Spektator. Jaargang 5
(1975-1976)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Deel 9]Diachronische fonologie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Diachronische fonologieDe diachronische fonologie is dát onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezig houdt met de veranderingen die zich voordoen in de klankstructuur van natuurlijke taal. Hierbij wordt er in de regel van uitgegaan, dat de volgende twee vormen van taalverandering onderscheiden moeten worden:
Met nadruk moet worden gesteld, dat het hier geen tweedeling betreft die uitsluitend wordt gepostuleerd door aanhangers van de transformationeel-generatieve grammatica (voortaan TG). Wat echter bij veel oudere richtingen in de taalkunde niet veel méér was dan een onderscheiding op papier, is binnen de generatieve fonologie een onderscheid dat correspondeert met verschillende, formele veranderingen in de fonologische component van de grammatica. Kenmerkend voor de generatieve taalkunde is dat een fonologische verandering wordt gezien als een directe verandering in de competence. Dit nu is een principiëel verschil tussen de generatieve benadering van taalverandering en veel nietgeneratieve benaderingen, daar binnen deze laatste groep juist veelal van performance-theorieën over taalverandering werd uitgegaan. Theorieën dus waarin een fonologische verandering niet direct als een verandering in de structuur van de competence wordt beschouwd. Performance-theorieën over fonologische veranderingen luiden als volgt: fonologische veranderingen ontstaan steeds buiten het linguïstisch systeem als gevolg van veranderingen in de uitspraak die op hun beurt weer worden veroorzaakt door ‘extraneous deviations of the speech mechanism, i.e. precisely slips of the tongue and imperceptible articulatory drifts’. (Kiparsky 1965:9) Tegen deze performance-theorieën is binnen het paradigma van de TG een groot aantal bezwaren aangevoerd. (Kiparsky 1965; 1970) Deze bezwaren worden hier echter niet op systematische wijze aan de orde gesteld. Alleen op het meest cruciale tegenargument zal hieronder in het kort worden ingegaan. Dit tegenargument luidt: performance-theorieën kunnen niet verantwoorden dat fonologische veran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deringen afhankelijk kunnen zijn van de grammaticale (ófwel de morfologische, ófwel de syntactische) structuur. Immers, performance-theorieën plaatsen de verandering per definitie buiten het linguïstisch systeem. De consequentie hiervan is, dat fonologische veranderingen die geconditioneerd zijn door de grammaticale structuur, in lijnrechte tegenspraak zijn met de aannamen van deze performancetheorieën. Kiparsky (1970:306) schrijft hierover het volgende: If sound change were in fact completeley independant of grammatical structure, then performance theories would become worth loocking for, since the best explanation for the independance of sound change from grammatical structure would be precisely that sound change originates outside grammatical structure, in speech performance. Het feit echter dat er in een aantal gevallen sprake is van een morfologische of syntactische conditionering van fonologische veranderingen, maakt deze performance-theorieën verder volstrekt onbruikbaar. Dit bovenstaande mag niet zó worden opgevat, dat binnen het kader van de TG iedere invloed van de performance op taalverandering wordt uitgesloten. Wat echter wordt verworpen is het bestuderen van taalveranderingen, zonder hierbij direct de structuur van de competence te betrekken. Keren we nu terug naar de hierboven vermelde tweedeling, dan is nu het geschikte moment aangebroken om de meest gangbare terminologie te introduceren. De processen die ondergebracht kunnen worden bij (i) hierboven vat men samen onder de noemer simplificatie, de processen bij (ii) onder de noemer innovatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. InnovatieBinnen de transformationeel-generatieve taalkunde wordt de fonologische component van de grammatica opgevat als een regelsysteem dat het systematisch fonologisch niveau verbindt met het systematisch fonetisch niveau. Het hierboven genoemde proces van innovatie, dat dus geacht wordt zich bij de volwassene te voltrekken, wordt gezien als een toevoeging van een regel aan de fonologische component. Dat wil zeggen: klankveranderingen worden tot uitdrukking gebracht in termen van synchronische fonologische regels. En de directe consequentie hiervan is, dat de notie ‘mogelijke klankverandering’ altijd voldoet aan de definitie van ‘mogelijke fonologische regel’. Hieronder volgen twee voorbeelden van innovatie uit de voorgeschiedenis van het Nederlands: Tijdens de Oudnederlandse periode viel de χ weg, wanneer deze aan het woordbegin stond en gevolgd werd door een l, r, of n. (Van Loey 1970:97) Dat wil zeggen: de consonantclusters χl, χr, en χn werden wanneer zij aan het woordbegin stonden gereduceerd tot l, r, en n. Vergelijk de (gereconstrueerde) vormen van het Westgermaans *χlaopan-, *χriŋg-, en *χnaigi- met de Oudnederlandse vormen louponi ‘lopen’, ringis ‘ring’ (gen. sg.) en neige ‘neig’ (imperatief). (Goossens 1974:68; voor de gereconstrueerde vormen is een afwijkende spelling gehanteerd) Deze verandering kan door middel van de volgende aan de grammatica toegevoegde regel worden weergegeven:Ga naar eindnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede voorbeeld van een aan de grammatica toegevoegde regel heeft betrekking op het bekende verschijnsel in het Duits en het Nederlands, dat niet-sonorante consonanten stemloos worden aan het woordeinde. Deze innovatie uit de voorgeschiedenis van het Nederlands en het Duits kan op de volgende wijze tot uitdrukking worden gebracht: (Van Loey 1970:53; Goossens 1974:65-6) Deze regel veroorzaakt alternanties in de synchronische grammatica van het volgende type:
Dit nu is het principiële onderscheid tussen de beide aan de synchronische grammatica toegevoegde regels: (2) is een type regel dat in de synchronische grammatica alternanties teweeg brengt en regel (1) doet dat niet. De consequentie hiervan is, dat alleen regel (2) deel moet blijven uitmaken van de op de innovatie volgende grammatica's. Staan we tenslotte nog even stil bij de situatie die ontstaan is na de toevoeging van regel (1) aan de grammatica. Wanneer we ons in de positie verplaatsen van het kind dat zich in het taalverwervingsstadium bevindt - dat wil zeggen: het kind is bezig zijn grammatica op te stellen op basis van de hem ter beschikking staande gegevens - dan komt het kind enkel en alleen in aanraking met de enkele l, r, en n aan het woord begin. In de grammatica van de hem voorafgaande generatie was er nog sprake van onderliggend χl, χr, en χndie door middel van (1) werden gereduceerd tot l, r, en n. Het kind echter hoort alleen de l, r, en n aan het woordbegin en er is voor hem dan ook geen enkele reden om onderliggende vormen te postuleren die afwijken van hetgeen hij hoort. Dat wil zeggen: er heeft een verandering plaats in de onderliggende vormen. Het kind stelt een grammatica op met onderliggend l, r, en n aan het woordbegin. Het directe gevolg van deze verandering in de onderliggende vormen is, dat regel (1) in de grammatica overbodig is geworden. Het hierboven beschreven proces: een regel die in de synchronische grammatica geen alternanties bewerkstelligt, verdwijnt uit de grammatica en de onderliggende vormen worden aangepast, noemt men herstructurering. Herstructurering houdt dus géén feitelijke verandering van de taal in, het is slechts de vervanging van de nodeloos gecompliceerde grammatica door een eenvoudiger grammatica. Beide grammatica's echter hebben dezelfde output. Dit proces, waarvan men aanneemt dat het vooral tijdens het taalverwervingsstadium van het kind plaats heeft, veronderstelt dat het kind dat zijn taal aan het leren is, in staat is om een zo eenvoudig mogelijke grammatica op te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. SimplificatieIf innovation and restructuring (...) were the only forms of linguistic change, we should expect isoglosses (distinguishing features of dialects) to consist typically of the absence versus presence (or, if restructuring has taken place, former presence) of rules. (Kiparsky 1965:25) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat echter blijkt, is dat dialecten van een taal en de op elkaar volgende taalstadia ook van elkaar afwijken in details van in essentie dezelfde regels. De processen die aan deze verschillen ten grondslag liggen, vat men samen onder de noemer simplificatie. Over het algemeen worden de volgende drie vormen van simplificatie onderscheiden: (Kiparsky 1968a)
In de nu volgende paragrafen zullen de bovengenoemde drie vormen van simplificatie worden besproken. Het derde type echter zal slechts in beknopte vorm aan de orde worden gesteld. Dit laatste hangt samen met het feit, dat in de synchronische theorie over de fonologische component aanzienlijke verschillen van mening bestaan over de wijze waarop fonologische regels zijn geordend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. RegelvereenvoudigingDe recente discussie over het verschijnsel van de ‘d-deletie’ in het hedendaags Nederlands maakt duidelijk, dat het hier een uiterst complex proces betreftGa naar eindnoot2. Niet alleen echter stelt de synchronische analyse van dit verschijnsel, de huidige taalkunde voor een aantal problemen; ook de diachronische ontwikkelingen die tot deze ingewikkelde situatie in het moderne Nederlands hebben geleid, roepen direct een groot aantal vragen op. Het hiervolgende nu, heeft geenszins de pretentie een nieuw licht op deze zaak te werpen. De verschijnselen die hier worden besproken vormen enkel en alleen een illustratie van het hier aan de orde zijnde proces van regelsimplificatie.
In Van Loey (1970:34) wordt de problematiek rond de diachronische processen rond de d-deletie als volgt geïntroduceerd: Van het optreden van een j in de plaats van de d zijn twee soorten van verklaringen gegeven: a) overgang van d in j, b) hiaatvulling door een overgangsklank (glide) j na totale syncope van de d. Interessant is nu, dat binnen beide vermelde interpretaties van het historische proces van de d-deletie gedacht wordt aan een spirantisch tussenstadium, met name ǫ. (Van Loey 1970:34). Binnen de eerste visie gaat men dus uit van de volgende ontwikkelingen:
Binnen de tweede:
Als gevolg van het feit dat in dit verband geen standpunt wordt ingenomen ten opzichte van de beide genoemde processen, wordt in het hiervolgende geen formu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lering van de regels gegeven. Steeds wordt alleen gesproken over de input van de regels. Wanneer we aannemen dat het postuleren van een spirantisch tussenstadium juist is (ook in andere talen zien we de overgang van een intervocalische d naar optreden), dan kunnen we het volgende constateren: voor zover het het Standaard Nederlands betreft is van de stemhebbende intervocalische spiranten alleen de ófwel regelmatig weggevallen, ófwel regelmatig overgegaan in een glide.Sommige dialecten echter en ook het Afrikaans kennen verschijnselen die er op lijken te wijzen dat hier een algemener proces heeft plaatsgehad. Vergelijk bijvoorbeeld de hier volgende vormen uit het Afrikaans: maer ‘mager’ leuen ‘leugen’, spieël ‘spiegel’, oor ‘over’, aand ‘avond’, reen ‘regen’, vabond ‘vagebond’, etc. Niet alleen is in de voorgeschiedenis van het Afrikaans de weggevallen of tot glide geworden wanneer deze in een intervocalische positie stond, maar de v en de hebben dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Moeten we dus voor het vroegere stadium van het Standaard Nederlands uitgaan van een regel van welke de input was gespecificeerd alsGa naar eindnoot3:Voor het eerdere stadium van het Afrikaans moeten we op basis van bovenstaande gegevens ervan uitgaan, dat een regel met een volgende input-specificatie deel heeft uitgemaakt van de grammatica: Dat wil zeggen: in de regel die heeft gewerkt in de voorgeschiedenis van het hedendaags Nederlands moet de articulatieplaats worden gespecificeerd (vergelijk de specificatie [+ cor]); voor de regel uit de voorgeschiedenis van het Afrikaans is dit niet nodig. Het feit, dat deze specificatie in (4b) niet langer noodzakelijk is, geeft aan dat zich hier een algemener proces heeft voltrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. RegelverliesIn paragraaf 2 is er op gewezen dat regels uit de grammatica kunnen verdwijnen als gevolg van herstructurering. Toch rangschikt men het op deze wijze verdwijnen van een regel uit de grammatica niet onder de noemer ‘regelverlies’. Het essentiële bij een herstructurering van de grammatica is namelijk, dat er weliswaar een regel uit de fonologische component verdwijnt, maar dat tevens een verandering van de onderliggende vormen plaats heeft. De output van de grammatica in welke herstructurering heeft plaatsgevonden, is gelijk aan de output van de grammatica op basis waarvan de geherstructureerde grammatica is opgesteld en waarin dus de toegevoegde regel optrad. Bij regelverlies daarentegen is er wel degelijk sprake van een verschil in output tussen de grammatica waarin sprake is van regelverlies en de grammatica die als basis voor deze grammatica diende. Regelverlies houdt in feite in, dat een regel onder bepaalde omstandigheden niet wordt toegepast ook al voldoen de vormen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in kwestie aan de contextspecificatie van deze regel. Dit verschijnsel kan na verloop van tijd een dergelijke omvang aannemen dat de regel volledig uit de grammatica verdwijnt. Het proces van regelverlies zal allereerst worden toegelicht aan de hand van een niet-Nederlands voorbeeld, daar uit de geschiedenis van het Nederlands geen voorbeeld bekend is van het volledig verdwijnen van een regel uit de grammatica dat zó goed is gedocumenteerd. (naar: King 1969:47-8) De innovatie die kan worden weergegeven door regel (2) als toegevoegde regel in de grammatica op te nemen, voltrok zich eveneens in de geschiedenis van het Duits. Dat wil zeggen: het oude systeem waarin niet-sonorante consonanten aan het woordeinde stemhebbend bleven, werd vervangen door een systeem waarin deze niet-sonorante consonanten stemloos worden aan het woordeind. Vergelijk de Oudhoogduitse vormen tag-taga, sneid-snīdan, etc., waarin de g en de d stemhebbende klanken representeren, met de Middelhoogduitse vormen tac-tage ‘dagdagen’ en sneit-snīden ‘hij snijdt-snijden (inf.)’. In sommige dialecten van het Jiddisch en eveneens in bepaalde dialecten in Noord Zwitserland ontbreekt regel (2) in de grammatica. In de Jiddische dialecten treft men dus vormen aan als: hob ‘ik heb’, hobm ‘wij hebben’, lid ‘lied’, lider ‘liederen’, etc. (De b en de d staan hier dus steeds voor stemhebbende klanken, dit in tegenstelling tot het Nederlands.) Men zou nu kunnen veronderstellen, dat deze dialecten eenvoudigweg nooit de innovatie hebben gekend, die niet-sonorante consonanten aan het woordeinde stemloos maakt. Deze veronderstelling echter is onder meer om de volgende reden onhoudbaar: uit historisch materiaal blijkt dat regel (2) vroeger deel uitmaakte van de synchronische grammatica van deze dialecten. In het hierboven genoemde voorbeeld is de regel in kwestie volledig uit de grammatica verdwenen; de desbetreffende dialecten van het Jiddisch kennen (2) dus niet meer als een synchronische regel in de grammatica. Wat echter ook kan voorkomen, is dat de regel in de fonologische component aanwezig blijft om een kleine groep alternanties te verantwoorden. Vergelijk voor een dergelijke situatie het nu volgende voorbeeld uit het Nederlands: In de Oudnederlandse periode werden alle ongespannen vocalen in een open lettergreep gespannenGa naar eindnoot4. Deze innovatie veroorzaakte een groot aantal alternanties in de synchronische grammatica, met als gevolg dat de spanningsregel in de fonologische component werkzaam moest blijven. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende alternanties uit het Middelnederlands, bij welke de gespannenheid van de vocalen door middel van een streepje is aangegeven:
Wat we nu zien in de verdere geschiedenis van het Nederlands, is dat steeds meer alternanties uit de taal zijn verdwenen. Dat wil zeggen: bepaalde vormen ondergin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen (6) niet langer alhoewel ze voldeden aan de contextspecificatie van deze regel. In het hedendaags Nederlands treffen we de alternantie gespannen-ongespannen nog aan bij substantieven als schip-schepen, lot-loten, pad-paden, weg-wegen, etc. en bij een adjectief als grof-grove. Een groot aantal substantieven en adjectieven echter dat in een eerder stadium van de taal wél vormen kende met een gespannen vocaal, behoort nu tot de groep van woorden die geen alternantie in het vocalisme meer kennen. Substantieven die de alternantie gespannen-ongespannen hebben gekend zijn bijvoorbeeld: bisschop, gemak, etc., adjectieven die deze alternantie hebben gehad zijn: glad, lek, vlak, etc. (Van Loey 1970:30) Ook nieuw in de taal opgenomen woorden behoren niet tot de input van regel (6), ook al voldoen ze aan de contextspecificatie van deze regel. Wanneer van het woord daf een meervoudsvorm op -en wordt gevormd (zoals bij straf-straffen (subst.) en staf-staven bijvoorbeeld), dan ontstaat zonder enige twijfel de vorm daffen met een ongespannen vocaal. (Ook de vorm dafs komt voor). Dat wil zeggen: de vorm daffen heeft regel (6) niet ondergaan, ook al voldoet deze vorm aan de contextspecificatie van deze regel. Wat voor merkwaardige restvormen kunnen achterblijven in geval van regelverlies, kan worden geïllustreerd aan de hand van het woord getal. In een eerder taalstadium kende getal een meervoudsvorm met een gespannen vocaal, of anders uitgedrukt: getal vormde de input van (6). In een later stadium was (6) echter niet langer van toepassing op de meervoudsvorm, met als gevolg dat het meervoud getallen (met ongespannen a) werd. Regel (6) bleef echter werken in de restvorm getale, zoals we deze aantreffen in uitdrukkingen als ten getale van en in groten getale. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Veranderingen in de volgorde van de regelsZoals hierboven (vergelijk: 3) al is vermeld, zal deze derde vorm van simplificatie slechts schetsmatig aan de orde worden gesteld. Als voorbeeld van een verandering in de volgorde van de regels dient één van de bekende voorbeelden uit de literatuur. Het standaard Fins kent de volgende derivaties:
Sommige dialecten nu van het Fins hebben een verandering ondergaan ten opzichte van het standaard Fins die kan worden geïnterpreteerd als een verandering in de volgorde van de beide bovengenoemde regels. Deze dialecten hebben derivaties als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stel dat de interpretatie van de verandering van (7) naar (8) juist is, dat wil zeggen: er heeft een herordening van de fonologische regels plaatsgehad, dan is het nog niet meteen duidelijk waarom we dit als een vorm van simplificatie kunnen zien. Immers bij regelvereenvoudiging en regelverlies zien we steeds een grammatica ontstaan die van minder featurespecificaties gebruik maakt dan de grammatica op basis waarvan hij is opgesteld. En dit is direct gerelateerd aan de notie ‘eenvoud’ zoals deze wordt gehanteerd in de TG: hoe minder featurespecificaties vereist zijn, des te eenvoudiger is de grammatica. Daar een verandering in de volgorde van de regels niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat in de nieuwe grammatica minder featurespecificaties noodzakelijk zijn, valt het niet direct in te zien, waarom een herordening van de regels een vereenvoudiging van de grammatica inhoudt. In Kiparsky (1971) wordt een voorstel gepresenteerd dat een antwoord beoogt te geven op de vraag waarom herordeningen in het regelsysteem als een vorm van simplificatie mogen worden opgevat. Hiertoe introduceert Kiparsky het begrip rule opacity, ‘regel ondoorzichtigheid’, een concept dat zich richt op de relatie tussen het ‘het werk dat een regel in de grammatica verricht’ en de output van de grammaticaGa naar eindnoot5. Kiparsky (1971:621-22) geeft van dit begrip de volgende definitie:
Bezien we nu het hierboven besproken geval van herordening uit het Fins en maken we daarbij gebruik van de door Kiparsky (1971: 625) geformuleerde regels, dan ontstaat het volgende beeld: De regels luiden als volgt:
De situatie in het standaard Fins (zie: 7) is nu als volgt: regel (11) is een ‘opake’ dat wil zeggen een ‘ondoorzichtige’ regel, en wel volgens (9) (i). Immers we treffen een e aan vóór een andere vocaal in de output van de grammatica, dit terwijl het juist de taak van (11) is om alle e's die gevolgd worden door een vocaal te veranderen in een i. In de dialecten die de verandering hebben ondergaan (zie: 8) is sprake van een heel andere situatie: Regel (11) is hier een transparante regel (dit is het tegenovergestelde van opaak) daar we in de output van de grammatica geen e meer aantreffen vóór een andere vocaal. Een herordening in de regelcomponent kan nu als een vorm van simplificatie worden geïnterpreteerd, wanneer we ervan uitgaan dat transparante regels in termen van de evaluatiemetriek minder kostbaar zijn dan opake regels. Herordeningen zullen dan ook steeds een zódanig karakter hebben, dat de regels maximaal transparant worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder verder uitvoerig op het begrip regelondoorzichtigheid in te gaan, nog de volgende opmerking: Kiparsky introduceerde deze notie om inzicht te geven in een bepaalde vorm van taalverandering, namelijk: herordenigen in de regelcomponent. Het concept dat ons in deze materie inzicht moet verschaffen hoort volledig thuis in de synchronische theorie over natuurlijke taal. Immers het is een maatstaf om te bepalen hoe ‘duur’ een bepaalde regel is in termen van de evaluatiemetriek. Of anders uitgedrukt: de notie rule opacity is een graadmeter om te bepalen hoe moeilijk een regel is te leren voor het kind dat bezig is om zijn grammatica op te stellen. Wat we hier dus zien, is dat een concept uit de synchronische theorie een belangrijke bijdrage levert tot een inzichtelijke theorie over taalveranderingen. En juist het feit dat dit begrip zo succesvol is in de diachronische taalwetenschap, kan als ondersteuning worden opgevat voor de juistheid ervan, daar we hier te maken hebben met een interessant geval van onafhankelijke evidentie voor dit gepostuleerde begrip. De bovenstaande introductie van het begrip rule opacity mag echter niet worden opgevat, alsof het hier een probleemloos concept betreft. In het latere Kiparsky (1973:79) wordt (9) (ii) nader gepreciseerd en wel op de volgende wijze:
In dit verband lijkt het zinvol om er op te wijzen, hóe ruim het begrip rule opacity is gedefiniëerd. De regel in het hedendaags Nederlands die niet-sonorante consonanten aan het woordeinde stemloos maakt, kan bepaald niet tot de ‘dure’ regels van de grammatica worden gerekend, daar (i) de regel weinig featurespecificaties vereist, en (ii) de regel geen uitzonderingen kent. (vgl: regel 2) Deze regel verantwoordt bekende alternanties als [hɔnt][hɔndən], [wϵp]-[wϵbən], [dōs], [dōzən], etc. Ondanks het bijzonder algemene karakter van deze regel, wordt (2) toch als een ondoorzichtige (opake) regel aangemerkt, en wel volgens (12) (iib). Immers we treffen een t, p en s (de Buit 12, iib) ook aan het woordeinde aan (in de omgeving C - D uit 12, iib), wanneer deze klanken niet zijn ontstaan door toepassing van regel (2). Vergelijk bijvoorbeeld woorden als kat, lap en tas, waarin sprake is van respectievelijk een onderliggende t, p, en s. Zonder in dit verband aandacht te besteden aan de vraag of (12) (iib) gehandhaafd dient te blijven, kan in ieder geval het volgende worden opgemerkt: rule opacity is een notie die verschillende gradaties kent. (Kiparsky 1971:622) Sommige regels zijn uiterst ondoorzichtig, terwijl andere tamelijk transparant zijn. Regel (2) bijvoorbeeld is mogelijk een voorbeeld van de laatste groep. Het probleem echter is, dat Kiparsky geen enkele suggestie doet om deze verschillende gradaties van rule opacity te karakteriseren. En ook in het latere Kiparsky (1973) worden geen voorstellen gepresenteerd die betrekking hebben op het probleem in kwestie. Het directe gevolg hiervan is dat de notie rule opacity nog lang niet nauwkeurig genoeg gedefiniëerd is om de cruciale rol te spelen in de ‘theory of linguistic form’ zoals Kiparsky die voor ogen staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De vereenvoudiging van de grammatica IDe bespreking in de voorafgaande paragrafen van het begrip ‘simplificatie’ is zeker niet uitputtend geweest, daar tal van aspecten van dit begrip niet aan de orde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn gesteld. Toch kunnen we mogelijk een paar voorlopige conclusies trekken: De notie ‘eenvoud’ in de TG is direct gerelateerd aan het abstracte regelsysteem van de grammatica, dat (wanneer we spreken over de fonologische component) tot taak heeft de systematische klankalternanties te verantwoorden. De evaluatiemetriek zoals die gebruikt wordt in de fonologische component is zó geconstrueerd, dat de mate van eenvoud afhankelijk is van het aantal featurespecificaties dat vereist is om de fonologische processen te beschrijven. Dat wil zeggen: hoe minder featurespecificaties benodigd zijn, des te eenvoudiger is de grammaticaGa naar eindnoot6. Een vereenvoudiging van de grammatica moet dus, gezien bovenstaand uitgangspunt, per definitie een vermindering van het aantal featurespecificaties inhouden. Bezien we nu de eerste twee gevallen van simplificatie zoals ze hier aan de orde zijn geweest, namelijk regelvereenvoudiging en regelverlies, dan is het duidelijk dat de grammatica's die de verandering hebben ondergaan ook inderdaad eenvoudiger zijn geworden in de zin zoals dit zojuist is uiteengezet. De grammatica's waarin de verandering zich heeft voltrokken, maken namelijk gebruik van minder featurespecificaties. Vergelijk: In het geval van regelsimplificatie (zie: 4) was er eerst sprake van een regel met een input-specificatie die ook de articulatieplaats betrof. Voor de regel uit de voorgeschiedenis van het Afrikaans is deze precisering van de articulatieplaats niet langer noodzakelijk, met als gevolg dat deze regel van minder featurespecificaties gebruik maakt. Op basis hiervan kunnen we stellen, dat deze tweede regel een vereenvoudiging inhoudt ten opzichte van de eerste regel. In het tweede geval, met name regelverlies (zie: 5), zien we dat een hele regel uit de grammatica kan verdwijnen. Het behoeft geen nader betoog, dat de grammatica die deze vorm van verandering heeft ondergaan, van minder featurespecificaties gebruik maakt dan die op basis waarvan deze vereenvoudigde grammatica is opgesteld.
Tot nu toe zijn nog maar twee vormen van simplificatie in deze nabeschouwing aan de orde gesteld, te weten: regelvereenvoudiging en regelverlies. De derde vorm van simplificatie, een herordening van de regels in de fonologische component, kan niet zonder meer als een vorm van simplificatie worden gezien, daar dit proces niet noodzakelijkerwijs een vermindering van het aantal featurespecificaties tot gevolg heeft. Hierboven (zie 6) is dit reeds aan de orde gesteld en in verband hiermee is het door Kiparsky (1971;1973) geïntroduceerde begrip rule opacity besproken. Het moet echter duidelijk zijn, dat het opnemen van een begrip als rule opacity verstrekkende gevolgen voor de theorie in het algemeen met zich meebrengt. Immers de evaluatiemetriek is oorspronkelijk een mechanisme dat in feite slechts tot één ding in staat is, namelijk: het tellen van de featurespecificaties. Dat wil zeggen: de evaluatiemaatstaf selecteert uit de klasse van mogelijke grammatica's de meest algemene op basis van het aantal featurespecificaties. Gaan we er nu vanuit, dat de notie rule opacity deel uitmaakt van de algemene theorie, dan ondergaat het zopas geschetste beeld van de evaluatiemetriek een radicale wijziging. Niet alleen moet de evaluatiemaatstaf het aantal featurespecificaties kunnen tellen, maar deze moet eveneens de mate van regelondoorzichtigheid kunnen meten. Dit impliceert dat de eenvoud van het formele regelsysteem niet langer herleidbaar is tot één notie van formele eenvoud (uit te drukken in termen van het aantal benodigde featurespecificaties), maar dat deze eenvoud van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het formele systeem wordt bepaald door tenminste twee (mogelijk zelfs met elkaar strijdige) factoren. Bovenstaande opmerkingen met betrekking tot het begrip ‘eenvoud’ dienen niet alleen om aan te geven hoe rudimentair ons inzicht momenteel nog is in tal van aspecten van natuurlijke taal. Deze opmerkingen zijn óók opgenomen om te laten zien wat voor informatie de diachronische taalstudie over natuurlijke taal kan verschaffen. Immers de zo problematische notie eenvoud, die binnen het TG-paradigma direct gerelateerd is aan het begrip ‘leerbaarheid’, speelt een cruciale rol bij taalverandering, daar een groot aantal taalveranderingen als vereenvoudigingen wordt geïnterpreteerd. De redenering die hieraan ten grondslag ligt is de volgende: Binnen het TG-paradigma wordt het taalverwervingsproces op de volgende zeer vereenvoudigde en schetsmatige wijze weergegeven: het proces van taalverwerving kan worden gezien als het opstellen van een serie grammatica's die een steeds hogere graad van complexiteit bereiken. Algemeen wordt aangenomen dat het kind in de regel enige tijd vasthoudt aan een eenmaal ingenomen positie - dit is: aan een eenmaal opgestelde grammatica - en in eerste instantie de ‘tegenvoorbeelden’ uit de hem ter beschikking staande gegevens naast zich neerlegt. Pas na verloop van enige tijd stelt het kind een nieuwe grammatica op, die ook de nieuwe feiten - dat wil zeggen de ‘tegenvoorbeelden’ waarvan sprake was - verantwoordt. Deze grammatica nu is gecompliceerder dan de vorige. Simplificatie treedt op, wanneer het kind blijft vasthouden aan de minder gecompliceerde grammatica. De output van deze grammatica wijkt weliswaar af van die van zijn model-grammatica, maar tevens is de grammatica eenvoudiger geworden. Illustratief in dit verband is de wijze waarop kinderen zich het werkwoordelijk systeem eigen maken. Wanneer het kind het stadium heeft bereikt waarin hij verledentijdsvormen gaat produceren, dan past hij deze regel ook toe op de sterke werkwoorden. (Merk op, dat het gebruiken van verledentijdsvormen een complicatie inhoudt ten opzichte van het vorige stadium; toen produceerde het kind enkel en alleen de tegenwoordigetijdsvormen). Zo ontstaan dan de bekende vormen uit de kindertaal als loopte voor ‘liep’, springde voor ‘sprong’ slaapte voor ‘sliep’, etc. Wat we hier in feite aantreffen, is de overgeneralisatie van een regel uit de grammatica. De regel wordt niet toegepast op een bepaalde klasse van werkwoorden (de zogenaamde zwakke werkwoorden), maar op alle werkwoorden. Pas in een later stadium leert het kind welke werkwoorden zwak en sterk zijn; dit houdt alweer een ingewikkelder worden van de grammatica in. Wanneer we echter de geschiedenis van het Nederlands bezien, dan blijkt dat talloze werkwoorden in het hedendaags Nederlands zwak zijn, die in een eerder stadium sterk waren. Bijvoorbeeld: schaven, waden, waken, beseffen, zaaien, vloeken, etc. (Uitvoeriger: Van Loey 1970:167) In het licht van het voorafgaande is de ontwikkeling van deze verba duidelijk: het gaat hier om niet ‘gecorrigeerde’ overgeneralisaties uit de kindertaal. We kunnen nu het volgende concluderen: Als gevolg van het feit dat een taalverandering veelal een vereenvoudiging van de grammatica inhoudt, kan diachronisch onderzoek een belangrijke bijdrage leveren tot een nadere precisering en invulling van de evaluatiemetriekGa naar eindnoot7. Het betreft hier dus een voorbeeld van wat Kiparsky (1968b:8) genoemd heeft: ‘a method by which linguistic structure can be investigated through language change’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. De vereenvoudiging van de grammatica IIIn de voorafgaande paragraaf is steeds gesproken over formele eenvoud, dit is de eenvoud die betrekking heeft op het abstracte regelsysteem. In het belangrijke Koefoed (1974) wordt echter uiteengezet, dat we naast deze formele eenvoud ook andere vormen van eenvoud moeten onderscheiden, die op andere aspecten van natuurlijke taal betrekking hebben. Zo moeten we naast de formele eenvoud, bijvoorbeeld ook het begrip ‘fonetische eenvoud’ onderscheiden dat betrekking heeft op de articulatorische eigenschappen van de te produceren klanken en klankopeenvolgingen. Het gevolg van het feit, dat we verschillende vormen van eenvoud moeten onderscheiden is, dat de notie ‘vereenvoudiging van de grammatica’ een verre van duidelijke status heeft in het huidige stadium van theorievorming. Het blijkt namelijk dat deze verschillende vormen van eenvoud met elkaar in conflict kunnen zijn. Dat wil zeggen: een vereenvoudiging van één aspect van natuurlijke taal (bijvoorbeeld de fonetische eenvoud) impliceert een ingewikkelder worden van een ander aspect (bijvoorbeeld het formele regelsysteem). Vergelijk voor een dergelijke situatie het volgende voorbeeld: Net als in het hedendaags Nederlands, maakte in het Middelnederlands een regel deel uit van de synchronische grammatica die in bepaalde gevallen een p inserteert. Dit blijkt uit vormen als neempt ‘neemt’, ghetempt ‘getemd’, etc. (Franck 1910:105) De toevoeging van deze regel aan de grammatica houdt in, dat de regelcomponent gecompliceerder wordt, daar nu meer featurespecificaties vereist zijn om het systeem van de systematische morfeemalternanties te verantwoorden. Anderzijds wordt de graad van fonetische eenvoud verhoogd, daar deze toevoeging van de p als een vorm van assimilatie valt te interpreteren. Vergelijk:Wat hier dus in feite is gebeurd, is dat er een element tussen de uiteenlopende m en t is geplaatst, dat zowel kenmerken met de m als met de t gemeen heeft. De p heeft wat de features [anterieur] en [coronaal] betreft, dezelfde eigenschappen als de m. (Deze features bepalen de ‘articulatieplaats’). Ten aanzien van de andere relevante features ([sonorant] en [stemhebbend]) echter, stemt de p overeen met de t. De tussengevoegde p kan dus worden gezien als een overgangsklank tussen de sterk van elkaar verschillende m en t. De insertie van de p kan als gevolg hiervan worden geïnterpreteerd als een vorm van fonetische vereenvoudiging; het regelsysteem dat de morfeemalternanties moet verantwoorden is echter ingewikkelder geworden, daar een regel aan de grammatica is toegevoegd. Uit dit voorbeeld mag overigens niet worden afgeleid dat fonetische eenvoud een welomlijnd begrip is. Evenals de andere vormen van eenvoud, plaatst ook de fonetische eenvoud de huidige theorie voor een groot aantal problemen. Bepaalde tendenties zijn echter duidelijk waarneembaar. Eén zo'n tendens bijvoorbeeld van fonetische vereenvoudiging is het vermijden van consonantclusters. Dit zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden geïllustreerd aan de hand van de volgende twee (slechts vluchtig behandelde) voorbeelden: In het Middelnederlands treffen we nog vormen aan als camp, lamp, domp, klamp, etc. en eveneens jonc, lanc, ontfinc, etc. In bepaalde dialecten van het Middelnederlands treffen we echter al de vormen aan waarin de opeenvolging van twee consonanten aan het woordeinde gereduceerd is. In het hedendaags Nederlands komen alleen nog maar de geassimileerde vormen voor, vergelijk: kam, lam, dom, klam, en jong, lang, en ontving. (In de laatste drie voorbeelden geeft de spelling ng de velare nasaal, de [ŋ] weer). (Van Loey 1970:55-56) Het tweede voorbeeld van het reduceren van consonantclusters is het volgende verschijnsel: Veel Nederlanders reduceren de opeenvolging sχr tot sr wanneer deze aan het woordbegin staat. Dat wil zeggen: woorden als schrijven, schrikken, schrobben, etc. worden uitgesproken als srijven, srikken en srobben. Dat het hier een verschijnsel betreft dat al in de 17e eeuw optrad, leren spellingen als srikken ‘schrikken’ en srijven ‘schrijven’ ons. (Van Loey 1970:99) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Toegevoegde regels IIn paragraaf 2 werd ingegaan op het verschijnsel innovatie, dat de toevoeging van een regel aan de fonologische component inhoudt. Hierbij werd een verschil gemaakt tussen toegevoegde regels die als gevolg van herstructurering weer uit de grammatica verdwijnen, en regels die in de op de innovatie volgende grammatica's aanwezig blijven, daar zij een alternantie bewerkstelligen. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de veranderingen die deze laatste groep van regels kan ondergaan. In principe kan worden gesteld, dat hier van dezelfde gedachte wordt uitgegaan als bij herstructurering (zie:2): Tijdens het taalverwervingsstadium is het kind in staat de meest algemene grammatica op te stellen. Onder bepaalde omstandigheden kan een situatie ontstaan, waarin het kind in staat is een aantal processen te combineren, die in de grammatica op basis waarvan hij zijn taal leert nog niet gecombineerd konden worden. Vergelijk voor een dergelijke situatie het volgende voorbeeld: Al verscheidene malen is de regel ter sprake geweest, die niet-sonorante consonanten aan het woordeinde stemloos maakt. Daar het hier een type regel betreft dat alternanties veroorzaakt in de op de innovatie volgende grammatica's, moet deze regel in de grammatica aanwezig blijven. Voor het gemak herhaal ik nog eens deze regel:Een tweede innovatie voltrok zich in de overgang van Oudnederlands naar Middelnederlands: stemloze continuanten worden in bepaalde posities stemhebbend. Nu gaat het hier om een gecompliceerd proces met een groot aantal bijzonderheden, maar slechts bij een beperkt aantal gevallen is er sprake van blijvende alternanties in de grammatica's die op deze innovatie volgen. De volgende regel verantwoordt deze synchronische alternanties: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het taalstadium dat nu zowel (14) als (15) als synchronische regels heeft, kent de volgende alternanties:
Bezien we de op deze wijze ontstane situatie vanuit het oogpunt van het kind dat op grond van de hem ter beschikking staande gegevens de meest algemene grammatica moet opstellen, dan is het ondenkbaar dat beide regels ongewijzigd in de grammatica zullen blijven, ook al brengen zij beide alternanties teweeg. Het bijzondere van deze situatie is namelijk, dat regel (14) en (15) identieke alternanties tot stand brengen. Vergelijk: gaf-geven (regel 14, vgl.: 16) en hof-hove (regel 15, vgl.: 17), etc. Een ingrijpende herstructurering zal aan deze situatie een einde maken: die vormen die de input van (15) vormden, zullen in het lexicon van de geherstructureerde grammatica worden opgenomen met een stemhebbende consonant aan het woordeinde en niet langer met een stemloze. Automatisch vormen ze nu de input van (14), daar de nieuwe stemhebbende consonanten een subclasse vormen van de stemhebbende niet-sonorante consonanten waarvan in (14) sprake is. In plaats van (17) ontstaat nu de volgende derivatie, die overeenkomt met (16); vergelijk:
De meest algemene regel - dit is (14) - blijft ongewijzigd in de grammatica aanwezig, ook al wordt de input groter, de minder algemene regel (15) verdwijnt nu uit de grammatica, daar deze nu overbodig is geworden. De oorspronkelijk door (15) veroorzaakte alternanties worden nu synchronisch op een geheel andere wijze verantwoord: wat diachronisch gezien een proces van stemhebbend worden was, is in de synchronische grammatica geworden tot een proces van stemloos worden. (Uitvoeriger hierover: Van Marle 1975) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Toegevoegde regels IIIn de vorige paragraaf was er sprake van het verdwijnen van een regel uit de grammatica, als gevolg van het feit dat een andere regel eveneens de door deze regel bewerkstelligde alternanties kon verantwoorden. In deze paragraaf wordt een vorm van verandering besproken, die moet worden beschouwd als een herinterpretatie van een bestaande regelGa naar eindnoot8. Een bekend verschijnsel uit de geschiedenis van het Nederlands is het wegvallen van een n aan het woordeinde, wanneer deze door een schwa wordt voorafgegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de te onderscheiden dialecten.) In hoge mate bepalend voor het al of niet wegvallen van deze n aan het woordeinde is de aard van het eerste klanksegment van het volgende woord. In een aantal dialecten van het hedendaags Nederlands nu, is er sprake van de volgende situatie: de n aan het woordeinde is nooit aanwezig wanneer het volgende woord met een consonant begint, de n is altijd aanwezig wanneer het volgende woord met een vocaal begintGa naar eindnoot9. Typerende voorbeelden van een dergelijke situatie zijn:
Uitgaand van vormen op een /n/, zou de volgende regel deel moeten uitmaken van de fonologische component van deze dialecten:
Een aantal dialecten echter kent verschijnselen die er mogelijk op wijzen, dat een regel als (21) niet op de meest optimale wijze de systematische klankalternanties in deze dialecten verantwoordt. Wat is namelijk het geval? Deze dialecten kennen naast het hierboven besproken proces van n-deletie eveneens een proces van n-insertie. Voorbeelden hiervan zijn:
Op basis van de uiterst schaarse gegevens uit Leenen (1958) is het niet mogelijk een diepgaande analyse te presenteren van dit proces van n-insertie. Volgens Leenen (1958) echter is er in een aantal dialecten sprake van het volgende algemene proces: steeds wordt een n geïnserteerd tussen een schwa aan het woordeinde en de beginvocaal van het volgende woord. Wanneer dit juist is, dan is dit mogelijkerwijs een aanwijzing voor het feit, dat er in deze dialecten helemaal geen sprake is van een proces van n-deletie. Al de morfeemalternanties in kwestie - dus ook die uit (19) en (20) kunnen namelijk worden geïnterpreteerd als een proces van n-insertie. Vergelijk de volgende regel:
De hierboven vermelde vormen van n-deletie (19 en 20) worden eveneens door (23) verantwoord, wanneer wordt uitgegaan van geherstructureerde onderliggende vormen. Was er oorspronkelijk sprake van een meervoudssuffix van de vorm /ən/, in de geherstructureerde grammatica is dit suffix tot /ə/ geworden. Het diachronische proces kunnen we ons nu als volgt voorstellen: het proces van n-deletie zal in eerste instantie aan een aantal restricties onderworpen zijn geweest. Dat wil zeggen: de beginconsonant van het volgende woord moest aan bepaalde condities voldoen; de n viel dus niet weg voor iedere willekeurige consonant. Zoals we hierboven hebben gezien werd deze regel in een aantal dialecten gegene- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raliseerd, zodat na verloop van tijd een regel ontstond die de n deleerde voor iedere volgende consonant. (Vergelijk regel 21) Deze algemene n-deletieregel nu is in de dialecten die vormen als die in (22) kennen geherinterpreteerd als een n-insertieregel. Niet langer is er in deze dialecten meer sprake van een regel die de n deleert in de context ə ----- # C, maar deze regel werd geherinterpreteerd als een regel die een n inserteert in het complement van bovengenoemde context, namelijk in: ə ----- # V. Deze herinterpretatie komt direct tot uitdrukking in de vormen waarin oorspronkelijk nooit sprake was van een n-alternantie. Dat wil zeggen: in vormen als genoemd in (22). Een herinterpretatie van een regel zoals hierboven aan de orde is gesteld, staat bekend onder de term rule inversion. (Vennemann 1972) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. NabeschouwingIn de voorafgaande paragrafen hebben we gezien, dat taalverandering in termen van het abstracte regelsysteem kan worden geïnterpreteerd als (i) de toevoeging van een regel aan de grammatica, en (ii) de vereenvoudiging of herinterpretatie van een reeds in de taal aanwezig proces. Dat wil zeggen: steeds heeft de vraag centraal gestaan welke veranderingen de grammatica heeft ondergaan. Hierbij is steeds geabstraheerd van het feitelijke proces van de verandering. Met name is geen aandacht besteed aan het zich verspreiden van de nieuwe vorm over de taalgemeenschap. Het is duidelijk dat dit aspect van taalverandering buiten het kader van dit artikel valt, daar het hier een geheel andere probleemstelling betreft. Immers, men concentreert zich bij dit onderzoek op de sociale processen die het zich al of niet verspreiden van een nieuwe vorm over de taalgemeenschap beïnvloeden. De nieuwe vorm zélf en de hiermee in verband staande verandering in de grammatica worden als gegeven geaccepteerd. Dit is: de verandering in de grammatica vormt hier niet het eigenlijke terrein van onderzoek. Dit maakt duidelijk, dat genoemd onderzoek buiten het kader van dit artikel valt, daar juist het bestuderen van de veranderingen in de grammatica het centrale thema vormde van de voorafgaande paragrafen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieMet opzet is afgezien van een uitvoerig bibliogratisch apparaat. Geïnteresseerden wordt aangeraden de rubrieken ‘historische taalkunde’ en ‘fonologie’ van de Bibliografie van de Taalkunde (= Booij (red.) 1975) te raadplegen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|