo er woonde ruim 1000 inwoners; in de omliggende landen die bij het stadje hoorden woonden nog eens 8000 mensenGa naar eindnoot22. Het is vanouds een Rooms-Katholieke stadGa naar eindnoot23; voor de 514 zielen die de Hervormde kerk in 1794 telde (329 in de stad en 185 in de buurschappen) waren twee predikanten in dienstGa naar eindnoot24. Waarschijnlijk ging het in Ootmarsum levendig toe; het plaatsje lag aan de postweg Amsterdam-Deventer-Nordhorn-Lingen en was daardoor dè pleisterplaats voor ieder die op doorreis was en nog juist in de Republiek zijn reis wilde onderbreken. Met zijn vrederechter, advocaten, latijnse school, posthuis en poorten deed Ootmarsum niet onder voor Enschede en overtrof het Delden en GoorGa naar eindnoot25. Er zijn tekenen die er op wijzen dat ook het geestelijk klimaat zich kenmerkte door een zekere beweeglijkheid. De plaatselijke geneesheer, Joseph Schoeningh, richtte in 1778 een verzoekschrift tot de Heeren Ridderschap en Steden van Overijssel, om in bepaalde gevallen de keizersnede te mogen toepassenGa naar eindnoot26. In ‘Het Huys Ootmarsum’, eigendom van en bewoond door leden van het Duitse grafelijk geslacht Van Heyden Hompesch, bezat Ootmarsum een ‘hof’, een centrum waar mensen uit de bovenlaag van de bevolking elkaar ontmoettenGa naar eindnoot27. Blijkens zijn Dagboek heeft Van Loo ‘Het Huys’ gefrequenteerd; herhaaldelijk schrijft hij over maaltijden bij en gesprekken met de oude gravin. Het meest emotioneel is hij echter over een van haar dochters, Adelaïde. Met haar was hij zeer bevriend; in mei 1778 maken zij een avondwandeling die diepe indruk op hem achterlaatGa naar eindnoot28. Wanneer zij op 5 maart 1781 overlijdt (zij is dan 21 jaar), uit hij zijn droefheid in de Overdenkingen bij het graf van mijne jonge vriendin, die hij op 10 maart voltooit; eerst in de op 18 maart uitgesproken leerrede De zwijgende Christen bij het graf van eene Godvrezende Dogter onthult hij dat de jonge vriendin Adelaïde wasGa naar eindnoot29. Dat Adelaïde ook na haar dood nog een belangrijke plaats in zijn hart innam blijkt uit een waarschijnlijk van nà augustus 1783 daterende brief van Van Loo aan een andere vriendin, waarin hij schrijft dat hij gelogeerd heeft ‘[...] op den Schaffelaar, bij den baron van Essen, wiens vrouw een tweede Adelaïde voor mij is’Ga naar eindnoot30.
Het is ‘Het Huys’ overigens treurig vergaan. De oude graaf, die in 1790 was gestorven (wij weten dank zij Dröghoorn dat Van Loo een lijkpredikatie voor hem hieldGa naar eindnoot31), was een trouw aanhanger van Oranje geweestGa naar eindnoot32. Toen de Franse troepen in hun expansie- en veroveringsdrift in januari 1795 over de bevroren rivieren Nederland binnendrongen om ook hier de Revolutie te brengen, achtte de gravin het raadzaam deze republikeinen niet af te wachten. Zij vertrok naar Bentheim. In 1811 werd de inboedel van ‘Het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| ||||||||||||||||||||||
Huys’ geveild; daarna volgde de sloopGa naar eindnoot33. Als Jacob van Lennep op zijn tocht door Nederland in juli 1823 in Ootmarsum is, ziet hij daar ‘eene groote plaats in eene vervallene diergaarde waar drie groote vischkommen in elkander liepen door duikers of waterleiders’Ga naar eindnoot34. De restanten van het landgoed? De rentmeester van ‘Het Huys’, Joan Georg Dröghoorn, hield gedurende vele jaren een dagboek bij. Hiervan zijn alleen de aantekeningen uit de jaren 1790-1793 bewaardGa naar eindnoot19. De zakboekjes staan vol feitelijke gegevens: door Dröghoorn weten we wie er preekte, welke schandaaltjes de ronde deden, welke gasten er op het hof waren, wie er alleen door de stad wandelde, wanneer er een nieuwe tonne biers werd aangesproken. Dit dagboek is a.h.w. de tegenhanger van het Dagboek van Van Loo, dat, naar later zal blijken, zich met feitelijkheden nauwelijks ophoudt. Het dagboek-Dröghoorn bevestigt niet alleen de indruk dat Ootmarsum een levendig stadje was, het verschaft ons ook informatie over het leven van Van Loo. Hoewel deze aantekeningen dateren uit een tijd dat Van Loo zelf ook vrij regelmatig zijn Dagboek bijhield, is het Dröghoorn die ons diverse malen meldt dat Van Loo op het hof te gast is; dank zij Dröghoorn weten wij wie er bij de familie Van Loo logeerden en het is ook hí die ons vertelt dat professor Vinke uit Lingen, die werd geraadpleegd, i.v.m. Van Loo's ziekte, er in 1790 nog wel op vertrouwde dat Van Loo ‘konde worden geholpen’Ga naar eindnoot35.De Franse legers drongen ook tot in Ootmarsum door en brachten daar grote onrust. De burgemeesters werden vervangen door een nieuwe municipaliteit, de gemeenteleden moesten het veld ruimen voor een comité van waakzaamheid; in korte tijd hadden deze twee groeperingen meningsverschillen over wederzijdse bevoegdhedenGa naar eindnoot36. Daarbij kwam nog dat de Rooms-Katholieken en Protestanten in Ootmarsum elkaar het licht in de ogen niet gunden. De graaf van Heyden Hompesch had hiertoe met zijn anti-Katholieke houding waarschijnlijk bijgedragen. De Borculose hoofdonderwijzer H.W. Heuvel die de Twentse geschiedenis heel goed kende, geeft staaltjes van ongehoorde onderdrukking, maar vermeldt geen bronnen: twee - met name genoemde - naar het Munsterse uitgeweken Rooms-Katholieke meisjes liet de graaf ‘oplichten’ en in de kerker van ‘Het Huys’ opsluiten. Toen zij in de nieuwjaarsnacht van 1777 over het ijs vluchtten nam de graaf wraak door tot Pasen de R.K. kerk te sluiten; de dichtstbijzijnde Rooms-Katholieke kerk was drie uur lopenGa naar eindnoot37. Wat hiervan waar moge zijn, zeker is dat in de jaren '90 van een vreedzaam samenleven van deze twee ‘partijen’ nog geen sprake was. Inzet van de strijd was o.a. de Hervormde kerk. Oorspronkelijk was dit gebouw Rooms-Katholiek bezit; in de zeventiende eeuw was het in Hervormde handen gekomen. In hun heroveringspogingen gingen de Rooms-Katholieken zo ver dat zij, terwijl Van Loo op de preekstoel stond, de toren bezetten en de klokken begonnen te luiden: zijnde de predikant Van Loo, die 's voormiddags preekte, genoodzaakt aan de gemeente kort na het voorgebed te verklaren, dat hij niet in staat was verder voort te gaan, waarom hij met het allervolmaakste gebed besloot. Des namiddags kon er, wegens het geweldig klokkengelui door de Roomschen, niet eens godsdienst gehouden wordenGa naar eindnoot38. Van Loo zegt in zijn Dagboek ‘Het is, of het heil der kerk aan het behou- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| ||||||||||||||||||||||
den van dit gebouw afhangt’. In 1810 is de kerk weer aan de Rooms-Katholieken afgestaan, de Hervormden hebben sinds 1811 een andere kerk; de preekstoel, de lessenaar en het in 1781 door Van Loo met een preek ingewijde orgel uit de oude kerk, zijn hierheen overgebrachtGa naar eindnoot39. De gemeente Ootmarsum heeft Jacob van Loo ‘geëerd’ door in 1961 een straat in een nieuwbouwwijk naar hem te noemenGa naar eindnoot40. In het tweede gedeelte van dit artikel zal ik nader ingaan op het dagboek als genre, en een interpretatief verslag doen van de inhoud van het Dagboek van Van Loo. | ||||||||||||||||||||||
II Het Dagboeka. Opmerkingen over het genreEen dagboek is een boek waarin iemand dagelijks of met regelmaat opschrijft wat hem op die dag bezighield; een dagboek behelst persoonlijke belevenissen, zulks in tegenstelling tot bijvoorbeeld een scheepsjournaal, dat geschreven wordt met het oog op de lotgevallen van het schip. De basis voor het dagboek is de kalender; ook als de aantekeningen niet dagelijks gemaakt worden zijn zij gebonden aan dag en datum. De eerste sporen van het dagboek vinden we dan ook als aantekeningen tussen gebedenboeken en kroniekenGa naar eindnoot41. Het dagboek beschrijft gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden en gedachten die de schrijver hebben beziggehouden of die tijdens het schrijven bij hem opkwamen. Er worden geen feiten bedacht; ze worden alleen, gekleurd door de beleving van de schrijver en al of niet voorzien van zijn commentaar, neergelegd. Dresden heeft onder woorden gebracht dat de mens die zichzelf beschouwt, desolidariseert. De dagboekschrijver ‘blijft gesplitst in een levend gedeelte en een beschouwend’Ga naar eindnoot42. Johann Caspar Lavater, de bekende achttiende-eeuwse predikant-schrijver uit Zürich, had in de inleiding van zijn beroemd geworden Tagebuch het probleem der oprechtheid ook al gesignaleerd, maar de psychologische complicaties leven voor hem, voor zover blijkt, niet. De dagboekschrijver maakt juist een goede kans tot echte eerlijkheid in staat te zijn, want Gerade da fängt sich die Aufrichtigkeit an, wo unser Herz zu merken anfangt, dasz es von uns selbst beobachtet wird.Ga naar eindnoot43. Hocke, die een omvangrijke studie over Das Europäische Tagebuch publiceerde, heeft er op gewezen dat geen enkele dagboekschrijver ontkomt aan de neiging tot zelfvergroting of zelfverkleining; daarmee heeft Hocke het impliciete gebrek aan oprechtheid in ieder dagboek gelocaliseerdGa naar eindnoot44. Jacob van Loo gunt ons een blik in zijn ziel: Somtijds studeer ik op diepe vernederingsgevoelens en ootmoedsuitdrukkingen; de sterkste zijn mij nog te zwak- naarmate ik mijne onwaardigheid en slechtheid sterker uitdruk [...] sta ik vergenoegder op van het gebedGa naar eindnoot45. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| ||||||||||||||||||||||
De relatieve echtheid heeft het dagboek gemeen met de brief en de autobiografie. De brief is gericht aan iemand en wordt geschreven met het oog op antwoord; zij ontstaat, zo meent Gräser, uit ‘Gemeinschaftlichkeit’ (wat ook blijkt uit het woord ‘correspondentie’); de voedingsbodem voor het dagboek is z.i. echter de eenzaamheidGa naar eindnoot46. De autobiografie wordt geschreven op een tijdstip dat de schrijver een aanzienlijk deel van zijn leven kan overzien; hij ordent dan de stof en biedt zijn werk aan ter publicatie. Het dagboek groeit van dag tot dag met de schrijver mee en mist dus overzicht en ordening. Doorgaans is het dagboek ook niet voor anderen bestemd (al zullen vorsten, grotste staatslieden, literatoren wanneer zij een dagboek houden wel aan een mogelijk publiek denken). Misschien is het aan de bovenstaande verschillen in werkwijze en bestemming toe te schrijven dat, zoals Kalff jr. meent, ‘hoogst zelden autobiograaf en diariist in één zelfden persoon vereenigd zijn’Ga naar eindnoot47. In deze korte bespreking blijven het literaire dagboek en het fictionele werk in de vorm van het dagboek buiten beschouwing. In de geschiedenis van het dagboek zijn enkele punten aan te geven die begrip van het dagboek van Jacob van Loo kunnen vergroten. | ||||||||||||||||||||||
b. enkele elementen uit de geschiedenis van het dagboekZoals gezegd is treffen we de eerste aantekeningen die van een aan datum gebonden zelfreflexie getuigen, aan in gebedenboeken. De eerste mensen die een apart boek voor en over zichzelf aanlegden waren Humanisten; de oudst bewaarde dagboeken in Europa (waartoe de door mij geraadpleegde schrijvers zich beperken) zijn althans van hen afkomstig. Hocke begint zijn besprekingen met een fragment uit het dagboek van een Italiaan uit 1409. In Engeland en Nederland kwam de Renaissance later op gang en de eerste dagboeken hier beschrijven gebeurtenissen uit de jaren rond resp. 1550 en 1600Ga naar eindnoot48. Dresden meent dat de dagboeken die vóór de Romantiek werden geschreven gemeen hadden dat zij gebeurtenissen en toestanden beschreven; volgens hem hadden deze dagboeken - uitzonderingen daargelaten - nog niet tot doel dat de schrijver nader tot zichzelf zou komen dòòr het schrijvenGa naar eindnoot49. Tot die uitzonderingen behoren zeker de geestelijke dagboeken. Hocke geeft een fragment uit het dagboek van Ignatius van Loyola (uit 1544) dat alleen innerlijke belevenissen en nadenken daarover bevatGa naar eindnoot50. De Hervorming moet tot het ontstaan van innerlijke dagboeken hebben bijgedragen doordat Protestanten de gewetensontlading in de biecht niet kennenGa naar eindnoot51. W. Breekveldt heeft er in zijn doetoraalscriptie op gewezen dat ruim een eeuw voor dat de Romantiek in Nederland haar intrede doet, in Piëtistische kringen het verslag doen van innerlijk leven niet ongebruikelijk wasGa naar eindnoot52. Men kan zich afvragen of in de dagboeken die wèl gebeurtenissen en toestanden beschreven, niet ook al een zoeken naar zichzelf aanwezig was. Samuel Pepys beschreef feitelijk en luchtig de conflicten met zijn vrouw (zijn dagboek loopt van 1660-1669); het lijkt mij niet uitgesloten dat hij zich in de presentatie van zijn gedachten conformeerde, dus een ‘feitelijk’ verslag maakte, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| ||||||||||||||||||||||
en tegelijk het verlangen had iets meer van zichzelf te begrijpen. De inhoud van de diverse dagboeken van vóór de Romantiek vertoont een nogal veelkleurig beeld. Wanneer rond 1750 de reactie op de Verlichting vorm gaat krijgen, en de mensen, vanuit de wetenschap dat zij in het heelal en t.o.v. elkaar gerangschikt zijn in de grote ‘keten der wezens’, belangstelling voor hun innerlijk krijgen, wordt het dagboek meer en meer een onderkomen voor de exploratie van het eigen wezen. De ‘étalage du moi’ waarvan Lovejoy spreekt, krijgt hier haar kansGa naar eindnoot53. wordt vervolgd | ||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| ||||||||||||||||||||||
(Voorlopige) bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| ||||||||||||||||||||||
|
|