Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
1.Het proefschrift van Arnold Evers telt 96 pagina's, en daarvan is de helft gewijd aan de transformatie V-Raising. De andere helft is verdeeld over twee hoofdstukken: één over de konsekwenties van Evers' V-Raising theorie voor de algemene linguïstische theorie (ch. II); en tenslotte één hoofdstuk dat de naam ‘Cyclic Rules’ draagt (ch. III). Ter verklaring van de titel wijst Evers niet zozeer op dit korte slothoofdstuk alswel op het feit dat het begrip ‘transformationele cyclus’ te danken is aan de analyse van Engelse predikaatskomplementkonstrukties, en dat het objekt van deze studie gevormd wordt door dezelfde konstrukties in het Nederlands en het Duits. Onderzoekingen van Evers vonden al jaren voor het verschijnen van zijn proefschrift hun neerslag in een paper ‘The syntactic motivation of Predicate Raising’, waarvan enkele versies ongepubliceerd bleven. Spektator III, 2 (1973) bevatte de definitieve versie van dit artikel. De naam Predicate Raising was natuurlijk ontleend aan McCawley's overbekende analyse van het verbum to kill (Mc-Cawley 1968). Deze analyse ontbeerde naar veler mening onafhankelijke syntaktische argumenten. De overeenkomst die Evers aanwees tussen de afleiding van sekwenties als proberen te leren zingen enerzijds en de omvorming van cause to become not alive kon opgevat worden als een voorzien in deze tekortkoming. In de Spektator-versie van ‘The syntactic motivation’ wordt echter duidelijk dat dit niet of niet meer de bedoeling van de auteur is. Hij legt nl. de nadruk op een nadeel van de generatief- semantische benadering. Hij redeneert dat de generatieve semantiek het mogelijke bestaan voorspelt van lexikale items met een betekenis als bv. be allowed to learn of promise to learn, en dat het niet voorkomen van zulke items in het generatief-semantische model moet worden gekwalificeerd als een lexikale lakune, en dus als een toevalligheid. In de Standaardtheorie zou de beperking van het aantal betekenis-kenmerken, (zodanig dat er wel een kenmerk + Cause is, maar geen kernmerk + Promise), een meer gegeneraliseerde beschrijving mogelijk maken. In de dissertatie komt de naam Predicate Raising nauwelijks meer voor, en is de semantische term Predicate vervangen door de syntaktische V: V-Raising. In een paragraaf waarvan Evers tijdens de verdediging van zijn proefschrift liet weten dat hij op aandrang van anderen was toegevoegd, wordt de prelexikale regel Predicate Raising slechts kort ten tonele gevoerd (par. 2.5). Evers' positie wordt weergegeven door de zinnen: ‘From this it follows that in Dutch and German it is not possible to make the objection that McCawley's rule of Predicate Raising is without a convincing parallel in real syntax (...). No other conclusions follow, as far as I can see’, (p. 70). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 590]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
In deze bespreking zal ik ingaan op Evers' beschrijving van de infinitief-komplementen. Mijn opmerkingen liggen in het verlengde van eerdere reakties, die moeilijk bereikbaar zijn (t.w. de verslagen van de werkgroepen ‘Deskriptie infinitief-komplementen’ en ‘Hulpwerkwoorden’, beide aan het Inst. voor Alg. Taalwetenschap van de Univ. van Amsterdam, in de SAT-bladen 15, 16 en 17, en Blom, Daalder en Nieuwenhuijsen (1974)Ga naar eindnoot1 ). Een verdere uitwerking ervan is nog te verwachten. Alvorens op deze opmerkingen over te stappen zal ik een paragraaf wijden aan Evers' meer theoretische hoofdstukken. Dit in de eerste plaats om de lezer een overzicht te bieden (par. 2.1 en 2.2), en in de tweede plaats om hieraan een enkel kommentaar te verbinden (2.3). | ||||||||||||||||||||||||||||||
22.1Een korte beschrijving van V-Raising lijkt mij nodig om de theoretische konsekwenties te kunnen noemen. De werking van V-Raising wordt gedemonstreerd door fig. (1a) en (1b). Een ingebedde V wordt naar een hogere getild en daaraan verbonden met Chomsky-adjunktie. Een snoeimechanisme zorgt ervoor dat de S-knoop die de omhooggetilde V aanvankelijk domineerde, weggewerkt wordt. Op deze wijze wordt de totstandkoming beregeld van bv. probeert te bedriegen in (2b), een bijzin die op dieptestruktuurniveau nog de volgorde van (2a) vertoonde:
De afleiding van (2b) moet zorgvuldig worden onderscheiden van die van (3), waarbij van Extrapositie gebruik gemaakt wordt: de ingebedde S in (2a) wordt in zijn geheel naar rechts verplaatst.
De presentatie van dit onderscheid in Evers' proefschrift laat overigens te wensen over. Dit bij wijze van inleiding. Puntsgewijs volgen nu onderwerpen uit Evers' tweede hoofdstuk. De reeksen werkwoorden die zich aan het eind van Nederlandse en Duitse bijzinnen kunnen vormen, hebben in die talen een spiegelbeeldige volgorde: t.o. Ned. wil leren zingen heeft het Duits singen lernen will. Deze Duitse volgorde nu, is aanleiding voor de eerste paragraaf over de algemene linguïstische theorie. Als men ook voor het Duits V-Raising aanneemt, aksepteert men daarmee een regel die ‘string vacuous’ is: geen volgordeverandering aanbrengt in de eindreeks, maar alleen wijzigingen in de struktuur. Dit is in strijd met een claim van Chomsky. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 591]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Gegeven dieptestrukturen zoals Evers ze voorstelt, speelt een snoeimechanisme (S-pruning) een belangrijke rol in de deskriptie. M.b.t. dit snoeimechanisme heeft Ross zich de vraag gesteld onder welke kondities het snoeien zou moeten plaatsvinden. Terwijl Ross een idee van Kuroda verwiep, als zou een phrase gesnoeid moeten worden zodra het hoofd van de phrase weg is, komt Evers juist wel op dit mechanisme uit, wil men tenminste de V als hoofd van de clause beschouwen. Ross' eigen voorstel, waarin alleen niet-vertakkende S-knopen worden gesnoeid, is voor V-Raising immers inadekwaat, zoals een korte blik op (1a) kan leren: de ingebedde S kan naast een V zeker meer dan één konstituent bevatten. Evers' paragraaf over snoeien roept overigens één kommentaar op: zijn konklusies over snoeiïng zijn minder afhankelijk van zijn V-Raising regel dan van zijn dieptestrukturen. Er zijn aanwijzingen dat deze dieptestrukturen vervangen kunnen worden door strukturen die helemaal geen snoeimechanisme vergen. In sektie 3 zal ik hierop ingaan. Ook het thema ‘hulpwerkwoorden als hoofdwerkwoorden’ wordt door Evers besproken, zij het in een paragraaf die duidelijker geschreven had kunnen worden. Er wordt in gesteld dat er geen kategorie Hulpwerkwoord (Aux) moet worden aangenomen. De V-Raising theorie moet dus tevens van toepassing worden geacht op voltooide tijden (p. 62: bereikt heeft), waarbij het traditioneel als hulpwerkwoord van tijd aangeduide verbum een tempusloos S-komplement zou hebben. Het moet naar mijn inzicht mogelijk zijn een generalisatie te treffen over infinitief-komplementen en deelwoord-komplementen; wel zal verderop blijken dat er specifieke moeilijkheden rijzen bij de beschrijving van deelwoord-konsfrukties. Het thema ‘struktuurbehoudendheid’, dat Evers vervolgens aansnijdt, vergt wat meer uitvoerigheid, en wordt uitgesteld tot paragraaf 2.3. Hier nog een korte blik op het derde hoofdstuk. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.Hierin presenteert Evers de zg. Locality Constraint, een ‘more narrow version of Chomsky's Subjacency Condition’. De Locality Constraint is alsvolgt geformuleerd:
Elke cyklische regel moet aan (205) voldoen; maar volgens Evers' Cyclic Locality Principle zal bovendien elke regel die aan (205) voldoet cyklisch zijn. Een eis die hieruit voortvloeit is de eis van een onderzoek naar niet-cyklische of niet aan (205) beantwoordende regels. Het slot van de dissertatie is gewijd aan lexikale insertie, volgens Evers een cyklisch proces. Deze stelling werd door Evers al verdedigd in januari 1974, in een lezing op de zg. TIN-dag. Hoewel het derde hoofdstuk van dit proefschrift zeker een bespreking waard is, koncentreren wij ons zo dadelijk op het deskriptief apparaat, waarop tenslotte de theoretische hoofdstukken toch gegrondvest zijn. Nog een enkel woord over Appendix II van het hier besproken boek. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 592]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De grammatikaliteitsoordelen, zoals gebruikt in twee paragrafenGa naar eindnoot2 waarin Evers pleit voor de door hem voorgestelde dieptestrukturen, blijken getoetst in een experiment. De resultaten zijn ronduit pijnlijk. De auteur blijkt bereid toe te geven dat hij grote moeite zou moeten doen om zijn paragraaf 1.1.5 te redden, terwijl hij een beroep doet op ‘philological evidence’ uit oudere literatuur om par. 1.1.4. te kunnen handhaven. Er is reden om te vrezen dat ook andere door Evers gebruikte zinnen een experiment als dit niet zouden overleven. Het lijkt mij terecht dat Evers zich hierdoor niet van de wijs laat brengen, want een werkelijk bevredigende experimenteer-vorm is nog niet gevonden. Toch is het bestaan van deze Appendix II een erkenning van een probleem dat waarschijnlijk voor de linguïstiek als geheel bestaat, en dat deze aandacht verdient: wat komt er terecht van de intersubjektiviteit van onze gegevens? | ||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.Een thema dat Evers ook in zijn artikel (Evers 1973) aansneed, is dat van de nietstruktuurbehoudendheid van V-Raising. Deze is evident, al bij een eerste kennismaking met de regel, vgl. (1a) en (1b). De tros van V's in (1b), die veel dikker kan worden, kan niet door de basis gegenereerd worden. Bovendien kan er links van die tros een lange reeks NP's komen te staan, althans een langere dan in enkelvoudige clauses mogelijk is, op grond waarvan de basisregels geformuleerd worden. In zijn dissertatie voert Evers een nieuw argument aan tegen Emonds' hypothese van struktuurbehoudendheid, dat we even onder de loupe zullen nemen. Zojuist noemde ik al de regel Extrapositie, waarvan de werking geschetst wordt in (4):Deze Extrapositie is in Evers' kader al evenmin struktuurbehoudend, gegeven dat (4b) niet door de basis kan worden gegenereerd. Denkbaar is echter ook een grammatika waarin een struktuur als (4b) door basisregels wordt gegenereerd. Deze komt volgens Evers minder in aanmerking, omdat daarin de insertievoorwaarden van een werkwoord als horen in het lexikon alsvolgt zouden moeten worden vastgelegd:
In déze grammatika zou het derhalve niet mogelijk zijn de volgende generalisatie te maken over insertie-voorwaarden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 593]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dat Extrapositie ook nodig is als men aan struktuurbehoud vasthoudt en (194) aksepteert. We kunnen rustig stellen dat het bewijs daarvoor wordt geleverd, maar toch lijkt er aanleiding te zijn om deze argumentatie te betwisten. We hoeven de details van het juist genoemde bewijs niet te kennen om te kunnen zien dat een nadere beschouwing ervan, vanuit een van die van Evers verschillende gezichtshoek, tot een verrassende konklusie leidt. In het bewijs wordt dus een alternatieve grammatika aangeduid, die de basisregel
bevat, en waarin Extrapositie struktuurbehoudend is. Wie nu deze grammatika vergelijkt met Evers' eigen grammatika, komt tot de slotsom dat de laatste zeker niet beter genoemd kan worden:
Er zou sprake zijn van een gelijkspel, als aan allebei de generalisaties even zwaar getild kon worden. Of aan beide generalisaties even zwaar móet worden getild, is natuurlijk niet te zeggen. Wel mag je opmerken dat er kunstgrepen te bedenken zijn om een generalisatie als (198) te handhaven in méér grammatika's dan Evers denkt. Zo is (5) een mogelijke manier om (194 a en b) onder één S.D. samen te brengen:
Zoiets is ook voor de alternatieve grammatika te doen die zojuist naast die van Evers is gelegd. De laatste zou dan niet eens meer gelijkspelen, maar zelfs verliezen. Natuurlijk zijn we hier niet bezig Evers' deskriptieve voorstellen als geheel aan te vallen. Maar het gaat erom dat het nu wel erg moeilijk wordt in het betreffende gedeelte van Evers' tweede hoofdstuk een nieuw, onafhankelijk argument tegen Emonds' hypothese te zien. Uiteraard resteren de twee hierboven genoemde, voor Emonds' hypothese schadelijke effekten van V-Raising. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.0.In dit gedeelte een kritische reaktie op Evers' deskriptieve voorstellen. De werking van V-Raising in het Nederlands - vgl. de strukturen (1a) en (1b) - wordt volgens Evers uitgedrukt door:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 594]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Hieronder zullen wij allereerst laten zien dat er bezwaren kunnen worden ingebracht tegen (125), die zich vooral richten tegen de vierde term. Deze voorziet in een probleem dat wordt opgeroepen door de interferentie van V-Raising met resp. PP-over-V (in het geval van de PP), en Extrapositie (in het geval van de S). De voorziening is echter inadekwaat. In 3.1. komen de bezwaren tegen de PP aan bod, in 3.2. tegen de S. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.Aan de hand van struktuur (6) kunnen we beschrijven welke overwegingen Evers ertoe gebracht moeten hebben een PP op te nemen in de S.D. van V-Raising. In (6) is de AdjP groen tussen haken geplaatst, omdat we de struktuur eerst willen beschouwen zonder deze konstituent in acht te nemen, alsof hij er niet stond dus, en pas daarna mét inachtneming ervan. De overwegingen om PP op te nemen in de S.D. van V-Raising zijn het begrijpelijkst als we groen buiten beschouwing laten. Men kan dan redeneren: in de cyklus van de ingebedde S kan de PP met hoogglans optioneel naar rechts worden verplaatst met PP-over-V (bij Evers PP-shift geheten). Als op de volgende cyklus V-Raising aan de beurt is, moet deze transformatie kunnen werken: het werkwoord willen vereist dat nu eenmaal. De beide V's worden echter gescheiden door met hoogglans. Alleen V-Raising over de PP heen kan een uitweg bieden. Zo wordt de afleiding van dat Jan de stoel schilderen met hoogglans wil voorkomen, en dat Jan de stoel met hoogglans wil schilderen gegenereerd. (De gegenereerde reeks is overigens dezelfde als die welke ontstaan zou zijn indien PP-over-V in het geheel niet was toegepast. De werking van deze regel is, met andere woorden, ongedaan gemaakt.) Betrekken we nu de AdjP groen in het geheel, dan zien we hoe de zojuist geschetste gang van zaken tot een ongrammatikaal resultaat leidt. Als PP-over-V op alléén de laagste cyklus wordt uitgevoerd, en V-Raising over de PP heen wordt toegestaan, dan wordt een ongrammatikale zin afgeleid.
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 595]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Om te voorkomen dat (7c) wordt gegenereerd, zou PP-over-V op deze reeks verplicht moeten worden toegepast, terwijl deze regel anders optioneel is. Afgezien van het feit dat deze restriktie op de transformatie ad hoc zou zijn, moet ook gezegd dat zij niet goed formuleerbaar is. In een theorie waarin V-Raising onmogelijk is als er zich een konstituent tussen de twee V's bevindt, is V-Raising niet toepasbaar als PP-over-V op de laagste cyklus is toegepast. De struktuur dreigt zich in zo'n geval te ontwikkelen tot een ongrammatikale oppervlaktestruktuur die op de een of andere manier moet worden uitgefilterd. De perspektieven van zo'n oplossing lijken niet zo erg gunstig. Maar het is ook denkbaar dat in zo'n theorie, waarin dus geen V's door V-Raising over een andere konstituent heen worden getild, een komplement waaruit de V geraisd moet worden, niet wordt gedomineerd door een S-knoop. Dan is er geen sprake meer van de toepassing van PP-over-V in het V-Raising komplement. Niet alleen zou daarmee de zeer problematische verplichte toepassing van PP-over-V (vgl. 7c) uit de grammatika worden geweerd, maar ook de vruchteloze toepassing ervan waarmee we eerder kennis maakten. PP-over-V zou nl. alleen in dezelfde cyklus kunnen worden toegepast als V-Raising (uitgaande van S-cykli), zou misschien vóór, maar naar alle waarschijnlijkheid ná V-Raising werken, en, hoe dan ook, de PP over de héle werkwoordelijke staart heen verplaatsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.De overwegingen om de S op te nemen in de vierde term van de struktuurbeschrijving van V-Raising zijn globaal gelijk aan die welke tot opneming van de PP leidden. Toch zullen we ook deze overwegingen analyseren, en wel aan de hand van (8). Struktuur (8) moet kunnen worden beschouwd als de onderliggende struktuur van vier grammatikale zinnen. Zowel proberen als leren zijn verba op het komplement waarvan behalve V-Raising ook Extrapositie toegepast kan worden. Het kan nu gedemonstreerd worden hoe uit (8) de volgende drie zinnen worden afgeleid:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 596]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De afleiding van (9a) geschiedt door toepassing van V-Raising: zingen gaat naar leren, en vervolgens gaat leren zingen naar proberen. Zin (9b) wordt afgeleid door opnieuw zingen naar leren toe te tillen (V-Raising), en vervolgens S2 te extraponeren. Zin (9c) komt tot stand door S1 te extraponeren in de S2-cyklus, en vervolgens S2 in z'n geheel te extraponeren in de S3-cyklus. Uit struktuur (8) moet echter ook de volgende zin worden afgeleid:
In een theorie waarin V-Raising-komplementen door een S worden gedomineerd, en waarin V-Raising zo is geformuleerd dat de geraisde V niet over een andere konstituent heen mag worden getild, is deze zin niet af te leiden: dat was de stand van zaken in Evers (1973). Het is wel te zien hoe de afleiding in principe zou moeten gaan, (nl. eerst Extrapositie en dan V-Raising), maar de uitwerking daarvan strandt. Het is immers weliswaar mogelijk S1 te extraponeren in de S2-cyklus, maar dan is het in de S3-cyklus niet meer mogelijk V-Raising toe te passen (leren op te tillen naar proberen). Tussen leren en proberen is immers een term terechtgekomen -S-, die in de S.D. van V-Raising niet voorkomt: daarin zijn de twee V's aangrenzend aan elkaar. Dit probleem voor Evers (1973) is vervolgens op de meest direkte wijze opgelost: de term S is als optionele term in de S.D. opgenomen. Een dergelijke oplossing is in de letterlijke zin ad hoc, omdat één specifiek probleem uit de weg wordt geruimd zonder dat de gevolgen voor de deskriptie als geheel worden overzien. Op zich hoeft zo'n oplossing niet noodzakelijk negatief beoordeeld te worden, en in feite zijn de gevolgen in dit geval ook minder ernstig dan in het geval van de PP - vgl. de vorige paragraaf -, maar er zijn toch aanwijzingen dat de oplossing van het probleem ergens anders moet worden gezocht dan in de formulering van V-Raising. V-Raising kan, behalve volgens Evers over PP en S, niet ‘over’ enige andere konstituent heen werken. De twee V's worden dus nooit door enige andere konstituent van elkaar gescheiden. Het ad hoc karakter van Evers' oplossing is mede gelegen in het feit dat er geen enkele verklaring voor wordt gegeven dat juist de kategorieën PP en S deze regelmaat zouden moeten doorbreken. De generalisatie dat geen konstituent de bij V-Raising betrokken V's mag scheiden, kan worden geïllustreerd aan de hand van (10):De figuur drukt uit dat zich noch op plaats Y1 noch op plaats Y2 een konstituent mag bevinden. Deze suggestie, voor het eerst gedaan in SAT-blad 15, is door Evers alleen voor wat betreft Y1 overgenomen (p. 41). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 597]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De PP en de S waarover we het hierboven hadden, staan op de Y2-plaats. De volgende zin laat zien dat een andere konstituent op die plaats de toepassing van V-Raising blokkeert:
Deze zin maakt duidelijk dat een eventuele Konjunkt-Verplaatsing in de bijzin V-Raising onmogelijk maakt, hoewel deze transformatie wel toepasbaar is als dezelfde zin niet is ingebed, of als hij wel is ingebed onder proberen, maar Extrapositie ondergaat:
Zinnen als (11) zouden Evers ertoe moeten nopen ook Konj NP op te nemen in de struktuurbeschrijving van V-Raising, en Konjunkt-Verplaatsing moet dan onder dezelfde omstandigheden als PP-over-V een verplicht toe te passen regel worden genoemd. Het alternatief is te stellen dat de Y2-plaats bij V-Raising leeg moet zijn. Voor het geval adverbiale bijzinnen qua kategorie verschillen van PP's en S'en, is het nuttig met zin (12) te laten zien dat ook een adverbiale bijzin op de Y2-plaats moeilijkheden oplevert:
Het ligt voor de hand in dit verband ook te kijken naar Extrapositie uit NP, en daarbij worden onze voorspellingen bewaarheid: als we vasthouden aan de optionaliteit van deze transformatie, en we gebruiken Evers' formulering van V-Raising, dan zijn zinnen als de volgende afleidbaar.
Opnieuw geldt: onder bepaalde, niet of nauwelijks te formuleren omstandigheden moet de transformatie van optioneel verplicht worden gemaakt, om vervolgens zinnen af te leiden die ook zouden zijn gegenereerd wanneer er in de ingebedde zin helemaal geen transformatie was toegepast. Over de Y1-plaats kan ik hier wat korter zijn, omdat Evers, zoals gezegd, het ermee eens is dat op die plaats geen konstituent mag voorkomen. Zinnen als (14) illustreren dat er geen adjektieven, wederkerende voornaamwoorden of zelfs maar partikels op die plaats mogen staan:
Natuurlijk zijn deze zinnen slechts illustraties, en gaat het er in de eerste plaats om dat alle soortgelijke zinnen evenzeer ongrammatikaal zijn. Men kan zich op de Y1-plaats ook nog VP-adverbia voorstellen. Hoewel dit een terrein is waarop nog veel onduidelijkheid bestaat, is het misschien toch zinvol te zien dat adverbia van richting of graad in V-Raising zinnen niet kunnen voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 598]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
komen, althans niet ter bepaling van het in de dieptestruktuur hóógste verbum:
En dit terwijl het niet-V-Raising werkwoord gaan zeer wel bepaald kan worden door een richtingsbepaling, en het semantisch aan willen haast ekwivalente woord verlangen wel door de graadsbepaling erg kan worden gemodificeerd. Opnieuw geldt dat deze observatie kan worden uitgebreid tot alle V-Raising werkwoorden. Daarom vervallen ook de adverbia als mogelijke Y1. De generalisatie dat de V's van V-Raising niet gescheiden mogen worden, zou volgens Evers een punt in het voordeel van de SOV-hypothese zijn, omdat deze generalisatie niet formuleerbaar is voor SVO-strukturen. Dezelfde generalisatie is echter in het hieronder aangeduide perspektief vollediger formuleerbaar dan in Evers' kader. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.De bron van de zojuist gesignaleerde moeilijkheden is aan het eind van par. 3.1. aangewezen: het V-Raising komplement, de S-status van dit komplement, de mogelijkheid om in dat komplement bepaalde transformaties toe te passen. Er is daar gesteld: als het komplement geen S is, dan zijn de moeilijk heden voorbij. Het is nog te vroeg om de vraag te beantwoorden wat het komplement zou moeten zijn als het geen S was: natuurlijk gaan de gedachten dan uit in de richting van VP en Pred P, maar er is meer onderzoek op dit gebied nodig om een gespecificeerde hypothese voor het V-Raising komplement te kunnen stellen. Hieronder zullen enkele feiten worden opgesomd die enig perspektief geven aan de veronderstelling dat het V-Raising komplement geen S-status heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1.In de eerste plaats is het nodig daarbij op te merken dat het V-Raising komplement zolang het als S wordt beschouwd, niet in status verschilt van het z.g. Extrapositie-komplement. De transformaties V-Raising en Extrapositie mogen niet op een willekeurig komplement worden toegepast, maar moeten elk werken op de komplementen van specifieke werkwoorden. Bij gebrek aan vormelijk onderscheid, is Evers ertoe moeten overgaan werkwoorden die infinitief- of andere tempusloze komplementen kunnen hebben, in te delen in klassen, en per klasse te bepalen of V-Raising al dan niet, resp. verplicht of optioneel kan worden toegepast op het komplement van het betreffende verbum. In feite wordt hier dus gewerkt met regelkenmerken. Regelkenmerken vormen een zware belasting voor de grammatika, en het moet zoveel mogelijk worden vermeden ervan gebruik te maken. Wat niet vermeden kan worden, is het in de grammatika opnemen van de subkategorisatie-eisen van werkwoorden. Hetzij in het lexikon, hetzij elders wordt verantwoord of een werkwoord een tempusloos komplement kan hebben of niet. Als men aanneemt dat er in de dieptestruktuur een vormelijk verschil bestaat tussen VR-komplementen en Extrapositie-komplementen, dan is het eenvoudig om bij de sub- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 599]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kategorisatie der verba aan te geven met welk type komplement een verbum gekombineerd moet worden. De transformaties V-Raising en Extrapositie werken in zo'n grammatika beide verplicht, maar dan ook alleen op ‘hun’ type komplement. Zo'n grammatika lijkt minder zwaar belast dan één met regelkenmerken. Uiteraard heeft het hier geschetste alternatief ook konsekwenties die bestudeerd moeten worden voordat definitieve konklusies kunnen worden getrokken. Het is hier niet de plaats om dit te doen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2.Een eigenschap van S'en is dat zij kunnen worden voorafgegaan door preposities (bv. voorzetselvoorwerpszinnen) en komplementeerders. V-Raising komplementen missen deze eigenschap, zulks in tegenstelling tot Extrapositie-komplementen. Dat de komplementeerder dat, eigen aan tempushebbende komplementen, niet te vinden is in de tempusloze V-Raising komplementen, behoeft geen kommentaar. Het ontbreken van de komplementeerder om vraagt echter om een verklaring. De zinnen (16) illustreren hoe proberen met om kan worden gekombineerd, maar dat V-Raising dan uitgesloten is:
Evers maakt de indruk om te negeren. Hij noemt het niet in zijn opsomming van mogelijke komplementeerders op p. 38. Een zin als (16b) zal hij dan wel uitsluiten op de wijze waarop hij ook V-Raising uit voorzetselvoorwerpszinnen voorkomt (p. 40, 41). Daarbij volstaat hij met de verklaring: ‘the fact that V-Raising is blocked for prepositional objects (...) tallies with the island character of Dutch and German prepositional phrases in general’, met een verwijzing naar de dissertatie van Ross. Als Evers om een prepositie noemt, stelt hij proberen om op één lijn met vechten om; dit roept vraagtekens op, want naast erom vechten bestaat niet *erom proberen. In Evers' formulering van V-Raising moet apart worden vermeld dat de komplementeerder van het V-Raising komplement leeg moet zijn (zie (125)). Voor het tegengaan van V-Raising uit een komplement dat door een prepositie wordt ingeleid, heeft hij een niet uitgewerkte oplossing. In een grammatika waarin V-Raising komplementen geen S'en zijn, maar laten we zeggen tot de kategorie K behoren, is dit niet meer nodig. De basisregels zullen noch de reeks P K noch de reeks COMP K genereren. Als ervoor wordt gezorgd dat V-Raising uitsluitend op K toepasbaar is, lijkt het niet voorkomen van preposities en komplementeerders aan het begin van V-Raising komplementen op een betere manier beschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.3.Vrij algemeen wordt aangenomen dat er adverbia bestaan die direkt door een S worden gedomineerd in de dieptestruktuur. Als zodanig worden bij uitstek die adverbia aangewezen die semantisch gezien een hele S binnen hun bereik | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 600]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, zoals in de voorbeelden hieronder waarschijnlijk, natuurlijk en tot mijn schrik.
Weliswaar zijn (17a-c) grammatikale zinnen, maar in geen van de gevallen hoort het S-adverbium (waarschijnlijk, natuurlijk, tot mijn schrik) bij het komplement. Dat wil zeggen dat de betekenis van de zinnetjes (18) niet terug te vinden is in (17).
In de zinnen (18) treffen we, afgezien van het subjekt, één konstituent aan die direkt door de S wordt gedomineerd. In (17) blijkt dat de zinnen (18) niet als V-Raising komplement kunnen fungeren. De beste verklaring voor deze observatie lijkt te zijn, dat V-Raising komplementen geen S'en zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.4.In de voorgaande paragrafen zijn argumenten gegeven om V-Raising komplementen niet als onderliggende S'en te beschouwen, met andere woorden: ze op dieptestruktuurniveau vormelijk te onderscheiden van Extrapositiekomplementen. De twee volgende observaties geven de gedachte aan zo'n onderscheid nog iets meer plausibiliteit. Allereerst kan men waarnemen dat het voorkomen van te in Extrapositie-komplementen volkomen regelmatig is: in elk geëxtraponeerd tempusloos komplement staat te. Dit in tegenstelling tot wat het geval is bij V-Raising komplementen. Het al of niet voorkomen van te in een V-Raising komplement wordt bepaald door het matrix-werkwoord: sommige eisen te (zoals proberen), sommige sluiten te uit: (zoals willen), terwijl andere onder bepaalde kondities te vereisen, en onder andere kondities te uitsluiten (zoals staan). In Extrapositie-komplementen is de aanwezigheid van te dus struktureel bepaald, in V-Raising lexikaal. Ten tweede kan men waarnemen dat zich bij werkwoorden die zowel een V-Raising als een Extrapositie-komplement verdragen, subtiele betekenisverschillen voordoen, al naar gelang het ene danwel het andere komplement is gekozen. Ter illustratie het geval van beginnen:
De a-zin (met V-Raising) is voorbehouden om uit te drukken dat met één bepaalde handeling een aanvang is gemaakt. De b-zin, kan zeker óók betekenen dat één bepaalde handeling de eerste is uit een reeks van handelingen. (De hoofdzinnen zijn in dit verband enigszins suggestief gekozen, maar spelen in beginsel geen rol). Soortgelijke subtiele verschillen kan men konstateren bij leren (met indirekt objekt), en helpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 601]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de verba sentiendi valt het verschil op tussen het tempusloze V-Raising komplement en het tempushebbende Extrapositie-komplement. | ||||||||||||||||||||||||||||||
4.Evers acht zijn V-Raising ook van toepassing op deelwoord-konstrukties, zoals hierboven al is gesignaleerd. Eén van de aardigste problemen verbonden met deelwoord-konstrukties lijkt mij het verschijnsel Infinitivus pro participio, dat wordt geïllustreerd door de volgende zinnen:
In de b-zin zien we de infinitief willen optreden na het hulpwerkwoord van tijd, en in zekere zin dus in plaats van een deelwoord. Dit verschijnsel vertoont een systematische samenhang met V-Raising: werkwoorden waarnaartoe een werkwoord is geraisd met behulp van V-Raising, nemen niet de vorm van een deelwoord aan, ook al zijn zij zelf afhankelijk van een hulpwerkwoord van tijd. Evers besteedt aan dit probleem geen aandacht, maar ik wil er aan het slot van deze bespreking even op ingaan. In de eerste plaats moet duidelijk zijn dat deelwoorden als zodanig herkenbaar moeten zijn. De verplaatsing in zinnen zoals (21) is namelijk voorbehouden aan deelwoorden.
Er van uitgaande dat deelwoorden niet als kategorie zijn opgenomen in het herschrijfsysteem - de basiskomponent -, moet er een transformatie zijn die deelwoorden ‘vormt’, d.w.z. aan bepaalde V's een feature of een bepaald affix toevoegt. Laten we deze regel Deelwoordvorming noemen. Op een zin als (20b) heeft DV blijkbaar niet gewerkt. Aangezien verba als willen in (20b), waarbij de vorming van een deelwoord moet worden tegengegaan, gekenmerkt worden door het feit dat er een V naar ze toe is geraisd, ligt het voor de hand aan te nemen dat DV na V-Raising is geordend. Het probleem waarvoor we ons gesteld zien, is te formuleren aan de hand van de figuren (22):Hoe komt het dat DV niet opereert in een konfiguratie als (22a), die resulteert in de oppervlaktereeks had willen doen, terwijl DV in (22b) wel opereert en daar uiteindelijk de reeks had teleurgesteld oplevert. (Of is deze reeks soms afgeleid van teleur had gesteld?). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 602]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het is te hopen dat Evers' werk op een punt als dit, en op andere punten zal resulteren in een opleving van het onderzoek naar het centrale gebied van de Nederlandse syntaxis, waar we de tempusloze komplementen toch wel mogen situeren. De squib-achtige laatste alinea's hierboven symboliseren wellicht de noodzaak hiervan. Hoewel het kommentaar dat ik met name in par. 2.3. en hfst. 3 heb gegeven, kritisch van aard was, wil ik er geen misverstand over laten bestaan dat naar mijn smaak Evers' dissertatie een belangrijk fundament voor zulk syntaktisch onderzoek kan betekenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|